Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Bajart heeft het woord.
Bij de bespreking van de beleidsverklaring in de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) op 23 september 2015 werd nogal wat aandacht gegeven aan de investeringen van de Vlaamse Gemeenschap in sport in Brussel. Het is genoegzaam bekend dat daar nog grote uitdagingen zijn wat betreft sportinfrastructuur, wat ook in de vorige vraag aan bod is gekomen. Het is dus zeker goed dat die discussie niet enkel daar, maar ook hier gevoerd wordt.
In het regeerakkoord werd het volgende opgenomen: “We onderzoeken de mogelijkheid van het oprichten van een Vlaams sportcentrum in Brussel.” Het oprichten van een Vlaams sportcentrum in Brussel vraagt natuurlijk een significante investering en het is evident dat dit onderzocht moet worden, zeker gezien de budgettaire context waarin we ons bevinden. Toch is investeren in een Bloso-centrum een duidelijk signaal. Als Vlaanderen werk wil maken van zijn engagement om Brussel niet los te laten, kan een dergelijk initiatief fungeren als een van de beste voorbeelden van de band Brussel-Vlaanderen. Een Bloso-centrum lokt Vlamingen naar de hoofdstad en lost in één klap een blinde vlek op, wat de Bloso-centra betreft. Vlamingen uit de rand rond Brussel hebben immers niet echt een Bloso-centrum in de nabijheid. Het Bloso-domein in Hofstade is niet meteen naast de deur.
Toch wil ik benadrukken dat niet enkel mijn fractie hier al lang een voorstander van is, maar dat, zo begrijp ik uit de discussie in de Raad van de VGC, ook uw partij zich hiervoor engageert. Uw partijgenoot Johan Van den Driessche zei daar dat een Bloso-sportcentrum in Brussel in het partijprogramma en in het Vlaamse regeerakkoord zijn opgenomen. Ik citeer: “Het staat in het regeerakkoord en het zal er komen.” Zoals ik hiervoor al zei, stelt het regeerakkoord dat we de mogelijkheid voor een Bloso-sportcentrum zullen onderzoeken. Collegelid Pascal Smet daarentegen stelt het volgende: “Vlaams minister Philippe Muyters heeft mij gezegd dat hij niet wil investeren in een Bloso-sportterrein omdat dat onder de huidige omstandigheden niet opportuun is.”
Minister, klopt het wat de heer Pascal Smet in de Raad van de VGC zei, namelijk dat u niet wil investeren omdat de huidige omstandigheden niet opportuun zijn? Indien ja, betekent dit dan dat het onderzoek naar de mogelijkheid van een Bloso-sportcentrum al uitgevoerd werd? Gaat het dan enkel om de budgettaire context, of zijn er andere redenen waarom dit niet opportuun zou zijn? Indien dit onderzoek nog niet werd uitgevoerd, wanneer plant u dit te doen en zult u de resultaten met deze commissie delen?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik wil toch even zeggen wat ik aan de heer Smet heb gezegd. Als je mijn oud-collega op een receptie ziet, heeft hij de neiging om binnen de drie seconden over geld te babbelen. Op de een of andere manier krijgt hij mij daarbij ambetant. Ik heb gereageerd en ik heb hem de huidige financiële context en de afspraken die in het regeerakkoord staan, duidelijk gemaakt. Ik heb hem uitgelegd dat we in deze legislatuur als het wat meevalt met de conjunctuur maximaal 55 miljoen euro zullen kunnen investeren. En dat het regeerakkoord zegt dat we dat bedrag prioritair zullen gebruiken voor zwembaden en dat we daarnaast de focus zullen leggen op een inhaalbeweging voor bovenlokale sportinfrastructuur. En dat we de financiële haalbaarheid van een Bloso-centrum gingen onderzoeken, wat we zullen moeten afwegen tegenover de voorgestelde prioriteiten. Dat is wat ik heb gezegd, en ik denk dat dat correct is.
Het is niet evident om nu te zeggen dat we in Vlaanderen alles laten vallen om daar een nieuw sportcentrum van Bloso op te richten. Er staat duidelijk dat we dat gaan onderzoeken, dat we gaan bekijken hoeveel dat kost en of er partners zijn. En dan zullen we dat verder bekijken. Dat is een heel andere situatie. Ik denk dat ik u daarmee de context geschetst heb.
Los van de budgettaire situatie en de prioriteitstelling willen we dat onderzoeken. Ik kijk ook uit naar mogelijke samenwerkingsvormen. Het is niet omdat het een Bloso-centrum is, dat wij dat vanuit Vlaanderen in zijn totaliteit zouden moeten betalen. Ook wat de alternatieven zijn qua opportuniteiten, is belangrijk om mee te nemen.
Het onderzoek waarvan sprake is niet uitgevoerd op zich, maar ik wil dat ook niet als een afzonderlijk verhaal zien. Ik zal u uitleggen waarom. Wij doen op dit moment het eerste deel van de evaluatie van de Bloso-centra, waarbij we een onderzoek doen naar het bovenlokale gebruik. Het is immers altijd de bedoeling van de Bloso-centra geweest dat er een bovenlokaal gebruik is. We zijn dat nu aan het bekijken. Dat zit in de eindfase. Ik denk dat we dat als eerste element moeten meenemen.
Je kunt dat niet los zien van het feit dat we nu een globale visie proberen te ontwikkelen over de bovenlokale invulling van de Bloso-centra. We bekijken dus hoe dat vandaag wordt ingevuld.
Het derde element is de evaluatie die moet worden afgestemd op het globale sportinfrastructuurplan van Bloso. Wij hebben voor dat plan een bevraging gedaan in steden en gemeenten, maar ook bij de erkende sportfederaties en bij de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), om de blinde vlekken tussen de vraag naar en het aanbod van sportinfrastructuur in kaart te brengen. Ook die bevraging wordt nu verwerkt.
De evaluatie van de centra en het bovenlokale traject van het Globale Sportinfrastructuurplan Vlaanderen moeten tegen de zomer van 2016 klaar zijn. Daarmee hebben we genoeg informatie om een apart hoofdstuk rond de specifieke Brusselse context op te nemen. Ik zal vragen dat Bloso dat zo opneemt, als dat enigszins kan. Dat lijkt mij te voldoen aan de voorwaarden uit het regeerakkoord van het onderzoek, maar wel in een ruimer kader geplaatst.
Op die manier zullen wij de noden aan bijkomende sportinfrastructuur op een objectieve en maatschappelijk gedragen wijze kunnen vaststellen. Uiteraard zal ik u, als u dat wenst, graag op de hoogte houden van de stand van zaken.
Collega Smet vroeg in een schrijven om een overleg met betrekking tot sportinfrastructuur in Brussel. U weet dat zij sinds de zesde staatshervorming ook zelf in sportinfrastructuur kunnen investeren. Ik ben graag bereid om, in het kader van het Globale Sportinfrastructuurplan, een werkgroep op te richten, waar we ons met de collega’s – Sven Gatz als minister van Brussel, ikzelf en collega Smet – kunnen buigen over de specifieke Brusselse context.
De heer Bajart heeft het woord.
Uw partijgenoot Van den Driessche was wel zeer optimistisch dat het Bloso-centrum er zou komen in Brussel. Als uit het onderzoek zou blijken dat het opportuun zou zijn, zou het dan een visie of een mogelijkheid zijn om te investeren in een bestaand sportcentrum of bestaande sportcentra in Brussel?
De heer Poschet heeft het woord.
Ik dank collega Bajart voor deze vraag over een onderwerp dat mij ook na aan het hart ligt. Brussel is de sterkst groeiende stad van de Vlaamse Gemeenschap. Er is de 30 procentnorm. In principe moeten wij dus voorzieningen creëren voor 30 procent van de Brusselaars, zijnde 350.000 mensen, wat het tot de tweede stad maakt binnen de Vlaamse Gemeenschap.
Ik heb de cijfers van de investeringen in de periode 2009-2014 bij u opgevraagd, minister. Dan zien we dat in Brussel 770.000 euro geïnvesteerd wordt, in Antwerpen 5,127 miljoen euro en in Gent 4,747 miljoen euro. Die bedragen zijn dus wat buiten verhouding. Ik wil dan ook de oproep van collega Bajart om Brussel hierbij absoluut niet te vergeten, ondersteunen. Het is belangrijk op sociologisch niveau en op samenlevingsniveau.
Het Bloso-centrum kan daarvoor echt een hefboom zijn. Ik weet dat u niet veel middelen hebt, ik zie u ook al het hoofd schudden. Maar er is bijvoorbeeld een toezegging aan de VGC geweest van 1 miljoen euro om te investeren in sportinfrastructuur: een half miljoen euro naar het VUB-zwembad en een half miljoen euro dat naar een topsportzaal zou gaan, verbonden aan een school in Anderlecht. Dat tweede project is toen afgekeurd door Bloso. Helaas zijn die middelen dan weer weggevloeid uit Brussel. Ik vind dat daar een kans gemist is om middelen die aan Brusselse projecten toegekend waren, ook in Brussel te houden. Ik wil u vragen om daar in de toekomst meer aandacht voor te hebben.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik ben eigenlijk een beetje boos en wil dan ook scherp reageren op uw aanvulling, mijnheer Poschet. Ten eerste hebt u in die cijfers al zeker niet de 900.000 euro voor het sporthotel meegenomen. Dat is toch wel een belangrijke nuance.
Ten tweede: dat die zaal niet is meegenomen en het zwembad wel, ligt aan Brussel. Zij hebben het willen opsplitsen, waardoor de zaal niet meer voldeed aan de voorwaarden. Ik kan en zal nooit subsidies toekennen als het niet voldoet aan de voorwaarden. De tijd dat ‘à la tête du client’ projecten en subsidies werden toegekend terwijl ze niet voldeden aan de voorwaarden, is definitief voorbij, ook voor Brussel. Dat wil ik heel duidelijk stellen. Ik ben daar ferm in. Ik denk dat jullie dat ook vragen, die objectiviteit. Gedaan met de subjectiviteit. Maar kom dan niet zeggen dat het mijn schuld is, als het door de stommiteit is die is gebeurd door het opsplitsen van het project. Dat wil ik echt niet horen. Als ze dat hebben gemist, is het hun schuld.
Ten derde: als ik oproepen lanceer om ondersteuning te bieden en ook de VGC daar de mogelijkheid toe bied, en zij dienen geen projecten in, dan vraag ik mij af wiens schuld dat is.
Ik word hier echt kwaad van. Men stelt het hier compleet verkeerd voor. Het is niet zo dat we eerst een budgetje voor Brussel hebben en dat de rest dan ook nog eens mag meedoen. Ik doe daar niet aan mee. Zij kunnen meedoen aan dezelfde voorwaarden als de rest.
Mijnheer Bajart, ik ben graag bereid om in die werkgroep die ik met Sven Gatz en collega Smet rond sportinfrastructuur wil organiseren, alle mogelijkheden te bekijken. Het moet alleen passen binnen het geheel. Als er blinde vlekken zijn in Brussel en er zijn alternatieven voor een Bloso-sportcentrum, of zelfs naast een Bloso-sportcentrum, dan ben ik graag bereid om dat te bekijken. Maar laat ons afwachten tot we dat hebben.
De heer Bajart heeft het woord.
Ik wil nog even onderstrepen dat ik in mijn vraagstelling op geen enkele manier verwezen heb naar subjectiviteit.
Ik had het niet tegen u, mijnheer Bajart. (Opmerkingen)
Ik begrijp de reacties van beiden, maar voor mij is het belangrijk dat we daar objectief in blijven.
De heer Poschet heeft het woord.
Ik vraag niet en heb ook nooit gevraagd om ‘à la tête du client’ te financieren. Wij hebben ook nooit gevraagd, ook nu niet, om een project dat negatief geadviseerd wordt, alsnog goed te keuren. Ik wil dat nog eens duidelijk zeggen.
Wat ik zeg, is dat het budget dat niet op voorhand gereserveerd was voor Brussel – want dat zegt u volgens mij foutief – maar dat wel toegekend was voor Brussel, voor de helft verloren is gegaan. Ik zeg niet dat dat uw schuld is, ik vind het alleen jammer dat dat verloren is gegaan.
Wat de cijfers betreft: die kwamen uit uw antwoord op mijn schriftelijke vraag. Ik zal opnieuw een schriftelijke vraag indienen, dan hebt u opnieuw de kans om uw sporthotel daar wel in onder te brengen.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik ben uiteraard niet boos op u, maar het is een kritiek die ik continu hoor, en ik vind die niet terecht. En dat maakt mij kwaad. Men trekt met die kritiek de zaken uit hun context. Als men een project, dat één project was – het zwembad én de zaal – en dat voldeed aan de voorwaarden, absoluut uit elkaar wil trekken, waardoor het niet meer aan de voorwaarden voldoet en ik niet anders kan dan de zaal niet meer goedkeuren, moet men daarna niet bij mij komen uithuilen.
Ik heb begrepen dat u de objectiviteit die wij in die zaken proberen te hanteren, ondersteunt. Dat vind ik heel belangrijk. Ik ben daar heel blij mee.
De vraag om uitleg is afgehandeld.