Report plenary meeting
Actuele vraag over de beleidsconclusies uit de Lokale Inburgerings- en Integratiemonitor 2013
Actuele vraag over de beleidsconclusies uit de Lokale Inburgerings- en Integratiemonitor 2013
Actuele vraag over de beleidsconclusies uit de Lokale Inburgerings- en Integratiemonitor 2013
Actuele vraag over de beleidsconclusies uit de Lokale Inburgerings- en Integratiemonitor 2013
Report
Mevrouw Quintens heeft het woord.
Minister, we hebben het allemaal in de krant gelezen en de vele lokale mandatarissen hier hebben waarschijnlijk allemaal het rapport opgevraagd voor de eigen gemeente. De statistici hebben hun werk gedaan. Een op de zes Vlamingen is van een andere origine. Een op de vier Limburgers heeft een andere afkomst. Mijn gemeente Genk spant de kroon: 54 procent van de Genkenaren heeft een andere herkomst. (Opmerkingen van de heer Wim Wienen)
Ik hoor en lees, zowel in het voorwoord als in de commentaren achteraf in de communicatie, en vooral ook in de berichtgeving in kranten, op radio en televisie, dat er weer wordt ingezoomd op de problemen. Enkel de problemen worden weer besproken. Ik erken dat. We moeten zeggen dat er armoede heerst bij mensen van een andere origine, dat er schoolachterstand is, dat er werkloosheidsproblemen zijn. We erkennen die achterstandspositie en de economische problemen. Daar moeten wij met z’n allen aan blijven werken voor alle Vlamingen.
Ik had een vraag om uitleg ingediend, ze is vandaag omgezet. Ik wilde de collega’s oproepen om deze diversiteit ook als een kans te zien. Ik mag even over mijn gemeente spreken: in Genk doen we dat, daar is iedereen Genkenaar en beoordelen we de mensen niet op hun afkomst maar op hun toekomst. Die toekomst hebben wij. Genk is vaak negatief in het nieuws gekomen, met onder andere heel het verhaal van Ford. We hebben die toekomst, we hebben culturele vaardigheden, we spreken meerdere talen in Vlaanderen. Die troeven moeten we gebruiken. Diversiteit, ja, beste mensen, is een troef voor Vlaanderen. (Opmerkingen bij het Vlaams Belang)
Vlaanderen is een kleine regio, die voor zijn welvaart bij uitstek aangewezen is op export. Minister, wat gaat u… (Opmerkingen bij het Vlaams Belang)
Mag ik de vraag stellen alstublieft?
Zijn er psychische problemen of zo? Laat iemand toch gewoon zijn verhaal doen en zijn vraag stellen. (Opmerkingen bij het Vlaams Belang)
Ik pas het reglement toe, mevrouw Dillen. Mevrouw Quintens, wilt u de vraag stellen alstublieft? Maar hoe meer u haar onderbreekt, hoe moeilijker dat wordt.
Minister, wat gaat u als minister van Inburgering en Integratie zeggen en doen om niet enkel de problemen maar ook de kansen van diversiteit in Vlaanderen voorop te zetten en zo samen aan minder discriminatie en meer positieve beeldvorming te werken, voor deze Vlamingen en voor Vlaanderen?
Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Minister, de Integratiemonitor is voor één ding zeer goed geweest. Dat een op zes Vlamingen van allochtone origine is, is voor mij niets nieuws. Dat kon ik zo al raden. En dat is op zich geen probleem, mocht er in die groep niet een heel grote achterstand zijn wat betreft onderwijs, school, werk en noem maar op.
Wat doet het beleid daaraan? Cijfers in de krant poneren, is één zaak. Maar wat doet de Vlaamse Regering aan de wachtlijsten in scholen, wachtlijsten om een knelpuntberoepopleiding te kunnen volgen, wachtlijsten om NT2-lessen te kunnen volgen? Wat doet de Vlaamse Regering aan het feit dat kinderen van die doelgroep die u zelf aankaart in de media, massaal in het buitengewoon onderwijs terechtkomen? Hoe komt het dat jongeren van allochtone origine alom vertegenwoordigd zijn in het buitengewoon onderwijs? Zijn die massaal achterlijk, of scheelt er iets?
Er is genoeg werk aan de winkel voor de Vlaamse Regering, zowel voor u, als minister van Integratie en Inburgering, als voor uw collega’s. U hebt immers ook een horizontale bevoegdheid. Wat gaat u doen om al die wachtlijsten een halt toe te roepen? Het is daar dat de precaire situatie zit van de mensen die nu in armoede leven, want die raken niet eerlijk aan degelijk onderwijs enzovoort.
De heer Dewinter heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik ben niet van plan om met de wolven mee te huilen in het multiculturele bos. Ik sta hier niet als pleitbezorger van de diversiteit en van de achterstandscultuur, op een moment dat we vaststellen dat een op zes van vreemde origine is in dit land, en bij kleuters zelfs een op drie. Ik sta hier als woordvoerder van de autochtone Vlaming, die in dit debat nooit gehoord wordt.
Als we in ons land zoveel allochtonen hebben, heeft dat immers ook gevolgen voor onze eigen bevolking, bijvoorbeeld wat de sociale huisvesting betreft, bijvoorbeeld wat de sociale voorzieningen, zoals werkloosheidssteun, betreft, bijvoorbeeld wat de kwaliteit van het onderwijs betreft, bijvoorbeeld wat de kwaliteit van de OCMW-dienstverlening in onze grote steden betreft enzovoort enzovoort.
Mijn vraag is dan ook niet, minister, wat u gaat doen om de wachtlijsten bij allochtonen voor dit en voor dat weg te werken. Neen, wat gaat u doen voor de autochtone Vlaming, die in de achterstandswijken woont, met grote concentraties met intussen meerderheden aan allochtonen, waar zij zich moeten aanpassen aan de allochtone, islamitische cultuur in plaats van omgekeerd? Wat doet u aan het feit dat de gewone Vlaming twee tot drie jaar moet wachten op een sociale woning, omdat al die vreemdelingen voorgaan? Wat doet u voor Vlamingen die hun kinderen naar scholen moeten sturen waar 50, 60 of 70 procent allochtonen actief zijn, waar de kwaliteit van het onderwijs alsmaar achteruitgaat en waar geen Nederlands, maar Arabisch of andere talen worden gesproken?
Ik vind het spijtig dat u het de voorbije dagen in de media alleen gehad hebt over de ‘dramatische achterstandspositie’ van de niet-EU-burgers die in Vlaanderen wonen. Wanneer hebt u, zeker als N-VA-minister, als Vlaams-nationaal minister, aandacht voor de autochtone Vlamingen die in achterstandswijken met grote concentraties migranten wonen, en die het eerste en belangrijkste slachtoffer zijn van de massa-immigratie die de traditionele partijen nu al decennia toelaten, en die ertoe leidt dat ons eigen volk geen baas meer is in zijn eigen steden en in zijn eigen land? (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Segers heeft het woord.
Minister, enkele dagen terug is inderdaad de derde editie van de Lokale Integratiemonitor bekendgemaakt en becommentarieerd. Laat ons het hebben over iets anders dan wat tot nog toe gezegd is. U beschouwt dit vooral als een belangrijk element, een onmisbaar instrument voor de lokale besturen, vandaar ook de opstelling van de monitor in functie van gemeenten en steden.
En inderdaad, deze Vlaamse Regering heeft de lokale besturen er in de voorbije periode meer aandacht aan laten besteden. We merken dat het aantal gemeenten en steden dat inpikt op het organiseren van het integratiebeleid, duidelijk toeneemt.
Er zijn uiteraard ook pijnpunten vast te stellen in de monitoring, ze werden hier al aangehaald. Zo zijn er de duidelijke verschillen in werkzaamheidsgraad wat betreft mensen van Belgische afkomst en mensen van vreemde afkomst.
Maar goed, in het kader van uw inburgeringsbeleid had ik u toch graag enkele vragen gesteld. De pijnpunten zijn aangehaald. Het is duidelijk dat heel wat sectoren betrokken zijn, onder meer Wonen, Werk en Onderwijs. Hoe ziet u dit in de toekomst evolueren? Wat is met andere woorden uw bedenking bij de gegevens van de monitoring in functie van het huidige en van het toekomstige inburgeringsbeleid in Vlaanderen?
De heer Caron heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil het niet hebben over de monitor as such, de cijfers zijn gekend, collega’s hebben het erover gehad. Ik wil het hebben over de wijze waarop u erop hebt gereageerd, de wijze waarop u in de pers hebt gecommuniceerd. Ik wil een citaat voorlezen omdat u in uw reactie de indruk wekt dat de situatie rampzalig en dramatisch is.
Het citaat luidt: “Nu blijkt dat ook de migranten van de tweede generatie een grote achterstand hebben wat armoede, opleiding, tewerkstelling en huisvesting betreft. Het is dramatisch dat afkomst ook een rol speelt voor de tweede generatie: heel veel schoolse uitval, mensen die geen diploma halen. Dat leidt tot een totale achterstand.”
Minister, u hebt gelijk, maar dit zouden de woorden kunnen zijn van iemand van een oppositiepartij. Dit is het beleid van de Vlaamse Regering die al vele jaren met inburgering en integratiebeleid bezig is en er blijkbaar niet in slaagt om op de terreinen van werk, wonen, onderwijs, participatie in de samenleving in de brede zin antwoorden te bieden op de uitdagingen voor Vlaanderen en voor die groep mensen. Het is eigenlijk oppositietaal en het is vreemd dat u die gebruikt. U bent verantwoordelijk voor dat beleid en u stelt dus niets anders dan uw eigen falen vast.
Bovendien schetst u een toekomstbeeld dat mensen angst aanjaagt: een op drie kleuters is straks van allochtone afkomst, wat zal dat geven als ze volwassen worden, oh wee, oh wee. Moeten de Vlamingen bang zijn of niet? U schetst een negatief beeld. Ik wil me graag aansluiten bij mevrouw Quintens: laten we de zaak positief aanpakken.
Vindt u dat de analyse van de cijfers het falen bewijst van de hele Vlaamse Regering en van u als horizontaal bevoegde minister, of zijn de cijfers nu net een uitdaging om geen tandje, maar een heel kettingwiel bij te steken?
Minister Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, we hebben dit debat nog niet zo lang geleden al gevoerd, in november, als ik me niet vergis. Het is zo dat we voor de derde keer deze monitor publiceren.
Wat nieuw is aan deze monitor, is dat we voor het eerst een beeld hebben van de hele bevolkingsgroep die voorwerp en doel is van ons decreet Inburgering en Integratie. Dankzij de link met de Kruispuntbank Sociale Zekerheid hebben we nu een beeld op de volledige eerste en tweede generatie. Dat beeld hadden we niet. Het blijkt te gaan om een grote groep mensen, maar daar kom ik straks op terug.
Wat ook nieuw is – en dat is een uitstekend beleidsinstrument voor de lokale besturen –, is dat we de sociaal-economische positie van die mensen per gemeente in beeld brengen. Dat leidt ertoe dat gemeentelijk een beter beleid kan worden gevoerd dan voorheen het geval was.
Wat natuurlijk niet nieuw is, zijn de indicatoren. De mensen die het debat volgen, weten dat we het hier gevoerd hebben, niet alleen in plenaire, maar ook herhaaldelijk in de commissie. We kennen de indicatoren van de OESO, van Eurostat, van onze totale Vlaamse monitor. Nu zijn de indicatoren vertaald per gemeente, met verschillen natuurlijk zowel in populatie als in aantal. De indicatoren voor tewerkstelling, armoede en zo meer verschillen van gemeente tot gemeente.
De hele bevolkingsgroep is in kaart gebracht. Het gaat inderdaad over 1.115.000 mensen: ongeveer 600.000 uit de derde landen en ongeveer 515.000 uit de EU. Het gaat om een heel diverse groep. De realiteit in Vlaanderen is dat de diversiteit, de multidiversiteit, een feit is. We hebben 176 nationaliteiten, dat zijn bijna alle nationaliteiten van de hele wereld. Er is een aangroei met 2 procent. En het is een heel jonge populatie: een op drie kinderen in Vlaanderen is van vreemde herkomst.
Dat zijn de cijfers, de feiten die we in kaart hebben gebracht. Voor het eerst hebben we daarmee in Vlaanderen een beeld van de doelgroep van het vorige en het huidige decreet, de eerste en de tweede generatie.
Mijnheer Caron, de indicatoren staan inderdaad op rood. Het is onze taak om dat te zeggen. Alleen ben ik het natuurlijk niet eens met uw oppositietaal. De relatieve positie in België – gelukkig is dat in Vlaanderen iets minder slecht – van de mensen van vreemde herkomst is slecht ten opzichte van de andere landen van de OESO. Die positie is slecht qua inkomen, qua armoede, qua huisvesting, qua tewerkstellingsgraad, qua scholingsgraad. Ik zal de cijfers niet geven. U kent die genoegzaam en we hebben die hier ook herhaald.
Wat zijn de oorzaken hiervan? U kent het OESO-rapport. De OESO stelt dat dit ligt aan de slechte arbeidsmarktpositie van de migranten die binnenkomen, en aan de regularisatiegolf. In Vlaanderen komen er nu nog ongeveer 35.000 mensen per jaar binnen. Dat is iets minder dan vroeger. Van de mensen uit derde landen is slechts 15 procent wat men ‘actieve migranten’ noemt, diegenen die komen als arbeidsmigranten of om te studeren. Collega’s, wie niet kijkt naar die instroom, die is ziende blind.
Mevrouw Quintens, in dit korte tijdsbestek hebt u dat niet kunnen zeggen, maar in uw voorbereiding verwees u naar Zweden. Ik heb de studie over Zweden van de Universiteit Antwerpen gelezen. Er is een heel groot verschil: Zweden heeft 21.500 actieve migranten, met een populatie die ongeveer even groot is als de Vlaamse, denk ik. Dat zijn mensen die geschoold zijn, die in aanmerking komen voor knelpuntberoepen, waarop de ondernemingen inspelen. Daar heb je dus inderdaad een actief migratiebeleid. Duitsland kent een instroom van meer dan 41 procent actieve migranten. Daar is de relatieve positie van de migranten beter. Je kunt dat voor alle landen doen. Men moet dus kijken naar de hele keten. Sinds 1974 hebben we in dit land een migratiestop. Niettemin is er een grote toevloed, met een populatie en met de kwalificaties die ik heb geschetst.
Mijnheer Caron, ik neem geen verwijten aan van Groen daarover: Vlaanderen is pas in 2004 begonnen met een inburgeringsbeleid. We hebben dat met de vorige regering beslist. De heer Keulen heeft toen dat beleid vorm en gestalte gegeven. We waren bevoegd sinds 1980, en 34 jaar later heeft Vlaanderen zijn Inburgeringsdecreet goedgekeurd. Er was het Minderhedendecreet van 1998, met een heel andere invalshoek. Pas in 2004 heeft het inburgeringsbeleid zoals we dat nu nog altijd kennen en nu hebben versterkt, vernieuwd en verbeterd, vorm gekregen, 34 jaar later.
Mevrouw Quintens, u komt uit de mijnstreek. U weet dat de mentaliteit er heel lang op is neergekomen dat dit gastarbeiders zijn, die hier als gasten zijn, die hier tijdelijk zijn, die opnieuw zullen vertrekken. Quod non. We hebben dus te lang gewacht met dat beleid. Ik blijf erbij. We hebben in 2004 een goed decreet gemaakt, maar gelukkig hebben we nu in 2013 met ons decreet een aantal nieuwe accenten kunnen leggen. Daar kom ik straks op terug. Hier en daar, in een aantal steden, is er sprake van een zeer goed lokaal beleid ter zake, maar dat is in nog te weinig gemeenten zo. Ook daarop zal ik terugkomen.
Aan diegenen die zeggen dat het beleid tekortschiet, wil ik zeggen dat we in deze regeerperiode 77 procent meer inburgeringstrajecten hebben doorgevoerd, met een ongeveer ongewijzigde beleidsruimte, dan in de vorige regeerperiode. Dat zijn cijfers die tellen. We hebben in deze regeerperiode ook een aantal nieuwe accenten gelegd. Mijnheer Kennes, we hebben er gisteren nog over kunnen praten. We zijn veel meer aan maatwerk gaan doen. Die groep is immers niet alleen divers qua nationaliteit, maar ook zeer divers qua scholing, opleidingsgraad, talenkennis enzovoort. We hebben het taalniveau verhoogd naar A2. Dat moet nu ingaan. Dit kan niet anders dan zijn vruchten afwerpen. De taalgeletterdheid is bij de migranten in België een van de slechtste, zo niet de slechtste, van de OESO-groep. We hebben ons agentschap opgericht. We zetten in op de rechthebbenden. Ondertussen is in die periode de instroom immers helemaal omgeslagen: 65 procent van de mensen die binnenkomen, zijn rechthebbenden. Dat zijn geen mensen die verplicht moeten inburgeren. We moeten dus totaal andere methodes ontwikkelen om die mensen te betrekken bij ons beleid. Dat is ook maatwerk.
Het nieuwe decreet mikt op integratie, en daarbij heeft de ontvangende samenleving een grote rol te vervullen. Het is een wederkerig en inclusief verhaal, niet langer uitsluitend op inburgering gericht, met een grote klemtoon op integratie, waarbij de hele samenleving wordt betrokken. Er is evenwel een belangrijke nieuwe klemtoon, en die ligt op het lokale beleid. Op dat punt ben ik het eens met de commentaar in De Standaard van gisteren. Het aantal lokale integratiediensten is verdubbeld, ook in de Vlaamse Rand, waar de instroom erg groot is. De monitor geeft de lokale besturen een beleidsinstrument in handen, want men ziet nu hoe de populatie eruit ziet en waar de problemen zitten. Men kan dan in dialoog gaan met de scholen en het verenigingsleven, en uiteraard ook met de nieuwkomers.
We voeren inderdaad een heel sterk horizontaal beleid. Ik geloof niet dat ons onderwijs minder sociaalvoelend is en minder aandacht opbrengt voor de mensen die het moeilijk hebben. Kinderen die de taal niet of onvoldoende kennen, zijn een probleem. Vandaar dat de Vlaamse Regering in Onderwijsdecreet XXIII heeft beslist – en dat door u is goedgekeurd – te zorgen voor een taalscreening bij iedereen die naar het eerste leerjaar gaat. Die kinderen moeten kansen krijgen: bijlessen, en desnoods een taalbad. Wanneer zij naar het secundair onderwijs gaan, moet hetzelfde gebeuren. Ik geloof immers niet dat die kinderen minder intelligent zijn, ook al bevinden ze zich in een moeilijke positie, met ouders in een achterstandspositie, want die zijn dikwijls laaggeschoold en 11 procent is analfabeet. De samenleving moet hun de nodige kansen geven, vandaar die belangrijke onderwijsmaatregel. Elk jaar zijn er 13.000 inburgeraars die een doorstroomtraject bij de VDAB volgen. De VDAB geeft die mensen een opleiding, vaak in combinatie met taallessen.
Ik vat samen. Ik ga niet akkoord met diegenen die zeggen dat wij geen vooruitgang boeken. We kunnen dat niet meten. Vergis u ook niet: dit is geen longitudinaal onderzoek. Men zal niet aan de hand van de monitor over vijf jaar kunnen zeggen of er een effect was op de groep van diegenen die vandaag 20 jaar zijn. Daarvoor moet een universiteit een onderzoek verrichten, met een representatief staal en een onderzoek binnen tien, twintig of dertig jaar over de plaats waar die mensen dan staan. De hele populatie verandert. Elk jaar gebeurt dat, want er stromen 35.000 mensen in. Het instrument is er. Het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) stelt dat inburgering werkt. Er zijn dus positieve punten. De kleuterparticipatie is een van de beste van de hele OESO. En de tewerkstellingsgraad gaat ook bij die groep vooruit. Ik geloof in onze aanpak, en deel niet de mening van diegenen die zeggen dat het beleid tekortschiet. Het is een zeer complexe materie. Ik geloof dat wij op dit punt zeer goed werk hebben geleverd, samen met het Vlaams Parlement. (Applaus bij de N-VA. Opmerkingen bij de oppositie)
CD&V steunt de minister.
Voorzitter, minister, collega's, dit is een heel duidelijk antwoord, waar ik kan achterstaan. U doet een poging om de positieve aspecten te verwoorden. In het debat hoor ik nog altijd de nadruk op die achterstand. Taalachterstand is er een van. Dat is zo. In een stad als Genk moet het lokaal beleid daar elke dag aan werken. We moeten ervoor zorgen dat die kinderen een zomercursus kunnen volgen of vanaf 4 maand naar de kinderopvang kunnen. Zo leren zij veel sneller Nederlands praten.
Maar hier hoor ik nooit iets over die taalrijkdom. Veel jonge Genkenaren spreken Nederlands, maar ook Turks, Italiaans, Spaans, Pools, Oekraïens, Portugees, Arabisch, ... Wanneer zullen we dat zien als een rijkdom? Onze diverse bevolking heeft veel vaardigheden. Ik zou dat graag in dit debat erkend willen zien.
Dus ik stel de vraag opnieuw, niet zozeer aan de minister maar veeleer aan een aantal mensen van vooral de extreemrechtse kant van deze assemblee: wat gaan we doen om met z’n allen dat menselijke kapitaal als een voordeel voor Vlaanderen in te zetten? (Applaus bij sp.a en van de heer Eric Van Rompuy)
Minister, ik wil nog terugkomen op een aantal feiten. De Vlaamse Regering heeft in 2009 een rapport gekregen van de studiedienst van dit parlement, waarin eigenlijk al werd gewaarschuwd voor het feit dat de bevolking maar ook de diversiteit binnen die bevolking groeit. De bedoeling was om dit als een aandachtpunt op te nemen in het beleid van de Vlaamse Regering. Dat rapport is jammer genoeg een beetje in de vergeethoek geraakt of er is niet voldoende aandacht aan besteed.
Destijds heeft Open Vld in de commissie gepleit voor een resultaatsverbintenis. Het aanleren van het Nederlands mocht geen inspanningsverbintenis blijven, men moest de mensen ook effectief toetsen op hun resultaten. U bent daar toen in meegegaan maar jammer genoeg gebeurt dat vandaag nog altijd niet. Ook de hervorming van de leerloopbaancentra is volledig in de vergeethoek geraakt.
Mevrouw Quintens had het daarnet over taal. Toen ik in het eerste leerjaar zat, heeft de heer De Bruyn, toen ik hem half in het Nederlands, half in het Arabisch aansprak, geantwoord dat ik er wel zou komen, dat ik dat wel zou aankunnen. Ik was heel blij omdat dat motiverend werkte. Vandaag wordt men echter automatisch naar het bijzonder onderwijs gestuurd wanneer men een taalachterstand heeft. Ik wil u vragen om de minister van Onderwijs daar nog eens op te wijzen. In het bijzonder onderwijs zit het in de types 1 en 8 vol met Marokkaanse en Turkse jongens. (Applaus bij Open Vld en bij sp.a)
Ik vraag me altijd af hoe wereldvreemd een parlement kan zijn en hoe haaks het discours van een parlement kan staan op dat van de publieke opinie, hoe haaks het discours van de Wetstraat kan staan op dat van de volksstraat. Ik geloof soms mijn eigen oren niet.
Een op zes inwoners van Vlaanderen is intussen van vreemde afkomst. Bij kleuters is dat een op drie. Wanneer ik vaststel, mijnheer de gewezen burgemeester van Antwerpen Janssens, dat 50,6 procent van de scholieren in het lager stedelijk onderwijs moslim zijn, dan hoor ik alleen: proficiat, hoera en fantastisch, leve de superdiversiteit, zoals dat vandaag heet.
Minister, u komt niet verder dan een discours van krullenbollen aaien, van nog meer middelen, van nog meer inzet van personeel en belastinggeld voor het integreren van vreemdelingen. Dit discours hoor ik in dit parlement al sinds ik hier zit, en dat is 25 jaar. Het resultaat is dat het steeds erger wordt omdat we de kraan niet durven dicht te draaien en omdat we niet durven te zeggen waar het echt op staat en wat de bevolking denkt, namelijk: vol is vol en genoeg is genoeg, met de inburgering en vooral met de massa-immigratie naar ons land. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Minister, ik dank u voor het omstandige antwoord, in het bijzonder voor een aantal passages die ons ten zeerste interesseren.
Wat die dramatische cijfers betreft, moet de bevoegde minister die het beleid moet voeren, wanneer het licht op rood springt, daar rekening mee houden. Dat heeft niets negatiefs op zich, en al zeker niet op het vlak van de communicatie. Er moet echter wel aandacht aan besteed worden.
Intussen is het duidelijk dat alle beleidsdomeinen hierbij betrokken zijn. In de toekomt zal, zoals de heer Caron het heeft gezegd, meer dan een tandje moeten worden bijgestoken. Zoveel is duidelijk.
Intussen blijkt toch wat deze Vlaamse Regering wél heeft gedaan. Minister, u hebt een aantal taalaspecten opgesomd. Dat is inderdaad belangrijk: taalinburgering en -integratie zijn de opstap. Het vertrekt daar. Deze Vlaamse Regering heeft daar alvast toe bijgedragen.
Ten slotte is er ook de invalshoek van meer aandacht en bevoegdheid voor de lokale besturen. Dit is de juiste weg. Minister, hebt u er nog zicht op of er eventueel nog steden en gemeenten klaar staan om in te pikken?
Minister, het is goed dat de lokale besturen actiever worden betrokken. Dat wil ik ondersteunen. Maar ik kan niet anders dan vaststellen dat de tien voorbije jaren weinig vooruitgang is geboekt en dat de beeldvorming zeer negatief blijft. Zeker ten aanzien van de diverse groep in onze samenleving, die niet zal verkleinen, waarmee we zullen leven en waarmee we, volgens mij, ook een welvarende Vlaamse samenleving kunnen maken.
Minister, ik betreur dat u zich zo erg fixeert op taal. Natuurlijk is het kennen van het Nederlands voor de emancipatie een noodzaak. Maar het is een voorwaarde, het is niet het einddoel. Het einddoel is een interessante job, een interessant gezin, een mooie woning. Dat zijn de terreinen van Werk, Wonen en Onderwijs waarop we vandaag veel te weinig inzetten. Als we dat willen inhalen, zullen we daar meer dan een tandwiel moeten bijsteken.
Minister, ik ga door op de discussie over inspannings- en resultaatsverbintenissen. Ik daag deze en zeker de volgende Vlaamse Regering uit om de doelstellingen op het vlak van Wonen, Werk en Onderwijs te bereiken. U hebt de monitor om ze te berekenen. We moeten met het parlement en de regering geen inspannings- maar een resultaatsverbintenis afsluiten, zodat we wat dat betreft mooiere cijfers kunnen voorleggen.
De heer Kennes heeft het woord.
De monitor heeft bevestigd dat we zijn geëvolueerd van diversiteit naar superdiversiteit. De vraag is niet of dat iets is om blij over te zijn of om over te treuren. Als er een link is tussen socio-economische achterstelling en personen van vreemde herkomst, dan moeten politici daar absoluut om bekommerd zijn.
Minister, u hebt ook bevestigd wat mevrouw Claes al heeft opgemerkt bij een vraag in de commissie: er is in het inburgerings- en integratiebeleid ook een taak weggelegd voor de tweede en derde generatie. Je kunt dat niet helemaal loskoppelen. Minister, moet er, naast de belangrijke inzet op taalintegratie, niet ook een tandje worden bijgestoken op de socio-economische integratie? Is het ook niet belangrijk om de tweede en derde generatie niet uit het oog te verliezen als het gaat om integratiebeleid?
Ik ben om te beginnen blij dat een aantal collega’s zeggen dat het goed is dat we instrumenten hebben om te meten. Meten is weten, meten laat toe om een beleid te voeren. Dit is een monitor die vooral toelaat om nu lokaal beleid te voeren. Ik herhaal dat het lokale beleid een extra dimensie is van het beleid dat deze regering voert. Geen enkele bestuurder, geen enkel raadslid kan zeggen dat hij de feiten niet kent, dat hij weet dat er wel problemen zijn, maar dat hij niet de harde feiten kent.
Collega’s, het slechtste wat je kunt doen is de achterstand die er is ontkennen. Die achterstand is er, dat is een feit. Ik koppel daar uiteraard geen negatief waardeoordeel aan, maar diegenen die beleid willen voeren en hun kop in het zand steken voor de socio-economische situatie, zijn slecht bezig. Dit is fout.
Daaruit, zoals een aantal collega’s doen, concluderen dat er geen vooruitgang in het beleid is, is onjuist. Ten eerste omdat we pas beginnen te meten, ten tweede omdat dit geen longitudinaal onderzoek is op een bepaalde groep of leeftijdsgroep, ten derde omdat de groep die de monitor ook volgend jaar en het jaar daarop zal meten telkens wijzigt. Er komt een instroom, die groep verandert en dus zit je in een visie op de totale situatie van die mensen.
Er is vooruitgang. Inburgering werkt. Ik heb de cijfers niet bij en ik kan ze ook niet uit het hoofd zeggen. Ik verwijs naar de studie van het HIVA en naar de cijfers die ik herhaaldelijk in de commissie heb gebracht. Die cijfers tonen aan dat mensen die inburgering hebben gevolgd procentueel veel meer aan het werk zijn dan mensen die dat niet gedaan hebben.
Wie dat beleid ter discussie stelt en wie, zoals de heer Caron, zegt dat taal niet belangrijk is, heeft het totaal maar dan ook totaal fout. Mijnheer Caron, taal is de sleutel naar een diploma, de sleutel naar onderwijs, de sleutel naar werk. Wie dat ontkent, voert een slecht beleid of is dat van plan.
Dat is iets anders dan taalrijkdom. Uiteraard is taalrijkdom belangrijk, mevrouw Quintens. Wie twee, drie, vier talen spreekt, heeft een voordeel. Ik ben het met u eens dat wie de taal niet kent, niet thuishoort in het buitengewoon onderwijs omdat hij of zij de taal niet kent. Daar doet deze regering precies iets aan. Daarom doen we die taalscreening, daarom houden we die mensen bij. We geven hen desnoods een taalbad zodat ze het gewone onderwijs kunnen volgen. Het zou jammer zijn, mochten disproportioneel veel kinderen van vreemde herkomst in het buitengewoon onderwijs zitten. Dat kan en mag niet te maken hebben met het feit dat ze de taal niet kennen.
We hebben het taalniveau veranderd. We gaan naar het A2-niveau. Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad vóór we daar een parlementaire meerderheid voor hadden. Hetzelfde met de resultaatsverbintenis. Die werd afgesproken. Dit treedt nu allemaal in werking met de uitvoering van het decreet.
Mijnheer Dewinter, ik heb vernomen dat u naar de Kamer gaat. Ik stel voor dat u daar deze vraag als eerste stelt. U hebt het over de instroom, en daar ben ik niet voor bevoegd. De toegang en de verwijdering in en van het rijk, is een federale bevoegdheid. Ik neem aan dat u daar een bloeiende tweede carrière tegemoet gaat. U hebt al direct een eerste vraag uit uw onuitputtelijke voorraad vragen over deze materie.
Mevrouw Quintens, migratie is in veel landen een onmiddellijke verrijking. Ik verwijs naar Zweden waar 21.500 actieve migranten de knelpuntberoepen invullen. Ze helpen de gaten in de arbeidsmarkt te stoppen. Uiteraard, iedereen die binnenkomt, en zeker de jonge populatie, is in principe een rijkdom, op voorwaarde dat we die mensen aan het werk krijgen en dat ze kunnen bijdragen aan de sociale zekerheid. Dit is nu onvolledig.
Mijnheer Caron, u daagt de meerderheid of het parlement uit om resultaatsverbintenissen te maken. Dat is volgens mij heel moeilijk. Het ViA-plan wil voor die mensen tot een activiteitsgraad van 58 procent komen in 2020. We zitten nu aan 44 procent. Dat zal een ontzettend zware opgave zijn, maar we boeken vooruitgang.
Mijnheer Segers, op lokaal vlak is er vooruitgang. Er zijn vijftien steden en gemeenten met een lokale integratiedienst en een actief beleid. Ik kan uit het hoofd niet zeggen of er op dit moment nog op stapel staan.
Mijnheer Kennes, u hebt het over de tweede en derde generatie. Het decreet gaat tot de tweede generatie. Ik heb al in het parlement gezegd dat ik er geen voorstander van ben om ons inburgerings- en integratiebeleid uit te breiden naar een derde generatie. Het wordt pas dramatisch als we moeten vaststellen dat ook de derde generatie niet geïntegreerd is en haar plaats in onze samenleving niet heeft gevonden.
Ik besef dat er meer problemen zijn dan bij vroegere migraties. Wie met de Red Star Line vertrok naar de Verenigde Staten of Canada, was weg, die was afgesloten van het thuisland. Er was geen internet, geen satelliettelevisie. Die kon niet over en weer reizen. De tweede generatie sprak nauwelijks nog de thuistaal. Die was volop Amerikaan en Canadees. Nu zijn er veel meer moeilijkheden.
Dit is horizontaal beleid, onderwijs- en huisvestingsbeleid. Dit is arbeidsmarktbeleid. Met het verticale beleid inburgering en integratie inzetten op de derde en straks dan misschien op de vierde generatie, vind ik van het goede te veel.
Bovendien, dat is niet wat het decreet wil. Het decreet doelt op de eerste en tweede generatie. Nu hebben we een instrument dat die eerste en tweede generatie voor het eerst volledig in beeld brengt. Laat ons daar werk van maken. Dat vergt al ontzettend veel inspanning. In de voorbije vijf jaar is het aantal inburgeringstrajecten met 77 procent gestegen tegenover slechts een kleine aangroei van de middelen, waarvan nog een deel naar NT2 gegaan is, zonder dat we in de inburgering wachtlijsten hebben, mevrouw Zamouri.
De heer Dewinter had het over krullenbollen. Ik stel voor dat de dames Zamouri en Peeters en ikzelf een clubje oprichten.
Collega’s, diversiteit is niet altijd een feest, dat heb ik nooit gezegd. We moeten alle problemen die we tegenkomen, aanpakken. Dat doen we ook, op lokaal, federaal en Vlaams niveau.
Maar het is wel een realiteit. De heer Kennes heeft gesproken over superdiversiteit. Op een aantal plekken is er die superdiversiteit en het is een realiteit. Wat kunnen we dan doen? Ik zou zeggen: leef ermee, doe er iets aan, in het voordeel van alle Vlamingen. Dat begint – dat is het punt dat ik vandaag wilde maken – met de verpletterende verantwoordelijkheid van ons allemaal om ook bij te dragen aan de positieve beeldvorming en om naast de problemen en alle uitdagingen aan te halen, ook de kansen te blijven zien. (Applaus bij sp.a)
Minister, u hebt het zelf al aangegeven: de OESO is jammer genoeg vernietigend voor Vlaanderen, op alle vlakken, namelijk wonen, werken, onderwijs. Vandaag zijn in Brussel zes op de tien verzorgenden in bejaardentehuizen van allochtone origine. Waarom zeg ik dat? Dat zijn degenen waarin we moeten investeren. Het zijn degenen die u en mij later zullen verzorgen.
Ik geef u huiswerk voor uw collega bevoegd voor het onderwijs. Als we vandaag ofwel kinderen naar het bijzonder onderwijs sturen die daar niet horen, ofwel als kinderen in goede scholen terechtkomen, ze segregeren binnen de klassen en we aparte klassen beginnen te creëren voor kinderen van een bepaalde origine, dan zegt de minister van Onderwijs dat dat de autonomie van de school is. Dan denk ik dat er iets fundamenteel fout zit. Het kan niet zijn dat een regering, als het gaat over integratie en inburgering, zegt: dit is de autonomie van de gemeente of de autonomie van de school. (Applaus bij Open Vld en mevrouw Joke Quintens)
Collega’s, superdiversiteit betekent het einde van de integratie. Als je bij kleuters onder de 5 jaar in Maasmechelen 73 procent allochtonen telt, in Genk 71 procent, in Antwerpen 68 procent, in Vilvoorde 68 procent en ga zo maar door, dan is het de minderheid, en dat zijn de autochtone Vlamingen, die integreren in de allochtone meerderheid. Dat is de realiteit die cijfermatig is.
Mag ik tot slot een citaat meegeven ter overweging aan alle superdiversiteitsaanhangers, aan de multiculturalisten en antiracisten onder ons? Het is een citaat van Gibbon, die een schitterend standaardwerk heeft geschreven over het Romeinse Rijk, ‘The History of the Decline and Fall of the Roman Empire’. Gibbon schrijft daarin: “The Roman civilisation ended the day the Romans became a minority into their own empire and the Barbarians took over.” Denk daar eens goed over na. Binnen een paar jaar is het hier ook zo ver. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Collega’s, ik denk dat het korte debat duidelijk aantoont dat we met een belangrijke materie te maken hebben, en zeker wat de toekomst betreft. Het is een materie die, zoals duidelijk aangegeven, alle beleidsniveaus en beleidsdomeinen betreft.
De minister heeft een schets gegeven van de voorgeschiedenis. Die is toch niet onbelangrijk. We zitten inderdaad opgezadeld met cijfers. Die zijn nu eenmaal wat ze zijn. Wat doe je ermee? Wel, uit de voorgeschiedenis blijkt dat de Vlaamse Regering sinds 2004 met inburgeringsbeleid is begonnen en de daaropvolgende regeringen daar systematisch aan hebben voortgewerkt. We gaan met deze Vlaamse Regering naar een nieuw Integratiedecreet, waarin ook zal worden ingezet op participatie, een belangrijk aspect. Eerlijk gezegd, daarmee is alles niet opgelost, dat is duidelijk. Vlaanderen neemt wel verantwoordelijkheid op, en dat is een stap in de goede richting.
Het moet uiteraard duidelijk blijven dat er bij het aanbod van inburgering en participatie duidelijke inspanningen moeten komen vanuit de doelgroepen. Het is nogal evident dat het een wederkerig verhaal is, geen vrijblijvend aanbod maar een rechten- en plichtenverhaal, van geven en nemen.
Minister, collega’s, met deze cijfers kan duidelijk worden aangetoond waar de knelpunten liggen en dat we met de nieuwe aspecten van het inburgeringsbeleid duidelijker kunnen accentueren waar we naartoe willen: een open en hedendaags Vlaanderen.
Minister, u vindt dat allochtone Vlamingen resultaatsverbintenissen moeten aangaan om zich in te burgeren, maar de Vlaamse Regering moet dat niet doen. Dat is veel te moeilijk, een resultaatsverbintenis. Laat ons eerlijk zijn met elkaar en met de diverse burgers die in Vlaanderen wonen: laten we ons allebei tenminste aan ons engagement houden.
Minister, telkens als iemand een kritische beschouwing maakt, organiseert u altijd een soort van ontkenning. Ik wil u aanraden na mijn uitspraak over de Nederlandse taal – u moet ze maar in het verslag opzoeken – dat u de huisarts eens opzoekt. Ofwel hebt u verstopte oren, ofwel bent u stoïcijns doof.
De actuele vragen zijn afgehandeld.