Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, met deze vraag volg ik mijn eerdere vraag van 23 april op. We hadden het toen over de verlengde loopbaan voor personeelsleden in het onderwijs. Begrijpelijkerwijs kon u toen niet op alle vragen een eenduidig antwoord geven. Ik citeer u: “Als men echt correcte info wil geven, dan moet men er immers voor zorgen dat alles definitief is beslist, maar we zijn zover nog niet.” Iets later zei u: “Het is mijn evidente bedoeling om in het kader van het verlengen van de loopbaan het werk werkbaar te houden. (…) het is de bedoeling om dat nu in de komende weken actief te gaan opvolgen.”
Ik verneem dat we vanaf 1 januari 2016 via de website mypension.be de correcte informatie over pensioendata en pensioenbedragen zouden kunnen krijgen. Met andere woorden: het was vandaag de laatste dag waarop we de mogelijkheid hebben om daarover van gedachten te wisselen in deze commissie Onderwijs.
Ik wil dat doen aan de hand van twee voorbeelden. Mensen uit het veld die de zaak opvolgen, zeggen mij dat voor personeelsleden die geboren zijn in 1958 niet enkel 3 maal 6 maanden minder diplomabonificatie tellen, maar ook 8 maanden minder dienstanciënniteit. Samen is dat 26 maanden minder op de teller.
Ik kreeg nog een mailtje met een tweede voorbeeld dat men heeft laten uitrekenen: van twee personen met een masterdiploma, samenwonend, normaal afgestudeerd en die daarna nog één jaar hebben gereisd. De ene is geboren in augustus 1956 en kan op pensioen op 1 september 2014. De andere is geboren in september 1958 en kan pas op pensioen in september 2020. Twee jaar verschil in leeftijd zou resulteren in vier jaar verschil wat het pensioen betreft. Dit lijkt mij een heel brutale maatregel, zonder enige geleidelijke overgang.
Is er intussen overleg geweest? Zo ja, wat is de correcte interpretatie van de overgangsmaatregelen? Blijkbaar is in de pensioenwetgeving 1958 een cruciaal jaar. Klopt het dat pensioendata plots met twee jaar of meer kunnen opschuiven? Zijn er nog andere nieuwe interpretaties van de berekeningswijzen voor pensioendatum en pensioenbedrag voor onderwijspersoneel, los van een eventuele algemene verhoging van de pensioenleeftijd? Zo ja, welke, en met welke motivering?
Minister, collega’s, we weten allemaal dat we langer zullen moeten werken, ook in het onderwijs. Toch denk ik dat enige geleidelijkheid in de maatregelen ze draaglijker maakt en zorgt voor een sterker draagvlak. Tegelijk moeten we uitkijken naar werkbaar werk, ook voor wie iets minder jong is. We voeren die maatregelen het best in na overleg. Dan hebben we de meeste kans dat de belangrijke discussies rond het loopbaanpact en -overleg niet gehypothekeerd worden.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega De Meyer, uw vragen zijn ook mijn vragen. De problematiek die u beschrijft, staat volledig los van de thema’s en van de besprekingen die op dit ogenblik worden gevoerd in de bijzondere commissie voor de pensioenen van de publieke sector met het oog op de toekomstige wetgeving. De vragen en de voorbeelden waarnaar u daarin verwijst, hebben betrekking op de interpretatie van de bestaande regelgeving. We hebben ook geprobeerd om punctuele antwoorden te krijgen op uw vragen. Ik heb ze nog niet gekregen. U gaf een voorbeeld waarin twee jaar leeftijdsverschil een mogelijke impact heeft op de pensioendatum van vier jaar en dat is juist. Dat gaat evenwel niet over toekomstige regelgeving en dat zit ook niet in de discussies over het loopbaanpact, maar wel over de interpretatie van de bestaande regelgeving. Dat is een federale aangelegenheid. De Pensioendienst voor de Overheidssector (PDOS) is bevoegd om met betrekking tot de aanrekening van de diplomabonificatie een correcte interpretatie te doen van de bestaande regelgeving en om de draagwijdte van de op stapel staande maatregelen toe te lichten. Ik heb er nogmaals op aangedrongen dat we daarover transparante, heldere informatie zouden krijgen, maar ik heb ze zelf niet op dit ogenblik. Ik heb net nog een bericht verstuurd en aan onze mensen gevraagd om dat op te helderen. Ook de informatie op de website daarover is niet helder.
U zegt dat dit potentieel een impact kan hebben op de huidige besprekingen. We slagen er op dit ogenblik in om dat erbuiten te houden. Het zit er sowieso buiten. Maar als het voorbeeld dat u net aangaf, de interpretatie is, dan zal dat uiteraard enig effect hebben, dat is niet uitgesloten.
We zijn nu 10 december, er is inderdaad geen commissievergadering meer, maar laat ons de afspraak maken dat zodra ik extra informatie heb, ik ze u onmiddellijk bezorg als aanvulling bij het antwoord op de vraag.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, het onderwijsveld weet dat u namens de Vlaamse Regering deze besprekingen mee volgt. Men heeft op dat vlak een zeer groot verwachtingspatroon naar u toe. Ik kan u alleen maar aanmoedigen om deze problematiek van zeer nabij te volgen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, de vraag is terecht. Wij krijgen ook vragen van leerkrachten die aan planning willen doen maar die vastlopen. Dat is dan geen planning in het kader van uitbollen, maar wel planning van wat en wanneer, en ook duidelijkheid verschaffen aan directie en inrichtende macht. Men wil ook financiële zekerheid. We hebben er alle belang bij om duidelijkheid te creëren. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Ik weet dat pensioen in artikel 127 staat en een van de laatste zaken is, naast leerplicht en minima van diploma’s, die een federale bevoegdheid zijn gebleven. Wel moeten we aandringen op duidelijkheid want, ook al zal die duidelijkheid misschien niet op alle banken een applaus opleveren, ze is in elk geval beter dan het gewoon niet weten. In het ongewisse blijven is nog veel moeilijker.
Een tweede zaak is een akkoord dat we allemaal over de partijen van de meerderheid heen hebben gesloten, namelijk dat we niet niets kunnen doen. We kunnen niet hopen dat het zich vanzelf oplost of nog tien jaar niets doen en dan pas beginnen ingrijpen. We weten immers allemaal welke bubbel eraan komt. Ik geef dit gewoon voor de duidelijkheid mee. We zullen wel iets moeten doen. Allicht zal niet iedereen hetzelfde kunnen blijven doen als wat hij op dit moment doet. Dat is een zekerheid die we hebben in het licht van de betaalbaarheid van de pensioenen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Het is een zeer belangrijk item dat aandacht zal verdienen in uw loopbaandebat, minister. Ik kreeg een uurtje geleden een mail binnen van een leerkracht die al enkele jaren met een problematiek van agressie te maken heeft op school in het buitengewoon secundair onderwijs (buso). Ze zegt dat sommige van haar oudere collega’s dat niet kunnen volhouden tot hun 65 jaar. Ze vraagt daar aandacht voor. Ik begrijp dat. Ik heb er alle begrip voor dat er moeilijke scholen en problemen met een bepaalde thematiek kunnen zijn. De leerkracht zet letterlijk in de mail: “Ik vind het absoluut geen probleem om langer te werken.” Ik denk dat dat voor veel mensen geldt. Ik denk dat veel mensen ook weten dat die beslissing niet zomaar bij u ligt, minister. Het zal er voor ons effectief op aankomen om na te gaan hoe we iedereen nog gemotiveerd kunnen houden tot het einde van de loopbaan en ervoor te zorgen dat iedereen op een werkbare, menselijke manier zijn job kan doen. Dat is voor ons een heel belangrijke uitdaging.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, hier zijn twee debatten een beetje door elkaar aan het lopen. Je hebt inderdaad het loopbaanpact, werkbaar werk. Het is correct, collega Brusseel, dat er een grote verantwoordelijkheid rust op werkgevers, werknemers en wij als Vlaamse overheid. Maar waar ik het verschrikkelijk moeilijk mee heb – dat is de teneur van de vraag van collega De Meyer – is dat mensen geen duidelijkheid krijgen. Mensen willen hun P-datum kennen. Ze willen de datum krijgen waarop ze met pensioen kunnen gaan. Het gaat hier niet over of men al dan niet langer moet werken. Die beslissing is genomen. Ik sta er ook achter dat die beslissing wordt genomen, ook al is dat niet de meest sympathieke beslissing, hoewel ik ook veel mensen zie die graag langer willen werken. Maar wij moeten zorgen voor loopbaandifferentiatie. Dat zit allemaal in het loopbaanpact. Maar de onzekerheid die ontstaat doordat mensen hun P-datum niet kennen, dat is verschrikkelijk. De hakbijlen die potentieel – we weten het nog niet, het is een interpretatie van de bestaande regelgeving – vier jaar spanning opleveren op een periode van twee maanden, dat vind ik persoonlijk ook niet zo aangenaam. Maar het is beter dat we het weten dan dat we het niet weten. Maar nu zitten we in een situatie dat we geen antwoord hebben. Ik kan niet anders dan daar sterk mijn ongenoegen over uiten. Ik heb nog eens een sms gestuurd naar mijn mensen. Er zou normaal gesproken deze namiddag een vergadering van de pensioencommissie zijn, maar die gaat blijkbaar niet door. Dat is allemaal zeer vervelend. Ook al is het niet mijn bevoegdheid, ik voel me zeer verantwoordelijk voor de mensen die lesgeven want onzekerheid is erger dan goed of slecht nieuws te horen krijgen. Nu zitten we in die periode. Ik vind de vraag van collega De Meyer terecht. Ik had hem graag een duidelijk antwoord kunnen geven maar ik kan het niet omdat het mij ook niet gegeven is.
De heer de Meyer heeft het woord.
Ik heb de collega’s beluisterd. Ik wil nog eens duidelijk zeggen: langer werken, oké, we weten met zijn allen dat dit onvermijdelijk is. Ik heb wel een pleidooi gehouden, naast de vraag naar duidelijkheid, voor geleidelijkheid en overleg. Het is een federale materie, maar werkbaar werk is uiteraard een Vlaamse materie. Het ziekterapport 2014 confronteert ons met een aantal cijfers die toch wel leren dat voor minder jonge mensen werkbaar werk essentieel is.
Collega’s, om elk misverstand te voorkomen: ik werk graag nog heel lang.
De vraag om uitleg is afgehandeld.