Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Collega’s, aangezien het nieuwe reglement pas ingaat na de Septemberverklaring, werken we vandaag nog met het oude reglement.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, mijn vraag om uitleg is belangrijk omdat ze voortbouwt op een antwoord dat de minister heeft gegeven op een schriftelijke vraag die ik heb gesteld in juni van dit jaar. Uit dat antwoord is gebleken dat de verschillende CAW’s die Vlaanderen rijk is, ongelijk worden gefinancierd. De CAW’s (centra algemeen welzijnswerk) Centraal-West-Vlaanderen, regio Boom-Mechelen-Lier en vooral Halle-Vilvoorde krijgen opmerkelijk minder financiering dan de andere CAW’s in Vlaanderen. Die financiering wordt uitgedrukt in het subsidiebedrag dat zij krijgen per 10.000 inwoners. Het CAW Halle-Vilvoorde krijgt bijvoorbeeld minder dan de helft van het bedrag dat het CAW Noord-West-Vlaanderen ontvangt. Ik denk dat het respectievelijk over 7 en 14 euro gaat. Dat is een heel groot verschil.
Die ongelijke financiering is uiteraard niet onschuldig, maar maakt een heel groot verschil voor de Vlamingen, de burgers. Het aanbod in bepaalde CAW’s is beperkter, er zijn kortere openingsuren en de wachttijden voor de begeleiding zijn langer. Dat hebben een aantal CAW’s laten optekenen als gevolg van die ongelijkheid in de financiering. Nochtans is de zorgvraag in verschillende regio’s nagenoeg gelijkaardig.
Als je dat allemaal samenlegt, kun je niet anders dan besluiten dat de woonplaats van de Vlaming de kwantiteit, maar ook de kwaliteit van het aanwezige zorgaanbod bepaalt. Dat is een situatie die wij in dit parlement, zo denk ik toch, ongeoorloofd vinden. Het CAW Halle-Vilvoorde heeft bijvoorbeeld gezegd dat zij voor verschillende deelwerkingen of zorgregio’s niet altijd een basisaanbod kunnen hebben. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat elke Vlaming hetzelfde recht op hulp heeft als hij of zij in de penarie zit. Hulp mag geen kansberekening worden.
Minister, als antwoord op mijn vraag liet u weten dat er een programmatie komt die wordt uitgewerkt voor de sector van het algemeen welzijnswerk. Dat is een oud zeer. Er wordt al heel lang over die programmatie gesproken. Het zou een instrument moeten zijn om naar een evenwichtig en gespreid aanbod te gaan op het vlak van hulpverlening, gebaseerd op een aantal objectieve gegevens, waaronder bevolking, maatschappelijke problematieken enzovoort.
Minister, welke oorzaken liggen aan de basis van die ongelijke financiering? Kunt u toelichting geven bij de principes van de programmatie die u uitwerkt? Verder heb ik een steeds weerkerende, maar in dezen ook wel erg belangrijke vraag. Wanneer wilt u evolueren naar een gelijke of alleszins objectieve financiering van de CAW’s? Op welke manier zal de programmatie worden geïmplementeerd? Gebeurt de invoering van die programmatie in overleg met de CAW’s? Wat is de stand van zaken van dat overleg?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het algemeen welzijnswerk voor iedereen is natuurlijk heel belangrijk. Ik wil daaraan toch ook even de OCMW’s toevoegen. Ook de OCMW’s vervullen natuurlijk een grote taak met betrekking tot de eerste lijn. Ze zijn zeer aanspreekbaar en overal lokaal gesitueerd.
Minister, ik heb weleens de indruk dat, zeker in de grootstedelijke problematiek, CAW’s in steden veel meer bereikbaar zijn dan in bepaalde kleinere gemeenten. In die kleinere gemeenten is het CAW zeer ver weg en zoeken mensen dan hun toevlucht tot het OCMW. Voor een stuk, niet helemaal, doen ze natuurlijk hetzelfde werk. Ik weet – want we hebben het er in het verleden al eens over gehad – dat u werk wilt maken van een afstemming tussen wat de OCMW’s – of, wanneer de OCMW’s geïntegreerd zullen zijn, de lokale besturen – doen met betrekking tot algemeen welzijnswerk en wat de CAW’s doen. Wat is de stand van zaken met betrekking tot dat overleg?
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het probleem dat door de heer Parys wordt aangekaart, is al lang gekend. In 2004-2005 heeft het Rekenhof een onderzoek uitgevoerd. Toen al was de conclusie dat er aanzienlijke verschillen waren in de subsidie per personeelslid.
De reden daarvoor was volgens het Rekenhof dat er geen programmatie was uitgewerkt, terwijl dat een instrument was om te komen tot de in de regelgeving bepaalde enveloppenfinanciering.
Dan was er het decreet van 8 mei 2009, dat werd aangekondigd als een startmoment om te komen tot meer gelijke financiering. Ondertussen zijn we toch alweer enkele jaren verder. Natuurlijk heeft de fusie van de 25 CAW’s tot de huidige 11 de afgelopen jaren misschien een vertragend effect gehad op die realisatie.
We willen ons graag aansluiten bij de vraag van de heer Parys. We vragen om dringend werk te maken van de programmatie met daaraan verbonden een subsidiëring die voor alle CAW’s gelijk is. Wat is de timing voor die programmatie zodat we eindelijk kunnen komen tot een gelijke subsidiëring voor alle CAW’s?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, er is al veel gezegd en in de geest van het nieuwe reglement dat eraan komt, zal ik niet te veel herhalen. Het gaat er inderdaad niet enkel om dat er een gelijke financiering is voor gelijk werk, het gaat erom dat er in alle CAW’s een voldoende financiering is.
Geen enkele CAW – dat is misschien spijtig – heeft te veel middelen om de opdrachten uit te voeren die het moet uitvoeren. Wat van een CAW wordt verwacht, is enorm. Iedereen kent ook de problematiek van de wachtlijsten. Vaak is er een lange tijd tussen de hulpvraag van iemand en het moment dat die persoon effectief geholpen wordt.
Als we praten over programmatie, moet het niet enkel gaan over een eerlijke spreiding van middelen, maar wel over voldoende spreiding. We moeten bekijken hoeveel taken er zijn, wat de werklast is die bij een opdracht komt kijken en hoe we die kunnen opvangen. Ik denk alleen al aan de begeleiding van asielzoekers – dit onderwerp zal dan wellicht volgende week aan bod komen. Een aantal jaren geleden werd heel sterk geschrapt in de middelen die CAW’s krijgen. Het gaat wel om mensen die binnenkort echt voor de deur van de CAW’s zullen staan. De komende weken, maanden en jaren zullen ze in toenemend aantal komen. Ik denk ook aan alles rond jeugdhulp en aan alles rond gezondheidszorg. Als we zien welke taken de laatste jaren naar de CAW’s zijn gegaan en welke middelen daartegenover staan, dan zitten we volgens mij met ernstige tekorten.
Minister, mevrouw Taelman gaf een goed overzicht van de historisch gegroeide realiteit via het decreet. De fusies lijken me eerder een rem dan een opportuniteit om een aantal dingen op provinciaal niveau beter op elkaar af te stemmen. De vraag aan de heer Parys is: wat is het middel en wat is het doel? Het doel mag niet enkel een gelijke financiering zijn. Het lijkt me dat we moeten streven naar een dienstverlening en een toegankelijkheid die gelijk moeten zijn. Ik deel de bekommernis van mevrouw Van den Brandt dat een nivellering naar beneden wel een nivellering is, maar wellicht niet de nivellering die we met deze commissie nastreven.
Ik zou graag van u een positief antwoord op deze vraag krijgen, namelijk dat als we nivelleren, dat naar boven is in functie van een kwaliteitsvolle en toegankelijke dienstverlening voor elke Vlaming.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dames en heren, ik wil eerst een opmerking maken in het licht van de procedure die ons te wachten staat na de Septemberverklaring. Ik wil nog eens zeggen dat ik die procedure echt betreur. Het betekent dat een aantal vragen kunnen worden ingediend tot vrijdagmorgen. Ik ken mijn plaats in de commissie, maar ik zeg u in alle eerlijkheid dat ik niet kan garanderen dat we tegen dinsdag op al die vragen een exhaustief antwoord hebben. Ik heb dat al aan de voorzitter van het parlement laten weten. Ik vind dat trouwens niet correct in vergelijking met de collega’s die meer tijd krijgen om alle administraties te mobiliseren. Ik kan dat helaas niet in het weekend doen. Ik verontschuldig me hiervoor dus al op voorhand. We zullen ons uiterste best doen, maar ik vind dat geen correct systeem. Ik had me geëngageerd, ook ten opzichte van mijn fractieleider, om dat in de commissie nog eens duidelijk te zeggen. En dat heb ik hiermee ook gedaan.
Wat deze vraag betreft: de verschillen in de financiering van de CAW’s zijn uiteraard historisch gegroeid. De CAW’s zijn in 1998 ontstaan uit verschillende kleine erkende werkingen, bijvoorbeeld de opvanginitiatieven voor dak- en thuislozen, de jongerenadviescentra, de centra voor levens- en gezinsvragen enzovoort. De erkenning van deze kleine werkingen gebeurde op basis van de aanvragen die werden ingediend. Als er in een regio meer initiatieven waren die aan de voorwaarden voldeden, dan werden er toen ook meer erkend.
In 1998 deed zich een eerste beweging, een fusiegolf voor. Het versnipperde aanbod van opvangcentra, jongerenadviescentra, consultatiebureaus, centra voor maatschappelijk werk, slachtofferhulp en justitieel welzijnswerk werd samengevoegd in de centra algemeen welzijnswerk. Bij deze fusiebeweging in 1998-1999 werden de subsidies van de verschillende vzw’s samengevoegd in één enveloppe voor de gefuseerde vzw. De financiering van de CAW’s kende dan ook van bij de start van de fusieoperaties een historische verdeling, die niet altijd gebaseerd was op het aantal inwoners in een regio. De actuele enveloppe van de CAW’s is dus samengesteld uit een historisch gedeelte, de samenvoeging van de subsidies van de werkingen die in de fusie betrokken waren, en een gedeelte uitbreidingen, bijkomende subsidies die vanaf 1998 worden uitgedrukt in een vast forfaitair bedrag per voltijdse equivalent (VTE). Dit verklaart grotendeels de historisch scheefgetrokken situatie als realiteit.
Bij de tweede fusiebeweging waaruit de huidige elf CAW’s zijn voortgekomen, trad, tot op zekere hoogte, een gelijktrekking in de financiering op, doordat verschillende CAW’s fuseerden met een verschillend aantal voltijdse equivalenten per duizend inwoners. Een aantal CAW’s maakten de beweging om tot op provinciaal niveau te fuseren, zoals Oost-Vlaanderen en Limburg, daar waar in West-Vlaanderen, Antwerpen en Vlaams-Brabant verschillende CAW’s per provincie actief blijven.
Voor de financiering betekent dit dat voor de grotere CAW’s de verschillen in financiering genivelleerd zijn op regio- en provincieniveau. Voor de andere CAW’s, zoals Halle-Vilvoorde, Boom-Mechelen-Lier en Centraal-West-Vlaanderen, blijven de verschillen groot. In West-Vlaanderen bijvoorbeeld heeft Noord-West-Vlaanderen het hoogste aantal VTE’s per duizend inwoners en Centraal-West-Vlaanderen het op één na laagste aantal. Bij een fusie, zoals in Oost-Vlaanderen, zou dit verschil alvast genivelleerd worden. We merken hetzelfde op voor Vlaams-Brabant, waar er twee CAW’s zijn, namelijk Halle-Vilvoorde en Oost-Brabant.
Kijken we enkel naar het aantal inwoners, dan betekent dit dat Oost-Brabant meer VTE’s telt dan Halle-Vilvoorde, terwijl Halle-Vilvoorde meer inwoners telt. Ook hier zou het bekijken op niveau van de regio of de provincie een ander vertrekbeeld geven.
We moeten dit verhaal ook nuanceren, en wel om verschillende redenen. Mevrouw Schryvers verwees er al naar dat het niet helemaal juist is dat er voor wie hulp zoekt een grote ongelijkheid is. Om te weten of de eerstelijnswelzijnszorg en -hulp bereikbaar en toegankelijk is voor iedereen, moeten we een beeld maken van al degenen die de opdracht hebben om eerstelijnswelzijnswerk in Vlaanderen te organiseren. We moeten bekijken of het algemeen resultaat van de inzet van hun middelen leidt tot een zorg die voor iedereen op een goede manier toegankelijk is.
Dan zijn er drie: de diensten maatschappelijk werk van de mutualiteiten, de sociale diensten van de OCMW’s, en de CAW’s. Allemaal hebben ze hun specificiteit. Als het bijvoorbeeld om het eerstelijnsonthaal gaat, is het alleszins onze ambitie om ervoor te zorgen dat er grote overeenkomsten zijn. Het perspectief van de rechtshulpzoekende moet dus rekening houden met een aantal andere elementen.
Mevrouw Van den Brandt, u zegt dat er middelen onttrokken zijn. In de loop der jaren zijn er inderdaad soms middelen naar de CAW’s gebracht om hen in hun opdrachten te versterken, onder andere met betrekking tot vluchtelingen. De middelen waar u naar verwijst, werden door Fedasil toegekend en werden daar, na de beëindiging van dat project en het terugvallen van het vluchtelingenvraagstuk, opnieuw weggehaald. Zo hebt u vorige week in de commissie Algemeen Beleid kunnen horen dat het de bedoeling is om een aantal CAW’s opnieuw te versterken, precies omdat er in een aantal gebieden een extra opdracht komt. Deze middelen bevinden zich dus niet in de recurrente enveloppe. Het geven of het weer afbouwen ervan is aan het realiseren van een project of aan een tijd en een opdracht gekoppeld.
Ik geef nog één belangrijk punt ter nuancering. Programmatie is uiteraard een belangrijk instrument. Maar het veronderstelt op zichzelf dat we die programmatie invullen. Men lost het probleem niet op door alleen maar een programmatie te hebben. Dat is te kort door de bocht. Zo is het ook niet waar dat je zonder programmatie het probleem niet kunt oplossen. Het is wel juist dat wij programmatie als instrument gebruiken om een gelijke verdeling of een regionale spreiding van de middelen in heel wat sectoren te realiseren.
Hoe moet je nu programmatie objectiveren?
Ten eerste gaat het vaak over opdrachten van het algemeen welzijnswerk die een aanpak op provinciaal niveau veronderstellen, zoals het begeleiden van mensen met een woonproblematiek, of op het niveau van het gerechtelijk arrondissement, zoals het aanbod schuld- en budgethulpverlening, of de begeleiding van slachtoffers. In de provincies waar meerdere CAW’s actief zijn – Antwerpen, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen – moeten de betrokken CAW’s onderling afspraken maken om een aanbod op provinciaal niveau te verzekeren. We verwijzen hiervoor naar het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het algemeen welzijnswerk, dat in artikel 20, paragraaf 3, bepaalt dat de CAW’s onderling overleg plegen op provinciaal niveau over de organisatie van het hulp- en dienstverleningsaanbod en, indien meerdere centra in de provincie actief zijn, over gezamenlijke strategieën hieromtrent. Zij dienen ook overleg te plegen op een supraregionaal niveau over taken die binnen een grotere regio zijn georiënteerd.
Ten tweede zijn er een aantal specifieke opdrachten die maken dat de financiering tussen de CAW’s uiteenloopt. Zo hangt het justitieel welzijnswerk per definitie sterk samen met het aantal gevangenissen en het aantal gedetineerden in het werkingsgebied van een CAW. In het werkingsgebied van het CAW Halle-Vilvoorde is geen gevangenis gesitueerd, waardoor de opdracht hier veel beperkter is dan bijvoorbeeld deze van CAW De Kempen, met gevangenissen in Hoogstraten, Wortel, Turnhout en Merksplas. Ook hulpverlening aan seksueel delinquenten, de crisismeldpunten voor integrale jeugdhulp of het meldpunt 1712 zijn opdrachten die specifiek zijn toegewezen aan bepaalde CAW’s. Dit gegeven heeft dan ook een belangrijke impact op de financiering van de CAW’s.
Ten derde wordt van de CAW’s verwacht dat zij in hun werking bijzondere inspanningen leveren om kwetsbare personen en bevolkingsgroepen te bereiken. Kwetsbaarheid is evenwel niet gelijk verdeeld over de regio’s. We zien bijvoorbeeld een concentratie van dak- en thuislozen in bepaalde regio’s en van andere kwetsbare groepen in de grootsteden. Ook dit maakt dat de financiering van de regio’s kan uiteenlopen. Ter illustratie maak ik hier de vergelijking van het aantal inwoners ten opzichte van het aantal rechthebbenden op een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering. Het aandeel rechthebbenden op een verhoogde tegemoetkoming, dat een indicatie geeft van de kwetsbaarheid van een regio, ligt in Vlaams-Brabant duidelijk lager dan het aandeel inwoners. Dat is ook zo voor de kansarmoede-index, die door Kind en Gezin wordt geregistreerd. Die ligt in 2014 in Vlaams-Brabant met 6,5 procent lager dan in andere regio’s. In Antwerpen is die index met 14,3 procent het hoogst. In Limburg is het met 11,8 procent iets hoger dan in Oost-Vlaanderen, 11,6 procent. In West-Vlaanderen bedraagt de kansarmoede-index 10,3 procent. Naast het aantal inwoners moet zeker ook met deze parameters rekening worden gehouden.
In 2010 werden opportuniteiten gecreëerd in de financiering van de CAW’s. Elk CAW ontvangt vanaf dan een zelfde forfaitair bedrag per VTE. De gelijkschakeling van het subsidiebedrag per VTE was een eerste noodzakelijke operatie vooraleer werk kon worden gemaakt van een goede programmatie en de invoering van een enveloppefinanciering op basis van objectieve en externe parameters. In het verslag van het Rekenhof van april 2006 over de subsidiëring van het algemeen welzijnswerk lezen we dat de uitwerking van een programmatie cruciaal is om de ongelijke spreiding van de subsidies recht te trekken en om te komen tot een objectieve samenstelling van de subsidie-enveloppe.
Op 24 februari 2011 hebben we de nota ‘Een sterk eerstelijnswerk: nieuw uitzicht voor de CAW’ voorgesteld aan de sector. De sector kon akkoord gaan met de vooropgestelde criteria voor schaalvergroting en met het nieuwe uitzicht ervan, ervan uitgaande dat dit de basis zou zijn voor de verdere uitbouw en versterking van het eerstelijnswerk door de uitvoering van een programmatie. De nota vormde de basis voor de verdere reorganisatie. In de loop van 2011 werd alvast werk gemaakt van de noodzakelijke aanpassing van het decreet van 2009 om de schaalvergroting door te voeren.
Het algemeen welzijnswerk is met zijn generalistische, laagdrempelige en brede toegangspoort een belangrijke spil op de eerste lijn binnen het Vlaamse en Brusselse welzijns- en gezondheidslandschap. Met de wijziging van het decreet hebben we een decretale verankering gegeven aan de principes en criteria voor de schaalvergroting en voor de lopende erkenningen van onbepaalde duur van de CAW’s.
De uitvoering van een programmatie moet deze sterke lokale verankering mogelijk maken zodat in elke regio verder een goed eerstelijnswelzijnswerk kan worden uitgebouwd. De interne en intersectorale samenwerking en de rechtsgelijke toegang van elke burger tot een verantwoorde zorg op maat, moeten door de uitvoering van de schaalvergroting, gepaard gaande met een programmatie, verhoogd worden.
De programmatie is een instrument om te komen tot een evenwichtig gespreid hulpverleningsaanbod op basis van objectieve gegevens, onder meer over de bevolking en maatschappelijke problematieken en socio-economische parameters. In overleg met de sector willen we dit werkjaar 2015-2016 de basisprincipes van de programmatie uittekenen. De programmatie dient dus een objectieve en evenwichtige spreiding van het hulp- en dienstverleningsaanbod te verzekeren.
Een gemengde commissie Programmatie waarin zowel de CAW’s als de administratie zijn vertegenwoordigd, is gestart met het uitwerken van een programmatiemodel. Het is duidelijk dat een programmatie in eerste instantie de verdeling van de huidige middelen moet objectiveren en een tool moet zijn om nieuw gericht beleid te voeren. Andere dimensies kunnen worden ingebracht, maar de basisdoelstelling van een programmatie moet in 2016 gerealiseerd zijn.
Er is nog een vraag gesteld in verband met de aankondiging in de beleidsnota dat we willen proberen om de onthaalfunctie goed en eenduidig te definiëren en dat we alle actoren die die functie moeten waarmaken, willen mobiliseren om die functie uniform in te vullen en te gaan naar een goede spreiding over Vlaanderen. Die oefening is behoorlijk opgeschoten. Er is overleg met de CAW’s, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten en de diensten Maatschappelijk Werk. De komende maanden zal worden nagegaan hoe aan de hand van de nota, de toegankelijkheid voor alle Vlamingen aan een goede eerstelijnsonthaalfunctie beter kan worden georganiseerd.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik wil een aantal elementen uit uw omstandig antwoord pikken die voor onze fractie erg belangrijk zijn.
U erkent dat de financiering vandaag niet op objectieve criteria is gestoeld, of toch niet voor 100 procent. U zegt dat het plaatje er op het provinciale niveau anders uitziet en dat een aantal CAW’s samen moeten worden bekeken. Dat is niet de realiteit op het terrein. Er zijn CAW’s die verschillende zorgregio’s bedienen. Als je die zorgregio’s apart bekijkt, is er gewoon geen geld. Voor de zorgregio Tervuren bijvoorbeeld is er zeer weinig basisaanbod omdat er niet in middelen is voorzien. In het CAW Halle-Vilvoorde zijn er problemen in de jeugdhulpverlening omdat er niet in extra financiering is voorzien voor een aantal brede instaptaken die ze in het kader van integrale jeugdhulp opnemen. Er wordt mij ook gezegd dat er een probleem is in die regio bij de bemiddeling in familiezaken.
U hebt gezegd dat omdat er in een bepaalde regio geen gevangenis is, er een bepaalde werking niet aanwezig is en er dus ook geen financiering voor is. Dat is logisch. Met mijn voorbeelden wil ik aantonen dat er evengoed aan de andere kant van de medaille omgekeerde illustraties te vinden zijn. U zegt dat met een programmatie niet alles is opgelost. Ik ben het daarmee eens, maar het is wel het begin van de oplossing. De objectiviteit in de financiering is ontzettend belangrijk.
Volgend jaar mogen we een programmatie verwachten. Ik kijk daar samen met de CAW’s zeer erg naar uit. In de reacties van de andere leden heb ik gehoord dat we allemaal dezelfde bezorgdheid delen om het euvel te verhelpen. Het rapport van het Rekenhof is meer dan tien jaar oud en de nota is vier jaar oud. Nu gaan we hopelijk naar resultaten. In deze commissie delen we de bezorgdheid om het eerste stukje van de oplossing te bereiken, namelijk de objectieve programmatie en daar kijken we naar uit.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u zegt dat we moeten nagaan wie welke taak opneemt. Er zijn verschillende actoren met een andere opdracht. De mutualiteit gaat hiermee op een andere manier om dan de CAW’s en OCMW’s, alleen al door het type organisatie. Men moet al lid zijn van een bepaalde mutualiteit om een beroep te kunnen doen op hun diensten. Het lijkt me bijna evident dat er een analyse komt per zorgregio over de eerstelijnstoegankelijkheid: welk aanbod is er en wat moet erbij komen? Zo niet, geef je de opdracht aan de CAW’s om de middelen beter te verdelen zonder dat de context in kaart is gebracht. Ik ga ervan uit dat die analyse er zal zijn zodat de commissie een breder kader heeft om binnen te werken.
Minister, ik wil nogmaals mijn bekommernis uiten omdat u er maar beperkt op bent ingegaan. U had het over nieuw gericht beleid. Dat wekt verwachtingen. We gaan er dan van uit dat de programmatie eigenlijk een uitbreiding betekent. In het andere geval herverdelen we tekorten. Wat er dan in Vlaams-Brabant bij komt, gaat er dan misschien af in West-Vlaanderen of Limburg.
Het debat – zeker in Limburg – moet niet gaan over de vraag of iedereen de boontjes voor zijn eigen provincie moet doppen, maar wel over hoe we voor een goede, toegankelijke, kwalitatieve eerstelijnszorg in heel Vlaanderen kunnen zorgen. Een programmatie moet proberen een zo geobjectiveerd mogelijke gelijke behandeling te hebben, die kan verantwoorden waarom er soms verschillen zijn – u hebt zelf gewezen op de aanwezigheid van gevangenissen –, maar ook voldoende maatwerk aan de dag te leggen. U hebt de vergelijking gemaakt tussen Vlaams-Brabant en andere provincies over de kansarmoede-index van Kind en Gezin. Er is een gigantisch verschil tussen een grootstedelijk gebied als Vilvoorde en bijvoorbeeld Affligem. Beide liggen me even na aan het hart, maar sociologisch zijn er toch grote verschillen. In de programmatie moeten die zaken op dat niveau kunnen worden opgenomen, zodat de problemen niet kunnen verdrinken in het gemiddelde.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Daarmee geeft u aan dat het niet in een-twee-drie kan worden gerealiseerd. Je moet proberen een akkoord te maken over de parameters die je gebruikt om de programmatie te objectiveren. Daar ligt het kalf gebonden. Het is niet moeilijk om op basis van het aantal inwoners een programmatie te maken. Als iedereen het erover eens is dat dat niet de enige parameter kan zijn, is de vraag welke er nog zijn. Dat is de inzet van de oefening die moet gebeuren. Ik ga niet zomaar proberen een programmatie te maken en in één grote beweging alle grote verschillen binnen de enveloppe proberen weg te werken en daarmee grote verschuivingen provoceren. Niemand heeft die bedoeling.
Programmatie moet helpen om, indien er evoluties zijn in de mogelijke inzet van de middelen, te objectiveren waar ze naartoe kunnen gaan en gekoppeld aan welke opdracht. Dat is altijd het dubbele. Eerst het algemene, de basisopdracht en dan de specifieke opdrachten. Dat is een combinatie van factoren die in rekening moet worden gebracht.
Dit is niet de enige sector waar dat zo is. Het is een instrument om tot een regionale spreiding te komen en dat is belangrijk, zeker als je bepaalde historische situaties geleidelijk in een objectiever perspectief moet brengen. Het is zeker niet het enige instrument, het is een randvoorwaarde.
Bij de kinderopvang doen we een oproep die wordt geprioriteerd naar de gebieden waar de capaciteit versus het aantal kinderen tussen 0 en 3 jaar het kleinst is. Er worden ook bepaalde kenmerken van de bevolking meegenomen. Maar dat is nog geen instrument voor de programmatie. Bij uitbreiding wordt nagegaan hoe men prioriteert. Dat doet niets af aan het punt dat de afspraak is gemaakt. We gaan proberen het programmatie-instrument te maken.
Mevrouw Van den Brandt, ik ben het gedeeltelijk met u eens. Het is juist dat de verschillende instanties die een opdracht hebben in het eerstelijnswelzijnswerk, allemaal specifieke competenties hebben waarop ze zich in het bijzonder toeleggen. Dat neemt niet weg dat ze, als ze tot het eerstelijns algemeen welzijnswerk behoren, allemaal een onthaalfunctie hebben. De kenmerken van wat je van een laagdrempelig onthaal mag verwachten, moeten toch voldoende eenduidig zijn. Dat betekent dat je van de partners die op basis van hun regelgeving en hun financiering geacht zijn dat laagdrempelig onthaal te organiseren – dat zijn er al zeker drie –, moet verwachten dat ze ook regionaal voldoende afstemmen om te zorgen dat dat aanbod voor iedereen geografisch goed toegankelijk is. Ze moeten ook afspraken maken over wat er in de backoffice moet gebeuren, waar men bijzondere expertises moet ontwikkelen. Het is niet mogelijk dat iedereen dat allemaal doet. De een heeft al meer expertise in bepaalde aspecten van de hulpverlening dan de andere, zoals u zelf zegt.
Dit is de oefening die nu staat te gebeuren en waarop we hebben gealludeerd in de beleidsnota. Het is belangrijk dat we kunnen zeggen dat elke Vlaming binnen een redelijke afstand en goed bereikbaar ergens terechtkan voor een eerstelijnslaagdrempelig onthaal, waar de oriëntatie kan gebeuren en waar men de nodige afstemming heeft in de backoffice om te weten welke meer gespecialiseerde hulpverlening eventueel noodzakelijk is.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u en kijk uit naar de resultaten volgend jaar.
De vraag om uitleg is afgehandeld.