Report plenary meeting
Report
De heer De Loor heeft het woord.
Voorzitter, zoals iedereen weet, ligt de sectoren van de rusthuizen me na aan het hart. Voor velen is dit een booming business. De toekomst van de sector van de publieke rusthuizen ziet er echter niet zo rooskleurig uit. Dit blijkt ook uit een aantal tendensen.
Volgens een recente studie van Belfius staan de financiën van de OCMW’s ferm onder druk. De financiën van de lokale besturen staan trouwens overal onder druk. Dit geldt meer in het bijzonder voor de OCMW’s. Ten gevolge van de economische en financiële crisis hebben ze meer uitgaven. Daarnaast moet overal worden bespaard. Ten slotte zorgt de stijgende vergrijzing ervoor dat de vraag naar residentiële ouderenzorgvoorzieningen stijgt.
De studie van Belfius legt de vinger op de wonde en wijst erop dat de OCMW’s die over een rusthuis of een woonzorgcentrum beschikken extra kwetsbaar zijn. Hierdoor dreigt de dienstverlening in het gedrang te komen. Dit is al een tijdje aan de gang en ik vrees dat het in de toekomst nog massaleren zal gebeuren. Ik vrees namelijk dat veel OCMW’s hun openbare rusthuizen in de uitverkoop zullen zetten, stopzetten of naar private investeerders zullen overhevelen. Dit zou natuurlijk nefaste gevolgen hebben voor de bewoners en voor de personeelsleden. Ik heb het dan nog niet over de toegankelijkheid, de betaalbaarheid en de kwaliteit.
Minister, welke maatregelen zult u nemen om ervoor te zorgen dat we ook in de toekomst van de sector van de openbare rusthuizen en woonzorgcentra verzekerd zullen zijn?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, ik ken natuurlijk de gedrevenheid van de heer De Loor ten aanzien van OCMW’s. Ik ben zelf ooit OCMW-voorzitter geweest. Dat is een heel boeiend mandaat. Wat de rol van de OCMW’s in de ouderenzorg betreft, moeten we echter een drietal zaken onderscheiden.
Ten eerste, de OCMW’s vervullen voor het lokale bestuur de lokale regierol en moeten ervoor zorgen dat alle inwoners van de gemeente toegang hebben tot alle zorg en dienstverlening waar ze een beroep op kunnen doen. Ten tweede, de core business van een OCMW bestaat uit de steunverlening en het maatschappelijk werk. Op dat vlak heeft het OCMW een unieke positie. Ten derde, op bepaalde ogenblikken neemt een OCMW de rol van actor op. Het OCMW neemt dan zelf initiatieven, zoals de exploitatie van een woonzorgcentrum, het opzetten van een dienst voor gezinszorg en dergelijke.
Wat dat laatste punt betreft, moeten we steeds vertrekken vanuit de redenering dat de financiering van dergelijke initiatieven niet tot de opdracht van de lokale besturen behoort. Dit moet gebeuren door de instantie die voor de financiering van de residentiële ouderenzorg, de diensten voor gezinszorg en alle andere in de welzijns- en zorgsector te organiseren dienstverleningen moet instaan. Wat de woonzorgcentra betreft, is dat tot nader order, in dit geval tot na de zesde staatshervorming, de federale overheid. Dit valt onder de ziekteverzekering.
Het is belangrijk dat we die drie dimensies onderscheiden. Wat het aanbod aan de nodige dienstverlening en zorg in de lokale gemeenschap betreft, moeten we ervoor zorgen dat het lokale bestuur op dit vlak een keuze maakt. Het is niet de taak van de Vlaamse minister van Welzijn, los van de vraag of hij voor de financiering van de woonzorgcentra bevoegd is, om een discriminatie op basis van de identiteit van de exploitant in te voeren.
We moeten ervoor zorgen dat de zorg toegankelijk en betaalbaar is. De meest kwetsbare mensen moeten kwaliteitsvolle zorg krijgen. Ze moeten hierop kunnen rekenen. Om die reden zijn de OCMW’s belangrijke zorgorganisatoren. Ze kijken immers vanuit het perspectief van een openbaar bestuur naar de diensten die als actor kunnen worden aangeboden. Ze vertrekken vanuit die hoedanigheid en die missie.
Maar je kunt van een Vlaamse overheid moeilijk verwachten dat ze in functie van de verschillende organisatoren zal differentiëren in de zorgkost. Wat we na de staatshervorming kunnen en wellicht zullen moeten doen, is zeggen wie zorg wil dragen voor de meest kwetsbaren onder ons. Die zullen we in functie van de zorgzwaarte behoorlijk financieren, zodat het OCMW als onderstandsdomicilie niet op een onredelijke manier moet worden aangesproken. Dat is de benadering. Het parlement heeft trouwens niet lang geleden in diezelfde redenering een nieuwe zet gedaan, door te zeggen dat ook de VIPA-subsidiëringen (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden), de investeringssubsidies, op een andere manier moeten worden ingezet om investeringen te financieren in de residentiële ouderenzorg. Dat is belangrijk.
Als u me vraagt wat ik ga doen, dan moet het antwoord zijn dat de minister ervoor moet zorgen dat de zorg toegankelijk, betaalbaar en kwaliteitsvol is, ook in de lokale setting waarin ze zich moet ontwikkelen. Dat kan hij doen door de financiering prioritair voor de meest kwetsbaren te organiseren. Dat zal na de staatshervorming zeker een debat verdienen in dit parlement.
Een lokaal bestuur heeft de regierol, maar kan ook als actor optreden. Mijn bekommernis nu is dat ons zorgmodel zonder enige maatschappelijke, politieke discussie dreigt af te glijden naar een commercieel zorgmodel als er niet wordt ingegrepen. Nu gebeurt het sluipend, en u verwijst meer dan terecht naar die toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit. Het is aan de politici, ook aan u, minister, om ervoor te zorgen dat dat ook in de toekomst gegarandeerd blijft.
U zegt dat na de staatshervorming die bevoegdheid naar ons komt. Dat zal inderdaad gebeuren, maar ik hamer er nogmaals op dat toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit gegarandeerd blijven. Wat zal er gebeuren als de lokale besturen op een dag massaal hun openbare zorgcentra in de etalage zetten?
De heer Lachaert heeft het woord.
Mijnheer De Loor, u moet iets meer vertrouwen hebben in de privésector. Ik ben zelf ook OCMW-voorzitter. De OCMW’s gaan financieel niet door een gemakkelijke periode, maar dat is op verschillende manieren aan te pakken. Ieder OCMW moet zich vandaag aan een kerntakendebat onderwerpen. Zeker inzake thuiszorgdiensten wordt nog heel veel gedaan door de OCMW’s dat eigenlijk door de privésector kan gebeuren.
Er komt voor de residentiële opvang een interessante periode aan na de staatshervorming. Het is vooral in de tariefzetting dat we het probleem hebben dat de publieke sector niet-conforme tarieven gebruikt. Dit leidt tot die deficits. Hopelijk kunnen we tot realistischer tarieven komen na de staatshervorming.
In prijszetting moeten we inzetten op toegankelijkheid en kwalitatief beleid, maar dat betekent niet dat er voor iedereen lineair lage tarieven moeten zijn. We moeten op het niveau van de gebruiker tussenkomen.
Mevrouw Jans heeft het woord.
De heer De Loor heeft al verschillende keren een gelijkaardige vraag gesteld. Het antwoord van de minister was ook elke keer hetzelfde, zij het in andere bewoordingen.
Fundamenteel gaan we ervan uit dat er een lokale autonomie is en dat elk gemeentebestuur erop moet toezien dat er voldoende zorgvoorzieningen zijn in de gemeente. Indien nodig moeten ze de rol van actor opnemen, en er zelf voor zorgen dat er voldoende rusthuisvoorzieningen zijn. De toon waarop u de vraag ook deze keer stelt, mijnheer De Loor, is beneden alle peil.
Ik citeer: “Als de openbare rusthuizen verkocht worden en overgaan naar de zelfstandige sector, vrees ik voor de nefaste gevolgen.” U wijst dan op de betaalbaarheid en op de kwaliteit. Ik heb het vorige keer ook al gezegd: ik vind het beneden alle peil dat u hier zegt dat zelfstandige woonzorgvoorzieningen geen kwaliteit bieden. Ik heb u net letterlijk geciteerd. U moet het maar nalezen. Ik vind het beneden alle peil dat u weer op deze manier over de commerciële sector spreekt, terwijl zij ook kwaliteit en betaalbaarheid bieden.
De heer Caron heeft het woord.
Ik ben bekommerd om de toekomst van de lokale financiën en om de lokale verantwoordelijkheid inzake zorg en welzijn. Je merkt dat er in Vlaanderen toch wel wat lokale besturen onder druk staan voor de exploitatie – als ze zelf exploitant zijn – van openbare rusthuizen. Dat is zeker zo bij OCMW’s.
Minister, dat heeft natuurlijk niet alleen te maken met maatschappelijke fenomenen uit de zorg zelf of met de vergrijzing, maar eerst en vooral ook met de druk op de lokale financiën. We moeten daar dus bekommerd om zijn. Die publieke rusthuizen hebben een belangrijke rol omdat ze in grote mate ook de kwaliteitsstandaard zetten in de samenleving. Door de input van publieke financiën kunnen we een hoog niveau bereiken, waarop andere private of commerciële voorzieningen zich moeten enten. Dat is een goede zaak. We doen dat in vele andere sectoren in de samenleving. Ik denk aan de media, waar we een openbare omroep hebben die de standaard zet. Er zijn dus twee elementen: de zorg om de lokale financiën, maar ook om de kwaliteitsrol die de openbare rusthuizen in de toekomst meer dan ooit als woonzorgcentra zullen moeten opnemen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, het is heel belangrijk dat onze OCMW’s kunnen bewaken dat er voldoende aanbod is in zorg voor al wie zorgbehoevend is. Ik verwijs heel specifiek naar die regierol. Ik ben er absoluut van overtuigd dat dat niet sowieso impliceert dat we als OCMW’s alles zelf moeten doen, integendeel. Wat van belang is, is dat we voor al onze gemeenten voor een divers en voldoende aanbod zorgen. We moeten een vinger in de pap houden op het vlak van kwaliteit. We moeten zorgen voor goede kwaliteit in de prijszetting en ook in het opnamebeleid. De meest kwetsbaren, zij die het nodig hebben, moeten een plekje vinden.
In dat kader is het nodig en zelfs de plicht van de OCMW’S om een efficiëntieoefening te doen, om dat, met andere woorden, ook met beperking van de kosten voor de gemeenschap zo goed mogelijk te doen. In dat kader doen er heel wat OCMW’s vandaag een oefening naar verzelfstandiging. Dat kunnen goede oefeningen zijn. Dat gaat niet sowieso om het afstoten alleen om financiële redenen, integendeel. Je kunt ook kwaliteit bieden als je verzelfstandigt.
Minister, ik heb daarover een bijkomende vraag. We worden ermee geconfronteerd dat OCMW’s die de oefening van verzelfstandiging doen, op een aantal barrières stuiten die te maken hebben met de RIZIV-financiering. Bent u op de hoogte van dat probleem? Ik weet dat het een federale bevoegdheid is, maar wilt u er eventueel in een interministeriële conferentie op aandringen dat dit probleem, dat een barrière is, wordt opgelost?
Collega’s, zoals wellicht velen onder u ben ik ervan overtuigd dat in de zorgsector de social profit – openbaar of privaat – een heel belangrijk gegeven is, historisch, maar ook wat de aanwezigheid in dat soort dienstverlening betreft. Daar hoef ik echt niet van te worden overtuigd.
Als je spreekt over de financiering van de residentiële ouderenzorg moet je spreken vanuit het perspectief dat je dat moeilijk kunt doen met onderscheid in functie van de rechtspersoon naar de financieringstechniek. Er zijn op dit moment openbare besturen wier voorzieningen, ziekenhuizen – ik denk aan Ziekenhuis Netwerk Antwerpen (ZNA), om eens een hele grote te noemen – in een vzw aanwezig zijn. Er zijn commerciële initiatiefnemers die dochters hebben die vzw’s zijn. Dat is niet echt het operationele criterium. Wat voor de overheid belangrijk is, is de toegankelijkheid, de kwaliteit en de betaalbaarheid in perspectief van de mensen.
Ik kan alleen maar bijtreden wat mevrouw Schryvers zei. Diegenen die daarover gisteren in de media spraken, hadden het ook over efficiëntieoefeningen die kunnen gebeuren door het nastreven van bepaalde schaaleffecten in aankopen en het delen van knowhow enzovoort. Het is aan alle initiatiefnemers om die oefeningen te doen. Het is niet het privilege van de ene of de andere. Dat moet iedereen in zijn situatie zo goed mogelijk proberen te organiseren.
Ik mag u geruststellen. Ik maak nog regelmatig openingen mee van woonzorgcentra die worden geëxploiteerd door OCMW’s. Veel OCMW’s hebben ook werk gemaakt van een herconditionering van hun infrastructuur. De overheid heeft daar de laatste jaren trouwens veel geld voor over gehad. Er zijn er dus nog heel wat die die keuze bewust maken. Op zich is dat lovenswaardig en telkens wanneer ik de gelegenheid krijg, feliciteer ik hen daarvoor ook publiekelijk omdat het een belangrijke politieke en lokale keuze kan zijn. Alleen kan je vanuit het Vlaamse standpunt de financiering moeilijk differentiëren in termen van de rechtspersoon, maar moet je dat doen in termen van de outcome en de finaliteit van de dienstverlening die wordt georganiseerd.
Minister, het was ook niet mijn vraag om de financiering te differentiëren. Mijn vraag kwam vanuit de bekommernis dat er ook in de toekomst openbare woonzorgcentra zullen zijn.
Collega Lachaert en collega Jans, ik ben mijn vraag begonnen met te zeggen dat de rusthuissector mij na aan het hart ligt. Ik heb vertrouwen in de private sector, collega Lachaert. En, mevrouw Jans, er bestaat een Rusthuis-Infofoon waar je ook met klachten terecht kunt. Slechts 3 procent van de oproepen heeft betrekking op openbare rusthuizen, wat natuurlijk veel zegt. Maar inderdaad, er wordt wel kwaliteit geboden en ik heb het tegendeel niet beweerd.
U verwijst ook naar de lokale autonomie. Mijn vrees is net dat, als we het overlaten en als de OCMW’s hun woonzorgcentra in de etalage zetten, we geen sterke openbare sector meer hebben. De regierol is inderdaad superbelangrijk, maar in het belang van de toegankelijkheid, betaalbaarheid en de kwaliteit, is een sterke openbare sector een absolute noodzaak.
De actuele vraag is afgehandeld.