Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, verschillende onderwijsspecialisten bevestigen dat huiswerk relatief weinig effect heeft. De meeste ouders vinden huiswerk wel zinvol. Nochtans geeft een derde van alle ouders aan dat huiswerk zorgt voor stress in het gezin, zowel bij kinderen als bij sommige ouders die moeite hebben om kinderen goed te begeleiden.
Kansrijke en hoger opgeleide ouders ondersteunen hun kinderen bij het thuiswerk, maar ze willen vaak niet dat het werk met fouten weer wordt ingeleverd. In dat geval vallen een aantal van de doelstellingen van thuiswerk weg: leren plannen, zelfstandig werken en herhaling van de leerstof.
Kansarmere of lager opgeleide ouders zouden hun kinderen significant minder begeleiden bij thuiswerk, omdat ze zelf de kennis ontberen om te kunnen helpen of omdat het gezin andere prioriteiten heeft, bijvoorbeeld overleven. In dat geval dreigt zelfstandig thuiswerk voor kinderen met leerproblemen een echte calvarietocht te zijn. Er is dus evidentie dat thuiswerk de ongelijkheid tussen leerlingen uit kansarme en kansrijke milieus – die in ons onderwijs veel te groot is, zoals u weet – nog verder vergroot.
Ik heb onlangs een aantal initiatieven mogen bezoeken waar men vanuit de school huiswerkbegeleiding probeert te organiseren, omdat men vaststelt dat het niet in alle gezinnen even gemakkelijk verloopt. Zo hebben we onlangs kennis kunnen nemen van een actieplan binnen het lokaal overlegplatform (LOP) in Genk, dat met alle scholen over de netten heen is opgesteld, over richtlijnen en uniformiteit inzake thuiswerk. Er is heel wat onderhandeling aan voorafgegaan, maar men is er wel in geslaagd om het op dezelfde manier te organiseren in alle basisscholen en aan de ouders te communiceren. Dat zijn toch voorbeelden die aantonen dat de discussie over huis- en thuiswerk zeer relevant is.
Een ander initiatief dat ik heb bezocht, is het Sint-Gummaruscollege, waar een semi-internaat is opgestart. Kinderen uit kansarme milieus of gebroken gezinnen blijven tot acht uur ’s avonds op school, met warme maaltijden en ondersteuning voor die thuiswerken. Ook dat college stelde dat ze proberen heel kort op de bal te spelen, kinderen te omkaderen, pedagogisch en didactisch, om hun echt die zelfstandigheid aan te leren. Het zijn concrete initiatieven die aantonen dat het debat over thuiswerk in ons onderwijs leeft en belangrijk is.
In mijn stad Mechelen is er een organisatie privé van een aantal leerkrachten die commercieel, zou ik bijna zeggen, maar met de beste bedoelingen, huiswerkbegeleiding organiseren, voornamelijk voor jongeren in het secundair onderwijs. Studie Thuis heet dat. Er beweegt heel wat. Is het niet beter om het debat ook maatschappelijk te voeren en een aantal richtlijnen uit te werken, die dan met de scholen kunnen worden toegepast?
Minister, wat is uw visie op thuiswerk? Bent u van plan het debat te voeren met alle betrokken stakeholders in het onderwijs, ouders, netten, scholen, leerkrachten, want zonder hen heeft het geen enkele zin? Hebt u weet van andere methodieken om herhaling en het zelfstandig verwerken van de leerstof te realiseren, binnen het curriculum of buiten de lesuren? Overweegt u scholen en semi-internaten die bij hun naschoolse opvang inzetten op professionele huiswerkbegeleiding – met een meer toepasselijke term: zelfstandig werk – extra te ondersteunen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, een heel interessante vraag. Er was heel wat om te doen, ook in de media, eind augustus. Het is een thema dat leeft bij ouders en bij leerlingen, vaak met tegengestelde meningen, zoals u in uw vraag hebt aangehaald. Het leeft ook bij scholen, waar er ook heel wat meningen zijn.
De keuzes die bij dit thema worden gemaakt, behoren voor een stuk tot de vrijheid van onderwijs. Dat betekent dat de school zelf het recht heeft om te beslissen over haar huiswerkbeleid. Het is belangrijk dat scholen nadenken over hun huiswerkbeleid, het er zeer expliciet over hebben met de ouders en met de leerlingen, natuurlijk, en dat ze erover in gesprek gaan. Die elementen zijn ook verankerd in onze regelgeving, in die zin dat elke school het eigen huiswerkbeleid moet toelichten in het schoolreglement. Dat schoolreglement wordt ook besproken in de schoolraad, waarin ouders en leerlingen vertegenwoordigd zijn. Cruciaal voor mij is dus dat scholen nadenken over het huiswerkbeleid, dat ze erover communiceren aan leerlingen en ouders enzovoort.
Mijnheer De Ro, u zult blij zijn, ook u, mijnheer De Meyer, want Klasse in digitale versie heeft in juni een uitgebreid themanummer besteed aan het thema huiswerk. Naast het ontkrachten van een aantal mythes over huiswerk en tips van specialisten, heeft Klasse verschillende scholen aan het woord gelaten over het thema, ook scholen die geen huiswerk geven.
De methodieken, dus de manier waarop, zijn per definitie onderdeel van de pedagogische vrijheid van scholen, mevrouw Gennez, dat weet u. De pedagogische begeleidingsdiensten zijn er om scholen voor dergelijke thema’s te ondersteunen en ongetwijfeld kunnen zij daarover veel informatie verschaffen. Wat we vanuit het beleid wel aangeven, is dat we als maatschappij vinden dat scholen een rol hebben om kinderen te ‘leren leren’. We vinden dat dermate belangrijk dat daar ook leergebiedoverschrijdende of vakoverschrijdende eindtermen voor zijn geformuleerd. Ik verwijs naar ons debat over de einddoelen dit najaar.
Dan was er uw vraag over de semi-internaten. Ik wil vooraf opmerken dat ik de term ‘semi-internaat’ verschrikkelijk vind. Ik vind het erg dat het op die manier in de media is gekomen, het is een term die de lading niet dekt. Mijn kabinet is de school gaan bezoeken om in contact te treden met de directeur. ‘Internaat’ klinkt niet goed, ik vind ‘semi-internaat’ geen mooi woord. Ik zou er een andere naam voor kiezen.
Eigenlijk wil men er een aantal verbanden leggen die bijzonder interessant zijn. De school zelf zegt dat ze wordt geconfronteerd met heel wat jongeren voor wie het aan een stukje nest ontbreekt. In de school zijn er ook heel wat gevallen van studiebegeleiding. Een aantal puzzelstukken kunnen samengelegd worden waardoor een kader kan worden aangeboden aan jonge mensen voor wie het moeilijker is om tot 18 uur of 19 uur thuis te zitten. Ik stel ook vast dat heel wat scholen in Vlaanderen in studiebegeleiding voorzien na de schooltijd. Dat maakt van die scholen in mijn ogen geen semi-internaten.
De school verbindt ook heel duidelijk onderwijs met welzijn, en ook gezonde voeding krijgt er een plaats. Er wordt ook bijzonder veel tijd gestoken in het laten participeren van de ouders. Op zich vind ik dit allemaal heel waardevolle elementen die we hier samen terugvinden.
Vandaag is het zo dat scholen en de zogenaamde semi-internaten die bij hun naschoolse opvang inzetten op professionele huiswerkbegeleiding, geen extra ondersteuning krijgen. Vandaag behoort dit immers tot de vrijheid van onderwijs. Wel zijn er een aantal specifieke projecten die hierrond werken. De organisatie De Katrol krijgt dit schooljaar 0,5 voltijdse equivalenten om een bijzondere opdracht uit te werken voor studieondersteuning aan huis in samenwerking met de lerarenopleidingen. En er is ook een financiering van 115.000 euro per jaar van ‘student tutoring’ projecten bij hogeronderwijsinstellingen om kinderen en jongeren uit maatschappelijk kwetsbare gezinnen te ondersteunen. Ik verwijs ook naar de overeenkomst die ik recent met de lerarenopleidingen ondertekend heb, dat hebben we hier al besproken in de commissie. Ik kan ook melden dat ik heb beslist om de school in Lier samen met de mensen van Welzijn nog eens te bezoeken, ik denk eind oktober. Zo kunnen we het concept, bekeken vanuit Welzijn, van meer dichtbij bekijken. Wat mij betreft, worden er een aantal goed doordachte en heel interessante linken gelegd.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Ik begrijp dat u de bezorgdheid deelt, maar dat u eigenlijk zegt weinig tools te hebben om maatschappelijk en politiek te kunnen sturen. Ik betreur dat een beetje. We moeten proberen om de initiatieven die opborrelen van onderuit, zoals in Lier – maar er zijn ook andere plekken – wel te ondersteunen.
Er is nu ook de conceptnota over buitenschoolse kinderopvang van minister Vandeurzen. Ik meen dat die in juli nog werd goedgekeurd. Ik zou ervoor durven pleiten om rond de complete schooldag, inclusief huiswerk, te werken. De impact op gezinnen en zeker op gezinnen in kansarme milieus, is immers heel sterk. Ook de school zou het als een inherente taak moeten zien om het zelfstandig werken, het plannen en alle andere aspecten die nu aan huiswerk worden verbonden, in het teken van de complete school een plek te geven op school en met pedagogische aansturing en omkadering. En dan zullen we ook in middelen ervoor moeten voorzien.
Die initiatieven lijken me zinvoller dan de eerder versnipperde initiatieven zoals ‘student tutoring’ en De Katrol. Ik steun die initiatieven ook wel, ze zijn zinvol. Maar het blijft een probleem van niet op school, maar thuis nog met de school bezig te zijn. Ik heb het gevoel dat dit niet in alle gezinnen even gemakkelijk verloopt. Het is ook niet even wenselijk, want de doelstelling is net om zelfstandig te leren werken. Dat kan men dan ook het beste zelfstandig doen in plaats van het mee aan de ouders over te laten.
Ik zou ervoor durven te pleiten om iets ambitieuzer te zijn. Dit debat wordt inderdaad soms ook emotioneel gevoerd. Iedereen heeft er ook een mening over omdat het relatief simpel lijkt en veel mensen ermee geconfronteerd worden. We moeten dit debat ten gronde voeren en bekijken vanuit de bedoeling om te proberen om zelfstandig te plannen en te werken, en om dit ook aan alle jongeren aan te leren. Het is een opdracht van de school. Ouders kunnen daarna indien ze geïnteresseerd zijn – en de meeste ouders zijn dat – uiteraard ook nog checken hoe het op school loopt met de kleine. Als we de ongelijkheid niet nog een keer wil reproduceren thuis, zou ik er toch voor pleiten om echt een beleid te ontwikkelen voor het zelfstandig werken op school.
De heer De Ro heeft het woord.
Mevrouw Gennez heeft gelijk, het is een debat waarin iedereen een mening heeft. De lokale inrichtende machten die er al eens ferme standpunten over hebben ingenomen, zijn er al vaak op teruggekomen. Ik herinner me begin jaren 2000 dat mevrouw Van den Bossche als schepen van Onderwijs in Gent ferm zei dat het huiswerk werd afgeschaft in het stedelijk onderwijs. Ik heb het niet meer nagekeken, maar ik denk dat er nog altijd huiswerk bestaat in het stedelijk onderwijs in Gent. Het is ook iets tussen ouders en de school. Ouders hebben er vaak een heel sterke mening over of huiswerk al dan niet moet.
Ik wilde eigenlijk aan een stukje emotie in dit debat een rationele vraag koppelen. Ik heb geen lijst ter beschikking van alle onderzoeken die ooit door het ministerie zijn gemaakt over huiswerk. Minister, bestaat er academisch materiaal, door u of door uw voorgangers besteld of aanwezig in een van onze universiteiten, over de impact van huiswerk en gelijke kansen? In een regio waar het verschil tussen kinderen die goed presteren in ons onderwijs en zij die niet goed presteren, de grootste kloof uitmaakt van West-Europa of van de westerse wereld, is dat geen nutteloze vraag. Je moet uitzoeken wat het bij ons zo verschillend maakt in vergelijking met andere landen. Uit internationale contacten met collega’s merk ik dat huiswerk in sommige andere landen veel minder de vorm aanneemt die het bij ons aanneemt, en ook minder volumineus is dan in Vlaanderen. Bestaat er een onderzoek dat aantoont dat het een impact heeft op gelijke kansen? Het zou nuttig zijn om dat te horen. Als het niet zou bestaan, zou ik durven te suggereren dat het op de lijst van de mogelijk te onderzoeken elementen van ongelijkheid in ons onderwijs komt te staan.
Mijnheer De Ro, ik kan daar al meteen op reageren door te stellen dat er in het verleden onderzoeksmateriaal daarover ter beschikking was waarin heel duidelijk werd aangetoond dat leerlingen die in kansrijke gezinnen opgroeien minder problemen hebben met het gegeven dat er huiswerk moet worden gemaakt. Dat is heel duidelijk. Er is voldoende onderzoeksmateriaal ter beschikking. De vraag is natuurlijk of wij ons daarin moeten mengen, omdat het een methode is die wordt toegepast binnen het onderwijs en wij niet de ruimte hebben om ons daarmee bezig te houden.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik ga hier niet emotioneel op reageren. Ik wil toch voor het volgende waarschuwen. De mens is een lerend wezen, als kind, als volwassene en als adolescent. Dat is nu eenmaal zo. Ten behoeve van de kinderen proberen wij dat leren structureel op te bouwen. Daarvoor dient ons onderwijs. Er zijn gelukkig ook heel veel uren en dagen dat het kind niet in de school is maar dat het in zijn of haar omgeving, thuis of in de gezinssituatie en noem maar op, ook een lerend wezen is. En dat is goed. Er is de stelling dat huiswerk sociale ongelijkheid creëert of versterkt. Sommigen leiden daaruit af dat het moet worden afgeschaft. Mevrouw Gennez, u zegt het niet zo maar dat is wel de ondertoon. We moeten erover waken dat het geen verdere ongelijkheid creëert. Ik wil het anders zeggen. Ik vind dat we alle kinderen optimaal moeten uitdagen, optimaal. Dit geldt zowel voor de kansarmen als voor de kansrijken.
De meeste onderwijsinstellingen en leerkrachten zien het huiswerk niet als een willekeurige opdracht. En het mag geen opdracht voor de ouders zijn. Ik ken die opdrachten ook. “Breng prentjes mee van dit of dat.” Kinderen die thuis de boekskes hebben, kunnen dat meebrengen en kinderen die thuis de boekskes niet hebben, staan met de rug tegen de muur. Je moet daar heel rationeel mee omgaan. Het geven van opdrachten waarbij niet de ouders het moeten doen, moeten het kind zelfstandig maken en het een attitude aankweken. Nu spreek ik voor een deel uit eigen ervaring. In een lager onderwijs moet je dat gradueel opbouwen. Vergeet niet dat als die kinderen eenmaal een drempel hebben genomen – of dat nu op twaalf jaar is of op dertien of veertien jaar – er van hen thuis wordt verwacht dat ze zelfstandig een aantal zaken verwerken. Die zaken gaan, zeker als ze verder studeren, ook het petje van hun ouders te boven. Zie het dus als een element van een pedagogisch traject dat men doorloopt.
‘D’office’ zeggen dat huiswerk niet goed is of dat we het best kunnen vermijden omdat het tot ongelijkheid leidt, kan niet. We moeten huiswerk net vanuit dat oogpunt inzetten. Ik roep op om de autonomie hier aan de instellingen en de scholen over te laten, en om hier op een gepaste manier mee om te gaan.
Inzake begeleiding en dergelijke gebeurt er al heel wat op het terrein. Het is goed dat dit bestaat. Ik roep op om het kind niet met het badwater weg te gooien.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik ben het eens met de teneur van het betoog van de heer Van Dijck. Maar de vraag is wat zinvol huiswerk is.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik verwijs naar ons Vlaams regeerakkoord, waarin we hebben gezegd dat we ons voor wat betreft onderwijs zouden focussen op het wat en minder op het hoe. Ik wil dat hier eens in de praktijk toepassen. Ik vind het cruciaal dat scholen de vrijheid hebben om hun eigen project vorm te geven, dat ze dus ook wat vrijheid krijgen om met huiswerk om te gaan. Maar ik vind het wel elementair dat alles, zoals ik mijn antwoord heb gezegd, goed wordt doorgesproken met de ouders, met de leerlingen, in het schoolreglement, en dat ook wordt geëvalueerd binnen de school zelf op welke manier je ermee omgaat. Maar dat neemt niet weg dat ik het project waar mevrouw Gennez naar verwijst zeer waardevol vind, het project waarbij de school na de schooluren in begeleiding voorziet voor huiswerk en de ouders mee responsabiliseert. De reden waarom we met Welzijn en Onderwijs het project nog eens gaan bezoeken, is net om te bekijken of daar nuttige linken kunnen worden gelegd die ook op andere plaatsen in Vlaanderen kunnen worden uitgerold.
Mevrouw Gennez, ik sta inderdaad niet klaar met een grote zak vol euro’s om dat overal uit te rollen. Ik zal dat ook niet verplichten. U verwijst zelf naar de conceptnota ‘Buitenschoolse kinderopvang’: als we daar synergieën vinden die in de praktijk tot meerwaarde kunnen leiden, zullen we wel meer scholen vinden die van het concept gebruikmaken. Dan lijkt mij dat een zeer nuttige optie. Ik zie in mijn eigen omgeving zeer veel scholen die ook naschoolse opvang organiseren. Zij zorgen ervoor dat kinderen die na de school sportactiviteiten willen doen of God weet wat, daar al de verbinding maken. Zij zorgen ervoor dat de kinderen ter plaatse geraken. Er bestaat al veel op het terrein. Ik vind het nuttig om dat specifieke project van dichterbij te bekijken omdat het duidelijk een concept is waarover zeer intens is nagedacht.
Mijnheer De Ro, mijn adjunct-kabinetschef liet mij – u kent haar – per sms weten dat het materiaal bestaat en dat ze het met veel plezier aan u zal voorlezen. (Hilariteit)
Ik wil benadrukken dat het voor iedereen bedoeld is en niet alleen voor u. Ik citeer de sms. Ik durf niets anders te citeren dan wat hier staat. Tenzij ze een foutje heeft gemaakt bij het schrijven, maar dat denk ik niet. Er bestaat inderdaad materiaal over de impact op ongelijke kansen. Als dat niet in voorleesvorm maar op papier of digitaal ter beschikking kan worden gesteld, zal ik daar zeker voor zorgen.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Zinvol huiswerk is bijvoorbeeld verhalen voorlezen voor het slapengaan. De heer De Ro zal daar binnenkort dankzij mevrouw Ann Verreth van kunnen genieten. Dat is alvast positief. (Gelach)
Minister, ik vind het ook positief dat u dat soort projecten wilt bekijken, ook in het kader van de buitenschoolse kinderopvang. In Lier doen ze dat binnen hun eigen omkadering. Maar zij vragen wel een bijdrage van de ouders. Lier is een college, een aso-school, een zeer blanke en kansrijke school. Daar is dat misschien nog relatief makkelijk te verkopen. Maar het zal in andere scholen en buurten misschien minder evident zijn om dat van ouders te vragen. Daarom mag het niet te vrijblijvend zijn. Dan gaan we misschien echt een mattheuseffect creëren, waarbij die scholen wel het initiatief nemen en andere scholen sowieso niet.
Als je het meent en echt wilt stimuleren, zal er inderdaad boter bij de vis nodig zijn en zul je zo veel mogelijk scholen minstens moeten stimuleren. Wat mij betreft, mag elke school zo'n complete school zijn en zou dit een inherent deel van het beleid moeten zijn.
Mijnheer Van Dijck, ik heb absoluut niet beweerd dat zelfstandig werken niet interessant is. Maar ik denk dat dit niet per se thuis hoeft. Het kan ook op school, binnen of buiten het curriculum. Dit wordt ongetwijfeld vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.