Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik stelde mijn vraag enkele dagen geleden. Er komt elke dag nieuw nieuws. Het is, denk ik, een understatement om te zeggen dat de kinderopvang en de noodopvang op dit moment bij heel wat actoren in de samenleving op een heel hoge plaats staan op hun agenda en op hun prioriteitenlijst van uitdagingen die de komende dagen en weken uitgeklaard moeten worden. Dat is vanochtend nog gebleken, toen er vanuit de scholen een oproep kwam richting bedrijven om eventueel de noodopvang voor een deel zelf mee in handen te nemen.
Ik richt mij uiteraard vandaag in deze commissie tot u, als voogdijminister van onze lokale besturen. De aanleiding was voor mij niet alleen het eigen aanvoelen – waarover we het vorige week in de commissie hadden – dat het op het terrein heel vaak de lokale besturen zijn die de acute problemen mogen oplossen en de crisismaatregelen invullen. Ook voor wat betreft de kinderopvang blijkt dat. We zagen dan ook voorbije donderdag een oproep vanuit de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten (OVSG) aan de Vlaamse overheid om tot een werkbaar kader te komen, zodat de logistieke en personele uitdagingen bij het voorzien in noodopvang kunnen worden overwonnen. De specifieke vraag daarbij ging over de financiële gevolgen die daaraan vasthangen en die een grote impact kunnen hebben op de lokale besturen.
Tijdens de paasvakantie hebben we gezien dat de lokale besturen de kinderopvang al voor een deel naar zich toe hebben getrokken. Sommige hadden die gewoonte, andere steden en gemeenten hebben dat in het verleden minder gedaan en moesten dat nu noodgedwongen wel doen. Zo kon het onderwijs zich focussen op de voorbereiding van de preteaching.
Het is mijn vermoeden – en we zien dat in de praktijk al voor een deel waar worden – dat vanaf de opening van de bedrijven en dan de winkels en vanaf 18 mei ook de scholen, binnen de keuzes die intussen zijn gemaakt, de druk op de noodopvang in de scholen zelf gigantisch zal worden. Er zullen veel meer kinderen naartoe gaan. In die zin is het natuurlijk belangrijk dat we, zoals we de afgelopen dagen hebben gedaan, de komende dagen hard samenwerken om daar oplossingen voor te vinden.
Ik zei al dat voor heel wat ouders de rek wat op is. We willen natuurlijk vermijden dat het zowel bij ouders als bij onderwijzend personeel op een bepaald moment echt te veel wordt. Tegelijkertijd weet ieder van ons in deze commissie dat het voor de lokale besturen al een aantal weken alle hens aan dek is. Het is niet evident om het op een korte termijn helemaal uit te rollen.
Minister, op welke manier reageert u op de oproep van de VVSG en OVSG? Is daar al contact geweest? Hebt u dat ook opgenomen met uw collega-ministers die in deze materie betrokken partij zijn?
Zullen de lokale besturen op een gecoördineerde manier ingeschakeld worden in het organiseren van de kinderopvang? Komt er hierrond een vorm van draaiboek? Welke financiële compensaties of steunmaatregelen komen er voor de lokale besturen?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Vaneeckhout, uw vraag is zeer actueel en zeer terecht. De coronacrisis brengt ons van de ene uitdaging in de andere. Nu we gelukkig zien dat de cijfers van besmettingen, ziekenhuisopnames enzovoort aan het dalen zijn, en we stilaan beginnen te hopen en te dromen – zoals sommigen zelfs doen – van bevrijd te worden uit dat coronacarcan, en nu de eerste stappen worden gezet in de exitstrategie, duiken er opnieuw problemen op. Die problemen stellen zich voor alle besturen, organisaties en gezinnen, voor alle mensen in onze samenleving. Het is dus zaak om te proberen kort op de bal te spelen, creatief te zijn en oplossingen te vinden. Dat is niet altijd gemakkelijk. Dat vraagt veel energie en tijd. Er zijn altijd dingen die onvoorzien zijn. Tot nu toe is dat heel goed gelukt.
Het is juist wat u zegt: de minst zichtbare bestuurslaag, die volgens mij de meeste dynamiek aan de dag legt, dat zijn de lokale besturen. Zij geven geen persconferenties, zoals de Vlaamse Regering en de Federale Regering, maar ze zijn wel lokaal bezig met het elke dag opnieuw creatief zoeken naar oplossingen op maat van hun gemeente.
Hier duikt natuurlijk een nieuwe grote en belangrijke uitdaging op. We willen graag dat de economie opnieuw opstart, vanzelfsprekend willen we ook dat het sociale leven heropstart, de twee zijn even belangrijk en gaan voor een stuk zelfs hand in hand. Het opstarten van de economie betekent natuurlijk dat je opvang moet kunnen aanbieden voor nogal wat gezinnen die weer aan de slag moeten kunnen gaan, of minstens buitenshuis aan de slag moeten gaan – veel mensen zijn ook thuis aan de slag gebleven. Vanzelfsprekend is dit niet eenvoudig.
Wij hebben de voorbije dagen intens, maar ook vanmorgen nog, druk overleg gehad met collega Beke, die ter zake natuurlijk een grote bevoegdheid heeft, en met collega Weyts vanzelfsprekend als minister van Onderwijs, en mezelf als minister bevoegd voor de lokale besturen. Wij hebben de koppen regelmatig bij elkaar gestoken om te kijken hoe we dit nu goed kunnen aanpakken. Mijn antwoord beperkt zich een beetje – u gaat mij dat niet kwalijk nemen – tot het luik lokale besturen. We hebben deze namiddag ook nog overleg met de VVSG om zaken verder uit te klaren. Maar we hebben toch een aantal dingen afgesproken en die zullen in de loop van de dag ook verder gecommuniceerd worden, maar ik kan u die zeker al geven.
Eerst en vooral start het initiatief vanzelfsprekend bij de scholen en de scholengemeenschappen, die nu proberen in te schatten hoeveel mensen met hun kinderen gaan komen. U weet dat er in heel veel scholen vragenlijstjes zijn met de vraag: gaat u zelf voor uw kinderen zorgen, gaat u die naar de school brengen? Liefst zo snel mogelijk, om een beeld te krijgen van wat kan en wat niet kan.
Voor de manier waarop de lagere scholen moeten opstarten, is al duidelijk een kader bepaald: klasjes van maximaal veertien kinderen, allerlei randvoorwaarden die bepaald zijn, socialdistancingregels. Concreet zal dat betekenen dat een aantal kinderen elders zullen moeten worden opgevangen, dan is de vraag wie dat gaat doen.
Vanzelfsprekend kijkt men dan in de richting van de lokale besturen. Mijn mening daarover is dat lokale besturen van nature een houding van hulpvaardigheid hebben, lokale besturen willen natuurlijk helpen in de mate dat ze het kunnen en dat het ook praktisch mogelijk en haalbaar is. Daarom hebben we gezegd dat het onderwijs in eerste instantie zelf gaat proberen de problemen maximaal op te lossen en als er nog noden zijn, en dat gaat werkelijk van gemeente tot gemeente verschillen – hoe uiteenlopend buitenschoolse opvang georganiseerd wordt, mijnheer Vaneeckhout, dat houdt u niet voor mogelijk, sommigen gemeenten zijn daar heel straf in, andere zijn dat altijd blijven doen in de scholen – gaat contact genomen worden met de lokale besturen.
Je moet dat eigenlijk niet vragen aan de lokale besturen, ze gaan zelf kijken wat ze kunnen doen. Ze gaan daarvoor vergoed worden, er is een vergoeding afgesproken – en ik vind dat een billijke – van 30 euro per kind per dag. Dat is een vergoeding die we op een ander moment in deze coronacrisis ook nog naar voren geschoven hebben. Ik ben zelf burgemeester, ik heb daar voor mezelf een eerlijke inschatting van gemaakt. Tenzij men zotte dingen gaat doen, denk ik dat men daarmee echt wel kan garanderen aan lokale besturen dat de inspanningen die ze eventueel doen of moeten doen, ook vergoed kunnen worden.
Het tweede dat we in de loop van vandaag of morgen gaan proberen te doen, is een goed kader maken. We gaan geen heel uitgewerkt draaiboek maken, omdat we dan het maatwerk voorbijgaan. Het is zo verschillend dat een draaiboek maken ook een carcan wordt. We gaan proberen regels te maken die haalbaar zijn om die noodopvang mogelijk te maken, afspraken die dat mogelijk maken.
Een derde punt is voor mij ook heel belangrijk: als gemeentebesturen toch vragen krijgen waar ze echt geen antwoord op hebben, dat het niet gaat, dan wordt het niet hun probleem. De scholen en de onderwijssector moeten dan opnieuw nadenken. Ze worden niet eigenaar van het probleem, dat is heel belangrijk. We vragen voluntarisme, we vragen engagement, we vragen maatwerk, creativiteit, we vergoeden die creativiteit, dat maatwerk en die innovatie, we proberen samen het probleem op te lossen, maar als het echt niet gaat, dan gaat het ook niet. Ik ben mij daar heel hard van bewust.
Ik heb gisteren nog eens een bevraging laten doen bij een vijftiental schepenen van Onderwijs van de verschillende provincies. Wat daaruit blijkt, is heel verschillend. Sommige schepenen zeggen dat ze het onder controle hebben, dat ze goed contact hebben met de scholen en dat die tegen hen gezegd hebben dat ze een beperkt aantal mensen kunnen opvangen, dat ze nog een lokaal hebben waar dat kan of dat ze buitenschoolse opvang hebben. Andere zeggen dat ze met de handen in het haar zitten, dat ze niet weten hoe ze daar moeten aan beginnen. Dat heeft ook te maken met de omvang.
Nog een element. Ik grijp altijd terug naar mijn eigen omgeving. We hebben bijvoorbeeld in Mechelen 9000 leerlingen in het lager onderwijs in 450 klassen. Ik denk dat we misschien wel voor 100 klassen zullen moeten zorgen. Je kunt dat natuurlijk wel op een aantal plaatsen doen, je kunt daarin creatief zijn, maar er is een grens. Dat wordt dus de uitdaging, de puzzel van de volgende weken. Maar heel belangrijk vandaag is toch al om niet de hete aardappel op het bord van de lokale besturen te leggen en te zeggen dat ze hun plan moeten trekken. Neen. Wel vraag ik het engagement om deze namiddag nog te overleggen met de VVSG. Probeer een kader te maken dat haalbaar is en een duidelijke vergoeding te voorzien: 30 euro per dag per kind dat opgevangen wordt.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het antwoord. Ik wil nog meegeven dat er bij ons een cumulverbod is, minister. Ik ben dus gestopt als schepen op het moment dat ik parlementslid werd. Ik ben op dit moment dus enkel nog gemeenteraadslid. Ik was wel bevoegd voor deze materie en ken de sector dus heel goed. Ik kan ook getuigen dat er op het terrein inderdaad heel veel verschillen zijn, die in alle richtingen gaan. Ik kan me dus ook voorstellen dat er een enorme nood is aan maatwerk, maar tegelijkertijd ook aan een sterke kaderstellende overheid die daar richting en ondersteuning aan geeft. In die zin ben ik tevreden met het antwoord, want ik ben naast parlementslid ook papa van twee kleuters en ik zie wat de uitdagingen zijn in de praktijk. Ik ben een van de mensen die de lijstjes doorgestuurd krijgt van de kinderen die zullen komen en die dat dan moet proberen in te schatten voor de komende weken, terwijl het nog helemaal niet duidelijk is wanneer we fysiek dan wel digitaal zullen vergaderen enzovoort. Ik denk dus dat heel veel ouders, zeker ook van kleuters, die op dit moment een vergeten categorie zijn, toch met heel wat vragen zitten.
Ik ben het eens met een aantal dingen die u schetst. Er zijn inderdaad geen toverformules. We moeten in deze commissie dus ook niet doen alsof er één maatregel bestaat waarmee we alle problemen van alle lokale besturen zullen oplossen of dit opvangprobleem kunnen uitklaren. Tegelijk geloof ik in de kracht van de lokale besturen, namelijk in die creativiteit, dat maatwerk en de kennis van het terrein. Dat is een zeer positieve eigenschap van dat bestuursniveau. Ik hoor u graag zeggen dat zij niet de eigenaar worden van het probleem. Dat zal inderdaad niet zo zijn. Maar de facto voelen zij zich daar wel heel vaak toe geroepen. Dat is ook de kracht van dat bestuur natuurlijk. Maar tegelijkertijd zullen zij ook door de inwoners van hun gemeente of stad aangesproken worden als er problemen op het terrein opduiken. Dus daar moet met de nodige empathie mee omgegaan worden, en niet zeggen als er problemen opduiken: ‘Dat is niet de opdracht van ons als lokaal bestuur, we hebben het geprobeerd maar het is niet gelukt.’ Het is niet zo evident om die boodschap te brengen. Er zal dus wel een bredere omkadering nodig zijn.
Ik heb nog een aanvullende vraag. Wordt ook minister Crevits hierbij betrokken? Deze ochtend was er namelijk een pleidooi om ook de bedrijven hierbij te betrekken. Dat is uiteraard niet de focus van deze commissie. Maar lokale besturen hebben vaak een goed netwerk in het lokale bedrijfsleven en kunnen daar misschien wat overlegmomenten organiseren.
De eigenlijk uitdaging is inderdaad zeer breed. Bij het organiseren van kinderopvang en noodopvang door de lokale besturen gaat het ten eerste over ruimte. We hebben eerder al een voorstel ingediend – en ik weet dat u op dezelfde lijn zit, minister – om indien nodig zoveel mogelijk publieke ruimten ter beschikking te stellen. Dat kan gaan van sportinfrastructuur tot eventueel leegstaande kerkgebouwen. Ten tweede gaat het, en dat is misschien nog moeilijker, over mensen. Uiteraard kunnen lokale besturen dat organiseren, maar wie gaat daar dan voor instaan? Zijn dat dan mensen die toch een bepaalde competentie hebben om kinderopvang te organiseren? Zelfs als is de context uitzonderlijk, je moet er toch voor zorgen dat het allemaal ook op een goede manier gebeurt. Ten derde is er beschermingsmateriaal nodig, maar daar zullen we vandaag niet te diep op ingaan. Een vierde aandachtspunt voor de lokale besturen is om dat toch voldoende kindgericht te doen. We moeten ervoor zorgen dat dit geen traumatiserende gebeurtenissen worden voor kinderen als ze op een andere locatie terechtkomen met begeleiding die ze niet kennen. Zeker voor kleuters die zeven weken thuis geweest zijn en dan naar zo’n noodopvang moeten gaan, moeten we ervoor zorgen dat het ook verantwoord blijft.
Ik ben dus zeer blij met de initiatieven die u hierin neemt. Ik denk dat de keuze om een vergoeding per dag te voorzien, een goede zaak is. Ik ga er dan ook van uit dat daarvoor Vlaamse overheidsmiddelen worden aangewend.
Mijn aanvullende vraag is: we gaan ervan uit dat dat gratis zal gebeuren, zoals nu, en dat er geen factuur komt. Dat wilde ik voor de zekerheid vragen.
Voor de rest steun ik u om verder te gaan op de ingeslagen weg. We blijven mee naar oplossingen zoeken, met de hoop dat we de impact op de draagkracht van de lokale besturen verantwoord kunnen houden. Ik dank u.
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Mijnheer Vaneeckhout, ik dank u voor uw zeer pertinente vraag. Minister, ik dank u voor uw antwoorden.
Uit een bevraging van de directeurs van het katholieke onderwijs blijkt dat 70 procent van de ouders aangeeft dat ze die noodopvang binnenkort zullen nodig hebben. 70 procent is enorm veel. Gezien de beperkingen die aan scholen worden opgelegd, zullen scholen dat niet kunnen. Het is nu al zeker dat heel wat scholen al die kinderen niet zullen kunnen opvangen.
Onze bezorgdheid is tweeledig. Enerzijds is er de bezorgdheid van de ouders dat hun kinderen kwalitatief gezien goed zullen worden opgevangen. Mijnheer Vaneeckhout heeft dat al goed verwoord. De lokale besturen hebben veel ervaring met het opvangen van kinderen in vakantieperiodes. Maar dan kunnen ze vaak een beroep doen op bijvoorbeeld studenten, die op dit moment in de examens zitten. Dat zal hier dus niet mogelijk zijn. Dat is een heel grote bezorgdheid: zal het personeel dat instaat voor de opvang van die kinderen, voldoende bekwaam zijn?
Bovendien is er een grote bezorgdheid bij de scholen. De scholen, leerkrachten, willen heel graag les geven, willen zich heel graag bezighouden met de kerntaak van lesgeven. Als er veel opvang zal moeten worden voorzien, zullen die scholen daar niet toe komen. Minister, daarom ben ik blij dat u aangeeft dat de lokale besturen daar mee hun schouder onder willen zetten en ook bereid zijn om in te gaan op die vraag vanuit het onderwijs. Ik heb die vraag vorige week ook aan minister Weyts gesteld in de plenaire vergadering. Ik vroeg hem of hij daarover gesprekken met u voerde. Hij deed daar toen nogal geheimzinnig over. Ik ben dus blij dat u het wel gewoon zegt.
Ik ben heel blij met uw antwoord. Ik hoop dat u op die manier de scholen zult kunnen ontlasten. Ik dank u.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, het is goed dat u samen met de ministers Beke en Weyts een regeling hebt afgesproken. Het is vooral heel belangrijk dat u de lokale besturen hierin als een natuurlijke partner ziet en dat u onze kinderen niet zomaar bij de bedrijven zult droppen. Die bedrijven zijn daar niet op ingericht of aangepast. Voor het welzijn van het kind is het zeker goed dat lokale besturen hierin hun rol opnemen.
Het is wel heel belangrijk dat de regels die u zult uitschrijven, haalbaar zijn. Vandaag is er een grote discrepantie tussen de regels over wanneer een kind naar de crèche mag en wanneer die naar school mag, en dat is een beetje de oorzaak van het probleem dat we vandaag hebben.
Uiteraard is de vergoeding van 30 euro per kind per dag heel belangrijk voor de lokale besturen. Hebt u zicht op wat de totale kostprijs daarvan kan zijn? Want er zijn ruim 700.000 leerlingen in het basisonderwijs. Als we daarvan een groot deel moeten opvangen, hoe groot zal de budgettaire impact dan zijn?
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Er zijn de voorbije weken heel veel bijkomende taken op de lokale besturen afgekomen. Maar er werden ook bijkomende verwachtingen gecreëerd naar lokale besturen. Dat is ook vorige week aan bod gekomen tijdens de gedachtewisseling.
Minister, ik vind het heel positief dat u vandaag die handreiking hebt gedaan aan lokale besturen en ook die oproep om relanceplannen te lanceren, specifiek voor bepaalde gemeenten of een samenwerking van gemeenten.
In het kader van de kinderopvang en de rol van de lokale besturen daarin, is deze problematiek grens- en domeinoverschrijdend. Dit zit bij Welzijn, bij Onderwijs, maar ook bij de lokale besturen. Minister, in uw antwoord op de vraag om uitleg van collega Vaneeckhout zegt u dat de scholen maximaal moeten zorgen voor oplossingen.
In het journaal van 13 uur op Eén van daarnet trok Lieven Boeve aan de alarmbel. Hij kijkt heel sterk naar de lokale besturen, maar ook naar de bedrijven om mee te helpen in het zoeken naar oplossingen voor de kinderopvang. De volgende dagen en weken zal de nood aan een goed georganiseerde en kwalitatieve opvang nog groter worden dan die al was bij het openen van de winkels en de bedrijven. De nood zal alleen maar stijgen.
Ik ben ervan overtuigd dat de lokale besturen de voorbije weken en ook in de toekomst de nodige veerkracht aan de dag hebben gelegd en zullen leggen. Ik ben ook blij met uw antwoord, waarin u al een eerste aanzet geeft van regels en maatregelen die zullen worden genomen, zoals de financiële compensatie die er zal komen van 30 euro per kind per dag, en dat er afspraken zullen worden gemaakt om maatwerk te kunnen leveren. U hebt gezegd: geen draaiboek.
Het is ook wel belangrijk dat er voldoende draagvlak is bij de lokale besturen om met die voorwaarden en maatregelen aan de slag te kunnen gaan. Dat hebt u afgetoetst bij enkele schepenen van Onderwijs. Daarover is een overleg met de lokale besturen en de VVSG zeker noodzakelijk.
Collega Vaneeckhout heeft terecht gezegd dat de lokale besturen niet de eigenaar mogen worden als er problemen ontstaan bij de nood aan opvang, maar in de praktijk zal het wel zo zijn dat de lokale besturen als eersten zullen worden aangesproken wanneer een en ander daar fout loopt.
Wij vragen aandacht voor een kwalitatieve opvang in beschermde en veilige omstandigheden. Sp.a wil daar zeker de nadruk op leggen.
De heer Ongena heeft het woord.
Collega's, twee weken geleden raakte het plan bekend over de gedeeltelijke heropstart van het onderwijs. Meteen werd de opmerking gemaakt dat dat niet spoorde met de ambitie om onze economie terug aan de gang te krijgen en ouders terug te laten werken, dat die twee plannen niet helemaal op elkaar vielen. Hoe dichter die gedeeltelijke heropening van de scholen komt, hoe duidelijker dat probleem wordt.
Dat probleem, de achilleshiel zou ik bijna zeggen van heel de constructie rond de heropening van de scholen, is natuurlijk de opvang. In het begin dachten we dat dat probleem waarschijnlijk niet zo groot zou zijn. Sinds gisteren zijn er veel mensen terug aan het werk gegaan en vandaag stellen we vast dat de kinderopvang in scholen toch al serieus is gegroeid. Als we de cijfers mogen geloven, dan zouden zeven op tien leerlingen die nog niet moeten gaan, toch naar de opvang komen. Daar rijst een enorm probleem en dat stelt scholen voor een enorme uitdaging.
Ondertussen zijn de koepels en de Lieven Boeves van deze wereld dat ook beginnen in te zien, en trekken ze aan de alarmbel en kijken ze naar de lokale besturen, ook naar bedrijven, maar zeker naar de lokale besturen. De lokale besturen zijn ongetwijfeld van goede wil, maar ze zijn natuurlijk ook beperkt in hun mogelijkheden. Het zou fout zijn om nu te denken dat de lokale besturen het massale probleem dat gecreëerd is door de manier waarop de scholen gaan heropstarten, zullen kunnen oplossen. Die illusie mogen we niet hebben.
Ongetwijfeld zijn heel veel lokale besturen van goede wil, maar men zal ook moeten rekenen op andere partners. Men zal op de bredere gemeenschap moeten rekenen, men zal ook moeten kijken naar de parochiezalen die misschien leegstaan, naar de kerkgebouwen, naar sporthallen, eventueel ook privé die vandaag niet worden gebruikt, naar de evenementensector voor het verhuren van tenten. Misschien kan dat ook allemaal helpen. Het is echt belangrijk dat we duidelijk aangeven dat die bal helemaal bij de lokale besturen leggen en verwachten dat zij het helemaal kunnen oplossen, niet correct is.
Ik heb vandaag gelezen dat de VVSG een communicatie heeft gedaan en spreekt over 475.000 kinderen die nog niet worden opgevangen door de school zelf, versta: die nog geen les gaan krijgen. Het is onbegonnen werk om te denken dat de lokale besturen die allemaal zullen kunnen opvangen.
Minister, het is goed dat u de lokale besturen instructies of richtlijnen zult geven. Het is uiteraard heel goed dat zij die die inspanningen doen daar ook een vergoeding voor zullen krijgen. Maar u zult toch ook heel duidelijk moeten maken dat we het ruimer zullen moeten bekijken dan enkel die lokale besturen en de bedrijven.
Ik doe een suggestie. Misschien kan de website vlaanderenhelpt.be op de een of andere manier worden ingeschakeld om eens na te gaan of mensen met pedagogische kwaliteiten zich kunnen aandienen. Ik denk aan gepensioneerde leerkrachten. Zij kunnen zich via die website als vrijwilliger aandienen. Wij kunnen hen ook op die manier inschakelen, natuurlijk goed wetende dat je met bubbels en dergelijke zult moeten werken, dat je dus niet zomaar zult kunnen mengen. Met die website kunnen we een extra pool van personeel inschakelen bij die opvang.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Ik ben ook ervaringsdeskundige. Ik heb een dochter in het eerste leerjaar en een zoontje van net 3 jaar. Het is natuurlijk een zeer pertinente vraag om opvang te zoeken als je zelf werkende bent en een man hebt die zelfstandig is. Het is inderdaad niet eenvoudig om dat te blijven combineren.
Er wordt inderdaad gekeken naar de lokale besturen. Ik kreeg ook al een kreet om hulp van iemand van die lokale besturen. Het was een schepen, die zei: ‘Er wordt alleen maar naar ons gekeken’. Daar zit een spanningsveld. U hebt daar een duidelijk antwoord op gegeven.
Het feit dat er in een vergoeding wordt voorzien, zal ook voor wat duidelijkheid zorgen bij de gemeentebesturen.
Ik hoor van alle collega’s dat het duidelijk is dat we allemaal de handen in elkaar zullen moeten slaan. Het onderwijs, samen met de lokale besturen, maar ook wij als gemeenschap. We zien dat er stilaan wordt uitgekeken naar het lossen van een aantal maatregelen. We zien dat een aantal leerjaren al naar school zullen mogen. Is het geen idee om aan een piste te denken waarbij twee gezinnen voor elkaars kinderen zorgen en de planning daarop af te stemmen? Minister, u kunt daar zelf niet over beslissen, dat moet ook naar de Nationale Veiligheidsraad. Maar ik denk dat dat een interessante piste is om een deeltje van de opvang op die manier mogelijk te maken. Het zorgt er ook voor dat het telewerken wat gemakkelijker wordt.
Wij moeten dus allemaal de handen in elkaar slaan voor de opvang en de lokale besturen en de scholen. Ik durf hier ook wat verder te kijken. De zomervakantie komt eraan. Op welke manier zullen we daarmee omgaan? Dan vallen ook de scholen weg. Kijkt de Vlaamse Regering al zover vooruit? Of wachten jullie nog een beetje vooraleer daarmee aan de slag te gaan?
Minister Somers heeft het woord.
Collega’s, eerst en vooral hartelijk dank voor de vele constructieve commentaren en suggesties. Het is vandaag een bijzondere dag want ik heb heel sterk het gevoel dat we op één lijn zitten met onze betrokkenheden en ambities. Wij beseffen dat het een heel moeilijke uitdaging is en dat er geen wonderoplossingen voor bestaan. Tegelijkertijd zijn we er allemaal van overtuigd dat we niet allemaal dat probleem zomaar bij de lokale besturen kunnen leggen en van hen verwachten dat ze het wel zullen oplossen. Dat kan volgens mij niet.
Collega Vaneeckhout, uw pleidooi voor empathie voor de lokale besturen is terecht. Ik kan u geruststellen: ik ben in veel zaken betrokken, maar als het gaat om het empathisch inlevingsvermogen in de rol van een burgemeester moet je van ver komen om mij daarin te kloppen. Ik heb dat heel sterk. Dat is ook mijn rol in de Vlaamse Regering. Ik ben daar soms de ambetanterik. Af en toe moet dat wel eens. Ik waak daar over de heel specifieke situatie van de lokale besturen. Ik vind daarvoor gemakkelijk steun bij mijn collega’s in de regering, van alle partijen. Er zitten nogal wat mensen bij met heel veel lokale ervaring, over de partijgrenzen heen.
Wat het bedrijfsleven betreft, is het evident dat minister Crevits en minister-president Jambon daarbij betrokken zijn. Vanochtend is de kern bijeengekomen en hebben we daarover nagedacht en gepraat. We denken niet dat het een juiste piste is om rechtstreeks vanuit het onderwijs gesprekken aan te gaan met het bedrijfsleven. We kiezen de lokale besturen als partner. De heer Ongena en mevrouw De Vreese hebben erop gewezen dat het alle hens aan dek zal zijn en dat we zo breed mogelijk moeten zoeken. Ik kan me inbeelden dat in een bepaalde gemeente een bedrijf de ideale locatie heeft om daar ook kinderen op te vangen. In dat geval, ‘why not’? De heer Ongena wees ook op het religieus patrimonium zoals parochiezalen en dergelijke meer.
Er zijn gemeentebesturen die hebben geïnvesteerd in jeugdlokalen zoals scouts- of Chirolokalen die vaak heel kwaliteitsvol zijn en die nu ook niet worden gebruikt. Die lokalen hebben een goede indeling en kunnen gemakkelijk worden ingeschakeld voor de organisatie van noodopvang. Andere mogelijkheden zijn leegstaande gebouwen, administratieve lokalen enzovoort. Daar doen we een beroep op het maatwerk en de creativiteit van de lokale besturen.
We mogen echter niet denken dat alle heil kan komen van bedrijven en ondernemingen. We mogen ook niet naar een situatie gaan waarbij kinderen ergens in het bedrijf worden geplaatst waar de ouders werken. Dat lijkt me niet de allerbeste oplossing. Maar hier en daar kan het wel een nuttige aanvulling zijn. Voka heeft daar trouwens positief op gereageerd en wil daar mee over nadenken maar laat de interactie tussen de inrichtende machten en het lokaal bestuur de motor zijn in die zoektocht.
Mevrouw Beckers wees erop dat leerkrachten vooral les willen geven, en dat is evident. Het onderwijs heeft zich dan ook geëngageerd om alle mensen die ze hebben, te mobiliseren. Er zijn ook heel wat ondersteunende mensen in het onderwijs die we kunnen inschakelen. Maar opnieuw zijn er ook op lokaal vlak heel wat mogelijkheden. Nu liggen culturele centra van lokale besturen stil. Kunnen die mensen worden ingezet voor dit werk? Zwembaden zijn gesloten, er zijn wellicht redders die daar ook voor ingezet kunnen worden. Verder zijn er de jeugdwerkingen van lokale besturen, de mensen die in de sociale sector werken enzovoort. Er zijn dus wel wat mogelijkheden om daar aan de slag te gaan.
Ik hoop dat we een aantal van die zaken kunnen oplossen maar ik blijf voorzichtig in het besef dat dit voor sommige lokale besturen ‘a hell of a job’ zal zijn.
Mijnheer Vaneeckhout, we geven 30 euro met de bedoeling dat de lokale besturen niet nog eens bij de ouders geld zouden vragen voor die opvang die een alternatief is voor het gewone dagonderwijs. We zullen daar dus geen extra geld voor vragen, dat kan niet de bedoeling zijn.
Mevrouw Beckers, uw bezorgdheden zijn de mijne. We moeten ervoor zorgen dat ouders opnieuw aan de slag kunnen en dat zij een oplossing hebben voor hun kinderen. En hoe meer de leerkrachten met hun kerntaak bezig kunnen zijn, hoe beter. U zei dat minister Weyts terughoudend was. Ik ken hem nochtans als een zeer ‘outspoken’, gedreven en voluntaristische collega. Hij zal op dat moment misschien zeer voorzichtig geweest zijn omdat het overleg nog bezig was. In elk geval hebben we daar met hem altijd goed rond kunnen samenwerken.
Wat ik ook nog even wilde meegeven, is het aantal mensen dat vandaag zijn kinderen naar de lagere school brengt. Daar zijn ondertussen tellingen over geweest. Dat was een verhaal van 70 procent. Het katholieke onderwijs maakt inschattingen van hoeveel mensen er gaan opdagen, hoeveel mensen er opvang nodig hebben. Dat zijn de cijfers, maar alles evolueert zeer snel. Tot nu toe loopt die stijging zeer gradueel.
Voor het lager onderwijs was dat een bevraging bij 256 scholen, dat is toch een serieuze steekproef. Daar was op maandag 20 april nog 2,7 procent, dinsdag ging het om 3 procent. Op maandag 27 april ging het om 3,4 procent, en op donderdag 3,7 procent. Op maandag 4 mei komen we aan 5,2 procent. Tot nu toe is die stijging dus gradueel. Ik denk ook niet, en daar ben ik toch een beetje hoopvol in, dat alles er ineens gaat komen. Maar dat gaat natuurlijk blijven stijgen. En op een zeker moment gaan we inderdaad hoge cijfers beginnen te krijgen. Ons organiseren is dus absoluut belangrijk ter zake. Dat was ook een vraag van collega Warnez, denk ik, die ook verwezen had naar cijfers ter zake.
De budgettaire impact, daarvoor is het te vroeg. Het is heel moeilijk om dat in te schatten. Dat hangt vanzelfsprekend af van het aantal leerlingen. U kunt zelf de oefening maken. Als lokale besturen er morgen vijftigduizend moeten opvangen is dat vijftigduizend maal dertig, maal een bepaald aantal dagen. Als het er maar tienduizend zijn, krijg je een heel ander bedrag. Het is in deze crisisperiode dus heel moeilijk om zulke zaken goed in te schatten.
Het engagement van de Vlaamse Regering is helder: er moet een vergoeding staan tegenover de kinderen die moeten worden opgevangen. Maar hoeveel dat uiteindelijk gaat kosten? Ik denk dat dat een beetje koffiedik kijken is. Ik heb geen kristallen bol, dus ik kan dat op dit moment heel moeilijk zeggen.
Ik wil collega De Loor danken voor zijn vriendelijke woorden over de handreiking voor de lokale relanceplannen. En ik denk dat hij ook een punt heeft dat het heel belangrijk is om te werken aan draagvlak. En wat dat draagvlak betreft, of dat is althans mijn ervaring als burgemeester: ik had er een hekel aan wanneer een hogere overheid een probleem bij mij legde en zei: ‘trek er jullie plan mee.’ Als je zoiets doet, dan wringt er iets aan de andere kant. Het uitgangspunt waarbij je aan het lokale bestuur zegt dat ze niet de eindverantwoordelijke zijn, en dat ze niet de hete aardappel doorgeschoven krijgen en het maar moeten oplossen, dat is een heel belangrijk psychologisch begin om een goede samenwerking mogelijk te maken.
Ten tweede vergoeden we de lokale besturen voor wat ze doen, en kunnen we van hen niet het onmogelijke vragen. We weten dat je niet kunt toveren. Als dat de context is, dan denk ik dat je een klimaat van partnership kunt krijgen. Ik zie lokale besturen hier als partners van mekaar.
Collega Ongena en collega De Vreese, wat het verhaal van de bubbel betreft, ik ben het daar eigenlijk mee eens. Ik denk dat al mijn collega’s van de Vlaamse Regering het ermee eens zijn dat een mogelijke of bijkomende oplossing erin zou kunnen bestaan dat, op het moment dat we op kruissnelheid komen – proefdag op 15 mei, ‘full force’ op 18 mei – we de bubbel zou kunnen verbreden of verruimen, om zo misschien de druk wat van de ketel te halen.
Dat kan op twee manieren. Er zou een moment kunnen komen waarop men zegt dat er vanaf nu toch opnieuw contact mogelijk is met de grootouders. Een andere methode is dat twee of drie werkende gezinnen de handen in mekaar slaan en zeggen dat het ene gezin vandaag op de kindjes past, waarbij dat gezin weinig zal kunnen werken. Maar de dag nadien zitten ze dan bij de buren, en dan is dat eerste gezin gerust. Overmorgen zitten ze dan bij vrienden. Dat zou een mogelijke oplossing zijn.
Mevrouw De Vreese, u hebt heel mooi geschetst dat die oplossing niet in onze handen ligt. Die ligt bij de Nationale Veiligheidsraad, waar we ook altijd goed naar onze experten en virologen moeten luisteren. We kunnen suggesties doen en we kunnen daar een pleidooi voor houden, maar we moeten op de allereerste plaats rekening blijven houden met de evolutie van het virus. Het is nu echt de goede kant aan het uitgaan. Ik ben geen viroloog, maar als zij zeggen dat bij een bepaalde maatregel het risico te groot wordt, dan moet je als beleidsmaker een stap opzij zetten, denk ik. Dat kan moeilijk anders. Je kunt dat wel beargumenteren, maar op een zeker moment moet je je neerleggen bij de wetenschappelijke argumentatie.
Collega Ongena, ik was het met heel veel dingen eens. Eén zaak zou ik toch anders formuleren: wij geven geen instructies, wij solliciteren engagement. Dat is een belangrijke houding in heel dit verhaal. We gaan niet tegen de gemeenten zeggen dat ze dat en dat en dat moeten, wij roepen de gemeenten ter hulp. De gemeenten gaan dat ook doen, ze hebben dat ook al laten weten.
De suggestie die u gedaan hebt naar oud-leraars vind ik heel interessant. Ik ga die meenemen. Ook uw suggestie om van Vlaanderenhelpt.be een platform te maken waarbij gemeentebesturen opnieuw hun best practices, hun beste ideeën, hun creatiefste oplossingen, hun aanpak delen met de collega’s van andere gemeenten, is ook heel belangrijk. We kunnen immers opnieuw van elkaar leren. Er zijn soms oplossingen waar je maar aan denkt als je ze van anderen hoort. Dat is ook nu weer volop bezig bij gemeenten die zich voorbereiden op de opening van de winkels, het ene mobiliteitsplan na het andere wordt gemaakt, en dat is goed. Zo jaagt men elkaar wat op, men motiveert elkaar, men leert van elkaar, men inspireert elkaar, dat is dus een heel belangrijke zaak.
Dan, mevrouw De Vreese, nog drie zaken. U zei dat we de handen in elkaar moeten slaan. Ik dacht: nu komt ‘Eendracht maakt macht’, maar dat was er net niet bij.
Ten tweede wil ik u feliciteren met uw twee kinderen: dat zullen ongetwijfeld prachtige kinderen zijn.
En ten derde, uw vraag naar de zomervakantie: daar moeten we absoluut werk van maken, we zijn ons daarvan bewust. Maar we moeten natuurlijk ook de crisis zoals die er nu is een stuk proberen te managen, dat vraagt ook al heel veel energie. Bovendien is er nog één element – ik moet dat ook eerlijk zeggen –: soms vragen sectoren duidelijkheid. Denk aan de mensen die in Boom Tomorrowland organiseren: die hebben op zeker moment gezegd dat ze nu liever een ‘neen’ krijgen dan een ‘misschien’, ze horen liever een ‘neen’ dan nog twee maanden in onzekerheid te leven. Voor sommige mensen en organisaties is dat heel interessant.
Andere vragen om nog een paar weken af te wachten vooraleer we beslissingen nemen, want de context gaat misschien zo snel veranderen: als men vraagt aan de overheid of aan de experten wat mag, is het antwoord nu misschien neen, maar als men diezelfde vraag binnen drie weken stelt, is de situatie misschien dusdanig geëvolueerd dat dan een ‘ja, maar’ kan. Sommige mensen hebben liever die ‘ja, maar’ dan de ‘neen’ nu. Er zijn beslissingen die we echt nog een beetje hebben uitgesteld omdat we weten dat dat nu niet lukt, maar misschien kan het wel als we nog een week of drie wachten.
We zijn natuurlijk heel graag klaar om alles opnieuw op te starten. De zomervakantie komt eraan, maar nu liggen nog niet alle puzzelstukjes er voldoende om dat te doen. Dat is trouwens ook een werk van verschillende ministers, dat is niet enkel mijn bevoegdheid, dat zijn ook collega’s Weyts en Dalle. Daar gaan we de volgende weken ook nog aan werken.
Weet dat er de derde week van mei een beslissing gaat vallen over jeugdkampen en dergelijke meer, in de zomer heel belangrijk. Dat is een van de dingen waar we bewust wat mee gewacht hebben tot de derde week van mei.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister. Afsluitend denk ik inderdaad dat de jeugdsector vragende partij is om de beslissing over de zomer nog eventjes voor ons uit te schuiven, om op die manier de kans zo groot mogelijk te maken dat er een kwalitatieve zomer kan doorgaan, ook vanuit die focus van het kind. Ik denk dat het belangrijk is om dat zo te houden.
Ik ben alvast over het thema van deze vraag heel blij dat er zo veel eensgezindheid is bij de collega’s, en ook het urgentiegevoel dat dit echt van een gigantische impact is voor jonge ouders, voor kinderen zelf en voor alle mensen die in het onderwijs en de opvangsector actief zijn. Het is een goede zaak dat we hier als Vlaamse overheid echt een betrouwbare partner zijn van de lokale besturen, die empathie heeft voor het feit dat zij niet alles kunnen oplossen, maar die ook niet gewoon het probleem dropt en hen laat nadenken over wat ze kunnen doen, en die daar de nodige ondersteuning voor voorziet. Dus ik denk dat zowel alle pistes die de collega’s op tafel gelegd hebben, als het nieuws dat er een vergoeding voorzien zal worden voor die lokale besturen om dit op te nemen, goede zaken zijn.
Ik begrijp heel zeker de bezorgdheid van bijvoorbeeld collega Warnez over de budgettaire impact hiervan. Maar ik ben ervan overtuigd dat hier niet in investeren en dus eigenlijk geen kwalitatieve opvang voorzien, tot een veel hogere factuur zal leiden, van onderwijzend personeel dat uitvalt, ouders die noodgedwongen verder opvang blijven verzorgen en dus thuis blijven via stelsels van afwezigheid, ziekte, sociaal verlof enzovoort. Ik denk dat de economische factuur op lange termijn hoger zal uitvallen dan de kostprijs van de tussenkomst van de Vlaamse overheid in deze sector. U hebt alvast mijn steun hierin, minister. Ik hoop dat dit de komende dagen verder verfijnd en uitgewerkt kan worden, in goed nabuurschap en samenwerking met onze helden van de lokale besturen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.