Report plenary meeting
Report
De heer Van Grieken heeft het woord.
Minister, ik stel mijn vraag naar aanleiding van het jaarverslag van de Vlaamse Vereniging van Behandelingscentra Verslaafdenzorg. In dat verslag, dat ook integraal in de media is terechtgekomen, staat dat steeds meer tieners tussen 15 en 19 bij die centra komen aankloppen. Voor 2013 spreekt men zelfs over een immens aantal, meer dan zeshonderd tieners.
Het gaat om een groep jongeren die er maar niet in slaagt om te stoppen met wat we politiek correct softdrugs of cannabis noemen. Die groep wordt elk jaar groter.
Dit probleem moet ons allemaal na aan het hart liggen want de jongeren zijn de toekomst van Vlaanderen. Wanneer dit probleem blijft toenemen, verwacht ik van u, minister, dat u dat nauwlettend opvolgt. Als men in dat jaarverslag tot de conclusie komt dat het aantal jongeren met een cannabisverslaving stijgt, schort er dan niet iets aan het huidige preventiebeleid?
Het Vlaams actieplan tabak, alcohol en drugs loopt af in 2015. Gaat u andere accenten leggen om deze gruwelijke trend te keren van steeds meer tieners die verslaafd zijn aan cannabis?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer Van Grieken, de laatste bevraging van de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) is, als het over de leerlingen gaat, van het schooljaar 2013-2014. Daaruit blijkt dat het cannabisgebruik bij de leerlingen niet is toegenomen, dat het ongeveer stagneert. Er is een nuance als het gaat over de laatstejaarsstudenten, daar vertoont het gebruik wel een stijging.
Dat jongeren met verslavingsproblemen voor wat cannabis betreft, in de hulpverlening terechtkomen, blijkt niet alleen uit deze cijfers. Ook onze centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) geven aan dat het aantal jongeren met verslavingsproblemen inderdaad aan het stijgen is.
Dat vraagt onderzoek naar de reden. Experts kunnen echter geen eenduidig antwoord op die vraag geven. Een van de mogelijkheden, maar dat is een hypothese, is dat doordat zowel door Vlaanderen als door de federale overheid wordt ingezet op vroegdetectie en meer ambulante vormen van hulpverlening, we meer jongeren bereiken. Ik herhaal dat dit een hypothese is die geformuleerd wordt.
Uiteraard moet het Vlaamse beleid in zijn bevoegdheden inzetten op het ontraden van het gebruik van verslavende producten, in casu ook cannabis. Dat staat met zo veel woorden in onze beleidsnota en dat is uiteraard ook het beleid dat we moeten volgen. We hebben er de laatste tijd al wat belangrijke initiatieven rond ontwikkeld. Een van de meest succesvolle campagnes van de laatste jaren, die ook in de reclamewereld trouwens bijzonder geapprecieerd is, was de cannabiscampagne gericht tot jonge mensen. Daarin brachten we echt de ontradende boodschap: denk niet dat het vanzelfsprekend is, denk niet dat het gezond is.
We zijn natuurlijk ook bezig met, zoals u terecht stelt, de voorbereiding van een nieuwe gezondheidsconferentie. Het actieplan middelengebruik loopt af en de conferentie zal in 2016 plaatsvinden. Ik kan moeilijk vooruitlopen op wat daar aan prioriteiten en nieuwe acties zal worden geformuleerd. Uiteraard zal dat ook gebeuren op basis van de gegevens die we ter beschikking hebben over de manier waarop Vlaanderen erin slaagt om jonge mensen te overtuigen om te kiezen voor een gezonde levensstijl en van de problematiek die zich aandient in onze hulpverlening.
Ik moet hier nog een laatste initiatief aan toevoegen. Door de staatshervorming is Vlaanderen ook bevoegd geworden voor een behoorlijk deel van de drughulpverlening. Dat betekent dat we er ook een kader voor moeten maken, een decretaal kader, maar ook een conceptueel kader als een toch wel bijzondere expertise binnen onze geestelijke gezondheidszorg. Ook dat is in volle voorbereiding en er zal in oktober ook met de sector een wat groter overleg plaatsvinden om te bekijken hoe we op Vlaams niveau met de nieuwe bevoegdheden de toekomst voorbereiden.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Zoals u weet, ben ik geen specialist, ik ben zelfs geen occasioneel gebruiker. Ik ben geheelonthouder als het op die zaken aankomt.
U verwijst graag naar verschillende partners. U durft zich ook lichtjes te verstoppen achter de VAD en haar adviezen. Als ik de website van de VAD eens bekijk, zie ik dat ze met betrekking tot preventie van softdrugsgebruik en cannabisgebruik, waarschuwt voor een te eenzijdige informatie. Volgens de VAD zou die niet blijken te werken.
Ik kan voor die stelling wel een beetje begrip opbrengen, maar als ik de info- en preventiebrochures bekijk die zij, de Vlaamse overheid en Vlaamse Regering ter beschikking stellen, stel ik vast dat ze een beetje warrig zijn in de communicatie. Verslavingen aan games, roken, alcohol en cannabis worden een beetje door elkaar gehaald. De indruk wordt gewekt dat er goede en slechte manieren van drugsgebruik zijn.
Ik denk, minister, dat er veel duidelijkere signalen moeten worden gegeven dat er alleen maar slechte manieren van cannabisgebruik zijn. Ik kijk ernaar uit, en dat is ook mijn vraag, dat u dit beleid gaat bijsturen in uw volgende plan.
De heer Anseeuw heeft het woord.
Uit de gegevens en de cijfers die zijn aangehaald, moeten we twee conclusies kunnen trekken. Ten eerste: drugs, en in het bijzonder ook cannabis, zijn helemaal niet zo onschuldig of ook maar een beetje oké, zoals sommigen hier vandaag nog altijd durven te beweren. Het is heel belangrijk dat het drugsbeleid die boodschap ook elke dag opnieuw ondubbelzinnig uitdraagt.
Ook de tweede conclusie is niet onbelangrijk. Als we kijken naar de resultaten van het preventieve drugbeleid, dat erop gericht zou moeten zijn om de maatschappelijke kost die uit dat drugsgebruik voortvloeit, zo laag mogelijk te houden, dan kunnen we eigenlijk niet anders dan vaststellen dat dat preventieve drugsbeleid op dat punt faalt. De maatschappelijke kost groeit immers alleen maar, samen met het aantal problematische gebruikers.
Een grondige evaluatie van het preventieve drugsbeleid is dan ook echt op zijn plaats, zeker als we bijvoorbeeld weten dat wanneer er vandaag een preventieve actie wordt ondernomen in het kader van het preventieve drugsbeleid, we er niet in slagen om op een directe manier het effect daarvan te meten. De vraag die ons vandaag dus bezig moet houden, is op welke manier en op welke basis we het preventieve drugsbeleid van morgen vorm kunnen geven.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Wat mij ook opgevallen is in de studie, minister, is dat slechts een beperkt deel van de doorverwijzers huisartsen zijn. Hoe zou u dat verklaren? Huisartsen spelen immers een heel belangrijke rol in het opvangen van signalen van middelengebruik. Het is heel belangrijk dat zij worden opgenomen in die conferentie rond middelengebruik.
Dat laatste is zeker waar, maar het gaat ook breder. Als we naar een nieuw overleg over de structuur van de eerstelijnshulp gaan, is het duidelijk dat er nog heel wat andere expertises en inzichten zijn die bij huisartsen beschikbaar en toegankelijk moeten zijn om naar adequate hulpverlening te verwijzen. Ik ga er absoluut mee akkoord dat ook in deze problematiek de huisarts andermaal een cruciale rol speelt, als zeer toegankelijke vertrouwenspersoon in de eerste lijn. Dat is duidelijk.
Collega’s, het algemene verhaal van een al of niet functionerend preventief beleid zit ook in een zeer maatschappelijke context. We hebben het hier over cannabis, maar we zouden het ook moeten hebben over alcohol, om nog eens een drug te noemen die sociaal aanvaardbaarder is, maar die minstens even problematisch is, als je kijkt naar de risico’s die eraan verbonden zijn.
Een preventief beleid zit in het kader van een samenleving, een samenleving die voor jonge mensen vaak heel hectisch is. Maar de boodschap van de preventie is heel duidelijk: het is een ontradende boodschap. We moeten die boodschap echt wel volhouden. De consistentie is dat ze niet altijd alleen over één specifiek product moet gaan, maar ook vaak een breder verhaal moet zijn om voor een gezonde levensstijl te kiezen. Dat wordt door velen bepleit.
Ik ga ervan uit dat in de voorbereiding op de nieuwe conferentie de initiatieven die genomen zijn, tegen het licht gehouden worden, dat er bekeken wordt wat werkt en wat niet, en dat er ook naar de goede modellen in het buitenland wordt gekeken. Op basis daarvan zullen we inderdaad een nieuw strategisch actieplan voor Vlaanderen ontwikkelen.
Er zijn tot slot nog actoren in het preventiebeleid die we misschien niet direct in beschouwing nemen. Kijk naar ons allen hier in het parlement. Ik weet dat mijn partij altijd heel consequent is geweest in het zich heel hard verzetten tegen een gedoogbeleid van cannabis, maar hier in het parlement zijn er nog altijd partijen die de legalisering van cannabis in hun programma hebben staan. Er zijn jongerenorganisaties die pleiten voor de legalisering van soft drugs en die soms zelfs meer suggereren.
Misschien hebben sommige partijen hier wel mee boter op hun hoofd, door te blijven het foutieve debat aan te zwengelen dat cannabis niet schadelijk zou zijn in een of andere goed gebruikte vorm. Ik denk dat sommige partijen hier boter op hun hoofd hebben, en ik hoop dat ik hier volgend jaar niet opnieuw moet staan om nog eens aan te tonen dat de cijfers van problematisch cannabisgebruik onder onze Vlaamse tieners nogmaals gestegen zijn. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De actuele vraag is afgehandeld.