Report plenary meeting
Report
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXIV.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Celis, verslaggever, heeft het woord.
Voorzitter, naar jaarlijkse gewoonte worden een aantal decretaal te regelen bepalingen met betrekking tot het onderwijs in een verzameldecreet samengevoegd. Dit wordt in het voorliggend ontwerp van decreet voor de 24e keer gedaan. Wat dit ontwerp van decreet betreft, zijn mevrouw Vanderpoorten en ik de verslaggevers. Ik zal een kort verslag uitbrengen van de belangrijkste punten in het voorliggend ontwerp van decreet.
Tijdens de commissiebesprekingen heeft de minister verklaard dat het ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXIV de bedoeling heeft een aantal verbeteringen en verduidelijkingen te geven met betrekking tot decretale bepalingen in bestaande thema- en niveaudecreten, de regelgeving te vereenvoudigen en afspraken in het kader van de beleidsnota, de beleidsbrieven en cao’s uit te voeren.
Wat het basisonderwijs betreft, bevat het ontwerp van decreet bepalingen om het getuigschrift basisonderwijs aan de leerplandoelen te koppelen om op die manier de eindtermen te bereiken. Momenteel oordeelt de klassenraad autonoom of een regelmatige leerling in voldoende mate de in het leerplan opgenomen doelen heeft bereikt. De voorliggende wijziging beoogt meer uniformiteit inzake de uitreiking van het getuigschrift basisonderwijs.
Een belangrijke verandering met betrekking tot het basisonderwijs betreft wetenschap en techniek. In navolging van het Masterplan Secundair Onderwijs zal het leergebied wereldoriëntatie in twee aparte leergebieden worden opgesplitst.
Wat het secundair onderwijs betreft, wordt de regelgeving voor het onthaalonderwijs anderstalige nieuwkomers (OKAN) aangepast. De onderwijsloopbaan van onthaalleerlingen wordt verbeterd door rekening met het advies van de klassenraad te houden. Daarnaast zullen voor de programmatie van het onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers nieuwe afspraken worden gemaakt.
Verder zijn in het hoofdstuk over het secundair onderwijs een aantal wijzigingen opgenomen in verband met de ingebruikname van nieuwe vestigingsplaatsen. De ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats tijdens een bepaald schooljaar wordt door het schoolbestuur uiterlijk op 31 maart van het voorafgaand schooljaar aangevraagd. De onderwijsinspectie onderzoekt de aanvraag op veiligheid en verstrekt een advies aan de Vlaamse Regering, die over de goedkeuring beslist. Het advies en de beslissing worden op uiterlijk 30 juni van het voorafgaand schooljaar aan het schoolbestuur meegedeeld.
Wat de omzetting van structuuronderdelen in het secundair onderwijs betreft, bestaat momenteel een grote diversiteit aan regelgeving. Dankzij dit ontwerp van decreet zal de Vlaamse Regering kunnen beslissen bestaande structuuronderdelen om te zetten. De omzetting houdt in dat een structuuronderdeel wordt opgeheven of inzake een of meerdere kenmerken wordt gewijzigd.
In het ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXIV zijn tevens enkele wijzigingen met betrekking tot leren en werken opgenomen. Ik zal deze wijzigingen even overlopen.
De eerste wijziging betreft de vereiste beroepskwalificaties in leren en werken. Het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap voorziet in een screening van bestaande opleidingen met de bedoeling een rationeel onderwijsaanbod tot stand te brengen. De screening dient te verlopen volgens een bepaalde kalender, die tot en met 2015 loopt. In het decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap worden verschillende data weggeschreven. Dit laat toe om de omschakeling volgens een nieuwe kalender door middel van een uitvoeringsbesluit tot stand te brengen.
Een tweede wijziging creëert voor het voltijds secundair onderwijs de mogelijkheid van een zogenaamde gedoogperiode indien een instelling niet aan de rationalisatienormen voldoet.
Tot slot is er nog de evaluatie van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap. Vanwege procedures was die evaluatie in 2013 niet haalbaar. Om die reden is ze naar 2014 verplaatst.
In het onderdeel over het volwassenenonderwijs staan bepalingen om een soepele doorstroming tussen de verschillende richtgraden in het studiegebied NT2 te realiseren. Een cursist zal tot de mondelinge of schriftelijke component van een opleiding NT2 kunnen worden toegelaten indien hij de competenties van diezelfde component in de onderliggende richtgraad heeft behaald. Voor de centra voor volwassenenonderwijs wordt overigens een verplichting ingeschreven om voor elke cursist NT2 een individuele leertrajectbegeleiding te organiseren.
Voor het hoger onderwijs zijn er een aantal regelingen opgenomen om de termijnen van indienen voor anderstalige opleidingen te optimaliseren. Wat de taalkennis van docenten betreft, zal via dit ontwerp van decreet worden bepaald dat docenten het vereiste taalattest moeten hebben ten laatste op 15 februari 2015.
Uit een studie van 2009 van de Vlaamse Interuniversitaire Raad is gebleken dat de salarisschalen voor het zelfstandig academisch personeel volstaan voor een correcte verloning. Dat geldt niet voor de absolute topprofielen. Om de universiteiten meer mogelijkheden te bieden voor het aanwerven en behouden van topprofielen, is in cao IV hoger onderwijs overeengekomen dat de mogelijkheden voor het toekennen van een premie uitgebreid worden.
Vervolgens wil ik u ook nog informeren over een aantal veranderingen in de rechtspositie van het onderwijspersoneel. Voor zedenleer is er momenteel nog sprake van ‘leraar’ en ‘leermeester’. Met het ambt van ‘leraar niet-confessionele zedenleer’ is er in de toekomst één uniforme ambtsbenaming. Bovendien wordt in de decreten rechtspositie voortaan de term ‘leerkracht levensbeschouwelijk onderwijs’ gebruikt.
Daarnaast wordt er nog een nieuw hoofdstuk ingevoegd in de decreten rechtspositie onderwijspersoneel met de bepalingen die moeten zorgen voor de re-integratie in het onderwijs van een aantal personeelsleden. Het gaat dan ten eerste om personeelsleden die bij beslissing van het Bestuur medische expertise (Medex) definitief ongeschikt bevonden zijn voor de uitoefening van hun gewone werkzaamheden, maar wel geschikt voor een specifieke functie. Ten tweede gaat het om personeelsleden die een beroep doen op de procedure tot re-integratie.
Ik eindig graag met een aantal bepalingen in uitvoering van cao X. In het ontwerp van decreet worden bepalingen toegevoegd voor de salarisschaal van kinderverzorgers en de rechtsgrond voor een verlofregeling voor de contractuele personeelsleden. Verder wordt er een afdeling toegevoegd met betrekking tot de personeelsleden tewerkgesteld in de voor- en nabewaking in de Nederlandstalige basisscholen van het Gemeenschapsonderwijs in Brussel. Dit dossier staat al sinds de jaren 80 open, en nu is er een oplossing voor het statuut van die personeelsleden.
Tot daar, voorzitter, minister, mijn korte samenvatting van Onderwijsdecreet XXIV. (Applaus)
De heer Van Dijck heeft het woord.
U krijgt vijf minuten spreektijd, mijnheer Van Dijck.
Ik zal trachten die vijf minuten niet vol te maken, voorzitter.
Dit is een genummerd decreet, collega’s, en het is voorspelbaar dat er heel wat discussie gevoerd zal worden over de aanpak van zo’n genummerd decreet. Ik wil toch de focus leggen op de inhoud van dit genummerde ontwerpdecreet.
Drie zaken zijn voor ons fundamenteel en essentieel. We leggen ook in OD XXIV een aantal focussen die een uitrol zijn van het zogenaamde masterplan secundair onderwijs. Wij scharen er ons als N-VA achter om dit stap voor stap uit te voeren. Ook in dit Onderwijsdecreet zijn er stappen ter zake gezet.
Ik denk in het bijzonder aan het luik ‘wetenschap en techniek’, waar ook in de commissie een boompje over is opgezet. We hebben daar ook een hoorzitting over gehouden. Wij zijn en blijven een sterk pleitbezorger, samen met iedereen die dit ontwerp van decreet goedkeurt. Het is belangrijk om die technische en wetenschappelijke component bij naam te noemen. Man en paard noemen, is belangrijk om het vervolgens ook herkenbaar in ons onderwijs te kunnen neerzetten.
Ik wil even stilstaan bij de regelgeving voor anderstalige nieuwkomers, die ook aangepast wordt, en dat in navolging van het advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Wij vinden het positief dat de programmatieprocedure voor een onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers versoepeld wordt.
Wat het volwassenenonderwijs betreft, is het goed dat de bepalingen die zijn opgenomen in OD XXIV voortaan zullen zorgen voor een betere doorstroming tussen de diverse richtgraden binnen NT2.
Collega’s, ik wacht het debat ook af, als lid van de meerderheid, die dit ontwerp van decreet mee goedkeurt, een ontwerp met diverse facetten en luiken. Ik zal me klaar houden om me nog te mengen in het debat, op basis van de uiteenzettingen die er vanuit de oppositie zullen komen. Ik zie aan de gezichten van een aantal collega’s dat ze daar klaar voor zijn. Eigenlijk ben ik dus enigszins ongelukkig met het feit dat ik als eerste moest spreken. Voorzitter, ik heb me duidelijk gehouden aan mijn spreektijd, maar ik zal met de nodige alertheid het debat verder volgen.
U hebt uw vijf minuten niet opgebruikt, maar goed.
De heer Bouckaert heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, ik ben zes keer meer waard dan de heer Van Dijck. Ik spreek dus dertig minuten in plaats van vijf minuten.
Net zoals mijn collega’s van Open Vld en Groen heb ik me breedvoerig gemengd in de commissiebespreking over de gevolgde werkwijze bij OD XXIV. Ik ben ook punt per punt ingegaan op een hele reeks artikelen en amendementen. Ik zal dat hier niet overdoen, u moet het commissieverslag maar lezen. Ik zal echter van de gelegenheid gebruik maken om de perikelen met betrekking tot OD XXIV in het bredere kader te plaatsen van de problematiek van de slimme en behoorlijke decreetgeving. Dit laatste sluit overigens aan bij de beleidsnota van maart 2010 van onze voorzitter, de heer Peumans, getiteld ‘Ons Vlaams Parlement in actie’, als u zich die nog herinnert, beste Jan.
Voor de meeste leden van deze meerderheid en de regering staat behoorlijke wetgeving blijkbaar gelijk aan wetgeving die de meerderheid er met alle mogelijke middelen kan doordrukken: we zijn het talrijkst en we hebben dus gelijk. Om maar één voorbeeld te geven van deze stompzinnige mentaliteit: ik heb een voorstel van resolutie uitgeschreven om in de methodiek van de reguleringsimpactanalyse (RIA) de toetsing aan de grondrechten beter uit te bouwen. Dit partijoverschrijdende voorstel van resolutie werd door de meerderheid geweigerd met als argument dat de meerderheid in het parlement daar zelf wel voor zou zorgen. Weg dus met de RIA’s en andere toetsen: de brute wil van de meerderheid primeert absoluut.
In zijn schitterend boek The Rise of Illiberal Democracy, verschenen in 1997, schetst Fareed Zakaria hoe in de nieuwe democratieën die uit de implosie van het socialistisch blok zijn ontsproten, de absolute wil van de communistische eenheidspartij is vervangen door de absolute wil van de partij of de dictator die via verkiezingen – frauduleus of niet – aan de macht is gekomen. Respect voor mensenrechten of parlementaire procedures is van geen enkele tel. Met mijn voorstel van resolutie wou ik verhinderen dat ook Vlaanderen evolueert naar een ‘illiberal democracy’. Wil men als een fatsoenlijke democratie functioneren, dan moeten de producten van het Vlaams Parlement op een behoorlijke manier tot stand komen en moeten ze inhoudelijk stroken met de basisrechten die in de Grondwet en in de door ons ondertekende verdragen zijn geformuleerd.
Ik wil verwijzen naar de studie die de commissie Onderwijs heeft laten maken door de professoren Popelier en Marneffe en die aan alle commissieleden werd bezorgd. Voorzitter, ik zal u ook een exemplaar geven, want dat is door de commissie betaald. U ziet dat er een blauw randje aan is. Uw partijvoorzitter heeft in een debat op de Nederlandse televisie gezegd dat de N-VA een liberale partij is. Daarom heb ik een blauw randje aangebracht. (Gelach)
Hij zei dat hij voor de VVD zou stemmen als hij in Nederland zou wonen, en de VVD is een liberale partij, dus is de N-VA een liberale partij. Dat beweert hij, niet ik. Vandaar het blauwe randje.
Mijnheer Bouckaert, u bewijst niet dat u zes keer meer waard bent dan ik. Die logica volg ik echt niet.
Dat is uw interpretatie. Maar kom, laten we terugkeren naar de studie. Daaruit blijkt dat er in de periode van 2008 tot 2012 286 wetten en decreten op 838 beroepen of prejudiciële vragen ongrondwettig werden verklaard, dat is dus 34 procent. In een normale democratie is de vernietiging van een wet wegens ongrondwettelijkheid een uitzonderlijk iets. 34 procent is niet meer uitzonderlijk. Wij herinneren ons nog zeer goed de vernietiging van delen van het Grond- en Pandendecreet en de schorsing van de overgangsmaatregelen voor het huisonderwijs. Twee affronten voor het Vlaams Parlement, maar er zijn er natuurlijk nog veel meer.
Om dergelijke affronten te voorkomen, is het dringend noodzakelijk onze instrumenten te verscherpen om na te gaan of onze producten wel beantwoorden aan de kwaliteitseisen, zoals de procedurele rationaliteitstoets, het proportionaliteitsbeginsel, de legitimiteit van het doel van de wet of het decreet, de geschiktheidstest, de noodzakelijkheidstest en de proportionaliteit van de maatregel.
De procedurele rationaliteitstoets, die erin bestaat dat moet worden nagegaan of de wetgever zijn maatregel wel gesteund heeft op een grondige en geïnformeerde belangenafweging, werd trouwens grondig geanalyseerd door Koen Lenaerts, ondervoorzitter van het Europees Hof van Justitie, in zijn artikel The European Court of Justice and Process-Oriented Review. Mochten collega’s zich de moeite getroosten dit artikel te lezen, dan zouden zij tot de slotsom komen dat rechter Lenaerts hier wel welkom is om een erepenning in ontvangst te nemen of lezingen te houden, maar dat de meerderheid in haar wetgevend werk weinig of geen rekening houdt met de juridische visie van deze voortreffelijke magistraat. Dat blijkt ten volle uit de hele werkwijze die gevolgd werd in OD XXIV.
Van twee dingen wil je niet weten hoe ze gemaakt worden, van worsten en van wetten, aldus Otto von Bismarck. (Gelach)
Van OD XXIV wil je dat helemaal niet weten, op straffe van politieke misselijkheid. Bij een wetsontwerp maakt een normale regering vooraf haar huiswerk en legt dit huiswerk eerst informeel voor aan haar meerderheidsfracties, om het daarna voor te leggen aan het parlement, waarbij het dan voornamelijk de oppositie is die vanuit haar zienswijze het ontwerp via amendementen tracht bij te sturen. Zo niet dus bij OD XXIV. De regering komt aandraven met een ontwerp van 188 artikelen, een gebruikelijke ‘medley’, waarbij belangrijke inhoudelijke regelen, zoals de splitsing van wereldoriëntatie, gecamoufleerd worden door een brij van technisch soms onnozele en onbenullige regeltjes, zoals de verdeling van de bureaustoelen van het Consciencegebouw onder de netten. Op die 188 artikelen worden dan 152 amendementen ingediend, waarbij het overgrote deel van de meerderheid komt. In feite wordt hier via amendementen een pseudo-OD XXV door de strot geduwd.
Op twee wijzen worden hier de vereisten van een ‘process-oriented review’ genegeerd. Eerst en vooral wordt de normale controle vanwege de parlementairen ondermijnd. Op donderdag 13 maart 2014 kregen wij een eerste douche van een tachtigtal amendementen over ons hoofd. De minister gaf toe dat dit erover was en heeft deze amendementen op een speciale zitting laten toelichten door leden van het departement en het kabinet, op een voortreffelijke wijze trouwens. Op donderdag 27 maart 2014 kregen we een tweede douche van een veertigtal amendementen over ons hoofd met onder meer inhoudelijke regelingen over de noodinternaten. Dit alles met de stok achter ons dat alles erdoor moest op de plenaire vergadering na de paasvakantie, vandaag dus. Op die wijze kunnen oppositieleden hun werk niet behoorlijk doen.
Ten tweede wordt op die wijze ook de rechtmatigheidscontrole vanwege de Raad van State, afdeling wetgeving omzeild. De oppositie heeft op dinsdag 1 april 2014 nog een spoedadvies over de amendementen gevraagd. Omwille van de zeer korte termijn van 5 werkdagen kon de Raad van State maar advies geven op 7 van de 152 amendementen. De Raad van State heeft dus maar 5 procent van haar rechtmatigheidscontrole kunnen uitvoeren. Het pseudo-OD XXV ontsnapt dus quasi volledig aan de controle van een belangrijk instituut van onze rechtstaat. Is Vlaanderen een ‘illiberal democracy’?
Maar ook op inhoudelijk vlak vloeken sommige artikelen of sommige beslissingen van de meerderheid met de vereisten van een rechtsstaat. Neem nu het huisonderwijs, een begrip waaronder ook veel onderwijs buitenshuis valt. Kortom, huisonderwijs, dat is een terminologische vervalsing. In OD XXIII wordt aan het huisonderwijs een belangrijke verandering van regime opgelegd, namelijk zowel kinderen uit het basisonderwijs als kinderen uit het secundair onderwijs moeten examens afleggen om een getuigschrift te behalen en indien ze na twee maal niet slagen, wordt hun leerplicht omgezet in schoolplicht.
Bij de voorbereiding van OD XXIII heeft men zich helemaal niet afgevraagd of deze omzetting van leerplicht in schoolplicht wel aan de proportionaliteitstoets voldoet. Ook heeft men zich niet bekommerd om in een passende overgangsmaatregel te voorzien. Privéscholen worden regelrecht overvallen met een grondige verandering van regime zonder dat ze zich daarop konden voorbereiden. Het Grondwettelijk Hof heeft zich in zijn schorsingsarrest van 27 februari over dit gebrek aan overgangsmaatregelen gebogen en heeft vastgesteld “dat de onmiddellijke inwerkingtreding op buitensporige wijze afbreuk doet aan de rechtmatige verwachtingen van sommige leerplichtigen en van hun ouders zonder dat een dwingende reden van algemeen belang de ontstentenis van een te hunnen voordele ingestelde overgangsregeling kan verantwoorden.”
Deze namiddag was er de zitting in het Grondwettelijk Hof waarbij de klacht ten gronde wordt behandeld. We zullen zien hoe dit afloopt maar het is heel goed mogelijk dat die regeling ten gronde ook door het Grondwettelijk Hof wordt vernietigd. Dat zal pas gebeuren na de verkiezingen, niemand zal hier schuld aan hebben. Men wast zijn handen dan in onschuld.
Een ander voorbeeld waarin de meerderheid een loopje neemt met de vereisten van de rechtsstaat betreft de regeling van 65-plusprofessoren en docenten die een aanvraag willen doen om ook na hun 65 nog een bezoldigd mandaat uit te oefenen. Het gaat hier nagenoeg uitsluitend om deeltijdse mandaten van 10 of 20 procent. Omdat langer werken moet worden gestimuleerd, omdat er een dreigend tekort bestaat aan docenten in ons hoger onderwijs en omdat 65-plussers dikwijls nog perfect in staat zijn de job van professor verder uit te oefenen en bovendien over belangrijke netwerken beschikken, heeft men in OD XXII aan 65-plusprofessoren de mogelijkheid gegeven een verlengde bezoldigde tewerkstelling aan te vragen. Een goede maatregel, zeker en vast, maar wat zien we nu op het terrein? Sommige faculteiten beslissen bij algemene maatregel dat 65-plussers uitgesloten zijn van verlengde tewerkstelling. Deze faculteiten die werken met belastinggeld en een openbare functie hebben, namelijk onderwijs organiseren en diploma’s uitreiken, zetten dus OD XXII platweg buiten werking.
Mevrouw Moerman en ikzelf hebben dit naar aanleiding van een vraag om uitleg aangeklaagd bij de minister, die zelf grote vraagtekens plaatste bij dit ‘Berufsverbot voor grijze haren’. Ik heb deze buitenwerkingstelling van een in het parlement goedgekeurd decreet willen opvangen door een amendement op OD XXIV, waarbij aan de hogeschoolinstanties die moeten oordelen over de aanvragen van de 65-plussers, wordt opgelegd elke aanvraag afzonderlijk te behandelen en te motiveren. Aan de bevoegdheid van de universiteiten en hogescholen om te beslissen om al dan niet bezoldigde 65-plussers verder te werk te stellen wordt dus absoluut niet geraakt. Alleen verplicht dit amendement de beslissing om elke aanvraag te motiveren. Dit is een essentieel basisrecht ten aanzien van de aanvragers.
Welnu, dit amendement, dat volkomen in de lijn ligt van een rechtsstaat, werd door de meerderheid weggestemd met als argument dat de universiteiten het niet genegen waren. Natuurlijk zijn zij het niet genegen. Vraag aan een projectontwikkelaar in vastgoed of hij al dan niet voorstander is van stedenbouwkundige vergunningen. Natuurlijk zal hij antwoorden dat hij dat liever niet heeft en ongeremd zijn gang kan gaan. Zo ook met de universiteiten en hogescholen. Zij behouden liever hun vrijheid om al dan niet decreten toe te passen. Dat is volkomen begrijpelijk vanuit hun belangenvisie.
Wat onbegrijpelijk is, is dat de meerderheid dit als een reden overneemt om het amendement, door de oppositie gesteund, weg te stemmen. Ik maak hierbij uitzondering voor de heer De Meyer, die zich ten minste heeft onthouden en zich trouwens doorheen de hele legislatuur gedragen heeft als een kritische volksvertegenwoordiger en niet als een platvloerse robot die gedachteloos de oekazen van de regering overneemt.
Ik kan nog veel andere punten aanhalen in dit wandecreet die voor betwisting vatbaar zijn: de holderdebolderhervorming van de noodinternaten, waarbij het personeel soms op een hardvochtige wijze voor keuzes wordt geplaatst, de bedenkelijke regel in de hervorming van het Inschrijvingsdecreet, waarbij scholen hun capaciteit niet meer hoeven aan te kondigen, de splitsing van het vak Wereldoriëntatie (WERO), die, zoals uit de hoorzitting bleek, geen enkel nut heeft aangezien scholen nu al de mogelijkheid hebben het vak op te splitsen, en in de nieuwe regeling de mogelijkheid behouden het vak geïntegreerd te geven. Het is een voorbeeld van nutteloze provocatie van het onderwijsveld.
De heer De Ro heeft het woord.
Mijnheer Bouckaert, u was de afgelopen vijf jaren voorzitter van de commissie Onderwijs en ik wil me beroepen op uw geheugen. Het doet me plezier dat u het in uw betoog ook over de splitsing van WERO hebt. We hebben het er in de commissie al meermaals over gehad. Ik zal niet alles herhalen was er daar is gezegd, maar ik wil u toch een aantal citaten voorleggen met een daaraan gekoppelde vraag.
Ik las in de commentaren van de Christelijke Onderwijscentrale (COC) letterlijk dat het onbetamelijk is “dat de overheid via een genummerd decreet dergelijk principiële onderwijshervorming doorvoert en dat dit decreet op een geheel ongepaste wijze wordt gebruikt om de louter politieke consensus in het kader van het Masterplan Secundair Onderwijs gedeeltelijk om te zetten in regelgeving, zonder de inhoudelijke onderbouwing uit te werken en het werkveld te consulteren”. Dat zijn straffe woorden, die enkel werden overtroffen door Mieke Van Hecke van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO), die heel duidelijk zei dat het basisonderwijs hiervoor werd misbruikt: “Met dit onderwijsbeleid toont de regering haar ware visie over haar respect ten aanzien van het werk van leraren en scholen.” U haalt dat terecht aan als een van de punten waarover in de commissie erg lang is gesproken. Hebt u in die vijf jaar in de commissie ooit dergelijke woorden gehoord? Wat is uw verklaring voor deze uitspraken van toch wel belangrijke koepels en organisaties van het onderwijs?
Mijnheer De Ro, meestal is het zo dat op hoorzittingen erg diverse stemmen aan bod komen. Wetenschappers kleven dikwijls een verschillende visie aan, en dan is het moeilijk voor de commissie om te beslissen. Over het vak WERO heerste zeer grote unanimiteit in het werkveld om te zeggen dat dit een nutteloze maatregel is, waarover niet is overlegd. Ook in de hoorzitting hield iemand van het VSKO een duidelijk pleidooi voor een geïntegreerde visie. Een voortreffelijke directeur van het Gemeenschapsonderwijs (GO!) – die met zijn school een bewust beleid voert – zei ook dat de splitsing eigenlijk niet nodig is, want ook zonder dat de splitsing decretaal is verankerd, kan men het leerdomein in de praktijk al gesplitst geven. Zelden heb ik het meegemaakt dat op een hoorzitting zo’n eensgezindheid bleek. Het standpunt is duidelijk: de maatregel is nutteloos. Het komt mij voor dat daarover een grote consensus op het werkveld heerst. Men denkt dat die maatregel erdoor wordt geduwd om een bepaald succes te boeken: wetenschap en techniek meer onder de aandacht brengen. Maar de maatregel heeft geen praktische gevolgen voor de scholen.
Dat is een vreemde uitspraak, mijnheer Bouckaert. U vindt het maar niks, het verandert niks aan de praktijk, maar toch bent u tegen. Hoe verklaart u dat?
De zaak wordt holderdebolder doorgevoerd. Men vreest ook dat de geïntegreerde visie die door sommige scholen wordt toegepast en door andere niet – sommige scholen gaan voor een splitsing, en er zijn er die eerder kiezen voor een splitsing die de nadruk op een betere vakkennis legt –, in de verdrukking zal komen. Scholen hebben vandaag de mogelijkheid om een geïntegreerde visie in de praktijk te brengen; maar ook om te splitsen. Waarom moet dan het hele werkveld op stang worden gejaagd met een decretaal opgelegde splitsing? Er is maar één redelijke verklaring mogelijk: op een symbolische manier wetenschap en techniek beter in de verf zetten. Ik vraag me dan af of er geen betere methoden zijn om die vakken in de scholen te promoten dan tegen de wil van het onderwijsveld en zonder voorbereiding een splitsing op te leggen.
Mijnheer Van Dijck, u vraagt zich af waarom men zoveel ophef maakt. Het antwoord schuilt in de uitspraak van het VSKO. Het VSKO zegt letterlijk dat “de opsplitsing van het leergebied wereldoriëntatie omwille van een politieke consensus in het kader van het Masterplan Secundair Onderwijs wordt gebruikt, zonder inhoudelijke onderbouwing, zonder consultatie van het werkveld en zonder oor voor enige argumentatie van de sociale partners. Dit is beleidsmatig ondoordacht en onverantwoord! Met het opleggen van deze maatregel toont deze regering dat ze enkel handelt uit angst om afgerekend te worden op een niet-realisatie, in het licht van de komende verkiezingen.” Misschien kan dit citaat helpen om u de ware toedracht duidelijk te maken, want de meerderheid en de minister hebben het de afgelopen weken in de commissie moeilijk gehad om bij de woorden en de daden van mevrouw Van Hecke en het VSKO overeind te blijven.
Mijnheer Van Dijck, bent u blij?
Ik hoor graag die citaten, maar ik zou net zo goed kunnen verwijzen naar andere uitspraken van ons, waarin we zeggen dat er veel te weinig jongeren kiezen voor wetenschappen en techniek, dat dat wordt onderkend, dat we naar STEM-projecten (science, technology, engineering, mathematics) moeten gaan enzovoort. Als we man en paard gaan noemen, als we het vak een naam gaan geven, stuit dat plots tegen het holistische wereldbeeld waar onze kinderen blijkbaar niet rijp voor zijn. Ik neem daar akte van.
Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Ik wil me even mengen in het debat. Ik vind het heel jammer dat er rond deze maatregel onvoldoende overleg is geweest met het veld en specifiek met het basisonderwijs.
Ik ben blij dat u dat beaamt, mevrouw Poleyn.
Los daarvan, u weet dat ik heel fel bekommerd ben om het stimuleren en aantrekken van jongeren in die technische richtingen. In het lager onderwijs is het erg moeilijk om actief rond techniek te werken, ondanks de veranderingen. Het blijft moeilijk om dat te integreren in de lessen. Het zit wat verstopt in wereldoriëntatie.
Dit is niet mijn voorstel, maar als ik dit objectief bekijk, als ik hoor wat de mensen op het veld zeggen over de impact van die splitsing, dan is dat zoals met muzische vorming. Het is niet de bedoeling dat er een aparte vakleraar komt, maar wel dat het zichtbaarder wordt, bijvoorbeeld in het rapport en bij het oudercontact. Als kinderen daar positief op scoren, als ze daar talent voor hebben, moet dat aan bod komen tijdens de bespreking van het rapport. Die succeservaring hebben de kinderen nu te weinig. Techniek wordt veel te weinig naar voren gebracht als een positief talent.
Er liggen heel wat kansen, ik hoop dat men ze zal grijpen. Er zijn kansen op vorming, het zal een stimulans betekenen om naar professionalisering te gaan, naar nascholingstrajecten, naar vorming. De scholen die ter zake al actief een beleid opzetten, zullen weinig moeten aanpassen. De scholen die nog een duwtje nodig hadden, zullen dat met deze maatregelen misschien krijgen.
Het is een symbool. Geen enkele fractie in dit halfrond heeft de afgelopen jaren beweerd dat er minder aandacht moet gaan naar techniek en wetenschap. (Opmerkingen van de heer Kris Van Dijck)
Niemand heeft zulke woorden gebruikt. Hoe dit tot stand is gekomen, is bij heel veel mensen uit het basisonderwijs in het verkeerde keelgat geschoten. (Opmerkingen van de heer Kris Van Dijck)
Daarom vroeg ik dat aan de voorzitter van de commissie… (Opmerkingen van de heer Kris Van Dijck)
… of hij in die vijf jaar zulke bewoordingen had gelezen. Ik in elk geval niet. Dat doet pijn natuurlijk.
Minister Smet heeft het woord.
Ik vind niet dat we een polemisch debat moeten voeren. Mijnheer De Ro, u hebt het over de woorden die werden geuit. Toen u kabinetsmedewerker was, werden over andere dingen woorden gebruikt die nog veel erger waren. Maar dat doet er nu niet toe. Natuurlijk gebruiken mensen af en toe zulke woorden, dat is nu eenmaal zo. De kunst is om uit te maken wanneer dat erg is en wanneer niet. De kunst is om aan te voelen wanneer iemand een gevoel wil uitdrukken.
Ik ben het er absoluut niet mee eens dat dit ondoordacht zou zijn. Mevrouw Poleyn en de heer Van Dijck hebben erop gewezen dat er vandaag een probleem is in ons basisonderwijs wat wetenschap en techniek betreft. We moeten dat niet ontkennen. De leerkrachten geven dat ook zelf aan.
We zullen duidelijk afgescheiden eindtermen formuleren. Wie nadien op basis van de pedagogische vrijheid kiest voor de integratie van die vakken, zal dat kunnen. Die keuzemogelijkheid blijft bestaan. Alleen vinden wij het zeer belangrijk dat de leerkrachten weten wat er wordt verlangd inzake wetenschap en techniek. Daarover gaat dit.
We hebben het al in de commissie gezegd, ik denk dat een deel van het verzet ingegeven is door de mogelijkheid, die er later bijkomt, om al dan niet vakleerkrachten in te zetten. Men ziet slechts de eerste stap, en het is ook slechts een eerste stap, we moeten dat niet wegsteken. De aanstelling van vakleerkrachten is een mogelijkheid, niemand zal worden verplicht om dat te doen. Dat is belangrijk.
We hebben daarover nagedacht. Dat is niet van de ene dag op de andere gekomen. Ik heb dat in de commissie al gezegd. Ik heb in mijn ronde van Vlaanderen bijna alle directeurs van het basisonderwijs en veel van het secundair onderwijs ontmoet. Ik heb dit telkens heel bewust aangehaald. Ik heb nooit enige vorm van collectieve verontwaardiging of ongeloof of ongenoegen gehoord.
Er zijn wel vragen over gesteld, er werd gevraagd of we dat wel zouden doen, maar nooit in de zin dat werd gezegd dat het een heel slechte maatregel is. Bovendien worden er mogelijkheden gecreëerd. Aan de ene kant zegt men dat we vrijheid moeten geven. Dat doen we: we geven mogelijkheden, we omlijsten wat we verlangen.
Tot slot, voorzitter, heb ik een coherentieargument – als ik me dat mag permitteren. De heer Bouckaert zegt me daarjuist: “Minister, het is nogal straf. U argumenteert op basis van de universiteiten die zeggen dat ze de maatregelen niet zien zitten wegens het feit dat professoren ouder dan 65 jaar niet individueel beoordeeld willen worden. Het werkveld is het daarover niet eens, maar u moet toch uw wil doorzetten.”
Mijnheer Bouckaert, hier is het werkveld het ook niet mee eens, maar we zetten wel onze wil door. We doen dus eigenlijk wat u vraagt in een ander domein. Dit is dus een beetje een coherentieargument, maar ik wil dit ook niet te zwaar opblazen. Uiteindelijk is dit een politieke verantwoordelijkheid die we als meerderheid nemen. We luisteren. We hebben dit goed bediscussieerd. We hebben alle argumenten goed gehoord, maar we vinden dat onze argumenten zwaarwichtiger zijn. In een democratie beslist dan het parlement, zo gaat dat.
Minister, u maakt een heel slechte vergelijking. U vergelijkt appelen met citroenen. Mijn amendement in verband met de professoren betreft het doortrekken van een algemeen grondwettelijk beginsel dat dossiers individueel moeten worden behandeld en ook moeten worden gemotiveerd. Het gaat erom dat een lokale overheidsinstantie niet het recht heeft om goedgekeurde decreten buiten werking te stellen.
De kwestie van de splitsing van WERO is een beleidsmaatregel. U zegt altijd dat u niet de opperpedagoog van Vlaanderen bent. Ik ben blij dat u dit zegt, ik zou me zorgen maken indien u het tegenovergestelde zou zeggen. Ik ben ook niet de opperpedagoog van Vlaanderen. Op de hoorzitting heb ik de stemmen aandachtig beluisterd. De heer Van Dijck had het over een holistische visie. Mevrouw Poleyn zegt dat het vak wetenschap en techniek wordt verstopt in WERO. Wat ik van die mensen heb gehoord, was een voortreffelijke benadering van een geïntegreerde visie. Ik had niet de indruk dat die mensen uit hun nek kletsten. Er is dus wel degelijk een argument om het geïntegreerd te geven. Ik heb ook een andere stem gehoord, die zei dat het soms nodig is om het effectief op te splitsen voor de vakkennis.
Ik heb gevraagd, als dat allemaal mogelijk is, waarom dan die hele heisa over de splitsing waartegen het hele werkveld in het harnas wordt gejaagd. Dat is de reden waarom ik dan voorstel om het te laten.
Wat de vakleerkrachten betreft, nemen we een belangrijke maatregel. Het is een verandering in ons onderwijsbestel waar ik eigenlijk wel voor ben: meer vakleerkrachten in het lager onderwijs. Maar zo’n belangrijke maatregel voer je niet door via de opsplitsing van een vakje. Als we spreken over de invoering van vakleerkrachten in het lager onderwijs, dan moeten we dat probleem op zichzelf bediscussiëren, niet met een voorafname van de splitsing van het vak WERO.
Ik vind dit dus geen goede aanpak, maar zonder dat ik zeg dat dit nu het grootste drama van ons onderwijsveld is. De manier waarop dit hier werd aangepakt, is niet goed en heeft het onderwijsveld op een nutteloze en nodeloze manier tegen het beleid in het harnas gejaagd.
Ik wil mijn betoog besluiten met een positief punt. Er is ook een lichtpunt in dit Onderwijsdecreet XXIV, er werd namelijk een goede regeling gevonden voor de kinderen in het bednetsysteem. Daarvoor heeft onze voormalige collega, mevrouw Kathy Lindekens, zich belangeloos ingezet. Een medische tegenslag hoeft immers niet verzwaard te worden met een pedagogische. Ook bedlegerige kinderen hebben recht op onderwijs. Ik heb dat amendement met plezier getekend, ook al werd het heel laattijdig ingediend.
Dit stukje sociale tederheid in het decreet belet niet dat we hier te maken hebben met een legislatief wangedrocht de Vlaamse democratie onwaardig. Wie er ook in de volgende Vlaamse Regering zit, ik hoop dat een herhaling van deze werkwijze voorkomen kan worden.
Daarom moeten we ons bezinnen, ten eerste over de draagwijdte van het legaliteitsbeginsel in het onderwijs. Het moet herdacht worden zodat het geen grond meer vormt voor een legislatieve diarree op onderwijsvlak. Ten tweede, een hoffelijkheidscode in het Vlaams Parlement waarbij de meerderheid er zich van onthoudt het parlement laattijdig te overstelpen met amendementen. Ten derde, een regeling waarbij rommeldecreten waarin een poespas van inhoudelijke regelingen worden samengeperst, onmogelijk worden. Dat lijken mij drie maatregelen waardoor dit vertoon kan worden vermeden.
Waarde collega’s, dat was ongeveer ook mijn afscheidsspeech. Ik hoop dat u mijn betoog hebt kunnen smaken. De collega’s die deelnemen aan de verkiezingen, wens ik alle persoonlijk succes toe dat haalbaar is. Om een term van Braudel te gebruiken: binnen ‘les limites du possible’. (Applaus)