Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het statuut van gastprofessoren in het hoger onderwijs
Verslag
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, ik stel u graag een vraag over de rechtspositie van gastprofessoren. Ik stel vast dat collega De Meyer het ook heel interessant vindt om die materie in de commissie aan bod te brengen. Ik stel mijn vraag naar aanleiding van een artikel in het Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid, meer bepaald een uiteenzetting van Jan-Baptist De Smet over de rechtspositie van gastprofessoren.
Aan de hand van twee casussen toont de auteur aan dat arbeidsgerechten het nog altijd moeilijk hebben om recht te doen aan de rechtspositieregeling van het hogeschoolpersoneel en aan de bevoegdheid van de Vlaamse overheid in dezen. In beide casussen betreft het deeltijdse opdrachten als gastprofessor die meerdere keren verlengd werden en waarbij, toen een nieuwe verlenging uitbleef, personeelsleden naar het arbeidshof trokken omdat ze geen opzegvergoeding kregen.
Zonder mij te verliezen in de juridische finesses, kwam in de eerste casus het arbeidshof van Antwerpen tot het oordeel dat het statutaire personeelslid onttrokken was aan het toepassingsgebied van de Arbeidsovereenkomstenwet en dat het geen recht had op een vergoeding omdat de Codex Hoger Onderwijs correct was toegepast. In de tweede casus oordeelde het arbeidshof van Gent dat het personeelslid wel recht had op een vergoeding omdat het een contractueel personeelslid betrof en dus de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet integraal moesten worden nageleefd, waaronder de bepalingen die toelaten om op basis van gerechtvaardigde redenen opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd af te sluiten. Het arbeidshof van Gent stelde tegelijk dat de gemeenschappen niet bevoegd zouden zijn om regels vast te leggen in verband met het individuele arbeidsrecht van het onderwijspersoneel.
Naar het oordeel van de auteur van het artikel etaleren beide arresten de gebrekkige kennis van de arbeidsgerechten over de rechtspositie van het hogeschoolpersoneel en over de bevoegdheden van de gemeenschappen op onderwijsgebied.
Voor de auteur is duidelijk dat de rechtspositie van de gastprofessoren in essentie geregeld wordt door de Arbeidsovereenkomstenwet, behalve voor die bepalingen die geregeld zijn in de Codex Hoger Onderwijs. Hij vindt bijgevolg dat beide uitspraken te betwisten zijn.
Uit het artikel wordt – ook gelet op de rechtspraak van het Europees Hof over de Europese raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en in het bijzonder over het begrip ‘objectieve redenen’ – duidelijk dat hogescholen ook bij het aanbieden van opeenvolgende overeenkomsten voor een bepaalde tijd aan gastprofessoren wellicht bijzonder voorzichtig moeten zijn.
Uit dit alles concludeert de auteur dat het niet onverstandig zou zijn om in de Codex Hoger Onderwijs alsnog een, zij het minimale, omschrijving van het begrip ‘gastprofessor’ op te nemen zodat hogescholen en betrokken experts meer rechtszekerheid krijgen en zodat het wantrouwen van de vakorganisaties jegens die vorm van tewerkstelling kan worden weggenomen.
Minister, heeft het pleidooi om duidelijkheid te creëren over de rechtspositie van gastprofessoren aan de Vlaamse hogescholen ook u bereikt? Is de visie van de auteur op de rechtspositie van gastprofessoren correct? Bent u van mening dat initiatieven aangewezen zijn om daarover meer duidelijkheid te creëren, daarbij ook rekening houdend met de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie? Kan een oplossing worden gevonden door in de Codex Hoger Onderwijs een omschrijving van het begrip ‘gastprofessor’ op te nemen? Overweegt u om daar zelf de aanzet toe te geven, of verwacht u dat wij vanuit het parlement een initiatief nemen? Kan het Vlaams Onderhandelingscomité Hoger Onderwijs of een werkgroep in de schoot ervan daar een rol bij spelen?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, ik kan heel kort zijn. Mijn vraag is een opvolgingsvraag van mijn vraag om uitleg van 4 juni jongstleden over de rechtspositieregeling personeel vrije hogescholen. De heer Jan-Baptist De Smet heeft in opvolging van onze vroegere correspondentie mij ook zijn artikel bezorgd. Daarom vond ik het nuttig om deze vraag aan bod te brengen.
In de Codex Hoger Onderwijs wordt de term ‘gastprofessoren’ op sommige plaatsen vermeld, maar er wordt geen precieze definitie van gegeven. Het is daardoor bijvoorbeeld niet duidelijk in welke gevallen opeenvolgende tijdelijke contracten moeten of kunnen worden beschouwd als één contract van doorlopende duur, omdat wat in de Arbeidsovereenkomstenwet staat, verschilt van de gewone rechtspositieregeling voor professoren.
Minister, overweegt u om de omschrijving van het begrip ‘gastprofessor’ te laten uitwerken voor de Codex Hoger Onderwijs om meer rechtszekerheid te bieden aan de betrokken experts en de hogescholen? Zo ja, met welke timing? Zo neen, met welke argumentatie?
Het antwoord dat u hebt gegeven op 4 juni op mijn vraag toen, weliswaar in verband met een ander aspect, was dat u dit verwees naar het Vlaams Onderhandelingscomité Hoger Onderwijs en de problematiek die ik toen aankaartte niet ad hoc zou oplossen, maar een oplossing zag in een algemene optimalisatie van het statuut. Mocht u dit antwoord opnieuw geven, minister, dan is mijn vraag wat de timing daarbij is.
Minister Crevits heeft het woord.
Het artikel uit het tijdschrift is mij uiteraard bekend. Het sluit aan bij een eerder artikel van dezelfde auteur in hetzelfde tijdschrift over de rechtspositieregeling van het personeel van de gesubsidieerde vrije hogescholen. Gelet op mijn opleiding kan ik met kennis van zaken spreken: recht is geen exacte wetenschap, maar is voor interpretatie vatbaar. Ik kan niet zomaar zeggen dat de visie van de auteur correct of niet correct is. Ik deel wel de bezorgdheid over de degelijkheid van de rechtspositie.
Er moet, zeker in het licht van de Europese richtlijn over arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, minstens onderzocht worden of de bepalingen in de Codex Hoger Onderwijs hierover moeten worden aangepast. Dit geldt niet alleen voor de gastprofessoren. In dat kader is het relevant dat er in een van de arresten die in het artikel aan bod komen, een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof gesteld is.
Ook de Vlaamse overheid is bij die procedure betrokken. Het is wenselijk dat we het arrest van het Grondwettelijk Hof afwachten vooraleer we concrete initiatieven uitwerken. Dat is dus de reden, mijnheer De Meyer, dat we nog even afwachten. We zijn natuurlijk geïnteresseerd in wat het Grondwettelijk Hof daarover te zeggen heeft.
We bekijken in elk geval op welke manier we de regelgeving beter kunnen aanpassen. De vraag is, mevrouw Helsen, of je met een betere omschrijving van het begrip ‘gastprofessor’ meteen alle juridische problemen oplost.
In mijn beleidsbrief geef ik aan dat we samen met de sociale partners bekijken welke maatregelen er mogelijk zijn voor de verdere optimalisatie van de rechtspositie van de personeelsleden in het hoger onderwijs. Die aanpassingen kunnen worden opgenomen in een themadecreet voor het personeel van het hoger onderwijs. Het voordeel van een themadecreet is dat het niet aan een specifieke timing gebonden is zodat we een en ander grondig kunnen doorspreken met de sociale partners.
Er zijn al informele gesprekken geweest met de sociale partners. Tijdens die gesprekken is ook de problematiek aan bod gekomen van de opeenvolgende contracten van bepaalde duur voor gastprofessoren.
De informele gesprekken over het themadecreet zijn opgestart met de geledingen van het Vlaams Onderhandelingscomité (VOC) Hoger Onderwijs. Dat is conform de goede traditie van overleg met alle partners binnen de onderwijssector.
Op dit ogenblik zijn we nog niet aan de fase van de formele initiatieven. Op het moment dat we zover zijn, is het de bedoeling om formeel te onderhandelen met het VOC. Op dit ogenblik zitten we vooral samen aan tafel.
Collega’s, ik heb het tussenarrest mee van het Antwerpse Arbeidshof waarin de prejudiciële vraag is opgenomen. Ik zal u dat laten bezorgen. Ook het artikel zelf kan ik u geven, indien u dit niet mocht hebben.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, ik stel vast dat u de problematiek zeker en vast meeneemt en dat u bekijkt op welke manier er via een themadecreet aan kan worden tegemoetgekomen. Dat is positief. Ik weet dat er in het verleden, begin deze eeuw, ook al de intentie was om het beter te regelen in het decreet. Dat is niet gelukt. Ik hoop dat u er wel in slaagt om op basis van alle elementen een goede regeling uit te werken.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw engagement. Uiteraard zullen we de rechtspraak ter zake opvolgen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Vanuit onze fractie wil ik een aantal bedenkingen meegeven. Het is niet wenselijk om de gastprofessor al te strak te definiëren. Daarmee zou u namelijk kunnen ingaan tegen de academische vrijheid en riskeren we nieuwe problemen te creëren.
Enerzijds zijn er de gastprofessoren die dat absoluut niet doen om een mandaat te hebben, maar als kers op de taart van hun carrière, omdat ze een bijdrage te leveren hebben die nuttig is voor de universiteit en de studenten en waar ze zelf ook prestige uit halen. Ik denk niet dat veel gastprofessoren dit om den brode doen.
Diegenen die dat wel om den brode doen, zijn eerder ZAP’ers (zelfstandig academisch personeel) in de wachtzaal, mensen die hopen op een dag te worden ‘ingezapt’. We weten echter dat niet iedereen kan worden ‘ingezapt’. Het zou inderdaad kunnen dat die mensen te lijden hebben onder een te hoge taakbelasting. Maar dan zijn ze wel vrij om te kiezen of ze ermee verdergaan, ja dan neen. Die vrijheid heeft dus ook wel zeer positieve aspecten. Daarvoor zou ik aandacht willen vragen.
Er is inderdaad een punt van discussie in verband met de taakbelasting voor gastprofessoren en hun zekerheid om die functie verder te kunnen uitoefenen. Maar op dat vlak denk ik dat, eerder dan aan de regelgeving te sleutelen, meer ruimte voor ZAP geven aan universiteiten een betere oplossing zou zijn. Toen we het debat voerden over onderzoekers en hun taakbelasting, hebben we dat ook al gehoord. De universiteiten vragen veel meer ZAP-omkadering om jonge onderzoekers te kunnen begeleiden om de onderzoekopdrachten te kunnen uitvoeren. Ik denk dat we het ene moeten scheiden van het andere.
Ik wil daaraan graag nog twee zaken toevoegen. Er zijn momenteel twee manieren van bezoldiging van die gastprofessoren: enerzijds in de gewone breuken die we kennen en anderzijds een bezoldiging met een barema met een bedrag. Dat heeft ook gevolgen voor het statuut. Als men namelijk inderdaad voor een breuk gaat, kunnen zij tot maximaal vijf jaar anciënniteit opbouwen. Als zij daarentegen in een onderhandelende positie gaan met een bepaald bedrag, kan dat weer niet gelden als anciënniteit, maar kan dat wel worden meegenomen als nuttige ervaring.
Het is waar dat we dat statuut gastprofessor nodig hebben in ons hoger onderwijs om een aantal interessante experts te kunnen aantrekken voor korte termijn. Een te rigide kader is daarvoor geen oplossing.
Iets anders is wat mevrouw Brusseel aanhaalt, namelijk academisch personeel waarvoor geen statuut bestaat.
Minister, ik wil de vraag wat anders formuleren in het licht van wat er hier wordt gevraagd, namelijk of we een duidelijk statuut en omschrijving van gastprofessor nodig hebben. Ik denk dat we de vraag anders moeten stellen. Moeten we geen statuut creëren voor docenten die op dit moment in actieve dienst zijn en opeenvolgende contracten krijgen – waarmee we bij de UGent ook al een aantal issues hebben gehad die we al in deze commissie hebben besproken –, maar die geen ZAP’ers zijn omdat dat kader inderdaad beperkt is? Kunnen we iets anders creëren waarbij er wel anciënniteit wordt opgebouwd en er ook een vorm van rechtszekerheid is, maar waarbij je dan echter niet moet gaan naar een consecutief aanstellen als gastprofessor en zonder dat we het statuut van gastprofessor bezwaren en het de universiteiten en hogescholen moeilijk maken?
Minister Crevits heeft het woord.
We volgen het verder op. Ik heb in mijn antwoord aan mevrouw Helsen ook al gezegd dat ik er niet zeker van ben dat het strakker definiëren van het woord gastprofessor een oplossing zal zijn voor de bestaande juridische problemen.
We kunnen dat tussenstatuut onderzoeken. We overleggen informeel met onze sociale partners. Voor mij is het nuttig om het antwoord te zien op de vraag die is gesteld door het Grondwettelijk Hof.
Het wordt verder opgevolgd. Ik neem de suggesties mee.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.