Report plenary meeting
Actuele vraag over de analyse van de doorlichting in het Vlaams onderwijs
Report
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn bezorgdheid werd maandag gewekt door een artikel in De Standaard over de doorlichting die door de inspectie gebeurt en de stress die ze teweegbrengt bij de scholen. Het blijkt ook dat de doorlichting niet altijd een start is om verbeteringen aan te brengen.
Ik ben vooral ongerust over het feit dat 45 procent van de scholen stress heeft voor de inspectie en dat die stress blijkbaar nog nazindert enkele weken nadien. Ook opvallend is dat slechts 53 procent van de scholen veranderingen zal doorvoeren na de inspectie en dat slechts 42 procent van de scholen vindt dat die veranderingen ten voordele van de leerlingen zijn. Dat zijn toch merkwaardige getallen.
En dan blijkt dat als scholen dan toch concrete adviezen vragen, de inspectie die eigenlijk niet kan geven. Dat is een spijtige zaak, want de inspectie heeft heel wat deskundigheid in huis. En als de veranderingen worden doorgevoerd, dan moet de opvolging gebeuren door de pedagogische begeleidingsdiensten. Ook daar is er af en toe een misverstand over.
Minister, wat hiermee naar voren komt, is dat er eigenlijk een discrepantie is tussen de interne kwaliteitszorg van scholen en de externe kwaliteitszorg die door de inspectie gebeurt. In welke maatregelen denkt u te kunnen voorzien om ervoor te zorgen dat die interne en die externe kwaliteitszorg beter op elkaar aansluiten, zodat de aanbevelingen gegeven door de inspectie ook beter zullen worden gevolgd door de scholen, uiteraard – gezien mijn vraag van vorige week – zonder dat er planlast bij komt kijken?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, u zult me niet kwalijk nemen dat ik niet herhaal wat onze collega reeds heeft gezegd, maar dat ik voortga waar zij is geëindigd. De onderwijsinspectie heeft als opdracht te evalueren en na te gaan of de leerplandoelen daadwerkelijk zijn bereikt. Het is aan de onderwijsverstrekkers zelf en aan de begeleidingsdiensten om zich in te laten met de manier waarop dit gebeurt.
Minister, in de vorige legislatuur hebben we het rapport-Monard gekregen, over de begeleidingsdiensten. Daarin stond reeds dat er een betere samenwerking zou kunnen zijn tussen de inspectie en de begeleidingsdiensten. Ik zou het iets sterker willen formuleren: een structurele en gerichte dialoog, maar met respect voor ieders eigenheid, tussen deze twee instanties is noodzakelijk. Ik wil hier niet citeren uit uw beleidsnota, maar ik denk dat die nota daar zeker en vast reeds een aanzet toe heeft gegeven. Hoe kan er een betere match gebeuren tussen inspectie en begeleidingsdiensten, met als ultieme doelstelling een verbetering ten bate van de leerlingen? Daarbij moet men echter wel rekening houden met de vrijheid van onderwijs en met de zorg van voldoende vertrouwen in het onderwijsveld, en uiteraard mag de planlast niet toenemen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, deze middag heeft de inspectie haar Onderwijsspiegel voorgesteld. Daarbij zijn de resultaten van alle doorlichtingen bekendgemaakt. Het positieve nieuws is dat, als we de resultaten bekijken, ons Vlaams onderwijs in het algemeen goed scoort. We zien ook dat van die scholen die moeten remediëren, 95 procent na een traject een positieve beoordeling krijgt. Vandaag zeggen dat die inspecties in feite weinig opleveren, is dus niet helemaal correct.
Ik erken volmondig dat er een grote discrepantie is tussen de wijze waarop de inspectie inspecteert en haar kader gebruikt, en de manier waarop scholen aan interne kwaliteitszorg doen. We moeten dus proberen om de inspectie de kans te geven om te gaan werken met de kwaliteitszorg die scholen doen, om dat te gaan controleren. We hebben dus een gezamenlijk referentiekader nodig. Ik heb zowel de inspectie als alle partners rond de tafel gebracht om te bekijken hoe we dat referentiekader tegen 2017 uitgewerkt kunnen krijgen, zodat de inspectie en de scholen eigenlijk dezelfde taal beginnen te spreken. Daar knelt immers het schoentje.
Er is wel een onderscheid tussen directies en leerkrachten. Ik kan me voorstellen dat als de inspectie bij een school langsgaat, dit wat stress met zich meebrengt. Dat hoeft natuurlijk niet noodzakelijk zo te zijn, zeker niet als men partners is. In 1991 is echter beslist om de begeleidingsdiensten en de inspectie volledig te scheiden. Ik ga die scheiding niet ongedaan maken, maar ik denk dat de tijd nu rijp is om tot een veel groter partnerschap te komen tussen de beide.
Mijnheer De Meyer, uiteraard moet men daarbij rekening houden met de vrijheid van onderwijs, maar men moet wel een antwoord bieden op de grote nood bij de scholen om die inspectie zelf niet langer als louter een controleur te zien, maar als een partner die mee de onderwijskwaliteit helpt realiseren. Daarom bestaat mijn voornaamste taak er nu in om dat referentiekader uit te werken. De inspectie is vragende partij. Ik ga ervan uit dat ook de netten en de koepels daar sterk achter staan. Dat hoeft helemaal geen aanslag te zijn op de vrijheid van onderwijs en de manier waarop ze vorm geven aan hun pedagogisch project, maar de referenties en de taal die wordt gesproken moeten dezelfde zijn, en vandaag is dat niet het geval.
Ik dank u voor uw antwoord, minister. Een paar punten wou ik onder de aandacht brengen. Zoals u zegt, zal de communicatie inderdaad belangrijk zijn tussen die scholen, die pedagogische begeleidingsdiensten en de inspectie. Het is belangrijk dat die communicatie vanuit de basis komt, dat de leerkrachten, begeleiders en inspecteurs zelf communiceren over verschillende dingen om zo tot betere afspraken en een groter draagvlak te komen. De planlast mag daarbij nooit uit het oog worden verloren.
Daarnaast zijn het wat en het hoe zeer belangrijk. Het wat willen we nog bekijken, maar het hoe vertrouwen we toe aan de professionele deskundigheid van onze leerkrachten, met respect voor de pedagogische vrijheid van de school.
Minister, ik onthoud vooral twee begrippen uit uw antwoord. Dat is enerzijds ‘partners’ en anderzijds ‘samenwerking’. Als we daaraan kunnen werken, kunnen we heel veel bereiken.
Mevrouw Krekels legt de nadruk op communicatie. Ik wil daar ‘empathie’ aan toevoegen. Vanuit waardering kan men soms meer bereiken dan vanuit controle.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, minister, de kwaliteit van ons onderwijs, daar zijn we het met de vraagstellers en met u over eens, dat is ons hoogste goed. Vertrouwen is uiteraard goed als het op kwaliteit aankomt. We vragen veel inspanningen van onze scholen, en controle is ook belangrijk en maakt ze zo mogelijk nog beter.
Het allerbeste, dat is remediëren als er wat schort. Dit rapport geeft aan dat dat te weinig gebeurt, dat er te weinig geremedieerd wordt na de inspectie. Het goede nieuws is dat zowel inspectie als scholen vragen om samen een kader uit te werken waarin die remediëring beter kan gebeuren. U bent van plan om dat te doen. Daarvoor hebt u al onze steun.
De vraag is, als het kader bestaat, hoe gaat dat in de praktijk worden gerealiseerd? Want wat zien we? Bij de pedagogische begeleidingsdiensten wordt er 1,5 miljard euro bespaard. Bij de expertisenetwerken die de begeleiding versterken, wordt er voor 1,5 miljard euro bespaard. Wat zien we bij de netoverschrijdende? Gewoon een afschaffing.
Minister, u hebt daar foute keuzes gemaakt. Ook u kunt daar remediëren. We steunen u daarin ten volle bij de volgende begrotingscontrole.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, ik was blij dat u naar de Onderwijsspiegel verwees die vandaag werd gepresenteerd, ik heb hem snel doorgebladerd, omdat heel wat scholen die maar een tijdelijk gunstig advies hebben gekregen, in twee, drie jaar tijd een hele weg afleggen.
Ik moet toch wel iets onderstrepen. Als men dit bericht leest, zou men kunnen vragen waarom de externe kwaliteitscontrole dan niet wordt afgeschaft. Als dat zoveel stress en poespas geeft!
Ik wil het omgekeerde zeggen. Ik ben zelf inrichtende macht, dat weet u. We hebben in december vijf opvolgingsdoorlichtingen gehad met heel wat stress. Het ging over veiligheid, hygiëne en bewoonbaarheid. Ik kan u zeggen: zonder externe controle was de weg die wij in onze inrichtende macht hebben afgelegd, nooit afgelegd.
Het begint bij een goede onafhankelijke empathische doorlichting. Daarin geef ik de heer De Meyer gelijk. Het moet wel heel correct gebeuren. Daar hebben alle scholen echt wel nood aan. Zeker op de terreinen die ik net genoemd heb – veiligheid, hygiëne en bewoonbaarheid – kunnen we geen risico’s nemen.
Dat er een afstemming moet komen met het referentiekader in Brussel en met de pedagogische begeleiding, daarin geef ik u 100 procent gelijk. Mijn enige vraag is: hebt u bepaald wanneer dat kader af moet zijn? Daar zijn echt wel vragen over.
Ik heb zelf aan de inspectie gevraagd om een referentiekader uit te werken. Ze hebben daar positief op gereageerd. We voelen echt wel dat controle noodzakelijk is, maar het is minstens even noodzakelijk dat met het resultaat van die controle iets gebeurt, dat er voldoende data worden uitgewisseld, dat de controle gebruikt wordt om de interne kwaliteitszorg te verbeteren. Ik denk dat de tijd zeer rijp is om dat te doen.
Mevrouw Gennez, ik vind uw opmerking eens te meer zeer eigenaardig. De Onderwijsspiegel gaat over het schooljaar 2013-2014. Ik vind het bijzonder spijtig dat ik u vandaag als Vlaams minister van Onderwijs niet kan zeggen hoe ik dit de praktijk zal realiseren want mijn voorganger van uw partij heeft nooit werk gemaakt van het referentiekader. Wij moeten nu starten van nul en we gaan dat ook doen. (Opmerkingen van mevrouw Caroline Gennez)
Zolang u uw plaat afdraait, zal ik mijn plaat opnieuw draaien. Zo is dat nu eenmaal. (Applaus bij de meerderheid)
Het gaat hier over veel meer dan communicatie en empathie, het gaat over inspectie inzetten en maximaal gebruik maken van de meerwaarde die zij kan bieden.
De inspectie gaat op bezoek bij de scholen en zij ziet alles in de praktijk. Dat is ook zo bij de pedagogische begeleidingsdiensten. Zij moeten wel met elkaar praten en werken om ervoor te zorgen dat de kwaliteit verbetert. Ik volg de heer De Ro wanneer hij zegt dat die inspectie onafhankelijk moet blijven doorlichten. Zij is echt noodzakelijk maar meer dan vandaag moet zij in de toekomst in partnerschap en voor de scholen kunnen werken.
Wat mij interesseert, is niet de Onderwijsspiegel maar het resultaat dat wordt geboekt op de werkvloer. Dat hoeft geen stress teweeg te brengen, eigenlijk zou iedereen er naar moeten uitkijken want het zou een puur kwaliteitsverhogend instrument moeten zijn, en dat is waar wij willen aan werken.
Wat het tijdskader betreft, heb ik het al gehad over 2017. We gaan nu volop aan de slag met het onderwijsveld en de inspectie om na te gaan wat in dat onderwijskader moet worden opgenomen. We willen het pedagogisch project niet proberen te sturen, het moet outputgericht zijn maar het moet wel gaan over dezelfde referenties. Nu zitten we met het probleem dat de inspectie een bepaalde methode volgt, dat scholen een interne kwaliteitszorg hebben die een andere methode volgt en dat die twee eigenlijk niet matchen. Dat geeft natuurlijk extra stress omdat men niet goed op voorhand weet hoe dit zal gebeuren. Dat gaat verder dan puur de veiligheid, mijnheer De Ro, het gaat over alles wat gekend moet zijn bij scholieren aan het einde van de rit. Dat moet duidelijk en transparant zijn. Het moet een kader zijn dat de scholen, de begeleiding en de inspectie hanteren. Ik hoop dat we het daar binnenkort over eens kunnen geraken.
Minister, we zullen dit met veel aandacht blijven volgen. Voor een aantal zaken zitten we in dezelfde denklijn.
In het krantenartikel werd ook gesproken over een gegeven dat zou kunnen helpen om die inspectie of controle te versterken, en dat is de centrale toets. Dat is geen extra planlast want die eindtoetsen aan het einde van de lagere school zou kunnen worden vervangen door de huidige eindtoetsen. En dan krijgen we een heel mooi beeld, namelijk of alle scholen wel de leerplandoelen bereiken. Mijn partij kan zich daarin vinden. Dat zou een hulpmiddel kunnen zijn voor de inspectie.
Ik ben het driemaal eens met wat er is gezegd, ten eerste over de voormalige minister van Onderwijs, ten tweede met de heer De Ro die zegt dat het een kwestie is van evenwicht en tot slot over het feit dat de ultieme toets is hoe het onderwijs voor onze leerlingen beter kan worden.
De actuele vragen zijn afgehandeld.