Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Vraag om uitleg over ziekteverzuim bij ambtenaren
Verslag
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, het personeelsblad van de Vlaamse overheid, 13, heeft een enquête gehouden over de waardering op het werk bij Vlaamse ambtenaren. Ik heb daar op 17 september een uitgebreide schriftelijke vraag over gesteld, waarop ik een heel uitgebreid antwoord heb gekregen met de ziektepercentages van personeelsleden op niveau A, B, C en D.
Uit recente cijfers blijkt een stijging van het ziekteverzuim. Wat doet u tegen het ziekteverzuim bij ambtenaren? Bovendien is de gemiddelde ziekteduur langer dan ooit voordien. In het antwoord op mijn schriftelijke vraag zei u dat de enquête in dat personeelsblad niet echt objectief is. De oorzaak zou zijn dat zij niet gewaardeerd worden.
Ik stel ook vast dat vooral de ambtenaren van niveau A langer ziek zijn. Alle overheden, lokale, provinciale, gewestelijke en federale, zijn verplicht om dit ziekteverzuim bij te houden. Het gaat over meer dan de vaststelling dat een ambtenaar ziek is, daar moet een beleid aan gekoppeld worden. In de stad Brugge, waar ik vroeger mee aan het roer zat, was er destijds ongeveer 27 procent ziekteverzuim bij de poetsvrouwen, 15 procent bij het personeel van niveau B en het minst bij niveau A. Meestal zijn ambtenaren op niveau A het minst ziek en het minst lang ziek. Deze vaststelling vraagt aanvullende studie en onderzoek. Wat zult u doen met deze cijfers, minister?
U zegt ook dat er heel wat onbekende oorzaken zijn. Ik vind dat de overheid dan een onderzoek moet doen naar die onbekende oorzaken. Is de werkdruk te groot? Of misschien heeft het werken aan landschapsburelen bepaalde effecten? Dat zou een zekere druk met zich mee kunnen brengen. Mensen hebben geen vaste plaats en kunnen foto’s of persoonlijke spullen dus geen plaats geven. Ook dat is een vorm van welzijn op het werk. Die verandering zou voor oudere werknemers weleens moeilijk kunnen liggen.
Minister, zult u een beleid koppelen aan dat ziekteverzuim? Eerst moet de oorzaak worden gevonden. Vervolgens moet worden nagegaan hoe u ervoor kunt zorgen dat mensen zich beter voelen in hun vel. Mensen die zich goed voelen, presteren beter en zijn vriendelijker, wat belangrijk is voor het personeel van een overheidsdienst dat met overheidsmiddelen wordt betaald. Zij hebben een belangrijke functie in onze maatschappij en moeten dan ook hun beste beentje voorzetten. Ik vraag u dan ook, minister, de ambtenaren een warm hart toe te dragen en te polsen naar hun welzijn op het werk.
Zult u het aanwezigheidsbeleid herbekijken en opvolgen? Zult u mensen stimuleren die goed presteren? Daarbij is het evaluatiesysteem heel belangrijk. We horen vaak dat er niet wordt geëvalueerd door diensthoofden of dat daar onvoldoende tijd voor wordt uitgetrokken. Mensen die vinden dat zij onterecht een negatieve evaluatie krijgen, worden vaak depressief, wat begrijpelijk is. Hoe zult u dit aanpakken met het oog op een klantvriendelijke, gemotiveerde en fitte ambtenarij?
Mevrouw Pira heeft het woord.
Mevrouw Van Volcem heeft de belangrijkste conclusies uit het rapport opgesomd. Het ziekteverzuim piekt boven 7 procent en ook de gemiddelde ziekteduur stijgt. De grootst aanwijsbare oorzaak van ziekteverzuim bij de Vlaamse overheid valt onder de psychosociale disfuncties zoals stress en burn-out. Die oorzaken zijn goed voor minstens een kwart van de ziekteafwezigheden.
Opmerkelijk is dat die categorie in 2013 nog bijna verdubbelde van 23 naar 43 procent en in 2014 plots terugviel naar 25 procent. Deze sterke daling kan voornamelijk verklaard worden door methodologische redenen, dus redenen van registratie, zo luidt het op de website. Tegelijkertijd stijgt de categorie met ‘onbekende oorzaken’ sterk van 30,97 naar 43,56 procent. Daarover staat op de website het volgende te lezen: “Mogelijk vermelden huisartsen ziektebeelden zoals stress en burn-out in 2014 in vergelijking met 2013 minder op het ziekteattest. Dan is het ziektebeeld niet gekend en komt dit bij de categorie ‘onbekend’ terecht.” Dat zou een mogelijke verklaring zijn, ik heb die niet zelf uitgevonden.
Minister, welke verklaringen zijn er volgens u voor de forse stijging van het afwezigheidspercentage en de permanente toename van de ziekteduur?
Hoe verklaart u de opvallende stijging van de ziekteduur bij ambtenaren van niveau A? Zult u daar, aangezien het ook over leidinggevenden gaat, speciale aandacht aan besteden in uw beleid, en op welke manier?
Is het mogelijk dat er een verband bestaat tussen ziekteverzuim/ziekteduur en de besparingen op het overheidsapparaat? Bent u van plan dat te onderzoeken?
Kloppen de verklaringen over de toename van de categorie onbekende oorzaken als zouden huisartsen ziektebeelden als stress en burn-out minder op het ziekteattest zetten? Welke andere besluiten trekt u nog uit deze cijfers?
Minister Homans heeft het woord.
Mevrouw Pira, er is geen rapport, er zijn gewoon cijfers bekendgemaakt.
De Vlaamse overheid heeft te maken met een almaar ouder wordend personeelsbestand. In 2007 was 45,4 procent van het personeel ouders dan 45 jaar. In 2014 was dat 48 procent. Ook het aantal personeelsleden ouder dan 55 jaar stijgt behoorlijk. Mensen die iets ouder zijn, zijn ook iets vaker afwezig wegens ziekte. Dat is een neutrale objectieve vaststelling die in elk bedrijf kan worden gemaakt.
We zien ook dat de gemiddelde afwezigheidsduur wegens ziekte toeneemt. Er is hier veel gezegd over leidinggevenden en niveau A. Ik wil echter geen onderscheid maken. Ik ben het er wel mee eens dat leidinggevenden een voorbeeldfunctie hebben. Maar wanneer we een actieplan ontwikkelen, dan is dat voor elke categorie en niet alleen voor niveau A.
Het ziekteverzuim zou kunnen worden verklaard door een stijgende werkdruk, maar dat geldt voor elke werkende mens, in welke sector dan ook, overheid of privésector. Ik heb contact opgenomen met de leidinggevenden in de administratie. Mijn medewerker heeft het genoegen een aantal sectorcomités te mogen voorzitten.
In het verslag van het Sectorcomité XVIII, dat is het overleg tussen de kabinetten en de vakbonden, van 28 september jongstleden staat: “Een vertegenwoordiger van ACV-Openbare Diensten wijst op de problemen die de verlenging van de termijn van vraagstelling van woensdag tot vrijdag (in het parlement) meebrengt, waardoor de antwoorden worden ingewacht op maandag en de personeelsleden die instaan voor het formuleren van de antwoorden noodgedwongen tijdens het weekend – zeker als de commissievergadering plaats heeft op dinsdag – hieraan moeten werken”. Dat staat letterlijk in het verslag. Ik ben de laatste om de woorden van een vakbondsvertegenwoordiger in te roepen, maar voor de ene keer dat ze in mijn kraam passen, doe ik het toch.
Ik wil me niet moeien met de manier waarop de parlementsleden hun werkzaamheden regelen. Als er een commissievergadering is op dinsdag en tot vrijdag vragen kunnen worden ingediend, dan zorgt dat uiteraard voor extra werkdruk bij de ambtenaren. Dat is de logica zelve. Er is een verschil tussen een commissie op dinsdag en een commissie op woensdag of donderdag.
Ik heb ook andere cijfers. In het parlementaire jaar 1995-1996 werden 124 mondelinge vragen en vragen om uitleg gesteld. In het parlementaire jaar 2012-2013 werden 1252 dergelijke vragen gesteld. Dat is een vertienvoudiging. Ook dat wordt vanuit de Vlaamse ambtenarij aangegeven. Bovendien is vooral het aantal schriftelijke vragen toegenomen. Nogmaals, ik deel enkel mee wat de vertegenwoordigers van de ambtenaren als redenen voor de hogere ziektecijfers naar voren schuiven. Wat mij betreft mogen de parlementsleden zoveel vragen stellen als ze willen. Dit is zeker geen pleidooi om minder vragen te stellen. Ik verwijs in dit verband ook naar een krantenartikel met een interview met een voormalige Vlaamse topambtenaar, die zeker niet van mijn politieke kleur is. Hij stelt letterlijk: “Vlaamse topambtenaren willen af van de tsunami aan parlementaire vragen.”
Een andere vraag was of ik extra aandacht ga geven aan de leidinggevenden. Uiteraard hebben leidinggevenden een voorbeeldfunctie. Mijn actieplan zal echter op alle categorieën van ambtenaren gericht zijn, en niet alleen op de ambtenaren van niveau A. Eind 2015 zal het actieplan tegen burn-out en stress en andere aandoeningen worden voorgesteld. Ik vind het jammer dat hiermee in de media zeer hard de spot wordt gedreven. Het is dan ook goed dat de dames Pira en Van Volcem mij hierover een vraag stellen en dat ze oprecht inzitten met het welzijn van de Vlaamse ambtenaren. De media doen nogal lacherig over een actieplan tegen burn-out en stress bij ambtenaren. Alle karikaturen passeren de revue. Ik ga ze hier niet herhalen. Voor alle duidelijkheid: het actieplan is zeker geen reactie op die cijfers. Het was al lang voorbereid. In de beleidsnota die vorig jaar in deze commissie is besproken, kwam het thema al aan bod.
Een andere vraag was of er een verband is tussen de besparingen en de stijging van de cijfers. Ik moet het antwoord op die vraag schuldig blijven. Ik kan niet ontkennen dat de werkdruk in bepaalde diensten wellicht is toegenomen. Wel is het zo dat we ernaar streven om tegen het einde van de legislatuur 1950 ambtenaren minder te hebben. We gaan daarbij zeker niet over tot naakte ontslagen. Tegelijkertijd zetten we absoluut in op digitalisering. Zo is er het programma Vlaanderen Radicaal Digitaal. Dat is ook een van mijn bevoegdheden. Het leuke aan zoveel bevoegdheden hebben is dat je kunt mixen. Eigenlijk ontlasten we de ambtenaren een beetje. Er kan veel meer digitaal gebeuren zodat de ambtenaren dat niet langer zelf moeten doen.
Een andere vraag ging over de toename in de categorie ‘met onbekende oorzaken’ van ziekten. Ik kan niet over dergelijke cijfers beschikken. Die informatie valt deels onder het beroepsgeheim van de betrokken artsen. Ik ga niet elke arts die een ziektebriefje schrijft interpelleren. Ik mag dat ook niet. Mocht ik het toch doen, dan kan de betrokken arts beter niet antwoorden want anders schendt hij het beroepsgeheim.
Zoals gezegd is het de bedoeling van het actieplan dat in het najaar wordt voorgesteld om alle ambtenaren te begeleiden, en niet alleen de ambtenaren van niveau A.
Er is ook gevraagd naar een overzicht van de vormen van afwezigheid die vallen onder de kwalificatie ‘met onbekende oorzaken’. Ik heb dat laten onderzoeken. Het is heel belangrijk om te onthouden dat wie bij de Vlaamse overheid slechts één dag ziek is, geen medisch attest nodig heeft. Het gaat om een aanzienlijk deel van het totaal aantal ziektedagen. Als de oorzaak van de ziekte ‘onbekend’ is, kan dat te wijten zijn aan het feit dat voor een eendagsziekte geen medisch attest moet worden voorgelegd. Het is ook mogelijk dat de huisarts geen aandoening vermeldt. In dat geval kan de overheid moeilijk nagaan wat de oorzaak van de afwezigheid is.
Ten slotte werd gevraagd of er ontevredenheid heerst. De collega’s moeten dat misschien aan de ambtenaren vragen. Ik kan enkel verwijzen naar de Personeelspeiling. Daaruit blijkt dat de algemene tevredenheid bij de Vlaamse ambtenaren al jaren rond 85 procent schommelt. Ook in 2014 was dat 85 procent. Ik wil hierbij de terechte klachten die er zijn, zeker niet minimaliseren. Er zal wel ontevredenheid zijn, maar globaal gezien schommelt het tevredenheidscijfer rond 85 procent. Dat is een behoorlijk cijfer voor een grote werkgever, die de Vlaamse overheid toch is. Ik denk niet dat veel private werkgevers een dergelijk tevredenheidscijfer kunnen voorleggen.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Ik hoop dat ik niet moet besluiten dat het de schuld van de parlementsleden is dat de werkdruk verhoogt. De minister citeert uiteraard volgens noden en behoeften.
De minister heeft het in haar antwoord over de vergrijzing, de leidinggevenden, de toename van het aantal parlementaire vragen…Ik vind het zeer positief dat ze een actieplan tegen burn-out en stress uitwerkt. Er worden inderdaad karikaturen gemaakt en er zijn inderdaad mensen die niet vriendelijk zijn. Het gaat echter om een minderheid. Misschien komt het fenomeen in de privésector minder voor omdat daar geen vaste benoeming bestaat. In globo kan worden gesteld dat de ambtenaren hun werk graag doen, graag voor de overheid werken en ook fier zijn op hun werk.
Ze worden ook met zeer sterk gewijzigde omstandigheden geconfronteerd. Dat geldt zeker voor oudere ambtenaren. Vroeger begon een ambtenaar op zijn twintigste en moest hij niet over een universitair diploma beschikken. Sommigen zijn opgeklommen naar niveau A. Ze worden geconfronteerd met de digitalisering, die voor sommigen radicaal kan overkomen.
Mij gaat het vooral om het beleid ter zake. De minister stelt terecht dat een personeelsblad geen betrouwbare cijfers geeft. De Personeelspeiling levert echter wel betrouwbare cijfers op. Als de cijfers nog verhogen, is het misschien een goed idee om de peiling meer gedifferentieerd te doen. Zeker omdat voor een eendagsziekte geen medisch attest moet worden ingediend, is het interessant om te onderzoeken wat de redenen voor die afwezigheden zijn.
Mijn vraag is eigenlijk ook aanvullend: hoe is het beleid op het vlak van het zenden van een controledokter? Daarin kan enorm worden gediversifieerd. Bijvoorbeeld, als iemand één dag ziek is, kan men bijvoorbeeld zeggen dat hij of zij geen attest moet binnenbrengen op de dag zelf, of dat hij of zij helemaal geen attest moet binnenbrengen, maar dat er wel een beleid is om een controledokter te sturen. Ook bij langere afwezigheden wordt er tussentijds of om de zoveel dagen een controledokter gezonden. Ik weet dat ambtenaren dat niet graag hebben, maar uiteindelijk kan er daar totaal geen probleem mee zijn. Wie ziek is, is ziek. Als een andere dokter evalueert dat iemand toch niet zo ziek meer is en een dag of twee dagen vroeger aan de slag kan gaan, dan moeten we dat respecteren. Dat is geen schande. We moeten dat eerlijk durven zeggen. De meeste mensen hebben een huisdokter waar ze jarenlang naartoe gaan. Als de dokter oordeelt dat iemand voor drie dagen ziek is, krijgt de zieke er meestal de vrijdag bij. Dat is normaal als de patiënt al jarenlang naar die huisdokter gaat. Maar als een controledokter iets strenger is, moet de zieke dat niet als een blaam ervaren. De ambtenaar wordt betaald met overheidsmiddelen. Als men fit is, moet men aan de slag. Daar is niets mis mee.
Mijn vraag is eigenlijk hoe u dat doet, hoe u dat in kaart brengt, hoe u die cijfers systematisch opvolgt. Doet u dat om de drie, om de zes maanden of jaarlijks?
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, ik heb naar uw antwoord geluisterd. Het enige wat mij een beetje hoopvol stemt, is het onderzoek over burn-out dat eind dit jaar zal starten. Ik heb zelf niet gelezen dat daarmee gelachen wordt in de media, maar ik kan me daar wel iets bij voorstellen. De karikatuur van De Collega’s ligt echter nu toch al een tijdje achter ons. Ik denk dat de meeste collega’s in de commissie Binnenlands Bestuur het ermee eens zijn dat de ambtenaren de pijlers zijn van ons Vlaamse huis, dat het ontzettend belangrijk is dat ze goed werken en zich goed in hun vel voelen. Vanuit deze commissie, in ieder geval wat mij betreft, is er ontzettend veel appreciatie voor het werk van ambtenaren.
Voor de rest worden we in de cijfers van 2013-2014 geconfronteerd met die doorbraak boven de 7 procent, in het bijzonder met het feit dat de stijging van het afwezigheidspercentage tussen 2008 en 2013 een bijna even grote stijging is als de stijging tussen 2013 en 2014. De sprong in die stijging kan absoluut niet worden verklaard door het tijdstip van de deadline voor vragen om uitleg, dat veertien dagen geleden veranderd is van woensdag naar vrijdag. Een en ander klopt niet. Ik betwijfel niet dat u objectief hebt voorgelezen uit het verslag van een sectorcomité, maar de verandering in de parlementaire deadline voor de vragen om uitleg heeft niets te maken met de cijfers van het ziekteverzuim tussen 2013 en 2014. Wat dat betreft, vind ik dat dus geen antwoord op de vragen. Ook de plotse stijging boven de 7 procent, die grote sprong, en het gegeven van de A-niveaus bij wie de ziekteduur opvallend sterk stijgt, valt niet te verklaren door schriftelijke vragen of vragen om uitleg, of ook niet door het stelselmatig ouder worden van ambtenaren. We moeten op zoek gaan naar andere oorzaken. Mijn eerste vraag is dan ook of u van plan bent om dat apart te onderzoeken.
Mijn tweede vraag gaat over de tevredenheid. U zegt dat er een gemiddelde tevredenheid is van 85 procent, maar de methodologie rond gemiddelden geeft aan dat het soms heel erg wordt afgevlakt. Van de lezers van het personeelsblad zegt 44 procent dat ze niet voldoende gewaardeerd worden op het werk. Mijn vraag is of u van plan bent om die tevredenheid afzonderlijk te onderzoeken en of er cijfers beschikbaar zijn per departement. Dat moet ons een beter zicht geven op de verschillende niveaus, departementen enzovoort.
De heer Kennes heeft het woord.
Ik dank de sprekers voor hun input. Het ouder worden is een belangrijke factor, omdat we langer moeten werken. Dat vergt dat de werkgever – overheid en privé – zich daar ook op voorbereidt. Er moet worden gestreefd naar aangepast werk en een aangepast ritme. Dat zijn belangrijke elementen in het kader van het welbevinden en de gezondheid op het werk.
Minister, hebt u zicht op of er benchmarks zijn met andere overheden? De Vlaamse overheid wordt over het algemeen als een goede werkgever ervaren. De tevredenheid ligt aan de hoge kant. Het zou interessant zijn om de evolutie bij andere overheidsdiensten in het oog te houden en te zien of we daaruit kunnen leren.
Niet alleen de administraties maar ook de kabinetten ondervinden met de nieuwe regeling rond de vragen de nodige stress en krijgen weekendwerk. Daarom was ik zelf geen voorstander van dat systeem. Maar zoals mevrouw Pira opmerkte, is dat van zeer recente datum, en de cijfers gaan over een andere periode. Dat neemt niet weg dat we dat bij onze eigen evaluatie in het parlement over enkele maanden eens moeten durven bekijken.
Minister, er is op gewezen dat een van de belangrijkste oorzaken van afwezigheid burn-out en stress zijn. Het is goed dat er dit najaar met een actieplan wordt uitgepakt. U hebt zelf verwezen naar de besparingen. Het lijkt me inderdaad logisch, hetzelfde werk doen met steeds minder ambtenaren leidt tot stress en ziekte.
Als ik me niet vergis, is er wel degelijk een aanwezigheidsbeleid binnen de Vlaamse overheid waarbij naast controle het accent ligt op preventie en re-integratie van zieke werknemers. Ik vind preventie en re-integratie super belangrijk. Dat draagt bij tot het welbevinden. De mate van appreciatie gaat ermee omhoog. Bent u van oordeel dat het aanwezigheidsbeleid op zich eens moet worden beoordeeld? De cijfers zijn toch redelijk alarmerend.
Dan heb ik nog dezelfde vraag als de heer Kennes over benchmarks met andere overheden.
Minister Homans heeft het woord.
Collega’s, ik heb inderdaad het voorbeeld aangehaald van de parlementaire vragen. Ik heb letterlijk geciteerd uit een verslag van het sectorcomité. Ik heb dat dus niet verzonnen. Dat was niet mijn appreciatie voor uw werk, dat heb ik duidelijk gezegd. Dat is gewoon wat de vakbonden zeggen op het overleg van het sectoraal comité dat mijn medewerker elke dag doorstaat.
Mevrouw Van Volcem, er worden dagelijks controledokters uitgestuurd door de Vlaamse overheid. Dat gebeurt op basis van steekproeven en op aangeven van de leidinggevende. Men vertrekt daarbij van het doktersattest als men langer dan één dag ziek is, anders heeft men geen attest nodig. Een leidinggevende kan dat aanvoelen, heeft ervaring en kent zijn personeel veel beter dan wij vanuit het kabinet dat zouden doen. Het is heel gericht en afhankelijk van het attest. Het is dus heel efficiënt.
Ik ken geen precieze cijfers, maar ik kan u die nog bezorgen via mail of via de commissiesecretaris. We kunnen wel aan de cijfers geraken over de efficiëntiegraad van het sturen van een controlearts. Het ligt in elk geval heel hoog. Als we een dokter sturen, heeft dat bijna altijd effect. Dat is goed.
Mevrouw Pira, het ziekteverzuim is inderdaad gestegen naar 7,13 procent. Ik ontken dat niet. Ik ben blij dat u tevreden bent met mijn actieplan tegen burn-out en stress binnen de Vlaamse administratie.
Er werd gevraagd naar een benchmark met andere overheden. Dat is misschien voer voor een schriftelijke vraag, die cijfers heb ik hier nu zeker niet. Ik kan u wel een ander cijfer geven. We hebben een verzuim van 7,13 procent. Men vergelijkt ons altijd met een kleine kmo maar wij zijn een hele grote kmo, wij zijn een grote onderneming. In de grote privéondernemingen bedraagt dat ziekteverzuim 9,96 procent.
De Vlaamse overheid doet het dus nog zo slecht niet. Kan alles beter? Ja, alles kan beter. Moeten we werken aan het welzijn van onze medewerkers? Absoluut.
Ik heb al gewezen op de rol van de leeftijd, ik ga dat niet herhalen. Het aantal ambtenaren op A-niveau is gestegen in al die jaren, dat is normaal. We nemen nu veel meer mensen aan op A-niveau. Dus is er ook meer ziekteverzuim bij dat A-niveau. Dat is nogal logisch. Als het aantal uitbreidt, stijgt ook het aantal ziektedagen.
Per departement maken we geen cijfers bekend, mevrouw Pira. Ik wil dat zo houden. Ik wil niet dat bepaalde departementen geviseerd worden. De entiteiten kennen de cijfers maar we hebben een heel formele afspraak dat de leidinggevenden die cijfers niet bekendmaken. Wij maken die ook niet bekend. Ik wil niet morgen in de krant lezen dat entiteit x zoveel hoger scoort qua ziekteverzuim dan entiteit y. Daar doe ik niet aan mee. Dat is een strikte afspraak binnen de Vlaamse overheid. Ik vind dat redelijk stigmatiserend.
Mijnheer De Loor, u stelt dat preventie en re-integratie belangrijk is in het aanwezigheidsbeleid; ik geef u daar volmondig gelijk in. We gaan dat onderwerpen aan een evaluatie, ik hoop dat ik u daarmee geruststel. Dat is een zeer goede suggestie, we zullen ze meenemen.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, ik blijf erbij dat u eigenlijk geen verklaring geeft voor de opmerkelijk grote stijging tussen 2013 en 2014, zowel op het vlak van afwezigheidspercentage als op het vlak van duur. Ik hoor nu voor het eerst dat u de sterke stijging bij de A-niveaus wijt aan het feit dat het aantal ambtenaren op A-niveau is gestegen. Ik neem daar akte van. (Opmerkingen van minister Liesbeth Homans)
– Mercedes Van Volcem treedt als voorzitter op.
Dat hebt u gezegd. Als dat zo is, neem ik daar akte van.
U kunt geen afzonderlijke cijfers geven van de verschillende departementen. Toch hoop ik dat u greep krijgt op het feit dat de stijging gewoon doorgaat en dat er aparte evoluties te merken zijn. Als u blijft zeggen dat het normaal is omdat de mensen ouder worden en omdat het aantal ambtenaren op A-niveau stijgt, buiten de burn-outs op het einde van het jaar, hebt u niets in handen om die stijging, dat opmerkelijke fenomeen, te verklaren. Dat verontrust mij een beetje. Als u geen verklaring hebt, kunt u daar geen remediëringsbeleid tegenover stellen. Ik ben een beetje bezorgd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.