Report plenary meeting
Report
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van het ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXIV.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, geachte collega’s, ik wilde nog wijzen op een aspect van OD XXIV dat mij bijzonder teleurstelt. We konden het gisteren ook lezen op brusselnieuws.be. Er is een verstrenging van de inschrijvingsregels voor het Nederlandstalig onderwijs te Brussel. De ouders moeten in plaats van een B1-attest over de kennis van het Nederlands een B2-attest kunnen voorleggen om te beantwoorden aan de voorrangsregel voor het inschrijven van hun kind in een Nederlandstalige school.
Voor alle duidelijkheid: Nederlandskundigen, Nederlandstaligen genieten 55 procent voorrang voor de inschrijving voor een – zeldzame – plaats in het Brusselse onderwijs. En nu wordt die regel verstrengd wegens zogenaamd misbruik.
Minister, ik wil iets zeggen over het niveau B2. De rectoren van de universiteiten in Vlaanderen vinden dat eigenlijk wel een redelijk hoog niveau voor hun buitenlandse docenten. Ik denk dat u van de ouders een betrekkelijk hoog niveau vraagt als zelfs de rectoren voor buitenlandse docenten die zouden komen lesgeven aan de Vlaamse universiteiten, een niveau lager vragen.
Minister, waarom ben ik niet tevreden met de aanpassing van die voorrangsregel? Ik denk dat bijkomende regels of een verstrenging van de regels het probleem niet zullen oplossen. U weet dat de VGC massaal heeft geïnvesteerd in het Brusselse onderwijs. Ook de Vlaamse Regering heeft wat geïnvesteerd, maar in plaats van scherpere voorrangsregels had men het capaciteitsprobleem beter aangepakt door meer plaatsen te creëren zodat het niet nodig was om regels uit uw hoed te toveren.
Minister, kort voor de verkiezingen stuit het mij het meest tegen de borst dat u daar plotseling over communiceert en ermee uitpakt als dé oplossing om uw Vlaams-Brusselse kiezer gerust te stellen – want die mensen staan inderdaad maar al te vaak op wachtlijsten. Met het plaatstekort en de vele voorrangsregels is het niet alleen zo dat geen kat haar jongen nog terugvindt in deze situatie, maar dat er eigenlijk te weinig plaatsen zijn om zelfs diegenen die voorrang zouden hebben meteen een plaats te kunnen geven in de scholen die zij hebben opgegeven.
Minister, daarom wou ik bij dezen mijn kritiek herhalen. Ik vind dat de Vlaamse Regering meer had moeten doen inzake capaciteitsuitbreiding. Dat vergt het maken van keuzes. De verstrenging van de inschrijvingsregels is voor mij een druppel op een hete plaat. U hebt daarmee het Brusselse probleem niet opgelost.
Minister Smet heeft het woord.
Voorzitter, ik had mij voorgenomen niet te veel in te gaan op inhoudelijke aspecten, aangezien het debat al uitvoerig is gevoerd in de commissie, maar misschien is dat op dit punt niet gebeurd.
Ik denk dat mevrouw Brusseel iets ontgaat. Eerst wil ik zeggen dat we onze verantwoordelijkheid hebben opgenomen wat de capaciteit in Brussel betreft. De Vlaamse Gemeenschap en de VGC hebben dat samen gedaan. Ik weet dat sommigen graag het verhaaltje vertellen dat de VGC dat doet, maar we hebben dat samen gedaan. De Vlaamse Gemeenschap heeft bij mijn weten zelfs meer geld geïnvesteerd dan de VGC. Het gaat om 1 of 2 miljoen euro meer. Daarover kunnen we nog discussiëren als de eindafrekening wordt gemaakt. Het is ongeveer fiftyfifty.
Het gaat om iets meer dan 70 miljoen euro. Er zijn tot nu toe iets meer dan 2200 plaatsen bij gekomen. De komende maanden en jaren zal dat nog tot iets meer dan 5000 plaatsen stijgen. We hebben onze verantwoordelijkheid opgenomen. De Franse Gemeenschap heeft dat niet of veel te traag gedaan. Pas in 2017 zullen zij over bijkomende plaatsen beschikken. Dit verhoogt natuurlijk de druk op het Nederlandstalig onderwijs.
Mevrouw Brusseel, zelfs indien we u zouden hebben gevolgd, wat volgens mij niet noodzakelijk een goede zaak voor alle kinderen of leerkrachten zou zijn geweest, en we de capaciteit hadden verhonderdvoudigd, hadden we nu nog een prioriteitenregeling voor Nederlandstaligen moeten uitvoeren. U verwart immers twee zaken. Ik heb me laten vertellen dat u dat op tvbrussel ook hebt verklaard. Het klopt echter niet.
Het is eigenlijk heel eenvoudig. Aangezien de Franse Gemeenschap heeft gefaald en geen bijkomende plaatsen heeft gecreëerd, is er een globaal tekort in Brussel. Ik ben niet de enige die dat zegt. Zelfs Franstalige politici zijn het hier ondertussen mee eens.
Ik zou hier nog aan kunnen toevoegen dat het bijzonder jammer is dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest nooit de coördinatierol heeft opgenomen. In steden als Antwerpen, Mechelen of Gent heeft het stadsbestuur dat wel gedaan. Gelukkig heeft de nieuwe minister-president Vervoort nu verklaard dat hij dat in de toekomst wel wil doen. Hij heeft hiervoor zelfs een topambtenaar benoemd. Dat is trouwens een kabinetsmedewerker. Die benoeming toont aan dat hij inziet dat het nodig is. Hij heeft me dat trouwens ook zelf verteld. Indien het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dit wel had gedaan, had de gewestregering zelf doelstellingen kunnen bepalen.
Zelfs als we veel meer bijkomende plaatsen zouden creëren, zouden we over een voorrangsregel voor Nederlandstaligen moeten beschikken. Ik wil immers dat elke Nederlandstalige in Brussel prioritair een plaats in het Nederlandstalig onderwijs moet krijgen. Ik hoop dat u dat ook wilt. Dat is niet meer of minder dan een kwestie van gezond verstand.
Zelfs iemand als Philippe Moureaux vindt nu dat de Vlaamse Gemeenschap gelijk heeft. Ik wil hem geen franskiljon noemen, maar hij is toch wel heel Franstalig. U moet me dus niet vertellen dat die voorrangsregel onnozel is.
Ik heb van mensen op het terrein vernomen dat er een probleem is met het niveau B1. Er passeren mensen met een B1-attest van het Huis van het Nederlands die eigenlijk geen Nederlands spreken of niet Nederlandstalig zijn. Het klopt niet dat die mensen gebruikmaken van een voorrangsregel voor Nederlandstaligen. Ik heb dan ook besloten dat niveau te verhogen.
Mevrouw Brusseel, mag ik u eraan herinneren dat ik, samen met de meerderheid, in het begin van de legislatuur heb verklaard dat ik de verklaring op eer wilde vervangen. Iedereen heeft me toen geantwoord dat we die verklaring niet konden vervangen. Als ik me niet vergis, was uw voormalige fractievoorzitter een van die mensen. Ik heb toen besloten het toch te doen en het risico voor de rechtbank te lopen.
Deze meerderheid heeft beslist de verklaring op eer door een bewijs te vervangen. We hebben het gehaald. Het gaat om een diploma of om een attest. Nu we vaststellen dat het niveau B1 te laag is om echt als Nederlandstalige te worden beschouwd, verhogen we dit niveau. We hebben steeds gesteld dat het decreet betreffende het inschrijvingsrecht een evolutief decreet is. Dit betekent dat we het steeds aan de praktijk moeten aanpassen.
Samengevat, u verwart twee zaken, namelijk de capaciteit en de voorrangsregel. Zelfs indien we in Brussel een miljoen plaatsen voor alle kinderen zouden hebben, zouden we nog over een voorrangsregel voor Nederlandstaligen moeten beschikken. Het ene heeft niets met het andere te maken. Soms zijn de zaken eenvoudig.
Minister, mijn visie is misschien eenvoudig, maar ze strookt niet met uw eenvoudige visie. Hoewel de discussie weliswaar verschillende componenten omvat, blijft het een enkele discussie.
We moeten aan bepaalde mensen voorrang verlenen indien het aantal plaatsen beperkt is. Het pijnlijke aan de voorrangsregels is dat iemand die geen voorrang heeft of die niet meteen bij de eersten is die voorrang krijgen, niet een beetje meer naar achteren in de rij komt te staan, maar dreigt niet meer binnen te geraken in de school van keuze. Dat is de realiteit. De broertjes en de zusjes hebben iets meer voorrang dan de Nederlandstaligen. Als er te weinig plaatsen zijn, beginnen uw voorrangsregels met elkaar te conflicteren.
Volgens u hebben we samen met de VGC sterk geïnvesteerd. Misschien hebben we zelfs meer geïnvesteerd. Mag ik u eraan herinneren dat het de verdomde plicht van de Vlaamse Gemeenschap is in de capaciteitsuitbreiding te investeren. Het is absoluut geen kerntaak van de VGC in schoolgebouwen te investeren. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Minister, ik zou graag uitspreken. U moet niet zenuwachtig worden. De investeringen in schoolgebouwen zijn absoluut een taak van de Vlaamse Regering. Dat had al eerder moeten gebeuren. Het was immers mogelijk die demografische groei al een tijdje te zien aankomen. Ik wil het dan ook niet allemaal in uw nek schuiven. Maar geef toch gewoon toe dat de inspanningen die gedaan zijn, te klein en te gering waren. U zegt dat het Nederlandstalige onderwijs te lijden heeft onder het capaciteitsgebrek van het Franstalige onderwijs. Ik ben ervan overtuigd dat er een aantal leerlingen zijn die misschien naar het Franstalige onderwijs zouden gaan, mocht daar geen capaciteitsprobleem zijn. Maar laten we eerlijk wezen: het Nederlandstalige onderwijs is voor veel Brusselse ouders, welke taal ze thuis ook spreken, de eerste keuze, om redenen van kwaliteit. Mochten ze het financieel heel breed hebben, zouden ze misschien nog kiezen voor een Europese school of een ‘lycée français’, maar het Nederlandstalige onderwijs is sowieso vaak de eerste keuze.
Wat de regelgeving en de voorrangsregels betreft, minister, heb ik sowieso een probleem met al dat soort regeltjes en reglementeringen. Je kunt ze op dit moment niet afschaffen, omdat er inderdaad een te groot kwaliteitsverschil is tussen de onderwijsinstellingen in Brussel, dat is juist, maar om het hier allemaal simpelweg op het Franstalige onderwijs of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering af te schuiven, lijkt mij ietsje te gemakkelijk.
Ik wil tot slot nog kort schetsen waarom al die regelneverij mij de strot uitkomt. Het is voor kinderopvang intussen van hetzelfde laken een broek. Ik heb mij een tijd geleden ingeschreven. Of beter: ik heb mijn dochter ingeschreven. Want laten we wel wezen, het zijn de ouders die worden gescreend of ze Nederlandstalig zijn en of ze hoger opgeleid zijn, terwijl het eigenlijk om een plaats voor de kinderen gaat.
Ik word dus opgebeld voor de kinderopvang en krijg een vriendelijke dame aan de lijn, die een uitvoerig gesprek met mij voert over alle criteria waaronder ik zou kunnen vallen. Na een gesprek van tien minuten vraagt ze mij plots of ik Nederlandstalig ben. Nu denk ik te mogen zeggen, collega’s, dat ik redelijk vlotjes ben in mijn uitdrukking. Ik denk dat ik redelijk goed ter taal ben. Ik was op dat moment geen politica, maar burger, moeder, hoe je het wilt noemen. Dan snap je plots welk gevoel je als burger krijgt van al dat soort regelgeving. Je hebt een gesprek met een ambtenaar, en na tien minuten vraagt men of je Nederlandstalig bent. En dan, als kers op de taart, minister, om de kafkaiaanse toestand compleet te maken: “Kunt u dat ook bewijzen, mevrouw Brusseel?” Toen lag ik om van het lachen, moet ik eerlijk zeggen.
Dan staat u daar met uw scherpe regelgeving over een attest B1 en B2. Misschien zullen ze mij ook nog vragen om een interview te laten afnemen in het Huis van het Nederlands. Het is allemaal kafkaiaans. Plaatsen hebben we nodig in ons onderwijs, geen regeltjes. Plaatsen en kwaliteitscontrole! (Applaus bij Open Vld en Groen)
Begrijp ik het nu goed dat u ook zegt dat de voorrangsregel voor Nederlandstaligen niet nodig is?
Neen, ik heb zelfs letterlijk het tegenovergestelde gezegd. U gaat mij hier geen woorden in de mond leggen die ik niet uitgesproken heb. Want ge zijt een filouke, ik ken u al langer dan vandaag! Dat gaat u mij niet lappen, minister. (Opmerkingen. Gelach)
Ik heb expliciet gezegd dat door het capaciteitsprobleem die regels inderdaad nodig zijn. Oké? Bon.
Ik weet dat ge van filoukes houdt. (Opmerkingen. Gelach)
Goed, ik wil nog één ding zeggen, want we moeten het debat niet voeren. Het ene heeft niet met het andere te maken. Als er veel extra capaciteit bij komt, hebben we altijd nog een voorrangsregel voor Nederlandstaligen nodig.
Ik wil er u op wijzen dat het wel de opdracht van de VGC is. De VGC kan, in tegenstelling tot de Vlaamse Gemeenschap overigens ook zelf scholen oprichten. De Vlaamse Gemeenschap kan dat niet, de VGC wel. Het wordt in dezen beschouwd als een lokaal bestuur.
Wij hebben met deze meerderheid extra geld aan de VGC gegeven, in tegenstelling tot de andere lokale besturen in Vlaanderen, juist om ze de mogelijkheid en de ruimte te geven om in extra schoolcapaciteit te kunnen investeren. Dat hebben we ook gedaan. We hebben dus heel wat gedaan.
Veel mensen hebben mij de afgelopen dagen gezegd – ook Paul Delva nog in de commissie – dat het voor een Brusselaar uiteindelijk niet veel uitmaakt of het nu de Vlaamse Gemeenschap of de VGC is die investeert. In dezen hebben wij beiden samen 74 miljoen euro geïnvesteerd. Nog niet al het geld is trouwens uitgegeven, mevrouw Brusseel. Er is geld dat nog niet gebruikt is, maar goed, dat laten we nog even in het midden.
We hebben dus onze verantwoordelijkheid genomen. We zullen dat in de toekomst ook blijven doen. Nogmaals, capaciteit heeft niets met de voorrangsregel te maken, en wij hebben van de sector begrepen dat men er vindt dat dit van B1 moest worden opgetrokken tot B2.
Wat de methode betreft, ben ik het eens met de heer Bouckaert dat er een debat over het legaliteitsprincipe moet komen. Ik stel alleen vast dat de Raad van State dat voortdurend steeds strenger interpreteert, dat er steeds meer per decreet moet worden ingevoerd. We kunnen dat debat hier wel voeren, maar er is toch een issue. Ik ben het ermee eens dat het debat moet worden gevoerd. Ik wil er toch ook op wijzen dat er normaliter in juni, juli wordt gestemd over een onderwijsdecreet. Nu is het april. Bovendien is deze zittingsperiode drie weken korter dan de voorgaande. Bovendien hebben we gezegd dat we tot het einde van de zittingsperiode zouden besturen. Ik heb de afgelopen twee jaar ook meermaals open en bloot in de commissie gezegd dat het laatste onderwijsdecreet een belangrijk decreet zou zijn, dat daar veel in zou staan. Er is terecht opgemerkt dat er ook fundamentele zaken in staan. Dat klopt. Ik begrijp dat daar opmerkingen over worden gemaakt, maar ik hoop dat u ook begrijpt dat we geen andere keuze hebben. Ik zal overigens met heel veel belangstelling bekijken of, indien iemand anders minister van Onderwijs wordt, hij die methode al dan niet zal voortzetten. Ik ben bijzonder benieuwd te vernemen of er plots geen OD XXV meer zal verschijnen. Sta me toe te zeggen dat ik ernstig betwijfel dat men die techniek niet meer zal gebruiken.
Natuurlijk reageren sommigen uit de sector. Het onderwijs is geen eensgezinde sector. Er zijn zeer veel meningen. Er zal altijd wel iemand tegen zijn. Ook dat is bijna een wetmatigheid.
We hebben tijdens deze zittingsperiode heel wat gedaan. Onder andere was er die schaalvergroting, het feit dat het vrij onderwijs zelfs zonder decreet tot schaalvergroting is overgegaan. Er is het feit van de zijinstroom. Er is de 1,6 miljard euro, de hervorming. Ik kan veel dingen opsommen. We hebben het allemaal opgesomd, heel objectief, puur feitelijk. Ik denk dat dit een van de zittingsperiodes is geweest waarin het meest effectief is beslist voor het onderwijs op korte termijn, maar waarin er ook effectief stenen zijn verlegd op lange termijn.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, nr. 2422/12)
– De artikelen I.1 tot en met II.5 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er is een amendement tot invoeging van een artikel II.5/1. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, nr. 2422/13)
De stemming over het amendement wordt aangehouden.
– De artikelen II.6 tot en met III.23 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er is een amendement tot invoeging van een artikel III.23/1. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, nr. 2422/13)
De stemming over het amendement wordt aangehouden.
– De artikelen III.24 tot en met VI.31 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er is een amendement tot invoeging van een artikel VI.31/1. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, nr. 2422/13)
De stemming over het amendement wordt aangehouden.
– De artikelen VI.32 tot en met X.11 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.