Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, op woensdag 13 mei heeft de Veiligheidsraad aangekondigd dat de studieruimtes voor studenten opnieuw mogelijk zijn. Nadien hebt u, als minister van lokale besturen, een oproep gedaan aan de lokale besturen om zich in te zetten voor de blokkende studenten. Ook in uw handreiking hebt u verwezen naar de studieruimtes in steden en gemeenten. Daarin noemt u die studieruimtes ‘silent places’ voor studenten.
De voorwaarden die door de Veiligheidsraad werden opgelegd, zijn zeer beperkt: er moet op afspraak worden gewerkt en er moet uiteraard respect zijn voor de social distancing. Wat openbare bibliotheken betreft, is er ook nood aan toezicht.
Voor studenten is een goede studieomgeving uiteraard cruciaal voor het behalen van goede studieresultaten. En net die studieomgeving is in coronatijden natuurlijk net iets anders. In een normale periode kiest 10 à 15 procent van de studenten ervoor om samen – in groep – te studeren in die studieruimtes. De vraag is nu een beetje groter. Ik heb zelf een bevraging gedaan bij 5200 studenten. 51 procent gaf aan nood te hebben aan een sociale studieplaats.
Minister, hoe evalueert u uw oproep? Hebt u de indruk dat de lokale besturen hieraan gevolg hebben gegeven? Hebt u in dat verband initiatieven gezien?
In hoeveel steden en gemeenten zijn uiteindelijk studieruimtes ingericht? Hebt u de indruk dat de ter beschikking gestelde studieruimtes voldoende waren om aan de vraag en de nood van de studenten te beantwoorden?
Hebt u misschien nog andere zinvolle lokale initiatieven – good practices – gezien die de studenten ondersteunen in hun blokperiode?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Warnez, ik dank u voor uw vraag, die mij, als vader van een studerende dochter, die nu thuis studeert en mee de ontreddering meemaakt van haar leeftijdsgenoten, bijzonder interesseert.
Het is voor studenten inderdaad een allesbehalve gemakkelijke periode. Ze hebben een aantal weken en maanden op een heel bijzondere manier les moeten krijgen. Bovendien zal dat van lesgever tot lesgever in kwaliteit heel uiteenlopend geweest zijn. Het zal voor iedereen wennen geweest zijn. Plotseling zitten ze geïsoleerd, terwijl studeren ook altijd een sociaal gegeven is: het uitwisselen van informatie, elkaar helpen en begeleiden. Dat valt nu ook allemaal weg. Ze vallen vaak terug op zichzelf, zijn vaak geïsoleerd. Bovendien komen ze vaak terecht in het huisgezin. De meeste studenten zitten nu niet op kot, maar studeren thuis, en daar zijn niet altijd de nodige ruimtes om in stilte te kunnen studeren. Daardoor wordt het studieproces bemoeilijkt: niet op het vertrouwde kot, in een woning waar ook andere mensen zijn, gestoord worden, een gebrek aan concentratie en een moeilijke omgeving.
De oproep die wij naar de lokale besturen gedaan hebben, was ook nodig: de vraag aan hen om te helpen zoeken naar oplossingen. Die uitnodiging is geen verplichting geweest, maar was vrijblijvend, omdat we heel goed beseffen dat lokale besturen al ongelooflijk veel verantwoordelijkheden op hun schouders krijgen en het helemaal niet eenvoudig hebben om al die taken te doen. Toch zijn er heel veel lokale besturen die daar spontaan op ingegaan zijn. Enkele initiatieven vind je terug op www.vlaanderenhelpt.be – een website die we ondertussen kennen – en ook op de website van Bataljong, meer bepaald ‘silent places’. Daar zul je ook heel veel voorbeelden zien. Ik geef er een paar.
In Geraardsbergen zijn er drie locaties – ik heb dit speciaal voor u gekozen, mijnheer Warnez, omdat er ook twee kerken bij zijn – : de kerk van Zarlardinge en de kerk van Onkerzele, en daarnaast het jeugdcentrum De Spiraal. In Brugge kun je studeren in de historische stadshallen. In Lendelede kunnen studenten terecht in de lokale sporthal, in Mechelen in het cultuurcentrum en in de bibliotheek. In Aalter wordt het jeugdcentrum Kadans geopend, in Genk opent een blokbar in het jeugdcentrum Rondpunt en in Gent onder meer het Kuipke. Er zijn er dus heel veel, en dan vergeet ik er nog tientallen. In totaal hebben wij weet van meer dan zestig gemeenten op de driehonderd waar die initiatieven genomen zijn.
Wat we niet gedaan hebben, is gevraagd aan de lokale besturen om te registreren en te rapporteren. We doen dat heel bewust niet omdat we weten dat zij tot over hun oren in het werk zitten, en ik wil de overlast aan bevraging maximaal beperken. Er zijn al klachten van lokale besturen – u weet dat ook – die in het kader van covid, met de beste bedoelingen, overrompeld worden met informatie, met nieuwe regels, met uitleg van die regels, met de dagelijkse FAQ’s, met contacten met de gouverneur. Iedereen doet dat met de beste bedoelingen, maar ondertussen is men aan het verzuipen. Ik heb er dus voor gekozen om niet te vragen om ook nog eens te rapporteren. Eerlijk gezegd had ik vandaag het idee om eens rond te bellen om te horen hoe het zit met de opvang voor de kleuterscholen en de lagere scholen, maar we zijn daar in ons kabinet van afgestapt: de mensen gaan kwaad worden, we moeten ophouden met hen te bevragen.
We hebben dus op dit moment weet van meer dan zestig gemeenten die dit spontaan hebben laten weten of van wie we dit via vernomen hebben. Ik denk dat het er in de praktijk meer zullen zijn, en dat is waar we nu zitten.
U hebt me ook gevraagd of ik nog andere zinvolle initiatieven zie. Vanzelfsprekend is Onderwijs in de eerste plaats het werkveld van mijn goede collega minister Weyts, maar als daar nog andere vragen of mogelijkheden zijn, zullen wij zeker bereid zijn om daarop in te spelen en om de lokale besturen aan te moedigen. Maar het belangrijkste is nu dat onze studenten kunnen studeren. De eerste examens beginnen binnenkort – bij mij thuis vrijdag, we kijken er met spanning naar uit – en hopelijk gaan die studenten dat heel goed doen en zullen de proffen rechtvaardig zijn, en in deze periode ook wat billijk voor al die studenten, die toch in een heel bijzondere en abnormale situatie terechtgekomen zijn.
De heer Warnez heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik kan u volledig volgen. Ik denk dat het niet nodig is om de rapporteringsplicht op te drijven. Dat was zeker en vast geen vraag van mij. Dat ook de lokale besturen heel veel creativiteit getoond hebben, bewijst u met uw antwoord. Ik dank u daarvoor.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Minister, hebt u, ondanks het feit dat u uw steden niet te veel wilt belasten met die rapporteringsplicht, zicht op het verschil tussen kleine steden versus de grote steden? Als ik denk aan mijn eigen studentenstad Leuven, kan ik mij voorstellen dat in grote steden meer jongeren zijn, meer kinderen, maar ook meer kansengroepen, en denk ik dat daar het probleem zich sterker stelt. In Leuven heeft de KU Leuven zelf de studieplaatsen die ze normaal voorzien, van 3750 verlaagd naar 468. Dat is dus maar een achtste van de beschikbare plaatsen. In die grote steden zoals Leuven worden de grote zalen, zoals de Brabanthal, dan ook nog eens gebruikt om examens te organiseren. Mijn vraag is of u vanuit die steden al alarmsignalen ontvangen hebt.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, u hebt het probleem goed geschetst: er is nood aan bijkomende ruimte, zeker in deze coronatijden. De lokale besturen doen al heel veel. Er wordt veel naar hen gekeken, onder andere voor de opvang van kinderen, maar ook nu voor bijkomende studieruimtes. De lokale besturen hebben er heel wat verantwoordelijkheden bij gekregen.
Uit eigen ervaring weet ik dat sommige lokale besturen proactief hebben gereageerd voor bijkomende studieruimtes. Andere waren veeleer reactief. De situatie is dat studenten het vandaag in deze coronaperiode moeilijker hebben dan in andere periodes om op een degelijke manier te kunnen studeren.
Minister, ik wil enkele suggesties doen. Wilt u dit verder mee opnemen, zeker voor wat de tweede zittijd betreft? Wilt u bijzondere aandacht geven aan kansengroepen, zodat lokale besturen de nadruk leggen op het bieden van die mogelijkheden zodat ze zich goed kunnen voorbereiden op de examens?
De heer Ongena heeft het woord.
De vorige jaren hebben verschillende steden en gemeenten al dergelijke initiatieven genomen, en dat juichen we toe. Er wordt heel veel gevraagd van steden en gemeenten in deze coronatijden. Jammer genoeg zijn er ook die daar nu niet aan kunnen voldoen, terwijl er net in deze periode misschien wel meer nood is aan dergelijke initiatieven voor studenten. Veel studenten hebben de luxe om in hun eigen kamer rustig te kunnen studeren, maar er zijn ook heel veel studenten die hun broers en zussen rond zich zien lopen omdat ze allemaal samen in lockdown zitten.
Misschien is het nu meer nodig dan anders, los van het feit dat ze elkaar al verschillende weken niet meer hebben gezien, om samen te studeren. Dan is het toch jammer dat heel veel steden en gemeenten dit niet gaan doen, terwijl ze dat vorig jaar misschien wel deden.
Steden en gemeenten willen lokalen ook achterhouden voor de eventuele noodopvang voor scholen. Ook daarvoor wordt er naar steden en gemeenten gekeken, maar misschien is dat met de heropening van de scholen minder aan de orde. Sommige gemeenten zeggen ook wel dat het met de veiligheidsvoorschriften niet gaat om zulke studeerruimtes in te richten.
Het zou jammer zijn om dit niet te doen, maar het is aan de steden en gemeenten zelf om hier voldoende creatief mee om te springen. Maar misschien is het ook een mogelijkheid, minister, om wat extra suggesties te doen aan steden en gemeenten rond de veiligheidsvoorschriften, om hen zo over de streep te trekken om onze studenten te helpen.
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister, ook wij hebben gereageerd op uw uitnodiging en we hebben dit al ter sprake gebracht op de gemeenteraad. Ik ben blij u te horen zeggen dat we de gemeenten en steden niet mogen overbevragen, want het wordt veel. Voor de markten hebben we van alles moeten organiseren, in de komende dagen zullen we alle hens aan dek moeten roepen om de horeca-activiteiten te kunnen opstarten. Over een aantal weken moeten we ook beginnen kijken naar sportmanifestaties. Het is dus echt wel veel, wat we van onze diensten vragen.
Ik ga volledig akkoord met de collega’s Ongena en De Loor, die zeggen dat als we het in deze periode niet doen, met een grote ontwrichting van het normale studentenleven en van het leven van onze kinderen, wanneer we het dan wel moeten doen. Wat de inzet van onze diensten betreft, mogen de lokale besturen toch wel op het gas blijven staan om aan die oproep een goed gevolg te geven.
Minister, misschien moet u nog een oproep doen voor wat de tweede zit betreft. Misschien creëren we daar iets dat meer blijvend is inzake studieruimtes en mogelijkheden om zich af te zonderen, al dan niet met begeleiding en een beetje controle.
Minister, ik dank u nogmaals voor uw initiatief.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van Miert staat als burgemeester van een zeer boeiende en mooie stad met zijn twee voeten in de realiteit. U hebt het juist geschetst. Het werk dat burgemeesters, schepencolleges en ambtenaren vandaag moeten doen, is immens. Het is bijna elke dag iets nieuws. Ik begrijp dat er op een zeker moment een zekere vermoeidheid dreigt op te duiken. Maar anderzijds zijn er ook hoopvolle signalen: het feit dat er vandaag minder dan honderd nieuwe besmettingen zijn vastgesteld en dat we langzaam maar zeker naar de normaliteit gaan. Ik hoop dat we met deze Nationale Veiligheidsraad of misschien de volgende de omslag kunnen maken waarbij men opnieuw kan zeggen dat alles is toegestaan, behalve een aantal zaken. We komen uit een periode waarin alles verboden was, behalve een aantal zaken. Ik blijf mijn lijn daarin volgen, mijnheer Van Miert, ook vanuit mijn burgemeesterservaring, namelijk zo weinig mogelijk verplichten, zoveel mogelijk aanmoedigen en begrip tonen.
Dat brengt me bij de heer Ongena. Ondanks onze lofbetuigingen aan de lokale besturen is de realiteit – daar kunnen we niet buiten – dat het ene lokale bestuur natuurlijk wat dynamischer, creatiever, korter op de bal spelend is dan het andere. Er zijn er die zeggen dat het niet kan met de afstandsregels, maar die meer dan zestig andere gemeenten spreken dat natuurlijk tegen. Er zijn tientallen gemeenten waar het wel gelukt is. Dat is dan toch geen goed argument. Ik heb ook gehoord dat sommige gemeenten zegden dat ze geen studieruimte konden organiseren in hun bibliotheken. Dat is niet waar, dat kon wel. Je kon de bibliotheek niet opendoen, maar een studieruimte daarin organiseren, kon wel, evident mits de nodige randvoorwaarden zoals respect voor de socialdistancingregels. Dat kan misschien niet in elke bibliotheek, maar er zijn genoeg voorbeelden van gemeenten waar de bibliotheek opengesteld werd om te studeren.
Mijnheer De Loor, dank u voor uw reflecties. Ik ga uw zorgen zeker meenemen. We moeten inderdaad in de eerste plaats naar kansengroepen kijken. Er is een verschil tussen het modale middenklassengezin, waar zoon- of dochterlief een eigen ruimte heeft waar die gerust kan studeren, of het gezin dat wat kwetsbaarder is of het wat moeilijker heeft en waar die mogelijkheden minder aanwezig zijn. Iets wat we altijd moeten doen en wat in het DNA van de lokale besturen zit, is eerst naar de kwetsbare mensen kijken. Dat is heel belangrijk. Hopelijk kunnen we iedereen helpen, maar als er prioriteiten moeten worden gesteld, dan moet je op de eerste plaats naar de meest kwetsbaren kijken.
Uw suggestie voor de tweede zit neem ik mee, maar laten we hopen – hout vasthouden – dat de tweede zit in normalere omstandigheden kan plaatsvinden dan de eerste zit. Voor onze studenten hoop ik dat er zo weinig mogelijk zijn die tweede zit hebben. Ik denk onmiddellijk aan mijn eigen concrete thuissituatie.
Mevrouw Beckers, we hebben tot nu toe geen alarmsignalen gekregen van studenten of gemeenten waar men zegt dat er een tekort is. Ik kan moeilijk ingaan op een heel concrete situatie van de stad Leuven. Ik ken die onvoldoende. Ik heb er zelf gestudeerd. Ik weet wel dat in dezelfde ruimtes niet evenveel mensen kunnen zitten als vroeger. Dat samen studeren in die ruimtes is een heel sociaal gebeuren. Men moest wel stil zijn maar men zat wel heel dicht op elkaar gestapeld soms. Vandaag moet men die afstand bewaren, er is de social distancing. Ik begrijp dat er in sommige ruimtes minder volk kan zijn. Omgekeerd is het natuurlijk wel zo dat er veel studenten thuis zitten, niet alleen in de studentensteden. Waar men in voorbereiding van de examens graag op kot zit omdat men dan alles dichtbij heeft, zijn velen nu thuis aan het studeren. Dat ontlast de studentensteden een klein beetje.
Uw laatste vraag, mevrouw Beckers, ging over het soort gemeenten. Ik zie verschillende groottes. Kleinere gemeenten als Heuvelland, Sijsele, Maldegem, Anzegem, Merksplas, Retie en Zoersel zijn typisch landelijke gemeenten die ook allemaal initiatieven hebben genomen. Maar je hebt dan ook de centrumsteden en de middelgrote steden als Lier, Lokeren, Kortrijk en Oostende, die ook initiatieven hebben genomen. Het is zeer gevarieerd. Daar ben ik ook blij om. Maar ook in kleinere gemeenten, waarvan de studenten normaal op kot zitten maar nu thuis, moeten er initiatieven worden genomen.
Voor alle duidelijkheid: tot nu toe heb ik geen negatieve signalen ontvangen van studenten, alarmsignalen dat het niet zou lukken.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik ben blij te horen dat het thema leeft bij iedereen in deze commissie. Ik ben ook tevreden dat er heel wat voorbeelden zijn die aantonen dat er op zich geen problemen zijn. Ik voelde me wat ongemakkelijk in het begin, toen de Veiligheidsraad dat besliste, omdat er geen voorschriften waren. We hebben dan echter niet alleen de kracht van de lokale besturen gezien maar ook de kracht van de jeugd. Bataljong is in dat gat gesprongen en heeft zelf veiligheidsrichtlijnen naar voren geschoven. Jeugd en lokale besturen vormen dus een goede mix.
De vraag om uitleg is afgehandeld.