Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, de directeur-coördinator (DICO) in het basisonderwijs wordt aangesteld met stimuluspunten van de scholengemeenschap. Hij of zij wordt aangesteld via een tijdelijk andere opdracht (TAO) en dient jaarlijks opnieuw een aanvraag te doen. Het is de raad van bestuur die bevoegd is om al dan niet die punten te gebruiken en in die functie te voorzien. De DICO wordt in de school dan vervangen door een waarnemend directeur.
In vergelijking met de coördinerend directeur (CODI) in het secundair onderwijs is de DICO niet decretaal geregeld en heeft hij geen extra vergoeding, maar net als die CODI vervult hij wel een middenkaderfunctie binnen de scholengroep, en eigenlijk ook wel een belangrijke middenkaderfunctie, zeker qua begeleiding van directeurs, vooral nieuwe directeurs. Zekerheid van betrekking op basis van een jaarlijkse verlenging is een smalle basis om op lange termijn te werken. Die persoon kost immers punten die ook voor andere doeleinden zouden kunnen worden gebruikt. Zo kan men er in een scholengemeenschap voor kiezen die punten te gebruiken om extra mensen voor ICT aan te stellen in het basisonderwijs, of om extra administratief personeel aan te stellen, om financieel verantwoordelijken de directeurs te laten ondersteunen. Dat zijn keuzes die moeten worden gemaakt. De omkadering voor administratie is in het basisonderwijs eigenlijk zo beperkt dat de opdracht in gevaar kan komen onder druk van de armoede in het basisonderwijs met betrekking tot die omkadering. In heel veel scholen is dat trouwens zo.
De realiteit wijst uit dat veel DICO’s reeds jarenlang die opdracht vervullen en dat dat een logische loopbaankeuze is na een termijn als directeur te hebben gefungeerd. Specifieke competenties zorgen alvast dat de DICO zijn rol kan opnemen. In geen geval worden zijn functie en de rol in de regelgeving geëxpliciteerd en gevalideerd. Hij heeft zelfs geen recht op werkingsmiddelen, noch zijn er nascholingsgelden voor zijn verdere professionalisering beschikbaar.
De positie voor zowel de DICO als voor de vervanger biedt weinig perspectief op lange termijn. Integendeel, indien het onderliggende ambt van directeur zou worden opengesteld, wat volgens de omzendbrief kan, dan dreigt bij stopzetting van de opdracht van de DICO – wat jaarlijks kan, zonder enige motivatie of stappen qua evaluatie – een aanstelling in een kleinere school op grotere afstand. Ook qua evaluatie is dit immers niet geregeld. Die persoon zal dan krijgen wat zich aandient. Dat kan mogelijkerwijze ook een lagere wedde en hogere kosten betekenen. De DICO valt in dit geval onder de gewone reaffectatieregeling, wat natuurlijk niet motiverend is voor de mensen die dat willen doen. Nochtans is zo’n taak van directeur-coördinator in een basisschool ongelooflijk belangrijk.
Minister, bent u het ermee eens dat CODI en DICO evenwaardige functies zijn? Wilt u inspanningen doen om dat ook in het basisonderwijs te regelen zoals dat in het middelbaar onderwijs is geregeld? Bent u van mening dat, om een einde te maken aan de verschillende invullingen van de job en de onzekerheid, een decretale regeling voor DICO’s absoluut noodzakelijk is? Dat is een van de punten waarop er echt een discrepantie is tussen basisonderwijs en secundair onderwijs. Ik zal daar echt op blijven hameren, want dat is heel belangrijk. Mijn volgende vraag is gelijkaardig. Minister, neem me dat niet kwalijk, maar ik vind dit zo belangrijk dat ik het moet blijven herhalen.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Vandenberghe, dit is uiteraard een zeer pertinente vraag. Ik wil uiteraard ja antwoorden op een aantal zaken.
CODI en DICO zijn zeer belangrijke functies binnen de huidige organisatie van de scholengemeenschappen. In de decreten houdende de rechtspositie van de personeelsleden van het onderwijs is inderdaad in een mandaat voorzien voor de coördinerend directeur van scholengemeenschappen in het secundair onderwijs. Voor het basisonderwijs is een dergelijk mandaat inderdaad niet opgenomen. Ik wil er wel op wijzen dat ik die regelgeving niet heb uitgevonden, maar voor alle problemen is er altijd wel een oplossing.
Men kan wel in het basisonderwijs een directeur belasten met een coördinerende opdracht voor de scholengemeenschap, maar de manier waarop dat wordt ingevuld, kan lokaal natuurlijk zeer sterk verschillen.
Net zoals de coördinerend directeur in het secundair onderwijs, is de functie van directeur-coördinator scholengemeenschap nauw verbonden met de figuur zelf van de scholengemeenschappen. U weet dat volgens de bestaande regelgeving de huidige termijn van de scholengemeenschappen loopt tot 2020.
U raakt een terecht punt aan, maar ik zou de oplossing liefst zoeken in het hele dossier bestuurlijke optimalisatie, dat sowieso de komende periode moet worden aangepakt. Dat dossier zal een belangrijke impact hebben. Binnen de besprekingen van de bestuurlijke optimalisatie is het van belang om te bekijken hoe de huidige CODI’s en DICO’s scholengemeenschap basisonderwijs in de toekomst een gelijkwaardige plaats kunnen krijgen.
Ik kan het nu niet individueel oplossen, maar ben er wel toe bereid om dat mee te nemen in de globale discussie die sowieso nog zal volgen.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Minister, ik begrijp uw betoog, maar het hangt natuurlijk vast aan al die andere zaken, aan het gebrek aan administratieve ondersteuning in basisscholen. Het is heel correct dat scholengemeenschappen die punten krijgen om ze te gebruiken. Maar mocht er sowieso decretaal vastgelegd zijn dat er meer ondersteuning is, zou elke scholengemeenschap of elke raad van bestuur automatisch de keuze maken om die coördinerend directeur ook in het basisonderwijs aan te stellen. Zolang men in vergelijking met het secundair onderwijs heel erg matig wordt bedeeld om die directies en scholen te ondersteunen, zal men ook dat probleem niet oplossen. Het debat zal dus in zijn totaliteit moeten worden gevoerd.
Het wordt ook gestaafd door cijfers. Vanaf een bepaald aantal leerlingen in het secundair onderwijs heb je automatisch recht op een adjunct-directeur. Ook dat is niet geregeld in het basisonderwijs: daar heb je nooit recht op een adjunct-directeur, ook al heb je grote scholen. Je kunt het in alles doortrekken.
Minister, ik weet dat u nog maar één jaar minister van Onderwijs bent. Maar de verschillen tussen het basisonderwijs en het secundair onderwijs zijn op allerlei punten echt heel groot. Ik hoop dat we tijdens de paar jaren dat ik hier kan zetelen, daaraan samen een aantal dingen kunnen veranderen. Het is niet de bedoeling dat de wielen eraf draaien.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Mijn betoog loopt wat gelijk met het tweede betoog van de heer Vandenberghe.
Ik wil de scheidingslijn tussen de theorie en de praktijk onder de aandacht brengen. In de omzendbrief rond het invullen van de formulieren basisonderwijs staat effectief dat men maximaal voor twee halftijdsen of één voltijdse zo’n functie van directeur-coördinator kan inrichten. Het GO! volgt dat in de praktijk vrij sterk en organiseert het ook zo. In het vrij onderwijs is dat veel minder het geval. Dat heeft inderdaad te maken met die stimuluspunten. Men heeft 120 stimuluspunten nodig voor een voltijdse betrekking, maar kleinere schoolgemeenschappen hebben die vaak niet. Zij bekijken dan vaak hoe ze die stimuluspunten kunnen inzetten. Stel dat ze er 90 hebben in plaats van 120. Vaak zal men nog twintig of dertig stimuluspunten gebruiken voor administratieve ondersteuning. Scholen die geen volledige administratieve ondersteuning hebben, kunnen door er hier en daar punten bij te doen, wel een voltijdse administratieve ondersteuning krijgen.
Hetzelfde gebeurt met zorgcoördinatorpunten. Sommige scholen hebben geen volledig recht op een voltijdse of volledige zorgcoördinator en zetten die stimuluspunten daar dan ook voor in. Ook voor beleidsondersteuningsuren gebeurt dat. Ze zullen proberen die stimulusuren op verschillende domeinen in te zetten, waardoor er inderdaad nog maar een paar stimuluspunten overblijven voor zo’n coördinerend directeur. Dat heeft als gevolg dat een van de directeurs die functie erbij neemt en zich ontfermt over personeelsbeleid, de administratie die erbij komt kijken of werkgroepen. Dat gaat dan ten koste van de uren in hun eigen school.
Zoals de heer Vandenberghe aangeeft, is het dus heel belangrijk dat er in een groter geheel aandacht aan wordt gegeven. De directeurs zijn heel creatief: ze proberen op te vangen wat ze te kort komen. Ze gebruiken daarvoor dan punten die er eigenlijk niet voor bedoeld zijn. We moeten ons daarvan bewust zijn. Dat is een heel belangrijk gegeven.
De heer De Meyer heeft het woord.
De zorgen die door de collega’s werden geformuleerd, zijn deels terecht. Minister, daarom zijn uw voorgangers die dit hebben ingevoerd daarover in het verleden meermaals ondervraagd.
Het is juist dat we dit zeker en vast moeten bekijken in het kader van de discussie rond bestuurlijke optimalisatie. Eén element moeten we wel zeer duidelijk stellen: als het gaat over een mandaatfunctie, kan men niet vastbenoemd worden. Want anders loop je het risico dat er een overtollig personeelslid is wanneer het mandaat eindigt. Ik denk dat daarover een heel duidelijke communicatie moet bestaan met het veld, zodat er geen verkeerd verwachtingspatroon kan groeien.
Minister Crevits heeft het woord.
De vraag interesseert mij uitermate.
De regels zijn wat ze zijn. Ik kan die regels niet zomaar aanpassen. De budgettaire context waarin we zitten, is ook moeilijk.
Vind ik dat dat gelijk moet zijn in het secundair onderwijs en het basisonderwijs? Ja, dat is de logica zelf.
Mevrouw Krekels, uw betoog heeft mij wat verward. Was dat een pleidooi voor schaalvergroting en domeinoverschrijdende – tussen secundair en basisonderwijs – schaalvergroting? Een aantal basisscholen behoren tot scholengemeenschappen die enkel basisonderwijs omvatten. Die functie bestaat daar dus niet. (Opmerkingen van Kathleen Krekels)
De discrepantie die de heer Vandenberghe aanhaalt, blijft bestaan. De punten worden creatief ingezet, maar er werd niet in voorzien. (Opmerkingen van Kathleen Krekels)
Ja, ze voeren ze uit. Maar zoals de heer Vandenberghe zegt, is het in de codex voor de ene standaard wel opgenomen en voor de andere niet. Dat is natuurlijk een verschil, dat we wellicht moeten proberen weg te werken.
Mijnheer De Meyer, wat bedoelt u met ‘benoeming’? Ik dacht dat het om een mandaatfunctie ging in het secundair onderwijs.
Er is daarnet gesproken over jobzekerheid. We mogen geen verkeerd verwachtingspatroon creëren. Het gaat om mandaten, en daar is het niet verstandig om vast te benoemen, want dat zou achteraf grote problemen kunnen geven.
Daar ben ik het mee eens.
Er is wel een verschil tussen de behandeling van het lager en secundair onderwijs. (Instemming)
Dan begrijpen we elkaar goed.
Ik ben begonnen met rondetafelgesprekken met al heel veel directeurs in West-Vlaanderen, ook van het basisonderwijs. Ik merk dat ze gemiddeld amper 10 procent tijd hebben om bezig te zijn met het pedagogische aspect. Dat verontrust me. Ik heb een steekproef gedaan bij vijftien directeurs van grote en kleinere scholen, en ze zeggen allemaal hetzelfde. Het doen van functionerings- en evaluatiegesprekken zit daar nog niet eens in. Ze doen die op vrijdagavond of woensdagnamiddag.
Ik heb die regels niet uitgevonden. Ik begrijp u en ik ben bereid om bij te sturen. We weten allemaal hoe complex een en ander is. Ik zal proberen om de regelgeving tijdens deze legislatuur duidelijker te maken, maar het hangt ook samen met budgettaire keuzes. We moeten ook nagaan hoe we de lat tussen secundair en basisonderwijs meer gelijk kunnen leggen. Er is een aanzienlijk verschil tussen. Als scholen samenwerken, kan er wel meer tijd worden gemaakt voor andere zaken. Ook dat debat moeten we in de toekomst voeren.
Ik ben uw partner in uw kruistocht.
De vraag om uitleg is afgehandeld.