Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mensen met een instellingverleden, zoals jongeren uit de bijzondere jeugdzorg, mensen uit de psychiatrie en gevangenen lopen een verhoogd risico op dakloosheid. De afgelopen jaren hebben verschillende beleidsniveaus geprobeerd om daarop antwoorden te formuleren. In de sociale huursector bijvoorbeeld werden jongeren die een instelling verlaten, mensen uit de geestelijke gezondheidszorg en ex-gedetineerden opgenomen in de voorrangsregels, zij het dat een sociale woningmaatschappij die voorrang kan weigeren indien reeds 5 procent van de versnelde toewijzingen is gebeurd aan mensen uit deze categorieën.
Op de private huurmarkt is er woningschaarste, dat is een open deur intrappen. Het maakt dat bij keuze uit verschillende kandidaten mensen met een instellingverleden en een laag inkomen niet gemakkelijk de voorkeur genieten. De huurwaarborg die het OCMW geeft, blijkt soms eerder stigmatiserend te werken dan dat die zwakke huurders meer kansen biedt op een goede woning. De Vlaamse huurpremie geldt dan weer alleen maar voor mensen die al vier jaar of langer wachten op een sociale huurwoning. De uitstromers uit voorzieningen kunnen er geen beroep op doen.
In gevangenissen krijgen gedetineerden een breed aanbod aan diensten die de gedetineerde helpen zich voor te bereiden op een re-integratie op de arbeidsmarkt en in de maatschappij, maar wonen maakt daar blijkbaar geen deel van uit. Ambulante welzijnsvoorzieningen hebben blijkbaar ook onvoldoende mogelijkheden om mensen met een instellingverleden te begeleiden in de overgang van hun instellingleven naar het zelfstandig wonen. Blijkbaar slorpt het zoeken naar een geschikte woonst heel veel tijd op, waardoor er te weinig tijd overblijft voor die ondersteuning in de overgangsfase.
Er is dus duidelijk meer nood aan het afstemmen van beleidsinstrumenten van Wonen op deze specifieke groep en er is nood aan een goede begeleiding vanuit Welzijn bij de overgang van een leven in een voorziening naar het zelfstandig wonen, om dakloosheid te vermijden.
Minister, zult u voor de groep van instellingverlaters die het moeilijk hebben om een woning te vinden, overleg plegen met de minister van Wonen om na te gaan in welke mate de bestaande instrumenten aangepast kunnen worden aan de noden van deze groep? Welke bijkomende maatregelen moeten worden getroffen?
Bent u bereid om binnen de welzijns- en gezondheidszorginstellingen waaruit deze kwetsbare mensen uitstromen en de ambulante voorzieningen na te gaan hoe de begeleiding in de overgangsfase naar het zelfstandig wonen nog beter kan worden georganiseerd, om dakloosheid te voorkomen?
Minister, ik heb nog een derde vraag, die ik aan de minister van Wonen had gesteld. Ik heb de repliek gekregen uit die commissie dat die vraag daar onontvankelijk werd verklaard, maar dat er afgesproken zou zijn dat u het antwoord op die vraag zou geven. Welke inspanningen worden nu al gedaan om te voorkomen dat mensen die uitgestroomd zijn naar zelfstandig wonen maar zijn beland op die wachtlijst, waarover ik het had, van 5 procent prioritaire toewijzingen, dakloos worden?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik sluit me graag aan omdat het om een bijzonder nijpend probleem gaat. We hebben in de hoorzitting met jongeren uit de jeugdzorg gehoord dat zij vaak het gevoel hebben dat wanneer ze aan hun leven moeten beginnen, ze er een beetje alleen voor staan, dat er weinig begeleiding is bij de overgang. Nochtans weten we allemaal, of het nu gaat om jongeren die uit een instelling komen, om mensen die misschien een tijdlang zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis of om ex-gedetineerden, dat huisvesting een cruciale basis geeft aan mensen om de draad van hun leven weer op te pikken of die voor het eerst pas echt fatsoenlijk op te pikken. Dat is een haven vanwaaruit men andere zaken kan aanpakken, zijn leven op orde kan krijgen. De Housing First-initiatieven tonen ook aan dat voormalig daklozen er beter in slagen om eventuele andere problemen op te lossen wanneer ze eerst een woning hebben.
Ik heb een heel concrete vraag. Ik herinner me dat door de vorige regering het initiatief is genomen om versneld een instroom te organiseren naar sociale woningen voor jongeren die uit de bijzondere jeugdhulp komen, ex-gedetineerden en mensen met een psychiatrisch verleden. Mijn vraag is hoe de begeleiding van die mensen verloopt. Ik herinner me dat er op dat moment een grote bezorgdheid was bij de huisvestingsmaatschappijen. Er was een beetje drempelvrees om daaraan mee te werken. U hebt de sector gerustgesteld door te beklemtonen dat in de juiste begeleiding zou worden voorzien en dat mensen die nog niet of lang niet zelfstandig hebben gewoond, er toch in zouden kunnen slagen op een manier die ook prettig samenleven met andere bewoners betekent. Op welke manier organiseert u dat nu concreet? Wat zijn uw ervaringen daarmee?
Minister, ik wil nog een toevoeging doen. In het verleden is er al vanuit verschillende hoeken de bekommernis geuit over de toegang tot betaalbaar wonen voor jongeren die uitstromen uit de jeugdzorg en voor mensen die uitstromen uit een psychiatrische zorg, bijvoorbeeld beschut wonen, en de problemen die ze ondervinden om in te stromen in de sociale huisvesting. Mevrouw Van den Bossche zal zich herinneren dat ik haar de vorige legislatuur, toen zij de bevoegdheid had over wonen, tot vervelens toe daarover vragen heb gesteld. Er is ter zake een initiatief gekomen, namelijk de mogelijkheid van versnelde toewijzing die bestaat vanaf 1 januari 2014. Het is nog niet aangehaald dat dat is eventueel onder voorwaarde van een begeleidingsovereenkomst. U hebt er ook naar verwezen. Dat is natuurlijk elementair. Er is de toegang maar ook de begeleiding. Wie betrokken is bij de zorg voor mensen met een psychiatrische problematiek of de jeugdzorg, weet dat daar heel veel mee staat of valt. Dat hebben we ook gehoord van de mensen van Cachet bij de hoorzittingen over integrale jeugdhulp, naar aanleiding van de evaluatie integrale jeugdhulp. Je bent maar 17 jaar, je stroomt uit, dan is dat dak boven je hoofd belangrijk, maar dat is echt niet alles. Die begeleiding is ontzettend belangrijk.
Ik heb recent vragen gesteld aan minister Homans met betrekking tot cijfers en een evaluatie van die versnelde toewijzing. Het is van belang dat we enig zicht krijgen op hoeveel die gebruikt wordt door de sociale huisvestingsmaatschappijen, of dat gebeurt onder de voorwaarde van begeleiding en wie die begeleiding levert. Ik denk dat er op het terrein heel wat goede initiatieven bestaan waarbij onder meer door samenwerkingen tussen de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) en voorzieningen voor beschut wonen, goede begeleiding wordt gegeven. Het is belangrijk dat we die verder over Vlaanderen kunnen uitrollen en dat die meer bekend worden om die versnelde toewijzing meer kans op slagen te geven. Minister, vandaar mijn vraag om daar verder met uw collega bevoegd voor wonen, werk van te maken zodat die nodige begeleiding voorhanden is.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, uit onderzoek blijkt dat instellingsverlaters inderdaad een verhoogd risico op thuisloosheid hebben. Dat werd nog bevestigd in een onderzoek rond de nulmeting inzake dak- en thuisloosheid, dat we vorige legislatuur hebben laten uitvoeren. Daaruit blijkt dat naast het hoge aantal uithuisplaatsingen op de private huurmarkt, heel wat gebruikers van de opvangstructuren voor daklozen of binnen de winteropvang een instellingsverleden kennen.
De problematiek van jongvolwassenen is er bij uitstek een die een doorgedreven intersectorale aanpak vergt. Die integrale aanpak start reeds voor de afstemming op de grens van de overgang van de minder- naar de meerderjarigheid. Via versterkte samenwerkingsverbanden tussen alle mogelijke betrokken voorzieningen binnen en buiten het beleidsdomein, willen we ervoor zorgen dat het risico op thuisloosheid voor personen die uit instellingen, zowel jeugdhulpvoorzieningen, detentiecontext als psychiatrische ziekenhuizen, stromen, wordt beperkt. Enerzijds willen we ondersteuningsmaatregelen om de nazorgtrajecten van kwetsbare mensen die een instelling verlaten, te versterken. Anderzijds zetten we tevens, ter ondersteuning, in op een verbeterde monitoring. Deze monitoringsgegevens moeten de basis vormen om de samenwerking tussen de betrokken voorzieningen te optimaliseren.
Het is evident dat we indien we dit zo vroeg als mogelijk wensen aan te pakken, we allereerst inzoomen op een aantal acties binnen de jeugdhulp. Het actieplan jeugdhulp dat op 6 februari 2015 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, trekt een aantal lijnen die de zorg voor kwetsbare jongvolwassenen moeten optimaliseren. Ten eerste willen we de samenwerking tussen de jeugdhulp en de volwassenenhulpverlening versterken en investeren in een zorgzame en op hulpcontinuïteit gerichte overgang tussen beide. We beogen zorgtrajecten waarbij tijdig aandacht gaat naar zelfstandigheidstraining en het uitbouwen van sociale en ondersteunende netwerken en contexten, zodat jongeren maximaal voorbereid zijn op en klaar zijn voor het zelfstandig wonen. We maken uitdrukkelijk de keuze om te werken aan netwerken rond de jongeren, netwerken die ondersteunend aanwezig zijn, maar die eveneens ingaan tegen het sociaal isolement waar veel jongeren uit de hulpverlening mee geconfronteerd worden. We verwachten van het jeugdhulpaanbod dat ook gewerkt wordt aan acceptatie van een gemotiveerdheid voor de vrijwillige volwassenenhulpverlening.
Deze actie heeft als ondubbelzinnige finaliteit voorkomen dat jongeren zich bij hun meerderjarigheid aan de hulpverlening onttrekken en ervoor te zorgen dat de begeleiding en ondersteuning ook na het bereiken van de meerderjarigheid voortgezet wordt.
Om de hulpverlening op casusniveau kans op te slagen te geven, moet aan een aantal randvoorwaarden inzake financiën, huisvesting enzovoort voldaan zijn. Daarom formuleert het actieplan met betrekking tot deze doelgroep een tweede doelstelling. Het plan schuift een duidelijke ambitie naar voren om knelpunten die een coherent beleid belemmeren weg te werken, zoals school- en studietoelages, huursubsidies en sociale verhuur.
De vzw Cachet heeft onlangs een rapport aangereikt dat deze knelpunten heel concreet en vanuit de praktijk benoemt. Momenteel wordt in de schoot van de gemengde stuurgroep die bestaat uit een intersectorale afvaardiging van werkveld en overheid en die als opdracht heeft de uitvoering van de integrale jeugdhulp en de realisatie van het actieplan mee te coördineren, een plan van aanpak uitgewerkt door de verschillende betrokken sectoren: Algemeen Welzijnswerk, Jongerenwelzijn en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.
We kunnen ook verwijzen naar het project ‘ACCELERATE TO INDEPENDANCE: After Care Guarantee’. Geïnspireerd op een Iers model lanceerde het Agentschap Jongerenwelzijn het idee om een Europees project uit te werken opdat we een methodiek zouden kunnen ontwikkelen om jongeren optimaal te ondersteunen bij het uitstromen van een voorziening naar een onafhankelijk bestaan. Aangezien deze problematiek uiteraard niet enkel een Belgisch probleem is, vonden we snel een aantal Europese partners en organisaties om dit project vorm te geven. Deze partners behoren ook allemaal tot het European Youth Care Platform, ook geïnitieerd vanuit het Agentschap Jongerenwelzijn in samenwerking met het Kenniscentrum Sociaal Europa.
De finaliteit van het project is te komen tot een instrument, ‘After Care Guarantee’ in Youth Care via Personal Budget. Het basisidee is dat de jongvolwassene samen met zijn/haar begeleider in de voorziening nagaat welke zijn/haar concrete behoeftes en noden zijn bij uitstroom uit de voorziening en die opneemt in een persoonlijk plan waaraan een virtueel budget is gekoppeld. Er is sprake van een virtueel budget want er wordt geen cash aan de jongere toegekend. Het persoonlijk plan vertaalt zich heel concreet in het toekennen van diensten zoals huisvesting, opleiding, werk, zorg enzovoort.
De begeleider zou de jongere ook heel concreet ondersteunen bij de uitvoering van het plan door het effectief samenbrengen van de nodige professionals in functie van de concrete noden.
De voorbije jaren zijn er zowel lokaal als regionaal vanuit organisaties en overheden heel wat concrete initiatieven/projecten gerealiseerd om jongvolwassenen te ondersteunen bij de uitstroom van de jeugdhulp naar een volwassen bestaan. Ik geef een kort overzicht van een aantal zeer concrete initiatieven.
Het Agentschap Jongerenwelzijn besteedde een van zijn jaarlijkse edities van de Prijs Jeugdzorg aan de thematiek van jongvolwassenen. Het project ‘Samen Werken Verbindt’ won die editie. Het introduceert een vorm van duobegeleiding van jeugdhulp en volwassenhulp via onder andere CAW en OCMW. Daarnaast zijn ook krachtgerichte methodieken heel bruikbaar om ervoor te zorgen dat jongeren maximaal hun eigen weg kunnen gaan. Methodieken als de Eigen Kracht-conferenties, Persoonlijke Toekomstplanning of Familienetwerkberaad zijn daar voorbeelden van. Deze methodieken zijn intussen beter gekend. Her en der hebben ze al een plek verworven in het aanbod van voorzieningen. We willen het gebruik ervan verder inburgeren door een werkkader voor het inzetten van krachtgerichte methodieken uit te werken. Verder zijn er ook initiatieven zoals Youth At Risk, waarbij jongeren worden begeleid in hun zoektocht naar bijvoorbeeld werk en een geschikte huisvesting.
In 2015 zullen we vanuit het departement op papier en digitaal de brochure ‘Op weg naar meerderjarigheid’ verspreiden. Die brochure staat vol met goede praktijken, tools en ideeën om jongeren op het scharnier van minder- naar meerderjarigheid te versterken met het oog op uitstroom en het op eigen benen staan.
Ook binnen de regelgeving voor minderjarigen met een handicap werden een aantal wijzigingen doorgevoerd voor de kwetsbare groep van jongvolwassenen. Dikwijls vinden zij moeilijk aansluiting bij de volwassenenzorg. We moeten ook hier vermijden dat er breuken komen. Door de aanpassingen wordt expliciet reglementair verankerd dat personen vanwege zware zorgbehoefte of schoolloopbaan tot 25 jaar in de minderjarigenvoorziening kunnen worden opgenomen en wordt het mogelijk gemaakt dat zij indien nodig, vanwege zware gedragsstoornissen, al vanaf 16 jaar worden opgenomen in een meerderjarigenvoorziening.
Ten slotte kunnen jongeren die de voorziening verlaten hebben, daar tot hun 25 jaar weer terecht voor laagfrequente mobiele begeleiding die hen moet steunen in het zelfstandig functioneren en die moet zorgen voor een warme overdracht naar andere welzijnsdiensten.
Vlaanderen zet stelselmatig en prioritair in op de uitbreiding van het aanbod voor jongeren en jongvolwassenen met een beperking. Naast de uitbreiding zijn ook initiatieven die de continuïteit van minderjarigen naar volwassenhulp stimuleren van belang. Zo zal met de persoonsvolgende financiering de groep jongvolwassenen tot 25 jaar prioriteit krijgen in de gefaseerde uitrol van het basisondersteuningsbudget. De groep komt ook vooraan in beeld bij de prioritering voor wie gebruik wil maken van een zorgaanbod bij een gespecialiseerde zorgaanbieder.
Ook voor de re-integratie van jongvolwassenen na detentie moeten we bijzondere aandacht hebben. In het strategische plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden 2015-2020, zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 17 juli 2015 en aan het parlement voorgelegd, wordt expliciet een doelstelling opgenomen om de knelpunten op het vlak van sociale administratie en huisvesting weg te werken.
Tijdens de detentie verliest een groot deel van de gedetineerden zijn woning. Het vinden van een nieuwe verblijfplaats vanuit de gevangenis is absoluut niet evident. Daarom is het vaak moeilijk om de resocialisatie van gedetineerden goed voor te bereiden. Om dit probleem aan te pakken willen we de belangrijkste knelpunten op het vlak van sociale zekerheid van gedetineerden identificeren in een dossier. Dit doen we in samenwerking met medewerkers van het terrein en experten van de academische wereld. Er is immers al grondig onderzoek op dit gebied uitgevoerd. Met dit dossier als basis gaan we op zoek naar gepaste oplossingen met de relevante partners op verschillende beleidsniveaus.
Tegelijkertijd is het ook belangrijk om de samenwerking tussen de belangrijkste actoren op lokaal niveau te verbeteren. Met dit als doel richten we, na afstemming met de lokale beleidsteams, een werkgroep resocialisatie op in enkele gevangenissen samen met de relevante partners. Minimaal brengen we het OCMW, huisvestingsorganisaties en de relevante actoren van de gevangenis samen aan tafel.
Ten slotte organiseren we in aanloop naar de volgende legislatuur een studiedag waarop de resultaten van wat ik eerder heb gezegd, zullen worden gepresenteerd.
Mevrouw Taelman, u verwijst in uw vraag naar het voorkomen van thuisloosheid bij jonge mensen met een ernstige psychiatrische problematiek. Ook ter zake kunnen we verwijzen naar de volgende initiatieven. In Antwerpen is er SSeGA (Samenwerkingsverband Sociale huisvestingsmaatschappijen En Geestelijke gezondheidszorg Antwerpen), een project dat in het kader van de projecten Wonen-Welzijn is opgestart. Dit unieke project is een samenwerkingsproject tussen enerzijds de Antwerpse huisvestingsmaatschappijen Woonhaven, De Ideale Woning en ABC en anderzijds het initiatief voor beschut wonen De Vliering, het Psychiatrisch Centrum Sint-Amedeus in Mortsel en het Psychiatrisch Centrum Broeders Alexianen te Boechout. De diverse partners hebben de handen in elkaar geslagen, omdat ze merkten dat in heel wat van de sociale woningen mensen met ernstige psychische problemen wonen. Voorzieningen van de geestelijke gezondheidszorg bereiken die bewoners niet of nauwelijks. Soms zorgt dat voor overlast en zelfs ernstige problemen met de buren.
Het project in Antwerpen richt zich tot volwassenen met een ernstige, langdurige en complexe psychiatrische problematiek die gehuisvest zijn bij een van de bovenstaande huisvestingsmaatschappijen. Het project omvat het volledige grondgebied van de stad Antwerpen met zijn acht districten en gemeenten van Aartselaar tot Wommelgem en Berendrecht. De woonmaatschappijen zijn experts in de materie inzake huisvesting, hebben vaak een niet te missen kennis van het terrein en kunnen optreden als vertrouwenspersoon of bemiddelaar van de buurt. De ggz kan haar kennis over psychopathologie, rehabilitatiemethodieken en ggz-voorzieningen ter beschikking stellen. Behalve het verbeteren van de doorstroom en een afname van het psychisch lijden heeft dit project ook tot doel om de overlast bij de buren en het onzichtbaar zijn van de cliënt zelf te voorkomen, en om de uithuiszettingen van bewoners te voorkomen, evenals een gedwongen opname omdat de problemen al te ver zijn geëscaleerd. Het project was een van de Wonen-Welzijnprojecten die we zullen voortzetten. Momenteel bekijken we in overleg met de initiatiefnemers hoe groot het budget voor de verdere continuering zal zijn.
In de huidige hervormingen van de ggz voor volwassen in het kader van artikel 107 en van de ggz voor kinderen en jongeren gaat er veel aandacht naar herstel en sociale inclusie, en indien nodig naar specifieke woonvormen, indien het thuismilieu of het thuisvervangende milieu niet voldoet. Ook met het project Vroege Detectie en Interventie bij Psychiatrische Stoornissen (VDIP) worden vooral bij jongvolwassenen ernstige psychiatrische stoornissen tijdig gedetecteerd, zodat wordt voorkomen dat die aandoeningen de jongvolwassene in die mate in zijn functioneren zouden beperken. Dit project wordt vanaf 2016 verankerd binnen de enveloppen van de centra voor geestelijke gezondheidszorg.
Ten slotte hebben we recent een oproep gelanceerd voor woonzorgproeftuinen voor mensen met langdurige psychiatrische problematieken, waarbij de autonomie en de inzet en betrokkenheid van de patiënt en zijn omgeving worden gemaximaliseerd. Zo wordt vermeden dat die mensen ofwel in een setting terechtkomen die niet op hun maat is, bijvoorbeeld psychiatrische verzorgingstehuizen (PVT’s), ofwel alleen blijven wonen, waarbij ze onvoldoende kunnen worden begeleid, met eventuele overlast tot gevolg. We voorzien voor de projecten in een regelluw kader binnen de geestelijke gezondheidszorg. Ik heb aan collega Homans gevraagd of zij ook in de nodige regelluwte kan voorzien in het kader van de toewijzing van sociale woningen.
Om een te abrupte overgang te vermijden van voorzieningen naar zelfstandig wonen kunnen we, uiteraard samen met mijn collega bevoegd voor het wonen, ook verwijzen naar de realisaties die het gevolg zijn van de proefprojecten Wonen-Welzijn, die ik nog met mevrouw Van den Bossche heb opgezet. Het project in Antwerpen was een van die projecten. Naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie in 2013 werd het instrument van de versnelde toewijzing, via artikel 24, paragraaf 2, van het kaderbesluit Sociale Huur, voor een sociale huurwoning uitgebreid tot andere doelgroepen dan die van de daklozen, met name tot ex-psychiatrische patiënten en jongeren uit de bijzondere jeugdbijstand. Om te vermijden dat de persoon zich niet kan handhaven in zijn nieuwe woonomgeving, kan er worden voorzien in begeleiding door een zorg- of welzijnsactor. Die koppeling tussen huur- en begeleidingsovereenkomst is ook aanwezig als een gemeente zelf inspeelt op de vraag door een toewijzingsreglement, volgens artikel 28 van het kaderbesluit, op te stellen waarbij een aantal sociale woningen kunnen worden toegewezen aan personen die een voorziening hebben verlaten. Ook die projecten Wonen-Welzijn zullen we continueren.
Wat de sociale huisvesting betreft, is de toegang reeds verbreed voor de kwetsbare doelgroepen. Naast de versnelde toewijzing wegens bijzondere omstandigheden van sociale aard of via een welzijnsactor is er ook nog de mogelijkheid van een gemeentelijk toewijzingsreglement voor een doelgroep, of een verhuring buiten stelsel aan een welzijnsactor voor een bijzondere doelgroep waaraan niet rechtstreeks kan worden verhuurd, of in het kader van crisisopvang of in het kader van leegstand. Er is dus al een gegarandeerd contingent aan woningen dat jaarlijks ofwel op structurele basis ofwel in geval van crisis kan worden ingezet. Om de in- en doorstroming van kwetsbare doelgroepen met beperkte woonvaardigheden in de sociale huisvesting te verbeteren, werd de afgelopen jaren geëxperimenteerd met het concept van het proefwonen. In dat concept krijgt de doelgroep de kans om onmiddellijk zelfstandig te wonen in de sociale huisvesting en daar de nodige woonvaardigheden aan te leren, via de ondersteuning en begeleiding van de welzijnsprojectpartner. Het betreft personen die aangeven zelfstandig te willen wonen en daartoe in staat te zijn na een periode van doorgedreven woonbegeleiding. Als het proefwoontraject slaagt, kan de proefwoner blijven wonen in de sociale woning of wordt er voorzien in een sociale woning waarin de proefwoner zelfstandig kan wonen. Als een traject mislukt, wordt voorzien in een vangnetsysteem door de welzijns- of gezondheidsvoorzieningen die als partner in het concept instappen. Proefwonen kan worden gerealiseerd op basis van een gemeentelijk toewijzingsreglement.
Ik moet nog wijzen op het belang van een goede registratie. Om na te gaan of de gekozen beleidsmaatregelen daadwerkelijk de doelstellingen realiseren waarvoor ze zijn bedoeld, is het belangrijk in te zetten op het verzamelen van goed cijfermateriaal. In de beleidsnota wordt de focus gelegd op het voorkomen van dak- en thuisloosheid bij instellingsverlaters en bij mensen die dreigen uit hun huis te worden gezet. Daarvoor willen we in kaart brengen hoe aan de nazorg binnen de diverse instellingen vorm wordt gegeven. In de betrokken sectoren, dus de gevangenissen, de residentiële voorzieningen voor jongerenwelzijn en de psychiatrische ziekenhuizen, wordt al heel wat geregistreerd. Het is de bedoeling om de gegevens die reeds worden geregistreerd, maximaal te ontsluiten.
Het departement voert momenteel gesprekken met de verschillende agentschappen, Jongerenwelzijn, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), Zorg en Gezondheid en de Vlaamse beleidscoördinatoren in de gevangenissen, om een zicht te krijgen op de beschikbare cijfers in de verschillende sectoren.
Daarnaast vermeldt het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding dat de Vlaamse Regering inzet op kwalitatieve huisvesting én dak- en thuisloosheid voorkomt en bestrijdt. Ze voorziet daarvoor in de ontwikkeling van een globale strategie. De thematiek die in deze vraag wordt voorgelegd, zal daarin uiteraard ook aan bod komen. Daarover wordt uiteraard overleg gepleegd met collega Homans, bevoegd voor het wonen.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw uitgebreide antwoord. Ik zal het nog eens rustig doorlezen. De lijst van initiatieven die u vermeldt, is indrukwekkend, maar het is toch belangrijk om niet in allerlei projecten te blijven steken, waardoor men op den duur door de bomen het bos niet meer ziet. Ik ben wel blij om toch al op een aantal punten gehoord te hebben dat projecten zullen worden verankerd, wat belangrijk is om perspectief te bieden.
U legt terecht ook de nadruk op begeleiding, maar collega Van den Bossche wees daarnet al op het cruciale belang van Wonen. Op dat vlak blijf ik toch wat op mijn honger zitten. Mevrouw Van den Bossche verwees naar de projecten van Housing First, die in andere Europese landen worden gebruikt. Daarom had ik deze vraag ook aan uw collega bevoegd voor het wonen gesteld. U zei een paar keer dat u aan collega Homans de vraag naar regelluwte gesteld hebt, maar ik heb daar geen vervolg op gehoord. Ik neem aan dat u nog geen antwoord gehad hebt. Misschien moet ik nog eens een poging doen om deze vraag toch aan minister Homans gesteld te krijgen. Voor mij is de conclusie: wordt vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.