Report plenary meeting
Report
Mevrouw Moerman heeft het woord.
Voorzitter, de complexiteit van het innovatielandschap wordt hier al gedurende jaren aangekaart. De vorige en de huidige Vlaamse Regering hebben hiervoor professor Soete onder de arm genomen. Samen met een aantal mensen die hem hebben bijgestaan, heeft hij een rapport opgesteld. Dit rapport is in feite een doorlichting van het innovatielandschap. De conclusie luidde tweemaal dat de structuren te complex waren en dat ook aan creatieve destructie moet worden gedaan. We moeten niet enkel nieuwe zaken creëren. We moeten ook de zaken die niet nuttig zijn gebleken, laten gaan.
Blijkbaar heeft de Vlaamse Regering zich voorgenomen het Innovatiedecreet aan te passen en tussen de zogenaamde lichte structuren en de strategische onderzoekscentra een nieuwe tussenstructuur voor andere initiatieven van strategisch belang te creëren. Hierover zijn afgelopen maandag een aantal persartikelen verschenen.
Het is vreemd dat de organen die om advies zijn gevraagd, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI), niet van het nut van de nieuwe tussenstructuur overtuigd zijn.
De SERV is “niet geheel overtuigd van nut en noodzaak”. De Vlor is wat duidelijker en noemt de nieuwe structuur overbodig. De VRWI stelt zich vragen bij de timing. Eerst wordt om advies over de decretale verankering van bepaalde zaken gevraagd. Pas daarna moet de VRWI zich over het nut en de opportuniteit van de structuren uitspreken. In het licht van de twee rapporten van professor Soete wijst de VRWI er tevens op dat een nieuwe tussenstructuur het al zeer complexe landschap nog complexer zou maken.
Minister, is dit eigenlijk wel opportuun? Vreest u niet dat de creatie van nog een nieuwe tussenstructuur het landschap nog complexer zal maken? Dit gaat immers in tegen de aanbevelingen van de adviesraden en in beide rapporten van professor Soete.
Minister Lieten heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Moerman heeft net verwezen naar een artikel dat afgelopen maandag in de krant is verschenen. In dat artikel wordt enigszins op de feiten vooruitgelopen. We plannen nog een wijziging van het decreet betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid. Het ontwerp van decreet wordt momenteel voorbereid. Het ligt nu bij de Raad van State. Ik hoop het Vlaams Parlement op die manier nog tijdig een aantal verbeteringen en wijzigingen aan het decreet te kunnen voorleggen.
Met een van die wijzigingen willen we tegemoetkomen aan een vraag van het bedrijfsleven. Die vraag komt niet van mij. Het bedrijfsleven heeft er ons op gewezen dat de lichte structuren, waarmee we kennisinstellingen en bedrijven de kans bieden om met betrekking tot bepaalde sectoren samen te werken, een mankement bevatten. Ten gevolge van de tijdelijkheid is er geen garantie op een blijvende financiering van strategisch basisonderzoek op langere termijn.
Er is ons dan ook gevraagd in verband met de bestaande lichte structuren die mogelijkheid te creëren en de financiering te verbeteren. Het is niet de bedoeling een nieuwe structuur te creëren. We willen enkel de financieringsmogelijkheden verbeteren.
We doen dit absoluut op vraag van het bedrijfsleven. Naar aanleiding van het artikel in De Tijd heeft Agoria een persbericht verspreid waarin de wijziging wordt toegejuicht. De dag nadien stond in De Tijd een persbericht dat essenscia als reactie heeft verspreid en waarin duidelijk staat dat we het probleem op hun vraag op deze manier trachten op te lossen.
We zullen het debat zeker nog kunnen voeren. Ik hoop het ontwerp van decreet immers nog tijdig in het Vlaams Parlement te kunnen indienen. Op dat ogenblik zullen we er verder over kunnen debatteren.
Ik dank de minister voor haar antwoord. Op technisch-legistiek vlak zullen we de discussie in de commissie verder voeren. Ik neem nota van de vraag van het bedrijfsleven. Die vraag was me niet onbekend. We hebben echter gezien dat in de loop der jaren telkens weer nieuwe zaken in het leven zijn geroepen. Er is in feite niet ingegaan op de onder meer in de rapporten van professor Soete opgenomen aanbevelingen om de complexiteit te verminderen.
Ik sluit niet uit dat bepaalde tekortkomingen moeten worden opgelost en dat bepaalde initiatieven beter moeten worden omkaderd, maar tezelfdertijd wordt niet naar de complexiteit van het innovatielandschap gekeken. Die oefening wordt niet gemaakt. We moeten de rapporten van professor Soete eens uitvoeren. We moeten niet enkel kijken naar de vraag om iets bij te creëren. We moeten ook nagaan of bepaalde zaken niet op een andere manier kunnen worden georganiseerd.
Rekening houdend met het tijdstip in deze legislatuur zullen we nog een bijkomende creatie van structuren krijgen. Helaas zal die noodzakelijke vermindering van de complexiteit er niet meer van komen.
De heer Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Moerman, we hebben het daar al vaak over gehad in de commissie. U weet dat ik heel gevoelig ben voor de argumenten die u geeft, zeker wanneer het gaat over de aanbevelingen-Soete. Ook wij denken dat we heel wat tijd hebben verloren en dat we veel meer hadden kunnen doen met die aanbevelingen. Hetzelfde geldt voor het rapport-Soete 2. Het is een beetje jammer dat dat moet worden gezegd.
Wat het nieuwe decreet Wetenschap en Innovatie (W&I) betreft, is het niet zo dat daar zomaar nieuwe instrumenten worden gecreëerd. Dat heeft de minister toegelicht.
Wij staan achter het rapport-Soete en wij staan helemaal achter een vereenvoudiging. Ik herhaal ook dat we daar tijd hebben verloren, maar dat betekent niet dat het een strikte regel is dat nergens nog een nieuwe structuur kan worden ingericht. Men moet dat goed bekijken en voldoende afwegen.
Ik heb het persbericht van Agoria gelezen. Wat het nieuwe W&I-decreet betreft, moet men er vooral voor zorgen dat het onderzoek dat gebeurt in de onderzoeksinstellingen beter kan worden afgestemd op de noden van de industrie. Dat lijkt me absoluut een prioriteit. In die zin moeten we daar zeker aan werken. Dit kan daar een goed middel voor zijn. Het is op vraag van de bedrijven. We moeten de inhoudelijke discussie daarover voeren in de commissie.
De heer Vereeck heeft het woord.
Ik ga verder met wat beide collega’s al hebben gezegd. We hebben inderdaad die twee rapporten-Soete waar weinig mee is gebeurd. Er zijn zelfs nieuwe structuren bijgekomen. Het was mooi om de heer Diependaele de opening te zien maken naar het Vlaams Energiebedrijf, maar dat was nu net een structuur waarvan de opdrachten al gebeuren door bestaande instellingen. Minister, het is zo dat we geen vereenvoudiging van de complexiteit hebben gezien. Ik heb u een hele tijd geleden een schriftelijke vraag gesteld over de SOC-maakindustrie (strategisch onderzoekscentrum). Die aanvraag is ingediend door twee competentiepolen, Flanders’ DRIVE en Flanders’ Mechatronics Technology Centre (FMTC). Die zou worden geïntegreerd in het SOC. U kon op het moment van de schriftelijke vraag daar nog niet op antwoorden, misschien nu wel. Gaat het opnieuw om een bovenstructuur met behoud van de bestaande entiteiten, of gaan we hier voor een vereenvoudiging?
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, u hebt een punt wanneer u op vraag van mevrouw Moerman aangeeft dat dit een vraag is vanuit het bedrijfsleven. We kunnen het erover eens zijn dat dit een goede stap is. Ik wil de vraag echter omgekeerd stellen. U zegt te hopen dat deze aanpassing nog kan worden voorgelegd aan het parlement. Bent u van plan om voor 25 mei nog iets te doen aan die vereenvoudiging en een aantal misschien overbodige structuren te slechten?
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Ik onderschrijf grotendeels wat de heer Diependaele hier heeft verkondigd. Het is mede op vraag van Agoria en Flanders Innovation Hub for Sustainable Chemistry (FISCH) dat dit is gebeurd. Het is geen nieuwe structuur, maar een structurele opwaardering om een aantal onderzoeksactiviteiten van verdienstelijke instellingen op een meer structurele manier te financieren. Los daarvan blijft bij ons ook de zorg bestaan die mevrouw Moerman en de andere collega’s hier hebben geuit, met name dat er op basis van de rapporten-Soete verdere stappen moeten worden gezet.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw verhelderende uitleg. Het moet me van het hart dat sommigen het rapport-Soete op een heel eigen manier lezen en interpreteren. Soms heb ik de indruk dat men het op die manier interpreteert dat een minister geen enkel initiatief meer mag nemen, tenzij zaken schrappen. De waarheid is dat er zelfs in het complexe en volledige onderzoeks- en ontwikkelingslandschap dat Vlaanderen kenmerkt, best nog wel wat hiaten zijn waar op een pragmatische manier op geantwoord moet kunnen worden. Een daarvan is – en FISCH brengt dat tot uiting – de link met de industrie. De industrie moet echter ook een beroep kunnen doen op resultaten van basisonderzoek. En die ontbreken vandaag in grote mate. Ik hoop dat het decreet daar bottom-up, zoals gevraagd door de industrie, kan aan beantwoorden.
Als we het over het rapport-Soete hebben, verzeilen we allemaal wat in gemeenplaatsen. We doen dan net of het rapport maar één aanbeveling heeft, namelijk de zaken vereenvoudigen. Dat is niet zo. Er staan heel wat aanbevelingen in het rapport-Soete, die goed worden opgevolgd door de verschillende agentschappen en administraties. Er staan ook aanbevelingen in om de zaken wat minder complex te maken voor de kmo’s en bedrijfsleiders. Ook daar wordt aan gewerkt. Ik ben graag bereid om in de commissie een overzicht te geven van hoe we beantwoorden aan wat we met de verschillende administraties hebben gedaan in opvolging van de aanbevelingen van het rapport-Soete 1 en 2. Ik hoop dat we daarmee sommige misverstanden uitklaren, zowel inzake de opvolging van andere aanbevelingen, als inzake de aanbevelingen die te maken hebben met het versimpelen van de complexiteit van het landschap. Dat is mijn aanbod.
We moeten ook eerlijk zijn met elkaar. De wereld van innovatie en onderzoek is niet simpel. We zouden kunnen vertrekken van de idee dat we een administratie, een subsidieagentschap en universiteiten hebben, en dat we zo een versimpeling van het landschap hebben. Dat gaat totaal voorbij aan de doelstellingen die we willen bereiken. We willen namelijk dat onderzoek en ontwikkeling maatschappelijk en economisch kan worden vertaald. Daarom hebben we in navolging van de triple-helixgedachte gezegd dat we ook structuren moeten hebben, waarin bedrijfsleven, onderzoekswereld en overheid elkaar vinden en in bepaalde domeinen toegepast onderzoek doen.
Net daarom zijn er strategische onderzoekscentra en lichte structuren opgericht. Die worden elke keer opgericht, niet omdat de regering dat zo belangrijk vindt, maar omdat er een bottom-upvraag komt en er een dossier wordt ingediend door het bedrijfsleven, gesteund door onderzoekscentra, om een lichte structuur op te richten. Degenen die vinden dat er onnodige of overtollige structuren zijn, nodig ik uit om mij te zeggen welke je zou willen afschaffen, en dan wil ik dat debat in de commissie zeker voeren.
Ik wil besluiten met drie uitnodigingen. Eén: hopelijk kom ik in deze legislatuur nog op tijd met het ontwerp van decreet naar het parlement en dan kunnen we met elkaar discussiëren over alle wijzigingen. Twee: ik wil in de commissie graag een overzicht geven over hoe de aanbevelingen van Soete 1 en Soete 2 in de praktijk zijn gebracht en hoever we daarmee staan. Drie: ik kijk met vertrouwen uit naar de voorstellen van de verschillende sprekers over de structuren die ze overbodig vinden.
Minister, ik ga graag in op de drie voorstellen die u doet. We mogen de gemeenplaatsen niet aan twee kanten gebruiken. ‘Het bedrijfsleven vraagt, dus…’ is een dooddoener. Als het bedrijfsleven iets vraagt, hebben wij, en zeker u als minister, nog altijd de keus over de manier waarop dit wordt vertaald. Ik lees in de adviezen van de instellingen die werden geraadpleegd dat ze vrezen dat door de oplossing die nu is gekozen, men naar een soort automatische decretale inbedding gaat van allerhande initiatieven die permanent worden met – ik citeer de VRWI: “door de decretale verankering dreigen nieuwe structuren vaste begrotingsposten te worden die slecht moeilijk kunnen worden bijgestuurd of opgeheven.”
Het is niet omdat het bedrijfsleven iets vraagt, dat we automatisch voor een zware structuur moeten kiezen of voor een permanent karakter. Dit debat moeten we inderdaad misschien voortzetten in de commissie.
De actuele vraag is afgehandeld.