Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Minister, ik heb een vraag over de blijvende noodzaak van de bouwshift. Corona heeft ons ook op dat vlak met de neus op de feiten gedrukt. Er is recent daarover heel wat in de media verschenen.
Op 15 mei 2020 berichtte Het Laatste Nieuws over de heropening van de immokantoren. Meteen bleek dat door het vele thuisblijven de voorkeuren van de geïnteresseerden op de immomarkt zijn veranderd. Drie op de vier geven aan een huis met tuin te willen en negen op de tien van de kopers die een appartement willen kopen, willen een appartement met een terras. Ook is de interesse in huizen vergeleken met de interesse in appartementen toegenomen. Hierdoor zijn de prijzen van de huizen verder gestegen. Het probleem is dat er in Vlaanderen niet voldoende plaats is om elk gezin die woonoppervlakte te bieden. Deze wijziging in voorkeuren van de burgers staat tegenover de langetermijnvisie die de Vlaamse Regering heeft over het ruimtegebruik.
In datzelfde artikel zegt socioloog en ruimtelijk expert Pascal De Decker dat het logisch is dat de coronacrisis gevolgen zal hebben en dat we naar meer ruimte verlangen. Dit heeft ongetwijfeld gevolgen voor de huizenmarkt. Meer dan de helft van de huizenjagers vindt de nabijheid van een park of natuur nu beduidend belangrijker dan voor de lockdown. Een op de drie geeft aan nu veel waarde te hechten aan een grotere of toch aan voldoende woonoppervlakte.
De tendens staat in contrast met het beleidsplan van de Vlaamse Regering, waardoor er vanaf 2040 niet meer gebouwd zou mogen worden in de open ruimte. De vraag blijft of er in Vlaanderen voldoende ruimte is, als bijna iedereen nu een groot huis met een tuin wil. Expert De Decker antwoordde dat er juridisch voldoende ruimte is in het momenteel beschikbaar aanbod binnen de woonzone. “Maar willen we dat? Als we allemaal huizen met tuintjes bouwen, doen we voort met de verkavelingen en lintbebouwingen waar we maatschappelijk juist vanaf wilden. We zaten al met de gedachte dat het allemaal anders moest. Maar door deze gezondheidscrisis heeft dat toch een knauw gekregen. Kleiner wonen, cohousing … Voorlopig lijkt dat van tafel te zijn.”
In hetzelfde artikel kwam ook Vlaams bouwmeester Leo Van Broeck aan bod. Hij zegt dat er in Vlaanderen geen plaats is voor die gewijzigde woonwensen. “Vlaanderen heeft al het record aan ruimtegebruik per gezin, aan kilometer weg per wooneenheid, aan file-uren per werknemer, aan percentage van de bevolking dat niet in een kern of stad woont maar in een eerder afgelegen verkaveling … noem maar op.” Hij haalde ook aan dat maar een klein deel van het grondgebied is beschermd als natuur. Nu is dat 2,7 procent. Dat zou eigenlijk 25 procent moeten zijn. “Wat we zeker niet mogen doen, is het probleem nog erger maken door nog meer verkavelingen bij te maken. Een woning in een verkaveling kost tot 100 meter weg per gezin, in een kern is dat 5 meter. Onze thuiszorgers rijden – vanwege de verkavelingen – 600.000 kilometer per dag (…)” om al die mensen te gaan verzorgen, dikwijls in afgelegen verkavelingen en wijken. De ruimtelijke fragmentatie heeft ook een economische kostprijs. Ze kost Vlaanderen 2 miljard euro per jaar. En ze heeft ook een impact op de files. Die kosten jaarlijks 30 miljard euro. Mijnheer Van Broeck besluit: “We gaan die problemen toch niet nog groter maken in naam van Covid-19?”
Minister, kloppen de cijfers die in het artikel worden aangehaald, dat voor elk stuk grond in een verkaveling twintig keer meer weg nodig is dan in een stad of in een kern? Klopt het dat thuiszorgers dagelijks zoveel kilometers moeten afleggen als gevolg van al die ruimtelijke spreiding? Klopt het dat de ruimtelijke fragmentatie per jaar 2 miljard euro kost?
Komen deze cijfers van de experten in het artikel overeen met de studie die de Vlaamse Regering onder Geert Bourgeois had laten maken om de kostprijs van verspreide bebouwing te berekenen?
Wat vindt u zelf van de uitspraken van de socioloog en de bouwmeester? Kunt u bevestigen dat de bouwshift aangehouden blijft?
Minister Demir heeft het woord.
Collega De Coninck, dank u voor de vele vragen. We hebben een aantal studies opnieuw van dichtbij bekeken. U vroeg of de cijfers die in het artikel worden aangehaald, correct zijn, meer bepaald dat voor elk stuk grond in een verkaveling 100 meter weg nodig is en in een stad slechts 5 meter. Deze cijfers verwijzen naar de onderzoeksresultaten van een studie uit 2019, uitgevoerd door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO). De studie beschrijft de mate van verspreiding van bebouwing binnen Vlaanderen aan de hand van vier indicatoren: ruimtebeslag, dichtheid van bevolking en tewerkstelling en versnippering. Uiteindelijk resulteerde dat in een vierdelige typologie op basis waarvan de maatschappelijke kosten werden berekend voor diverse thema’s, onder meer voor het aanleggen en onderhouden van infrastructuur. De vier types waren: de stedelijke context; de dorpskernen en stadsranden; de verkavelingen en woonlinten; verspreide bebouwing. Er werd onderzocht wat de maatschappelijke kostprijs is voor de infrastructuur die gepaard gaat met wegen, nutsvoorzieningen en riolering.
Wat de gemiddelde lengte van een weg voor de ontsluiting van een woning in elk van die vier types betreft, kwam de studie tot de volgende cijfers: 9 meter weg voor een woning in een stedelijke context, 15 meter weg voor een woning in een dorpskern, 26 meter weg voor woonlinten en verkavelingen en maar liefst 86 meter weg voor verspreide bebouwing. Dat vertaalt zich uiteraard ook in de maatschappelijke kostprijs, want hoe meer weginfrastructuur, hoe duurder qua aanleg en onderhoud. De aangehaalde cijfers zijn dus niet volledig correct weergegeven. Nog belangrijker dan de weginfrastructuur is de riolering. In stadskernen en dorpskernen is de rioleringsgraad bijna 100 procent. In verkavelingen en linten is dat maar 77 procent en bij verspreide bebouwing zakt dat verder tot gemiddeld 35 procent van de woningen. Een voorzichtige inschatting van de totale kostprijs om alle woningen aan te sluiten op de riolering brengt ons al snel tot een kostenplaatje van 3,7 miljard euro.
U vroeg ook of het klopt dat thuiszorgers dagelijks 600.000 kilometer moeten afleggen als gevolg van de verkaveling. Die cijfers kloppen, maar zijn niet alleen te wijten aan de verspreide bebouwing en de verkavelingen. Er zijn meerdere factoren. Het onderzoek in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) over vergrijzing op het platteland uit 2017 geeft een onderbouwd relaas van de trajecten die onze thuisverzorgers dagelijks moeten afleggen. Ik geef u enkele cijfers mee. Door het verspreid wonen in Vlaanderen dient men bijzonder veel rond te rijden, ongeveer 10 procent van de werktijd. Komt daarbij dat de zorg verdeeld is over verschillende organisaties. Zorgverstrekkers van verschillende diensten zijn soms in huizen net naast elkaar aan het werk. Bovendien hebben verplegers en verzorgers verschillende taken. De verzorger doet vooral huishoudelijke taken, de verpleger zet een spuit. Vaak komt er ‘s morgens ook een verzorger om boterhammen te smeren. Nadien komt de verpleegster om pillen te geven enzovoort. Zulke situaties zijn geen uitzonderingen. Ze voegen natuurlijk wel kilometers toe aan de tellers van het zorgpersoneel.
De vele kilometers die worden afgelegd, zijn dus enerzijds een gevolg van de verspreide bebouwing, zeker in landelijke gebieden, maar anderzijds ook van de organisatie van de thuiszorg, met een keuzevrijheid qua zorgverstrekker, zoals ik daarnet uitlegde. Daarmee moet ook rekening worden gehouden. Dat is ook belangrijk.
Klopt het dat de totale kost van de ruimtelijke fragmentering per jaar in totaal 2 miljard euro bedraagt? Ook dit cijfer komt vermoedelijk uit een van de onderzochte thema’s in de studie rond de ‘urban sprawl’ in Vlaanderen van 2019. In deze studie werd een inschatting gemaakt van de maatschappelijke kosten berekend voor drie thema’s: infrastructuur, mobiliteit en open ruimte. Hierbij zijn verschillende scenario’s uitgewerkt om kosten en baten van verspreide bebouwing in te schatten.
Op het vlak van de parameters infrastructuur, mobiliteit en open ruimte blijkt dat een nieuw ruimtelijk beleid volgens het BRV-scenario (Beleidsplan Ruimte Vlaanderen) tegen 2050 een winst zou kunnen betekenen van ongeveer 1,7 miljard euro ten opzichte van business as usual.
De aangehaalde cijfers zijn dus niet volledig correct. Het gaat om een inschatting van de baten tegen 2050 en anderzijds de vermeden kosten op het vlak van infrastructuur, mobiliteit en open ruimte.
Komen deze cijfers overeen met de studie van de Vlaamse Regering? De Vlaamse Regering gaf eind 2016 de opdracht voor de STEC-studie om een inschatting te kunnen maken van de budgettaire en financiële impact van het transitietraject van het BRV, namelijk de geleidelijke transitie van 6 hectare bijkomend ruimtebeslag per dag naar 0 hectare tegen 2040.
In die STEC-studie zijn meerdere scenario’s onderzocht over het schrappen van een juridisch aanbod voor wonen. De STEC-studie gaat dus enkel over wonen, terwijl het BRV over veel meer thema’s gaat dan alleen wonen. Dit is dus niet hetzelfde als de maatschappelijke kost van ons huidig bebouwingspatroon. Als we niet ingrijpen in het huidige beleid zou dat volgens die studie, die veel ruimer gaat dan wonen alleen, minstens 33,2 miljard euro kosten. Qua grootteorde komt dit neer op een kost van 1,5 miljard euro per jaar.
De resultaten van die STEC-studie zijn breed opgepikt in de pers en gaan vaak een eigen leven leiden. Er circuleren ook verschillende cijfers naargelang van het scenario. Het cijfer dat de bouwmeester aanhaalt, klopt qua grootteorde, maar het is fout om het cijfer als alleenstaand cijfer te gebruiken.
Wat vind ik van de uitspraken die de socioloog en de bouwmeester doen en kan ik bevestigen dat de bouwshift aangehouden blijft? Net zoals iedereen in deze commissie hebben ook wij die artikels gelezen. De coronacrisis stelt de discussie over de bouwshift terug op scherp, waarbij zowel voor- als tegenstanders in het debat aanwezig zijn. De ruimte verder aan hetzelfde tempo innemen met bijvoorbeeld verdere verlinting op heel verafgelegen plaatsen is daarom te ontmoedigen. Ik heb daarnet enkele cijfers gegeven van de kost voor aanleg van wegen, riolering en nutsleidingen en die spreken voor zich.
Betekent dit dat iedereen in een woontoren in de grootstad moet gaan wonen? Uiteraard niet. Dat is niet de bedoeling. We moeten inzetten op verdichting. Ook op het platteland zijn er nog altijd plaatsen die kunnen worden verdicht. Ik heb het al meermaals gezegd, differentiatie is een sleutel tot succes. Er zullen altijd mensen zijn die liever in een appartement wonen in een bruisend stadscentrum, dichtbij winkels en voorzieningen, op voorwaarde dat er ook een kwalitatief openbaar domein en parken en groen aanwezig zijn. Daar moeten we fel op inzetten en dat gaan we ook doen met de stadsbossen die mee zijn opgenomen in de extra bebossing van het Bosplan.
Er zullen ook altijd gezinnen zijn met kinderen die wel een woning met tuin willen. Dat kan ook op goed gelegen plaatsen, dichtbij voorzieningen of openbaarvervoersknopen.
De bouwshift mag dus niet beperkt worden tot overal woontorens en appartementen. In de eerste plaats zet de bouwshift in op woningen op een goede locatie, in de nabijheid van voorzieningen. Ik denk dat dat een heel belangrijk criterium is. Met de bouwshift willen we ook het ruimtelijk rendement op goede locaties verhogen en kwaliteitsvoller benutten.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Dank u voor uw heel uitvoerig antwoord, minister.
Ik denk dat de cijfers voor zich spreken. Het zijn toch wel schokkende cijfers, die ons met de neus op de feiten drukken. Die verspreide bebouwing heeft een heel hoge kost en is ruimtelijk onverantwoord. In de studies die gemaakt zijn, denk ik niet dat de impact van de droogte ten opzichte van het realiseren van de bouwshift al ooit is meegenomen, dus misschien is het interessant om in de toekomst ook eens te laten berekenen wat de bouwshift zou kunnen betekenen voor de winst op het vlak van droogtemaatregelen.
Ik ben blij dat u expliciet benadrukt hebt dat de bouwshift aangehouden blijft, al wil dat niet zeggen dat we geen rekening meer zouden houden met de woonwensen van de Vlaming. Door corona denken we nu misschien allemaal dat we in een afgelegen verkaveling moeten gaan wonen om kwalitatief te kunnen wonen, maar niets is minder waar. Een woning met voldoende ruimte, met wat groen in of nabij de woning en met voldoende voorzieningen in de buurt, komt zeker tegemoet aan zowel de bouwshift als aan de woonwensen van de Vlaming.
Dat is eigenlijk mijn tussenkomst. Ik heb geen bijkomende vraag meer.
De heer Tobback heeft het woord.
Voorzitter, ik weet niet of dit het juiste moment is om te vragen naar de datum en de timing van het Instrumentendecreet, maar ik ga het toch even doen, want uit de agenda valt niet af te leiden dat we daar voor het zomerreces nog veel van zullen horen en er wordt in alle talen over gezwegen bij de regeling der werkzaamheden. Dat is dus mijn eerste vraag.
Ik wil mij ten tweede aansluiten bij collega De Coninck. Je kunt mensen niet verwijten dat ze willen wonen waar ze willen wonen. Iedereen heeft zijn voorkeuren: de ene wil tussen de cafés, de winkels en de musea wonen, de andere dichtbij een bos; iedereen moet daar vrij in zijn. De ironie die aan ons allemaal voorbijgaat, is echter de volgende: ik zie nogal wat gezinnen uit de stad of zelfs uit de dichte agglomeratie van de stad – want de stad is meer dan een aantal woontorens in het centrum – vertrekken, omdat het verderaf, in minder dichtbevolkte regio’s, goedkoper wonen is. Dat is wel zeer ironisch, als je weet dat dat gefinancierd wordt door alle belastingbetalers, met inbegrip van hen die in die woontorens wonen. De meerkost voor de aanleg van wegen en voorzieningen en voor het opvangen van de negatieve gevolgen wordt immers betaald door de belastingbetalers, met inbegrip dus van die mensen die die duurdere of kleinere woningen in de stad voor lief nemen. Ik denk dus dat we dringend iets aan die onrechtvaardigheid moeten gaan doen. Het staat iedereen vrij om te wensen wat hij/zij wil, maar het is eigenlijk een beetje tegendraads – zal ik maar zeggen – of in ieder geval niet juist dat we de kosten van dat soort gedrag en wensen eigenlijk laten dragen door de belastingbetaler en door het geheel van de bevolking, terwijl niet iedereen er de lusten van heeft. Laat dit duidelijk zijn: iedereen mag willen wat hij/zij wil, maar we moeten dat niet met zijn allen financieren, dus laten we die discussie maar eens voeren, ook in het kader van het Instrumentendecreet. Het is in ieder geval zo dat een investering in meer geconcentreerde en beter gebundelde voorzieningen de belastingbetaler op lange termijn veel geld zal opbrengen. Het zou dus onverantwoord zijn om het niet te gaan doen.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, ik wil me hier ook bij aansluiten, maar dat zal niemand verwonderen. Er circuleren heel veel cijfers over de kost die het verspreid wonen met zich meebrengt, maar het is duidelijk meer dan dat. Het gaat niet alleen om de kost, maar ook om de biodiversiteit, die heel belangrijk is. Als we dit voortzetten, wordt de biodiversiteit bedreigd. Het gaat ook om de relatie met de droogte. Er zijn al studies die deze relatie aantonen. Ik heb dat vorige week tijdens de plenaire vergadering proberen uit te leggen. Een studie van de VUB, bijvoorbeeld, toont de impact aan van 20 procent minder verharde oppervlakte. De grondwatertafel zou hierdoor met 55 centimeter stijgen. Als we, bijvoorbeeld, stoppen met grondwater te onttrekken, zou dat maar een stijging met 5 centimeter zijn. Dat is een heel belangrijk inzicht. Het is op zich al een zeer belangrijke reden om te stoppen met het volsmeren van onze bodem, zodat we nog meer met de droogte te maken hebben.
Minister, ik wil nog even naar de eenzaamheid verwijzen. U hebt cijfers aangehaald over de kilometers die thuisverzorgers rijden. Dat heeft te maken met het verspreid woonpatroon en met het feit dat ze meerdere keren per dag op dezelfde plek moeten zijn. Mensen wonen heel afgelegen en eenzaam als ze oud zijn. Dat is ook een belangrijke incentive.
Deze vraag om uitleg is door de coronacrisis geïnspireerd. Het gaat dan om het effect van en de vraag naar meer tuinen. Er is helemaal niet aangetoond dat er een relatie is tussen dicht wonen en de verspreiding van het coronavirus. Het is eigenlijk zelfs omgekeerd. In de steden en de kernen zijn niet noodzakelijk meer coronabesmettingen vastgesteld dan op het platteland. De idee dat we dit nodig hebben en dat wie op het platteland woont minder kwetsbaar is, is helemaal niet juist. Dat moeten we duidelijk stellen.
Ik steun de vraag om de bouwshift zo snel mogelijk door te voeren. Ik wil nogmaals pleiten voor een kader dat ervoor zorgt dat dit kan worden uitgevoerd, want dat is er op dit moment niet. We zitten in een vacuüm en we zien dat sommigen dat vacuüm gebruiken om versneld nog te bouwen op plekken waar het absoluut niet kan. We hebben geen tools om dat tegen te houden. In die zin wil ik daarvoor pleiten. Ik ben zeer geïnteresseerd in een sturend kader dat ervoor zorgt dat het financieel minder interessant wordt om op het platteland te wonen. De kost voor de maatschappij is hoger dan in de stad. Het zal geen eenvoudige opdracht zijn daarover na te denken en daarvoor zaken uit te werken. Het is heel belangrijk om sturende kaders op tafel te leggen om die bouwshift te realiseren, iets wat al is beloofd, maar wat we eigenlijk nog niet hebben gezien. Mijn pleidooi blijft hetzelfde. We zien liefst eerst dit dan het Instrumentendecreet, maar u mag zeker beide niet in de koelkast steken, want dat zou betekenen dat er helemaal niets gebeurt. Dan blijven we verder maatregelen tegen de droogte in plaats van ter bestrijding van de droogte nemen.
De heer Pieters heeft het woord.
Voorzitter, er is net aangehaald dat deze vraag om uitleg coronagerelateerd is, maar de mensen hebben nu tijd en kunnen veel rondkijken. Ze zien dan mooie natuur, maar zodra ze op wat afstand van een kern wonen, moeten ze naderhand taxi spelen voor hun kinderen en inkopen doen. Ik denk dat er in de periode na de coronacrisis nog veel inzichten zullen komen.
Wat de bouwshift betreft, ben ik benieuwd hoe dat zal worden ingevuld, ook in het Instrumentendecreet. We moeten dat niet op de lange baan schuiven. Er moet een oplossing komen, maar de vraag is op welke manier.
Als we Vlaanderen niet willen volbouwen, moeten we misschien niet alleen de cijfers van de meters van huizen en tuinen bekijken. Dan moeten we ons misschien ook de vraag stellen: hoeveel mensen willen wij überhaupt huisvesten? We moeten ook zien dat onze jeugd, onze jongeren, ook later nog die mogelijkheid hebben, hetzij door te verbouwen, hetzij door af te breken en herop te bouwen.
Ik heb dit ook al in landbouwopzicht gezegd: wij bekijken grond als geld. Oppervlakte is geld. Vierkante meters zijn geld. Als men dus op verdere afstand van een kern wat grond heeft liggen en men wil dat ten gelde maken, maar de afstand is een probleem, dan verlaagt men de prijs. En dan geef ik de heer Tobback gelijk: hoe verder men gaat hoe goedkoper het wordt, tenzij wanneer men voldoende kapitaal heeft. En dan zet men natuurlijk halve paleizen neer. We zien dat hier aan de grens. Met de vermogensbelasting kwamen Nederlanders halve paleizen en kastelen neerzetten met een vermogen dat ze in Nederland niet aan de staat hoefden te betalen. Maar intussen staan die er wel. Dat ging toen over 2 of 3 miljoen, en men verkoopt die dan naderhand tegen de helft van de prijs, want je krijgt ze amper verkocht.
Ik wil maar zeggen: er zijn veel punten in dit thema die aan de orde moeten komen. Ik ben heel geïnteresseerd in hoe men dat in het Instrumentendecreet gaat uitwerken, en hoe men uiteindelijk die bouwshift gaat uitwerken. Ik dank u.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Ik wil graag even aansluiten bij deze vraagstelling. Minister, wat het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen betreft hebt u heel duidelijk geantwoord dat dat plan wordt aangehouden. Dat wordt de basis om ons verdere ruimtelijke beleid uit te bouwen.
Collega’s, we hebben de afgelopen legislaturen baanbrekend werk gedaan om een visie uit te werken, om te zien hoe we onze ruimte naar de toekomst toe verder gaan invullen, en hoe we de open ruimte ook gaan bewaren. In die zin is dat een heel genuanceerd debat. Minister, ik ben zo blij met die nuance, en ik ben blij dat u dat beleidsplan voortzet.
Wat het coronaverhaal betreft en zeker ook de bezorgdheid die zich in dezen uit: zodra je beperkt bent tot je eigen woonst of je onmiddellijke omgeving, zijn er een aantal dingen naar boven gekomen. Ik denk dat het wel belangrijk is dat er, rekening houdend met het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, wel mogelijkheden zijn om toch meer aandacht te hebben voor die noden. En dan denk ik bijvoorbeeld aan de architectuur, de wijze waarop we onze ruimte compact maar wel kwaliteitsvol invulling geven. Dat is een heel belangrijk element. We moeten dus rekening houden met het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, maar ik denk dat daar ook wel winsten te boeken zijn.
Minister, mijn vraag is dan ook op welke manier u met verenigingen en architecten dat proces van compact bouwen gaat voortzetten, met oog voor de ruimte die mensen nodig hebben. Hoe gaat u dat stimuleren?
Ten tweede denk ik dat de afgelopen weken en maanden ook heel duidelijk naar boven is gekomen dat de kwaliteit van de openbare ruimte waarover we beschikken cruciaal is. De manier waarop we die ruimte invulling geven is heel belangrijk. Hoe kunnen mensen daar terecht, hoe verdelen we dat, en hoe gaan we daarmee om? In het verleden zijn ook daarrond heel wat impulsprojecten geweest om de kwaliteit van de openbare ruimte omhoog te krikken, en daar innovatief mee om te gaan. Minister, hoe kijkt u ernaar om creatief en innovatief om te gaan met de openbare ruimte? Hoe gaat u dat stimuleren?
Na alle tussenkomsten ben ik toch even geschrokken, want ik heb de indruk dat we een hutsepot aan het maken zijn, en van de meest eenzijdige kijk op bepaalde thema’s gebruikmaken om de zogezegde tegenstelling tussen stad en platteland in de kijker te zetten, of die te vergroten.
Wat betreft de kostprijs haalt de heer Tobback slechts één element aan: de woningprijs. Maar op het platteland en in de stad spelen er veel meer parameters mee. Kijk naar het Gemeentefonds en het Stedenfonds, en naar de prijzen die Vlaanderen bijpast per inwoner van een plattelandsgemeente of een stad. Dan moeten we vaststellen dat die prijs vele keren hoger ligt. Als je kijkt naar de prijzen van het platteland of de stad, moeten er veel meer parameters in rekening worden gebracht dan dat ene element van wonen. Het is niet gezond om dergelijke discussies te verengen. Ik heb net aangegeven dat er in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen diverse parameters opgenomen zijn. Daarin worden een heel duidelijke lijn en visie uitgezet. Zelfs wat betreft eenzaamheid. Ik ben niet zo zeker dat de mensen op het platteland eenzamer zouden zijn dan in de stad. Ook daar spelen andere gegevens. Het vergt een andere aanpak, dat klopt misschien. Maar niemand is erbij gebaat om hier een tegenstelling te creëren tussen stad en platteland. Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen heeft daar een duidelijke visie. Die lijn zullen wij voortzetten.
De heer Claes heeft het woord.
Ik wilde net als collega Rombouts verwijzen naar de scheeftrekkingen die er wel zijn in het Gemeentefonds. Maar ik wil nuanceren wat sommige collega’s daarnet hebben gezegd, dat de mensen die in de steden wonen het leven van de mensen die op het platteland wonen, financieren. Kijk eens naar het Gemeentefonds. Een voormalige voorzitter van een bepaalde partij heeft daarover vorig jaar zelf nog enkele dingen gezegd. We kunnen niet anders dan vaststellen dat veel kleinere gemeenten inderdaad ondergefinancierd zijn. Om extra financiering te creëren kunnen zij maar twee dingen doen. Ofwel moeten zij de gemeentebelasting verhogen, ofwel moeten zij verkavelen om extra inkomsten uit het kadastraal inkomen te kunnen innen. Als het gaat over oorzaak en gevolg, is er dus wel iets meer nuancering nodig in wat ik net hoorde zeggen.
Minister, ik sluit kort nog even aan bij de nuance die collega Rombouts terecht heeft aangebracht. Ik begrijp de woonvraag van heel wat jonge gezinnen met kinderen, zeker toen het openbare groen door de coronacrisis ontoegankelijk bleef en toen werkgevers van hun werknemers verwachtten dat er thuis werd gewerkt. De nood aan een huis met een tuin wordt op dat moment heel tastbaar en zichtbaar aangevoeld bij heel wat Vlamingen en misschien zelfs Belgen in het algemeen.
Die ruimtevraag begrijp ik perfect. Maar op basis van wat ik van een aantal collega’s heb gehoord, lijkt het alsof die vraag naar grondgebonden woningen per definitie in strijd zou zijn met een hoger ruimtelijk rendement en met de verdichting, waar die beleidsvisie Ruimte Vlaanderen nu net voor staat. Dat is een nuance die in de cijfers die werden genoemd, zowel in het artikel als door u, minister, ontbreekt. Wanneer we kijken naar de vervangende nieuwbouw, zien we dat een woning met tuin vandaag wordt vervangen door gemiddeld 2,2 woongelegenheden op dezelfde ruimte. Dat is nu precies waar verdichting voor staat. Het feit dat we werken met een bouwshift en niet met een betonstop, zoals we het vroeger noemden, duidt precies op het verhogen van het ruimtelijk rendement, waar, in tegenstelling tot wat door een aantal collega’s wordt geponeerd, gemeentebesturen en vergunningverlenende overheden vandaag wel degelijk tools in handen hebben. Men houdt bij het afleveren van vergunningen rekening met voorzieningenniveau, met de mobiscore, enzovoort. Zeggen dat er vandaag niets kan gebeuren, is echt wel kort door de bocht.
Wat de coronacrisis ons in het algemeen heeft geleerd, is dat we niet alleen rekening mogen houden met cijfers. Collega Tobback, natuurlijk is de economische kostprijs belangrijk, maar daarnaast zijn de volksgezondheid en het welzijn en welbevinden van burgers wel degelijk even belangrijk, als u het mij vraagt.
Minister, ik heb dus nog enkele bijkomende vragen. Hopelijk zal bij het uitwerken van die beleidskaders, gelet op de coronacrisis en de realiteit waarmee we worden geconfronteerd, rekening worden gehouden met de noden van de gezinnen. Dat kan door dat ruimtelijk rendement te verhogen. Ook wat de stedelijke centra betreft, is de menselijke draagkracht van enorm belang. Er moet voldoende openbare ruimte zijn, en parken die toegankelijk zijn. Collega Schauvliege, natuur is belangrijk, maar welzijn en volksgezondheid zijn dat evenzeer. Er is de kwaliteit van de stadsvernieuwingsprojecten. Minister, zult u daar bij het uitwerken van de kaders ook oog voor hebben, dus niet alleen voor de economische realiteit en de cijfers, maar toch ook voor dat welbevinden, die volksgezondheid en dat welzijn van onze burgers? Ik denk dat dat even belangrijk is, en dat die nuance zeker moet worden meegenomen.
Minister Demir heeft het woord.
Ik dank de collega’s voor de diverse tussenkomsten. Ik denk dat ik in mijn antwoord wel voldoende genuanceerd was. Ik wil herhalen dat we met het BRV natuurlijk concrete beleidskaders zullen moeten uitwerken om die bouwshift – dus bouwshift, geen betonstop, dat is zeer belangrijk – op het terrein te realiseren. Volgens de planning en de beleidsnota komt dat hopelijk in 2021 naar het parlement. Ik denk daarbij aan allerlei instrumenten. Er is bijvoorbeeld de planologische ruil. Ook is het nog altijd mogelijk om op het platteland aan verdichting te doen. Ik denk dat dat het uitgangspunt zal moeten zijn.
Collega Schauvliege, voor alle duidelijkheid, ik zeg niet dat we meer groen in de stad moeten hebben om covid tegen te houden. Ik denk niet dat u dat zo hebt verstaan, maar ik wil dat toch nog eens onderstrepen. We zullen dat gewoon meer moeten doen. Ik zie ook dat heel wat steden dat in hun vergunning vragen als ze aan ontwikkeling doen. Bijvoorbeeld als er appartementen worden gebouwd, moet het nodige groen aanwezig zijn. In het licht van onze bosambitie vind ik ook dat we in steden sowieso naar stadsbossen en zo moeten gaan, voor de algemene gezondheid en het welbevinden, voor het goede onderhoud van het publieke domein, tegen de verhitting enzovoort. Dat is echter niet zozeer om covid tegen te gaan. Ik denk echter ook niet dat u dat zo had begrepen.
Collega Pieters, we zullen in de toekomst sowieso nog in extra woongelegenheden moeten voorzien, alleen al rekening houdend met de gezinsverdunning: er zijn de alleenstaanden, er is de realiteit van echtscheidingen, er zijn de nieuw samengestelde gezinnen. Er zullen dan ook wel woongelegenheden bijkomen, maar dat moet allemaal op goede locaties gebeuren.
Voor het overige meen ik dat het regeerakkoord duidelijk is. Er is de bouwshift, het maximaal beschermen van de open ruimte. Het debat over de beleidskaders en het BRV zullen we sowieso ook in deze commissie voeren. Voor alle duidelijkheid, dat gaat niet alleen over wonen, maar ook over andere zaken: industrie, landbouw... We moeten echt goed nadenken over de vraag wat de juiste plaats waarvoor is, nadenken over verdichting, over ruimtelijke kwaliteit. Het komt erop neer dat we eigenlijk meer moeten doen met minder.
Wat de datum voor het Instrumentendecreet betreft, dat laat ik over aan het parlement en de commissie, aan wat de agenda toelaat.
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Minister, ik heb geen bijkomende vragen, maar ik wil nog even repliceren, gelet op de grote belangstelling en vele tussenkomsten van alle collega's. Het is duidelijk dat onze commissie unaniem achter de bouwshift staat, en dat die er moet komen. De cijfers die u in uw antwoord hebt gegeven, geven ons extra munitie om dat te realiseren. Een hogere kostprijs als we het niet zouden doen, is ook maatschappelijk niet meer te verantwoorden.
Het debat mag ook niet leiden tot een zwart-witdiscussie, waarbij we iedereen in woontorens zouden willen stoppen en niemand nog een woning met een tuin zou mogen hebben. Dat betreur ik een beetje, want de bouwshift is perfect te realiseren met de woonwens van de Vlaming. Dat hebt u ook gezegd, en ik ben blij dat u dat ook nog eens hebt herhaald.
Er zijn genoeg innovatieve projecten om dat mogelijk te maken en om tegemoet te komen aan de woonwens van de Vlaming. Ik denk bijvoorbeeld aan het type begijnhofwoningen, rijwoningen met een klein tuintje in het centrum vlak bij alle voorzieningen. Dat geeft heel veel comfort aan de mensen, zowel op het vlak van woonkwaliteit als leefcomfort dicht bij allerlei voorzieningen.
Collega's, het is aan ons om de schouders eronder te zetten. We moeten zorgen dat het realiseren van de bouwshift de woonwens van de Vlaming niet negeert. Ik ben er heilig van overtuigd dat we die twee kunnen verzoenen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.