Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Vraag om uitleg over de impact van de beslissing inzake materieel en outillage voor lokale besturen
Verslag
De heer Lantmeeters heeft het woord.
Minister, mijn vraag is ingediend op 23 september. Het was niet de bedoeling om met deze vraag een discussie te laten losbarsten zoals collega Doomst straks met zijn vraag zal doen. U zult ook aan de schriftelijke versie van mijn vraag gemerkt hebben dat ik op dat ogenblik helemaal niet op de hoogte was van het feit dat de Vlaamse Regering de compensatie aan de lokale entiteiten op bepaalde vlakken zou stopzetten.
Mijn vraag is meer technisch en financieel van aard. Met betrekking tot materieel en outillage is er sinds 1998 een regeling voor de bedrijven, namelijk een gedeeltelijke vrijstelling op de vervangingsinvesteringen. En sinds 2008 is er een vrijstelling van de onroerende voorheffing op nieuwe en vervangingsinvesteringen. Daardoor zouden alleen bedrijven die oorspronkelijk voor 1998 investeerden, nog de onroerende voorheffing dienen te betalen. Bedrijven die zich later zouden vestigen of die bijkomend zouden investeren, moesten de onroerende voorheffing niet meer betalen.
De enige manier om van die onroerende voorheffing af te komen, was het uitbreken van het bestaande materieel en outillage, om dan opnieuw te beginnen met investeren. Het decreet liet ondernemingen uit de eerste categorie toe om de betalingen van de onroerende voorheffing af te bouwen door middel van bijkomende vrijstellingen, indien ze opnieuw zouden investeren op de betrokken percelen in 2014-2016. Op die manier droeg de vorige regering onder impuls van minister Muyters bij aan de versterking van de competitiviteit van onze bedrijven.
Minister, in uw beleidsnota stelt u: “Vanaf aanslagjaar 2015 kunnen we controleren in welke mate de tijdelijke investeringsaftrek inzake materieel en outillage voor extra investeringen de vooropgestelde volledige afbouw van het belastbaar materieel en outillage realiseert.” Verder schrijft u: “Bij een gunstige evaluatie van deze maatregel zullen we deze verlengen.”
Ik verwijs hier ook naar uw omstandige antwoord op mijn schriftelijke vraag van 2 juli. U hebt het daarin onder meer over de dalende trend en de logica daarvan. Kunt u dat nader toelichten? Is er een schatting mogelijk van hoe de inkomsten verder naar beneden zullen evolueren?
Luidens datzelfde antwoord is er een bijkomend vrijgesteld geïndexeerd kadastraal inkomen van 7,8 miljoen euro en is het effect op de bestaande investeringen niet gekend. Kunt u dat toelichten? In welke mate blijkt hieruit dat we op de juiste weg zitten?
Mijn derde vraag betrof de compensatie aan de gemeenten. Ik veronderstel dat collega Doomst dat verder uiteen zal zetten. Ik sla dat hier dus even over.
U bent in uw antwoord op mijn schriftelijke vraag ook nog ingegaan op de moeilijkheden om de maatregel toe te passen voor ondernemingen die hun investeringen gespreid hebben over meerdere afzonderlijke percelen. Hoe zult u daar verder mee gaan? Is het de bedoeling om een verruimde toerekening later mogelijk te maken, ook indien de nieuwe en de oude investeringen zich niet op hetzelfde perceel bevinden? Wat is de timing voor de evaluatie? Welke criteria zult u daarbij hanteren? In welke mate zullen die criteria afhankelijk zijn van de budgettaire situatie?
De heer Doomst heeft het woord.
Minister, ik heb vorige week al aan minister Homans een vraag gesteld over materieel en outillage, en zij stelde dat ik die vraag ook nog eens tot u moest richten, om te kijken hoe het precies zit. Er is toen onder meer verwezen naar de VLABEL-tabel (Vlaamse Belastingdienst), waarin een exacte berekening wordt gegeven van wat het voor elke gemeente met zich meebrengt. Er werd ook gezegd dat er vanuit VLABEL een schrijven zou vertrekken naar alle gemeenten, met een raming van wat ze in hun budget kunnen inschrijven inzake die inkomsten.
Minister, kunt u nog een beetje toelichten waar dit gaat eindigen? Kan er nog geprobeerd worden om een en ander bij te schaven? Is de impact van de beslissing ook voor de lokale besturen duidelijk? Is iedereen genoeg geïnformeerd over hoe hij of zij wordt geoutilleerd?
Zijn de gepubliceerde cijfers op de website van VLABEL de definitieve cijfers? Het verschil dat sommige gemeenten bijgepast krijgen doordat zij de compensatie verliezen, zou vier jaar lopen. Kan dat nog bijgestuurd worden, aangezien dit niet zonder belang is voor de meerjarenplanning van de gemeenten? Die beslissing is nu genomen. Hoe gaan we daar in de volgende jaren mee om?
Minister Turtelboom heeft het woord.
Ik zal de twee vragen apart beantwoorden, omdat ze verschillende facetten van hetzelfde onderwerp behandelen.
Mijnheer Lantmeeters, in het verleden heeft het Vlaams Parlement al verschillende maatregelen genomen om de fiscale druk van de onroerende voorheffing voor bedrijven met bedrijfsuitrusting of materieel en outillage te verminderen. Vanaf het aanslagjaar 2009 wordt voor investeringen in nieuw, bijkomend of vervangend materieel en outillage altijd een volledige vrijstelling van de onroerende voorheffing toegekend. Het nog bestaande volume aan belastbaar materieel en outillage wordt daarmee geleidelijk afgebouwd, naarmate het wordt vervangen door nieuwe bedrijfsuitrusting, of naarmate het gewoon wordt verwijderd.
Het decreet van 20 december 2013 voorziet bovendien in een versnelde afbouw, doordat de investeringen in nieuw materieel en outillage, die reeds volledig vrijgesteld zijn, nog eens bijkomend in mindering worden gebracht van het nog belastbare kadastraal inkomen. Het logische gevolg is dat het belastbare kadastraal inkomen, en dus ook de inkomsten inzake onroerende voorheffing uit materieel en outillage, afnemen.
De ratio ligt voor de hand. Investeringen in nieuw materieel en outillage worden ondersteund en aangemoedigd. Nieuw materieel en outillage zijn immers doorgaans energiezuiniger en milieuvriendelijker. Een modernisering van het productieapparaat leidt vrijwel altijd tot energiebesparing en tot het gebruik van technieken die minder belastend zijn voor het milieu. Daarnaast geeft de maatregel zuurstof aan onze bedrijven. De concurrentiepositie en de competitiviteit van de bedrijven wordt, in economisch moeilijke tijden, verbeterd, omdat moderne bedrijfsuitrusting bijdraagt tot een verhoogde performantie en tot efficiëntere productieprocessen.
Hoe de ontvangsten van de onroerende voorheffing op materieel en outillage verder evolueren, zal afhangen van het volume van de toekomstige bedrijfsinvesteringen. Voor het aanslagjaar 2015 is het nog belastbare kadastraal inkomen in vergelijking met het aanslagjaar 2014 verminderd met 25,7 miljoen euro. In dat cijfer zit ook het effect van de nieuwe supplementaire vrijstelling, ingevoerd in 2013. Dat supplementaire effect bedraagt 7,8 miljoen euro. Dat cijfer heb ik per provincie opgesplitst in mijn antwoord op de schriftelijke vraag waar u naar verwees. Zonder de versnelde maatregel was het belastbare inkomen met ongeveer 17,8 miljoen euro afgenomen.
De nieuwe bijkomende vrijstelling versterkt dus het beleid, gericht op het stimuleren van nieuw materieel en outillage en de afbouw van het nog belastbare gedeelte. Dat betekent dus dat er door de nieuwe maatregel een bijkomende daling is van het belastbare materieel en outillage en de daarop verschuldigde onroerende voorheffing. Daardoor dalen de jaarlijkse vaste kosten van de bedrijven, wat de competitiviteit van onze ondernemingen ten goede komt.
U vraagt naar het effect op bestaande investeringen. Als u met bestaande investeringen het nog belastbare kadastraal inkomen bedoelt, verwijs ik naar de cijfers van de supplementaire daling van de belastbare massa die ik zonet heb meegegeven.
Het is onmogelijk om op basis van de door het kadaster verstrekte gegevens mee te delen voor hoeveel van de bestaande investeringen er een bijkomende investering werd geïnitieerd die geleid heeft tot een bijkomende vrijstelling van nieuw materieel en outillage, overeenkomstig de bepalingen van de maatregel van 2013. VLABEL beschikt immers niet over de mogelijkheid om de een-op-eenrelatie tussen deze investeringen en vervangingsinvesteringen cijfermatig op te volgen. Kadastrale percelen kunnen immers worden gefuseerd, gesplitst enzovoort.
Het doel van de maatregel is de versnelde afbouw van het belastbare materieel en outillage. Op basis van de vermelde cijfers kan worden vastgesteld dat in 2013 de gekozen optie voldoende stimulansen blijkt te genereren om de fiscale druk van de onroerende voorheffing te verminderen voor bedrijven met een groot machinepark. Medio 2016 zullen we de belastbare gegevens nog verder analyseren en evalueren. Zo zullen we opvolgen in hoeverre het belastbare kadastraal inkomen van materieel en outillage nog meer is afgebouwd dankzij de nieuwe maatregel.
Op dat moment heeft VLABEL immers een zicht op het nog belastbaar kadastraal inkomen voor aanslagjaar 2015 en op de investeringen van 2015 die geleid hebben tot een bijkomende vermindering van belastbaar materieel en outillage. Deze cijfers kunnen door het kadaster worden aangeleverd zodra hun documentatie voor aanslagjaar 2015 wordt afgesloten en aan VLABEL wordt overgemaakt tot inkohiering. De mogelijkheid tot een verrekening tussen kadastrale percelen van de versnelde afbouw in de onroerende voorheffing van het belastbaar kadastraal inkomen van materieel en outillage ten gevolge van nieuwe investeringen werd reeds onderzocht.
Er blijken momenteel nog praktische en juridische bezwaren. Het kadaster kan dergelijke verrekening alvast niet doen. Bovendien hebben bedrijven vaak complexe eigendomsstructuren, vaak verspreid over verschillende rechtspersonen, die al dan niet tot dezelfde bedrijvengroep behoren, niet alle verbonden bedrijven van een zelfde bedrijvengroep hebben hetzelfde ondernemingsnummer, VLABEL kan onmogelijk de koppeling tussen de verschillende ondernemingen/belastingplichtigen leggen. We hebben momenteel ook geen gegevens over het aantal ondernemingen dat zich in dergelijke situatie bevindt. De betrokken percelen behoren bovendien niet altijd tot dezelfde site, ze kunnen geografisch ook ver van elkaar liggen. De vraag is of in die situatie een compensatie dan ook aangewezen zou zijn. Of er zich in het kader van het STIPAD een nieuw informaticasysteem dat het kadaster aan het doorvoeren is, nog nieuwe mogelijkheden zullen aandienen, valt nog af te wachten. Wanneer dit verder geëvolueerd is en bij een latere evaluatie kunnen we de problematiek uiteraard opnieuw bekijken.
Mijnheer Doomst, het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2016 voorziet in de afschaffing van de compensatie die de gemeenten en provincies momenteel genieten voor de gederfde opcentiemen op de onroerende voorheffing ingevolge de vrijstelling van materieel en outillage. Via deze maatregelen worden gemeenten en provincies ertoe aangespoord om net als de Vlaamse overheid niet verder in te zetten op belastingen die ontradend zijn voor nieuwe bedrijfsinvesteringen. Het is namelijk de bedoeling om bedrijven juist te stimuleren in de investering in nieuwe machines en installaties, ook voor de gemeenten is dit van belang in het kader van de creatie van werkgelegenheid en van de milieudoelstellingen.
Om de budgettaire impact van de maatregel op de gemeentefinanciën te temperen, wordt voor de gemeenten in een overgangsmaatregel of een uitfaseringsregeling voorzien. Concreet bepaalt het ontwerp van decreet dat door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, volgende maatregelen: compensatie materieel en outillage aan gemeenten en provincies wordt stopgezet vanaf aanslagjaar 2015 waardoor de uitbetaling normaal gezien in kalenderjaar 2016 zou hebben plaatsgevonden; uitbetaling telkens uiterlijk op 15 oktober van een vast bedrag als overgangsmaatregel voor de kalenderjaren 2016 tot 2019 in een beperkt aantal gemeenten. Dit is het geval voor die gemeenten waar het verlies van de stopzetting van de compensatie van materieel en outillage voor 2014 groter is dan wat zij aan extra middelen toegewezen krijgen uit het Gemeentefonds. Voor het bepalen van het bedrag aan extra middelen uit het Gemeentefonds worden de ontvangsten 2014 vergeleken met die van 2013. Via de overgangsmaatregelen wordt een substantieel stuk van het verlies aan inkomsten door de afschaffing van de compensatie materieel en outillage ondervangen.
Uit de analyse van de maatregelen blijkt dat een grote groep van de Vlaamse gemeenten, ongeveer 75 procent, vanuit het Vlaamse Gewest netto meer krijgt in 2016 dan in 2015; 25 procent van de gemeenten krijgt een uitbetaling op basis van de overgangsmaatregelen waardoor ze normaliter netto geen inkomsten verliezen. Hiervoor zal hun vanaf 2016 tot 2019 jaarlijks een vast bedrag worden gestort als tegemoetkoming voor de stopzetting van materieel en outillage voor een totaal vast jaarlijks bedrag van 13.054.079,13 euro.
Als we de minontvangsten per gemeente afzetten ten opzichte van hun totale ontvangsten, zien we dat 32 gemeenten voor meer dan 0,5 procent geïmpacteerd zijn. In 307 op 308 gemeenten is de impact 1 procent van de totale ontvangsten. We hebben het uitgezet tegen de totale ontvangsten om aan te tonen dat de maatregel substantieel is voor de gemeenten, maar in de totale ontvangsten beperkt is.
De normale parlementaire procedure moet uiteraard nog worden doorlopen. Dit wordt ook zo gecommuniceerd naar de gemeenten om hen toe te laten de begrotingsopmaak 2016 voor te bereiden. Het is noodzakelijk om de maatregelen, zoals de regering ze beslist heeft, en we weten dat de parlementaire behandeling nog moet komen, al duidelijk te communiceren. Dit hebben we onder andere gedaan via een publicatie op de website van VLABEL en het aanschrijven van de betrokken gemeenten. Zo zijn zij op zijn minst ingelicht bij het ontwerp van decreet dat voorgelegd zal worden aan het parlement maar dat uiteraard hier nog ter stemming en discussie wordt voorgelegd.
Op de website van VLABEL is een overzichtstabel gepubliceerd waarin per gemeente de voorziene impact is berekend. Deze cijfers zijn definitief onder voorbehoud van goedkeuring en uiteraard bekrachtiging van het ontwerp van decreet, dat heb ik er zo aan toegevoegd.
Opnieuw, we wilden de gemeenten al inlichten over de principebeslissing van de Vlaamse Regering. Via de nieuwsbrief van het Agentschap Binnenlands Bestuur zal een communicatie gebeuren over de verwerking van de voorliggende maatregelen in de beleids- en beheerscyclus. De overgangsmaatregel loopt vooralsnog tot 2019. Dan is het uiteraard aan de Vlaamse Regering om te oordelen of de compensatie verder wordt uitbetaald vanaf 2020 of niet.
De heer Lantmeeters heeft het woord.
Minister, we hebben te maken met de grenzen van wat u te weten kunt komen. U kunt weinig bijkomende informatie geven na het antwoord op mijn schriftelijke vraag. Voor alle duidelijkheid: wij ondersteunen de gevoerde politiek en dat er verder gegaan wordt op standpunten uit het verleden.
Vermindering van de onroerende voorheffing op materieel en outillage kunnen we alleen maar toejuichen. Ik spreek niet over de compensatie, dat was een andere zaak. Ik hou me op mijn domein. De vragen zijn gekoppeld, maar daarom gaan ze nog niet over hetzelfde.
Medio 2016 komt er een evaluatie, u zult zich dan volledig baseren op de gegevens die u van het kadaster gaat krijgen. Op basis waarvan gaat die evaluatie gemaakt worden? We zullen dan waarschijnlijk geconfronteerd worden met een bijkomende afbouw van de onroerende voorheffing. Aan welke principes gaan we ons houden bij de evaluatie?
De heer Doomst heeft het woord.
Minister, we hebben het in de commissie Binnenlands Bestuur al gezegd: ten opzichte van de 3,5 procent groei van het Gemeentefonds en de Eliagelden die we nog krijgen lokaal, moeten we het bedrag van materieel en outillage relativeren. We begrijpen natuurlijk wel dat daarin de stimulans zit naar de lokale bedrijven om goed te innoveren.
Het probleem blijft dat het ook bij lokale besturen nogal ongelijkmatig wordt geïncasseerd. Het ongelijkmatig verdeeld zijn over de verschillende lokale entiteiten wordt als vervelend ervaren. Het zou niet slecht zijn om dat in echte ‘belfortstijl’ bij voorbaat af te toetsen op zijn lokale repercussies. We moeten blijven aftoppen naar gelijkheid.
Ik ben blij dat er medio 2016 een evaluatie komt. In 2017 gaan we het decreet over de versnelde afschrijving ook nog grondig evalueren inzake het effect op de lokale besturen.
Het is ook mogelijk – zoals u zegt – dat de compensatie ook na 2019 blijft bestaan, als het parlement dat nuttig acht.
We voelen aan dat we stilaan – op een ander niveau – moeten onderzoeken hoe we die stroom van subsidies naar lokale besturen evenwichtiger kunnen maken. Dit is een nieuw element. Die moeten we in een andere commissie in de komende jaren grondig bespreken.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Ik zal het iets scherper stellen. U hebt wellicht ook gezien dat het heel wat commotie veroorzaakt heeft bij vele gemeenten, en ook de VVSG gaf een scherpe reactie. Het wordt voorgesteld alsof 25 procent van de gemeenten geen inkomstenverlies hebben en 75 procent netto meer hebben. We kunnen het afzetten tegenover de stijging van het Gemeentefonds waarop onze minister zich meermaals beroept: 3,5 procent stijging per jaar. Ze is daar zeer fier op, maar dan zien we – dat is de essentie van de tabel bijgevoegd door de administratie – dat die 25 procent van de gemeenten geen stijging meer kent en dat de andere 75 procent de helft van die stijging van 3,5 procent moeten prijsgeven. Dat is een heel ander financieel plaatje dan u en de administratie voorstellen.
Het heeft voor heel wat commotie gezorgd bij de gemeenten. Sommige willen juridische stappen ondernemen. Wat gaat u daarmee doen, minister? Ze spreken van contractbreuk, er is een contract tussen de Vlaamse overheid en de gemeenten sinds 2008, zelfs nog herbevestigd in 2013. Het instrument van de belastingvrijstelling en van de compensatie werden bevestigd. Nu is er ook de uitdrukkelijke vraag van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) om de maatregel in te trekken en zeker niet door te schuiven naar een andere overheid. Als de maatregel niet wordt ingetrokken, vraagt de VVSG om de verder oplopende open factuur in de komende jaren, naarmate er meer ki-vrijstelling komt, te sluiten.
Minister, wat doet u met de onrust in het veld naar aanleiding van het schrappen van die compensatie in het midden van de legislatuur?
De heer Bertels heeft het woord.
We kunnen het technische aspect van de vraag niet loskoppelen van het politieke. Een aantal gemeenten beschuldigen de Vlaamse Regering van een contractbreuk. Het lokaal pact dat door een voorganger van u gesloten werd, minister, wordt met de voeten getreden zonder enig overleg. Als een dief in de nacht, heb ik ooit gezegd, wordt een besparing doorgevoerd op kap van de gemeenten.
Minister, deze afschaffing van de compensatie treft niet alle gemeenten gelijk. U kunt dat in de tabel zien. Gemeenten worden hier ongelijk getroffen, niet alleen inzake de minderinkomsten of de compensatie, maar ook inzake het resultaat wat betreft de tijdelijke compensatie of overgangsmaatregel die geldt tot 2019. Het gaat zelfs zover – de tabel kan worden geraadpleegd op de website van de VVSG of van VLABEL – dat sommige gemeenten die niet worden getroffen door de afschaffing van de compensatie, geld zullen bijkrijgen. Het kan niet zotter worden. Kijk naar het laatste lijntje van de tabel van de VVSG. Daar moet u een en ander rechtzetten. Ondertussen blijven we vinden dat u een besparing doorvoert op kap van de gemeenten.
U geeft – nog – geen antwoord in verband met de meerjarenplanning van de gemeenten, het instrument dat deze Vlaamse Regering als instrument promoot, gedeeltelijk terecht. De gemeenten moeten tijdens deze legislatuur een planning maken die verder reikt dan 2019. Wat moeten zij daarna doen? Geen antwoord van de Vlaamse Regering.
Er is evenmin een antwoord – als ik de heer Doomst goed heb begrepen, komt er daarover nog een debat – op de vraag over het ‘open einde’. De minderinkomsten voor de Vlaamse gemeenten kunnen oplopen tot 135 miljoen euro met betrekking tot materieel en outillage. Wat gebeurt daarmee? Laat men dat open einde zoals het is?
Om te weten of ik het heel goed begrepen heb: u hebt gesproken van een evaluatie medio 2016 in antwoord op de vraag van de heer Lantmeeters. Mag ik die evaluatie van de afschaffing van de compensatie van het materieel en outillage beschouwen zoals de heer Doomst begrepen heeft? Ik heb u dat niet horen zeggen. Ik zou u dat graag heel duidelijk horen zeggen. Waar slaat die evaluatie medio 2016 op?
De heer Schiltz heeft het woord.
Collega’s, het moet me van het hart dat het heel straf zou zijn dat deze regering zich sterk maakt voor de financiën na 2019. Dat heb ik de socialisten nooit weten doen. Dat kunt u van ons ook niet verwachten. (Opmerkingen)
Verder is het geen geheim dat we in budgettair moeilijke tijden zitten, zowel federaal als Vlaams en zelfs Europees. Dan is het een illusie om te denken dat de steden en gemeenten daaraan zouden ontsnappen. Dat is natuurlijk niet fijn, wat hier nu moet gebeuren, maar dat is een keuze.
Mijnheer Doomst, u hebt terecht opgemerkt dat we nu de impact van de wijziging proberen te bufferen en langzaam uit te vlakken zodat het pad geëffend wordt voor een nieuwe vorm van financiering van steden en gemeenten. Eerlijk gezegd, een belasting op materieel en outillage? In welke tijd leven we eigenlijk? Dat gaat toch niet meer?
Alle begrip voor de impact op de netto-financiering van de steden en gemeenten die investeringsplannen moeten kunnen uitrollen. Daarom wordt de bufferingsmaatregel hier geïnstalleerd. Daarom kondigt de minister een evaluatie aan. Ik weet het, het is geen prettige boodschap. Met deze maatregel moeten de steden en gemeenten ook hun duit in het zakje doen. Het baant wel het pad naar meer transparante en meer correcte financiering van steden en gemeenten.
Minister Turtelboom heeft het woord.
Mijnheer Lantmeeters, de koppeling is bekeken. Het kadaster kan de koppeling niet maken, dus we wachten op de verdere uitrol van het STIPAD en de Coördinatiestructuur voor de Patrimoniuminformatie (CSPI) om te zien wat we daarmee kunnen doen.
Ik heb gezegd dat er via de nieuwsbrief van het Agentschap Binnenlands Bestuur een communicatie komt over de voorliggende maatregelen en de verwerking in de BBC. Daar heb ik dus op geantwoord. (Opmerkingen)
Dat zal daar dan, vermoed ik, in worden opgenomen. We zullen dat zeker doorgeven aan het agentschap.
Het is van belang dat we de maatregel evalueren. Het decreet is goedgekeurd in 2013. We moeten nog starten met de evaluatie. De maatregel was getroffen voor een periode van drie jaar. Dan moeten we beslissen om de maatregel te verlengen of niet. Ik wil nog eens goed benadrukken waarom de maatregel getroffen werd: om bedrijfsinvesteringen te stimuleren, om bedrijven te stimuleren om in nieuwe machines en installaties te investeren die vaak energie-efficiënter zijn en milieuvriendelijker. Dit is toch wel een gemeenschappelijke doelstelling met de juiste incentive, namelijk jobs creëren en milieueffecten. Dat was de intentie van de maatregel. Laat ons niet alleen naar de negatieve effecten kijken, maar vooral naar de positieve.
We zullen uiteraard die evaluatie maken. Het lijkt mij logisch dat je, als je nieuwe maatregelen en beslissingen neemt, op een bepaald moment evalueert of dat het verhoopte effect heeft. De insteek van die maatregel was in ieder geval een heel juiste insteek.
De heer Doomst heeft het woord.
Ik ben het daarmee eens. Wij heffen ook graag het glas wanneer er bedrijfsinnovatief wordt gewerkt. Dat geef ik toe. Het probleem is, minister, dat het wat ongelijk over de hoofden van de gemeenten valt. De discussie moet in ieder geval breder worden gesteld. Dit is maar een deel van het probleem. Ik denk dat we de volgende jaren de subsidies en subsidiestromen naar de gemeenten en steden in hun totaliteit moeten bekijken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.