Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 12/12/2002
Vraag om uitleg van de heer André Van Nieuwkerke tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de kinderbijslag voor contractueel meester, vak- en dienstpersoneel van de Vlaamse Gemeenschapsscholen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Nieuwkerke tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de kinderbijslag voor contractueel meester, vak- en dienstpersoneel van de Vlaamse Gemeenschapsscholen.
De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De heer André Van Nieuwkerke : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, net zoals de federale staat sluit de Vlaamse Gemeenschap zich niet aan bij een kinderbijslaginstelling. Zij betaalt zelf kinderbijslag uit voor haar personeel, en dit overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, afgekort SWKL. Het personeel.van de Vlaamse gemeenschapsscholen krijgt zijn wedde uitbetaald door de Vlaamse Gemeenschap. De Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers is belast met de uitbetaling van hun kinderbijslag voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap, aldus artikel 101 3e lid paragraaf 7 en 8 van de SWKL. Het gaat onder meer om het onderwijzend personeel en het statutair meester-, vak- en dienstpersoneel van de Vlaamse gemeenschapsscholen. Tot dusver is er geen probleem.
Het contractueel meester-, vak- en dienstpersoneel van de Vlaamse gemeenschapsscholen bevindt zich in een heel andere juridische situatie. Hun wedde wordt samen met de gezinsbijslag uitbetaald door de school of de scholengroep die ressorteert onder de Vlaamse openbare instelling het Gemeenschapsonderwijs. Voor de openbare instellingen geldt de regel dat de gezinsbijslag rechtstreeks wordt uitbetaald als de instelling daartoe gemachtigd is bij wet of bij koninklijk besluit, aldus artikel 8 van de SWKL.
Aan de federale minister van Sociale Zaken werd meegedeeld dat bepaalde scholen of scholengroepen die ressorteren onder de Vlaamse openbare instelling het Gemeenschapsonderwijs, problemen hebben met het uitbetalen van de gezinsbijslag van hun contractueel onderhoudspersoneel uit de categorie meester-, vak- en dienstpersoneel. Ze denken er zelfs aan contractueel onderhoudspersoneel met kinderlast te ontslaan. In bepaalde scholengroepen zijn er inderdaad zoveel problemen dat het personeel uren wordt ontnomen om ze om te zetten in kinderbijslag. In een bepaalde scholengroep is berekend dat er van de werkingsmiddelen maar liefst 3 percent naar kinderbijslag gaat. In de Franse gemeenschapsscholen doet dat probleem zich niet voor, aangezien de Franse Gemeenschap voorziet in bijkomende fondsen als de dotatie niet volstaat voor de betaling van de gezinsbijslag.
De federale minister van Sociale Zaken meldt me dat hij dit prangend probleem al herhaaldelijk ter kennis heef gebracht van zowel de minister van Onderwijs als van de VOI het Gemeenschapsonderwijs. Tegelijk heeft hij een structurele oplossing aangereikt die ertoe moet leiden dat de sociaal verzekerde de gezinsbijslag ontvangt waarop hij recht heeft, en niet langer wordt geconfronteerd met tegenwerpingen van budgettaire aard, die tenslotte een interne aangelegenheid betreffen van de Vlaamse Gemeenschap en haar instellingen.
Een mogelijke oplossing bestaat erin dat de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers via een wetgevend initiatief wordt belast met de betaling van de gezinsbijslag aan het contractueel meester-, vak- en dienstpersoneel voor rekening van het gemeenschapsonderwijs. Zo'n wetgevend initiatief kan er maar komen op voorstel van de overheid die bevoegd is voor het onderwijs.
Mevrouw de minister, bent u op de hoogte van de aangekaarte problematiek? Bent u bereid samen met de federale minister van Sociale Zaken te zoeken naar een werkbare oplossing, met een regeling die waarborgt dat alle personeelsleden de kinderbijslag waarop ze recht hebben, ontvangen?
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, elk lid van de commissie is over dit probleem aangeschreven. Voorheen was ik hier niet van op de hoogte. Het is ook een erg specifiek probleem. De sp.a heeft aan haar federale minister blijkbaar al een oplossing voorgesteld. Zelf spreek ik me liever niet uit over een oplossing, daarvoor is het probleem te specifiek en te technisch.
Het shockeert me echter dat het hebben van kinderen op zeker moment een argument wordt in de beslissing om iemand aan het werk te houden of niet. Dat is uiteraard het gevolg van het merkwaardige feit dat zo'n scholengroep zich niet kan aansluiten bij een fonds voor kinderbijslag en het allemaal uit de eigen enveloppe moet betalen. Die situatie kan niet blijven bestaan.
Er moet een oplossing komen, hetzij door het aansluiten bij een kinderbijslagfonds, hetzij door middel van een andere regeling. Ik spreek me niet uit over het voorstel van de sp.a. Misschien is dat een uitweg. In elk geval, mevrouw de minister, moet die oplossing de correlatie wegnemen tussen het aantal kinderen en de kans op tewerkstelling.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, Het gaat hier om de groep van het contractueel tewerkgesteld meester-, vak- en dienstpersoneel dat volledig uit de werkingsmiddelen van de scholengroepen wordt betaald. De kinderbijslag maakt deel uit van de sociale zekerheid en is een wettelijke verplichting waaraan door de werkgever moet worden voldaan. De gezinsbijslag zit, zowel voor het gemeenschapsonderwijs als voor het vrij onderwijs, vervat in de werkingsmiddelen waarmee ook de lonen voor de hier bedoelde personeelsgroep worden betaald.
In de privé-sector, en dus ook onder meer in het vrij gesubsidieerd onderwijs, beslist de werkgever vrij zich voor zijn gezamenlijk personeel bij een bepaald kinderbijslagfonds of bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor de Werknemers aan te sluiten. Hij kan ook rechtstreeks de kinderbijslag betalen.
Voor een goed begrip van het wettelijk kader van het Gemeenschapsonderwijs is het noodzakelijk de voorgeschiedenis te kennen van de wijze van betaling van de gezinsbijslag. Voor de vorming van de scholengroepen in 1998 werd de gezinsbijslag voor de contractueel tewerkgestelde personeelsleden gedeeltelijk gedragen door een centrale voorafname van de werkingsmiddelen van de lokale raden en van een gedeelte van de toegekende werkingsmiddelen. De kinderbijslag werd door de lokale raad rechtstreeks betaald en achteraf bij de centrale administratie teruggevorderd. Op die manier had de lokale raad steeds de zekerheid dat de kinderbijslag werd terugbetaald. Deze werkwijze hield voor alle lokale raden in spe een vorm van solidariteit in.
Het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs stelt dat de volledige dotatie aan werkingsmiddelen rechtstreeks, zonder interventie van de centrale administratie, aan de scholengroepen wordt toegekend.
De scholengroepen staan zelf in voor de administratieve verwerking en voor de uitbetaling van de gezinsbijslag. De mogelijkheid van terugvordering is weggevallen. Gelet op de bepalingen van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs en gezien de autonome bevoegdheid van de inrichtende macht van elke scholengroep, is een centrale voorafname niet langer mogelijk.
Het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs biedt de scholengroepen de keuze om de betaling van de kinderbijslag in eigen beheer te houden of om een kinderbijslagfonds of de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers aan te spreken. De scholengroepen bepalen autonoom hoe ze hiermee omgaan. Er is in dit verband nergens nog sprake van een voorafname.
Wat de regelgeving betreffende de kinderbijslag betreft, heeft de communautarisering in eerste instantie tot het bijzonder decreet betreffende de ARGO en in tweede instantie tot het bijzonder decreet betreffende het Gemeenschapsonderwijs geleid. De kinderbijslag aan de contractuele personeelsleden, die in het verleden steeds door de lokale raden werd betaald, wordt nu door de scholengroepen betaald.
De scholengroepen hebben de keuze. Ze kunnen de kinderbijslag in eigen beheer houden of aan een kinderbijslagfonds of de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers overdragen. De scholengroepen hebben de hieraan verbonden kosten regelmatig vergeleken.
De administratieve en overheadkosten die aan de aansluiting bij een fonds of een kas zijn verbonden, liggen gevoelig hoger. De meeste scholengroepen hebben de kinderbijslag dan ook in eigen beheer gehouden.
De minister van Sociale Zaken heeft vastgesteld dat de openbare instellingen de gezinsbijslag in sommige gevallen rechtstreeks kunnen uitbetalen. Dit geldt met name voor de personeelsleden waarvoor ze bij wet of bij besluit gemachtigd zijn om tot rechtstreekse uitbetalingen over te gaan. Voor de personeelsleden waarvoor ze niet over een dergelijke machtiging beschikken, moeten ze zich bij een kinderbijslagfonds aansluiten. Dit fonds moet dan instaan voor het uitbetalen van de sectorale werkgeversbijdrage in de gezinsbijslag.
De minister van Sociale Zaken heeft verklaard dat de scholengroepen niet over een dergelijke machtiging beschikken voor de contractuele personeelsleden die tot het meesters-, het vak- en het dienstpersoneel behoren en die niet door het departement Onderwijs worden betaald. Het gaat hier met andere woorden om de contractueel tewerkgestelde personeelsleden.
Volgens de minister van Sociale Zaken is het mogelijk de rechtspersonen in het gemeenschapsonderwijs te machtigen om de gezinsbijslag rechtstreeks te betalen. In toepassing van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs slaat dit op de 28 scholengroepen. De minister van Sociale Zaken ziet dit als een voortzetting van de voor de communautarisering gewettigde betaling.
De minister van Sociale Zaken heeft tevens voorgesteld om de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers bij wet te machtigen om kinderbijslag te betalen. In toepassing van artikel 111 van de gecoördineerde wetten zou dit voor deze werknemers een terugbetaling aan de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers mogelijk maken.
In de praktijk zou deze machtiging van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers het volgende betekenen : 'De gezinstoeslag betaald door de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers en de daarop betrekking hebbende administratiekosten worden door de staat, de gemeenschappen, de gewesten of de openbare instellingen aan de Rijksdienst terugbetaald volgens de door de koning bepaalde modaliteiten. De overheid belast met de terugbetaling van de gezinsbijslag die betaald werd door de Rijksdienst wordt door de Koning aangewezen'.
Uit deze passage blijkt dat dit voor de scholengroepen een meerkost zal betekenen. Het Gemeenschapsonderwijs is er steeds van uitgegaan dat de machtiging voortvloeit uit de essentie van de bepalingen in de bijzondere decreten. Het Gemeenschapsonderwijs stelt dat de raden van bestuur van de scholengroepen de lokale raden opvolgen die destijds bevoegd waren voor het beleid inzake het contractueel meesters-, vak- en dienstpersoneel. Wat de scholengroepen en hun raden van bestuur betreft, hebben de ARGO en de centrale administratie enkel nog de bevoegdheden die expliciet in het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs zijn opgesomd.
Aangezien de scholengroepen bevoegd zijn, moet er voor de 28 scholengroepen een machtiging komen. In het machtigingsbesluit moet de koning aanduiden wie belast is met het uitbetalen van de gezinsbijslag. Volgens het Gemeenschapsonderwijs zijn dit de 28 scholengroepen. Uit een navraag bij het Gemeenschapsonderwijs en bij de scholengroepen blijkt dat het huidige prijsverschil een meerkost betekent.
Alle contractueel tewerkgestelde personeelsleden moeten van de waarborg kunnen genieten dat ze de kinderbijslag ontvangen waarop ze recht hebben. Volgens de heer Van Nieuwkerke heeft het Gemeenschapsonderwijs problemen met de uitbetaling van de gezinsbijslag aan het contractueel tewerkgesteld personeel omdat de dotatie ontoereikend is. De minister van Sociale Zaken kan dergelijke problemen van budgettaire en beheersmatige aard niet oplossen.
Dit probleem is ter sprake gekomen in een schrijven van de directeur van een onderwijsinstelling aan een kinderbijslagfonds van het ACW. In deze brief heeft de directeur verklaard dat hij een personeelslid moest ontslaan omdat hij haar kinderbijslag niet langer kon betalen. Hij heeft hiervoor ook een aantal redenen opgegeven. De uitbetaling was niet in zijn begroting opgenomen. Bovendien verminderde de dotatie jaarlijks omdat de werkingsmiddelen onvoldoende waren. Hij heeft het kinderbijslagfonds gevraagd een regeling te treffen om het betrokken personeelslid weer naar het vroegere stelsel over te hevelen.
Buiten dit schrijven van een directeur van een basisschool, heb ik tot op heden geen signalen ontvangen dat er problemen zouden zijn met de wettelijkheid van het uitbetalen van de kinderbijslag. Dit betekent dat de kinderbijslag regelmatig en overeenkomstig de regelgeving door de raden van bestuur van de verschillende scholengroepen is betaald.
Dat de zware lasten van de kinderbijslag tot het ontslag van contractueel personeel met kinderen leiden, weet ik enkel omdat de minister van Sociale Zaken me dit dossier heeft bezorgd. Ik weet niet of de raden van bestuur van de verschillende scholengroepen bij aanwervingen de voorkeur geven aan kinderloze kandidaten. Ik kan me wel voorstellen dat dit een rol speelt. Het gegeven is zeker in dit kader duaal. Enerzijds kunnen dit potentiële leerlingen van de school zijn of worden, anderzijds brengt dit het betalen van kinderbijslag mee.
Ik heb contacten gelegd met de minister van Sociale Zaken om na te gaan in hoeverre een expliciete machtiging noodzakelijk is voor de rechtstreekse uitbetaling van de kinderbijslag door de scholengroepen, wat op zichzelf het bestendigen betekent van de bestaande feitelijke wijze van uitbetaling van de kinderbijslag door de scholengroepen tot nu. Ik zal samen met hem naar een sluitende oplossing zoeken zodat de kinderbijslag zeker uitbetaald wordt en zodat alle personeelsleden die recht hebben op kinderbijslag, dit ook zullen ontvangen.
De wervingspolitiek blijft de uitsluitende bevoegdheid van elke scholengroep van het Gemeenschapsonderwijs. Het spreekt echter vanzelf dat het al dan niet hebben van kinderen geen rol mag spelen bij het vinden van een job en het aangeworven worden. Dat zal zeker een van mijn belangrijke aandachtspunten zijn in de verdere afhandeling van het dossier.
Een aantal van mijn kabinetsmedewerkers zijn met dit dossier bezig. Het is de bedoeling om voor de kerstvakantie aan de betrokkenen een antwoord te geven. Dat zal dus volgende week gebeuren.
De voorzitter : De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De heer André Van Nieuwkerke : Mevrouw de minister, in uw antwoord hoor ik niet echt een concrete oplossing. Ik hoop in ieder geval dat er zo vlug mogelijk een oplossing komt. Misschien wordt het een kerstoplossing. Ik denk echter dat er niet veel mogelijkheden zijn. De scholengroepen kunnen een eigen centraal fonds oprichten. Ze kunnen in solidariteit treden met de RSZ en aansluiten bij een kinderbijslagfonds. Hoe dan ook, de meerkosten van heel deze operatie kunnen onmogelijk gedragen worden binnen de huidige enveloppen. Hoe dan ook zal er budgettair iets ondernomen moeten worden. Het is belangrijk dat er zo vlug mogelijk een oplossing komt voor die mensen.
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mevrouw de minister, die scholengroepen hebben momenteel dus de mogelijkheid om aan te sluiten bij een kinderbijslagfonds?
Minister Marleen Vanderpoorten : Inderdaad.
De voorzitter : Maar het kost meer.
De heer Ludo Sannen : Hoe is de verhouding in het vrij onderwijs? Zijn ze daar aangesloten of betalen ze het daar zelf? Hebt u daar zicht op? Als ik het goed heb begrepen, hebt u gezegd dat de scholen in het vrij onderwijs die kinderbijslag ook zelf kunnen uitbetalen en niet aangesloten hoeven te worden.
Kost dit meer tot de omslag gebeurd is? Ik dacht namelijk dat er nu een bepaalde afbouw aan de gang is. In de toekomst moet dat allemaal contractueel meester-, vak- en dienstpersoneel worden, denk ik. Heeft dat te maken met een mogelijke omslag, waarbij de statutairen afgebouwd worden en de contractuelen toenemen? Het plaatje van wanneer het rendabel of niet rendabel is, zal zich dan op een bepaald moment verplaatsen, denk ik.
Minister Marleen Vanderpoorten : Dat zou kunnen. Hoe de situatie in het vrij onderwijs is, zou ik moeten natrekken. Ik wil u daar altijd een schriftelijk antwoord op geven, als toevoeging op dit mondelinge antwoord.
De voorzitter : Ik denk haast dat het zo moet zijn in het vrij onderwijs.
Minister Marleen Vanderpoorten : Ik ben er ook wel bijna zeker van dat het zo is.
De heer Ludo Sannen : De statutairen worden afgebouwd in het gemeenschapsonderwijs. De contractuelen worden een onderdeel van de enveloppe. In de mate dat er minder statutairen zijn en mee contractuelen zijn, zal dat voor de scholengroep een ander financieel plaatje zijn inzake de vraag of het interessant is om aan te sluiten dan wel rechtstreeks te betalen.
De voorzitter : De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De heer André Van Nieuwkerke : Ik wil er ook op wijzen dat door de kinderbijslag zelf uit te betalen, er hier en daar ook fouten gebeuren. Dat is immers een technische materie. Dat is dus geen comfortabele positie, noch voor de scholengroepen zelf noch voor de rechthebbenden. Het is beter dat dit professioneel gebeurt, door een kinderbijslagfonds.
De voorzitter : Mevrouw de minister, het zou misschien niet slecht zijn indien u uw antwoord nog zou vervolledigen met het onderdeel over het vrij onderwijs. Dat kunt u schriftelijk doen en aan de leden laten overmaken.
Het incident is gesloten.