Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, de aanleiding was het bericht – op zich interessant en goed nieuws – dat leerlingen en studenten van het kleuteronderwijs tot en met het hoger en volwassenenonderwijs voor 100 procent van hun lestijden tolkuren zouden krijgen. In mijn schriftelijke voorbereiding staan een aantal cijfers. Ik wil me in mijn vraagstelling eigenlijk toespitsen op twee aspecten. Voor het hoger onderwijs zou het plafond op zeshonderd uren liggen, berekend naar rato van tien tolkuren per studiepunt. Daarvan zou desgevallend gemotiveerd kunnen worden afgeweken. De vraag rijst dan of dat een beperking is ten opzichte van een uitgeschreven recht, en hoe zo’n motivering dan in zijn werk zal gaan. Op welke grond zal men kunnen motiveren en hoe zal dat worden beoordeeld?
Essentiëler vind ik echter in algemene zin dat de Federatie van Vlaamse DovenOrganisaties (Fevlado) waarschuwt voor een tekort aan gebarentolken. Dat gaat natuurlijk verder dan de aanleiding van het artikel: dat raakt eigenlijk de hele dovengemeenschap, omdat je natuurlijk ook tolken hebt in de werkomgeving en bij dagelijkse activiteiten. Volgens de gebruikersvereniging dreigt het gevaar dat tolkaanvragen niet worden ingevuld, waardoor dove mensen in de kou zouden blijven staan. Ze doet daarom een oproep aan de dovengemeenschap om tolken warm te maken voor voltijds tolken, om hen ervan te overtuigen voltijds te gaan tolken.
U zult in mij een medestander vinden als het gaat over het uitbreiden van het recht op tolkuren, maar men moet natuurlijk geen virtuele beloftes doen. Men zal ook in de praktijk zo’n tolk moeten kunnen garanderen. Anders blijven mensen in de praktijk toch in de kou staan en hebben we te maken met een uitbreiding van een recht op papier. Ik denk dat niemand hier een dergelijke praktijk als positief zal kunnen beoordelen.
Minister, kunt u toelichting geven bij de verhoging van de tolkuren? Kunt u ons eventueel ook inlichten als het gaat over de vraag hoe dat recurrent wordt gefinancierd? Ik heb daarnet het plafond in het hoger onderwijs al aangehaald. Hoe kan een afwijking worden gemotiveerd en hoe zal daarover worden geoordeeld?
In meer algemene zin, hoe schat u eigenlijk de totale behoefte aan tolken en tolkuren in? Dat is uiteraard ook een kwestie van de verhouding tussen voltijdsequivalenten en reëel gepresteerde arbeid. Hoe schat u, als spiegelbeeld van het vorige, dan het vermeende tekort in? Welke initiatieven en maatregelen zult u als minister van Welzijn nemen om het aantal beschikbare tolken te vergroten? Hoe zult u de gebruikersvereniging Fevlado ter zake betrekken of ondersteunen? Welke initiatieven plant u specifiek ten overstaan van de doelgroep van de gebruikers en voor de tolken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer Van Malderen, ik moet u helaas zeggen dat een aantal van uw vragen betrekking hebben op de bevoegdheden van mijn collega van Onderwijs. Ik heb dat nog eens gecheckt bij haar. Ik denk dat ze u wel een aantal antwoorden kan geven, maar ik denk dat u dat het best aan haar vraagt.
Het punt van de beschikbare tolken is uiteraard wel een problematiek waarover we ons met alle beleidsdomeinen moeten buigen. Er is een structureel overleg opgestart tussen de drie betrokken beleidsdomeinen, maar ook tussen de overheid en de sector. Ik heb begrepen dat het gaat om een intersectoraal overleg, waaraan zowel de overheid als de beroepsvereniging van Vlaamse Gebarentaaltolken, Fevlado en het Vlaams Communicatie Assistentie Bureau voor Doven (CAB) vertegenwoordigd zijn. Ik begrijp dat daar al een aantal stappen zijn gezet om de tolkondersteuning te verbeteren en een en ander op elkaar af te stemmen. Binnen dat overleg wordt dus bekeken hoe we die problematiek kunnen aanpakken. Ik denk dat mijn collega van Onderwijs wel een aantal inzichten heeft die ze u kan geven met betrekking tot die andere vragen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik heb er eerlijk gezegd lang over getwijfeld aan wie ik deze vraag zou richten. U haalt zelf aan dat hier inderdaad sprake is van het snijvlak tussen de bevoegdheden van minstens drie ministers. Daar moeten we niet moeilijk over doen. Alleen moet het me van het hart dat een regering toch een collegiaal gegeven zou moeten zijn. Ik zou dus toch een gecoördineerd antwoord moeten kunnen krijgen, ook op een vraag om uitleg. Het is immers al te gemakkelijk dat, als er vragen worden gesteld aan meer dan één minister, dat dan per definitie schriftelijk zou moeten gebeuren.
Ik begrijp dat er een werkgroep is, maar eigenlijk was de concrete vraag welke richting men met die werkgroep uitgaat, welke initiatieven er worden genomen. Minister, u antwoordt nu dat er een werkgroep is. Ik had de vraag bijvoorbeeld ook kunnen stellen aan minister Muyters, die bezig is met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid: zal hij ter zake bepaalde dingen doen? Ik vraag me af of er iemand in die cockpit zit. Zo ja, wie? Is het de bedoeling op korte termijn een aantal zaken te doen? Als er sprake is van een toch gevoelige en, denk ik, door iedereen toegejuichte uitbreiding van tolkuren in één vakdomein, dan heeft dat ongetwijfeld ook een invloed op die zaken waarvoor u bevoegd bent en die waarvoor minister Muyters bevoegd is. Ik probeer gewoon maar te bepalen wie ik precies moet aanspreken ter zake. We zullen minister Crevits uiteraard aanspreken over het plafond in het hoger onderwijs, geen enkel probleem, maar het zou toch een niet na te streven situatie zijn, mochten we een soort concurrentie krijgen tussen diegenen die behoefte hebben aan een tolk in een onderwijsomgeving en diegenen die dat hebben in een algemene, dagelijkse omgeving, waarvoor u dan bevoegd bent, of in het kader van een Vlaamse ondersteuningspremie (VOP), waarvoor minister Muyters dan bevoegd is. Ik raad u toch aan om ter zake toch enige afstemming te zoeken. U zou mij gelukkig maken, maar dat is niet belangrijk: u zou ook de mensen gelukkig maken die daarmee op het terrein aan de slag moeten gaan.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Wij vonden dat ook veeleer een vraag voor Onderwijs. Collega Daniëls stelt een soortgelijke vraag aan minister Crevits. Mijnheer Van Malderen, u kunt daar misschien ook eens gaan luisteren.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
We gaan proberen één besluit te maken om de inzet van tolken Vlaamse Gebarentaal te regelen, want het is inderdaad niet zinvol om dat vanuit drie verschillende beleidsdomeinen te doen. Die werkgroep moet dus één eenduidig besluit regelen voor het gebruik en de inzet van die tolken in de drie domeinen.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik zal me dan aansluiten bij de heer Daniëls. De grote vraag betreft natuurlijk de timing. Je hebt een besluit. Het zou dan toch de bedoeling moeten zijn om die afstemming te doen voor het in werking treden van dat besluit, dat het liefst niet wordt uitgesteld.
De vraag om uitleg is afgehandeld.