
Zomerbars: verfrissende concurrentie of oneerlijk voordeel?
De ene zomerbar klapt haar parasols nog maar open of er popt al een volgende op. De reguliere horeca ziet het met lede ogen aan. Zomerbars betalen namelijk minder belastingen dan hen. Daarnaast hoeven ze ook tal van andere kosten niet te dragen. Oneerlijke concurrentie? Minister Jo Brouns werd aan de tand gevoeld in de Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie.
Is er een wildgroei aan pop-ups?
“De zon schijnt”, begon commissielid Maaike De Vreese (N-VA). “Ik denk dat een van de favoriete bezigheden van de Vlaming is om zich dan naar een terrasje te begeven.” Terrasjes brengen volgens haar mensen samen. Ze merkte op dat de pop-up zomerbars de laatste jaren erg populair zijn. Met hun verfrissende concepten zijn het tijdens de zomermaanden echte hotspots. Maar … Ze gaf aan dat reguliere horeca-uitbaters het een ongelijke concurrentiestrijd vinden. Waarom? Volgens Maaike De Vreese hebben de pop-ups minder kosten en hebben ze het, dankzij de hippe concepten, makkelijker om personeel te vinden.
Horeca Vlaanderen en UNIZO trekken aan de alarmbel en vragen de overheid actie te ondernemen. “Zult u een gelijk speelveld garanderen zonder dat daarmee innovatieve ideeën en verfrissende concepten geen kans zouden krijgen? Hoe kan Vlaanderen overleg en samenwerking initiëren tussen de horeca, de pop-upbars, de belangengroepen en de lokale besturen?”, wou ze van minister Jo Brouns weten. Hoewel die bevoegdheid volgens haar bij de onderlinge ondernemers en het lokale bestuur ligt, meent ze dat de overheid hier wel een sensibiliserende rol in kan spelen.
Ook commissielid Kurt Vanryckeghem (cd&v) had enkele vragen voor de minister. Maar eerst gaf hij een schets van de situatie: “We lazen het in de krant vorige week: pop-ups laten cafés doodbloeden. Dat laat ook mijn hart bloeden.” Hij gaf aan dat zomerbars in sommige situaties een meerwaarde zijn. Maar er zijn voorwaarden nodig. Ook hij kaartte aan dat de pop-ups een stuk minder belastingen moeten betalen. Hij wou weten of de minister zicht heeft op het vergunningsbeleid van de steden en gemeenten voor deze tijdelijke zomerbars. Daarnaast polste hij naar een meer eerlijke belastingverdeling.
Lokale besturen krijgen het vertrouwen voor hun vergunningsbeleid
Minister Jo Brouns benadrukte dat het toekennen van vergunningen aan zomerbars een gemeentelijke bevoegdheid is. “We respecteren hier de gemeentelijke autonomie. Steden en gemeenten kennen de lokale context het best en kunnen het best inschatten of tijdelijke initiatieven een verrijking dan wel een bedreiging vormen voor het lokaal economisch weefsel”, zei hij. De minister kan dus geen officiële gegevens voorleggen over het vergunningsbeleid van de steden en gemeenten. Maar hij vertrouwt de lokale besturen daarin.
Toch deelt hij de bekommernissen over het belang van een gelijk speelveld voor de horeca. Hij gaf aan dat zijn kabinet contact heeft gehad met Horeca Vlaanderen. Daaruit bleek dat zij niet automatisch tegen pop-ups zijn. Want vaak zijn het bestaande horeca-uitbaters die tijdens de zomer een tijdelijke bar beginnen. Voor de sector is het vooral belangrijk een vergunningsbeleid op te zetten met goede kennis van de lokale situatie.
De minister wil een overleg organiseren tussen Horeca Vlaanderen en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). Samen met hen wil hij bekijken wat de beste aanpak is om de bezorgdheden rond die oneerlijke concurrentie aan te pakken. En op een zomerse noot besloot de minister: “Ik ben er van overtuigd dat, mits een goede lokale aanpak, zomerbars een meerwaarde kunnen zijn voor de bestaande horeca en een bruisende handelskern.”
Het debat vond plaats op donderdag 15 juni.