Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Bajart heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, ik stelde u op 28 mei 2015 een vraag over de sportfederaties en de toepassing van onze wetgeving daarover wat betreft Brussel. U zag in het huidige decreet voor de georganiseerde sportsector van 13 juli 2001 geen oorzaak voor de lagere aansluiting van sportclubs bij sportfederaties in Brussel, in vergelijking met de rest van Vlaanderen. Ter verduidelijking: in Brussel zijn maar 54 procent van de sportclubs aangesloten, in Vlaanderen is dat 78 procent.
U hebt toen wel gezegd een ‘quick scan’ te laten uitvoeren om te controleren of er voor het nieuwe decreet een Brusseltoets moet worden uitgevoerd. Ik zie ook in het advies van de Vlaamse Sportraad van de Strategische AdviesRaad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC) bij uw conceptnota ‘Een nieuw decreet voor de georganiseerde sportsector’ dat er aandacht voor Brussel gevraagd wordt. We bespraken dit al in deze commissie in een hoorzitting, ik wil dit toch even meegeven: “De Vlaamse Sportraad pleit om proactieve incentives ten voordele van geografische spreiding in te voeren. Het invullen van ‘blinde vlekken’ waar men (bijna) niet actief is, zoals bijvoorbeeld in Brussel, landelijke gebieden, een bepaalde regio etc. wordt gestimuleerd in de vorm van een facultatieve opdracht of wordt meegenomen in de beheersovereenkomst.” Daarnaast lees ik ook: “De Vlaamse Sportraad stelt voor om Brussel expliciet op te nemen als zesde ‘regio’ bij de erkenning van de sportfederaties, zoals in het huidig decreet beschreven staat. Daarbij moet bij de formulering rekening gehouden worden met de geldende structuur. In functie van de uitstraling van Vlaanderen en een betere uitbouw van een Nederlandstalig clubaanbod, kunnen Nederlandstalige en Franstalige sportfederaties in Brussel samenwerken. Dit op voorwaarde dat het een meerwaarde inhoudt voor de Nederlandstalige sporters en met respect voor de autonomie en bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.”
Sorry voor deze wat droge passage, maar daarop zijn mijn vragen gebaseerd.
Minister, hoe staat u tegenover deze specifieke aspecten van het advies van de Vlaamse Sportraad? Is de ‘quick scan’ ondertussen uitgevoerd en wat was daarvan de uitslag? Zal dan ook een Brusseltoets uitgevoerd worden? Zo ja, wanneer verwacht u daarvan het resultaat? Hebt u hierover al contact gehad met de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), die, zoals ook in het advies van de Vlaamse Sportraad duidelijk wordt gemaakt, hierin haar autonomie en bevoegdheden heeft?
Minister Muyters heeft het woord.
Zowel in het huidige decreet van 13 juli 2001 als in het toekomstige decreet bekijken we Brussel-Hoofdstad als een provincie.
Samenwerking tussen Vlaamse en Waalse sportfederaties kan volgens ons niet alleen in Brussel maar overal, en ik vind dat positief. We stellen daar wel een voorwaarde bij: dat de sportclubs in hun communicatie met de sportfederatie de Nederlandse taal gebruiken. Ik denk dat dit logisch is. Dat wil helemaal niet zeggen dat een anderstalige geen lid kan worden van een club. Dat wil wel zeggen dat er vanuit die club respect is voor de cultuur en het Nederlandstalige karakter van de sportclub en de federatie. Het is trouwens voor de begeleiding en ondersteuning van deze sportclubs dat de VGC jaarlijks vanuit Vlaanderen gesubsidieerd wordt.
Het Sport voor Allen-decreet van 2015 en vanaf 2016 het decreet voor het lokaal sportbeleid bevatten voldoende mechanismen om de georganiseerde sport via de VGC in Brussel te stimuleren. Vanaf 2016 voorzien wij dat 35 procent van de totale subsidie zal worden besteed aan de kwalitatieve uitbouw en dat tenminste 25 procent moet gaan naar de professionalisering van de Nederlandstalige sportverenigingen. Het gaat om heel wat geld dat naar die stimulering gaat, zeker als je het vergelijkt met wat naar sommige sportfederaties gaat.
Vlaanderen zal in de toekomst, net zoals vandaag, een actieve sportpartner blijven in Brussel en wij zullen elke vorm van structureel overleg ondersteunen. Daarnaast blijven wij conform het decreet over lokaal sportbeleid van 6 juli 2012 de VGC jaarlijks voor haar sportieve werking en de kwalitatieve uitbouw van sportclubs subsidiëren. De VGC kan uiteraard zelf aan de Vlaamse sportfederaties projectmatige incentives geven indien ze een extra inspanning voor de uitbouw van hun werking via hun sportclubs in Brussel leveren. Gezien de specificiteit van een aantal sporten en het niet aanwezig zijn van bepaalde infrastructuur in Brussel-Hoofdstad is het niet mogelijk dat wij dit vanuit Vlaanderen verplicht opleggen aan de sportfederaties of dat wij daarvoor in budgettaire incentives voorzien.
Conform de omzendbrief VR 2014/13 over de regelgevingsagenda, reguleringsimpactanalyse en de compensatieregeling hebben wij bekeken of wij op basis daarvan de Brusseltoets moeten doen. Omdat de sportfederaties private initiatieven zijn en meestal vzw’s, en omdat het adres van hun zetel meestal niet overeenkomt met hun werkingsgebied, moeten wij de Brusseltoets niet toepassen. Toch heeft het decreet al bij de erkenningsvoorwaarden van sportorganisaties aandacht aan Brussel besteed. Als ik zeg dat een federatie al kan worden erkend als er in vier provincies activiteit is, waarbij we Brussel-Hoofdstad bekijken als een provincie, dan komen zij in aanmerking voor een van de vier provincies waar ze hun werking moeten organiseren.
We hebben een overleg gehad op ambtelijk niveau. Op 14 september 2015 werd er door het Bloso een overleg georganiseerd met het afdelingshoofd Sport en de directeur Cultuur binnen de VGC, over hoe de beleidsprioriteiten Sport in de toekomst op maat van Brussel kunnen worden ingevuld. Daarnaast is het, zoals u zelf vermeldt, de autonomie van de VGC om haar beleid op de specifieke Brusselse situatie af te stemmen.
Collegelid Smet vroeg mij begin dit jaar in een schrijven om overleg te plegen over de specifieke Brusselse situatie op het vlak van sportbeleid. Ik heb daarop geantwoord. Er is toen ook overleg geweest tussen onze kabinetten. In een tweede schrijven deze zomer vroeg hij naar een overleg specifiek over de sportfederaties. Wij zullen binnenkort overleggen over de verschillende voorgestelde topics.
Ik vat samen. We nemen Brussel zelf mee, wat soms wel ter discussie staat omdat we Brussel-Hoofdstad op gelijke hoogte plaatsen als een provincie. Daar heeft de Raad van State blijkbaar wel wat commentaar op. Maar we doen dat tot nu toe. We hebben dat ook ingeschreven in het nieuwe decreet. Langs de andere kant besteden we ook heel wat subsidies om de sportclubs te ondersteunen. Overleg is altijd mogelijk.
De heer Bajart heeft het woord.
Minister, dank u voor de duidelijke antwoorden. Ik heb nog een bijkomende vraag. Kunnen die blinde vlekken, zoals de Sportraad het zelf formuleert, niet enkel in Brussel maar ook in de landelijke gebieden en de regio’s, inderdaad meegenomen worden in de beheersovereenkomsten die u wilt afsluiten met de sportfederaties? En waarom wel of waarom niet?
De heer Wynants heeft het woord.
Minister, ik kan mij alleen maar bij u aansluiten. Onze fractie is hiervan overtuigd: Vlaanderen is Brussel en Brussel is Vlaanderen. Als er een spreiding van het aanbod is voor Vlaanderen, dan is dat inclusief Brussel.
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Bajart, wat betreft die blinde vlekken is het moeilijk om te zeggen dat een bepaalde sport niet wordt aangeboden op een bepaalde plaats en dat dat nu moet worden georganiseerd. Wij kunnen dat vanuit Vlaanderen echt niet doen. Dat is nu juist wat de VGC wel zou kunnen doen om daar een stimulans te geven. Het is meer aan hen dan aan ons om dat te doen, lijkt mij.
De vraag om uitleg is afgehandeld.