Report plenary meeting
Actuele vraag over het beleidsvoorstel van de minister tot versterking van de flexibele leerweg in het secundair
Report
De heer Van Dijck heeft het woord.
Voorzitter, minister, toen wij ons een tijdje geleden bogen over de knelpunten in het secundair onderwijs, was een van de opmerkelijkste knelpunten de ongekwalificeerde uitstroom en de vroegtijdige schoolverlaters. U hebt een actieplan gemaakt dat iets moet doen aan vroegtijdige schoolverlaters. Ik zou graag een vraag stellen over een van de actiepunten die u vooropstelt, namelijk actiepunt 8 over het beter kenbaar maken van de flexibele leerweg.
Minister, mijn vraag is wat u daar precies mee bedoelt. De flexibele leerweg in het secundair onderwijs is in 2005 ingesteld met de bedoeling om leerlingen die ziek zijn en de zogenaamde OKAN-leerlingen (Onthaalonderwijs Anderstalige Nieuwkomers) verder te helpen.
Wat betekent de flexibele leerweg? Als jongeren in bepaalde jaren – het gaat altijd over het eerste jaar van een graad – niet gekwalificeerd zijn voor een vak, kunnen ze toch doorgaan en het vak in kwestie als het ware meenemen.
Als je dat allemaal bekijkt tegen de achtergrond van wat in de hervormingsplannen vooropgesteld is rond de C- en B-attestering, stel ik mij de vraag wat u bedoelt met het beter kenbaar maken van de flexibele leerweg. Gaat het erom om kenbaar te maken waarvoor het bedoeld is? Of wilt u deze tool tot gemeengoed maken? Wat is precies de dimensie van het beter kenbaar maken van de flexibele leerweg?
De heer Bouckaert heeft het woord.
Minister, ik was een beetje verrast toen u die flexibele leerweg in de pers naar voren bracht. U zou dat propageren bij de scholen, het beter bekend maken en praktijkvoorbeelden geven. Ik heb de indruk dat u een campagne opzet voor de flexibele leerweg.
De heer Van Dijck heeft het principe van de flexibele leerweg al uitgelegd. Het is een reglementair bepaald iets. De minister heeft daar geen beleidsverandering doorgevoerd, maar het is wel een nogal uitzonderlijk iets, waar klassenraden desnoods op kunnen terugvallen in uitzonderlijke omstandigheden. Op elke regel moet een uitzondering kunnen.
U propageert dat nu, minister, maar hebt u wel genoeg rekening gehouden met de impact die dat heeft op de leraars en de klassenraden? U hebt wellicht al veel meer gesprekken met leerkrachten gevoerd dan heel dit halfrond samen, maar u kunt niet verhelen dat klassenraden vaak een beetje tussen twee vuren zitten. Als ze aan de ene kant leerlingen niet doen slagen, is er een risico op het verlies van leerlingen. Aan de andere kant is leerlingen laten overgaan zonder dat ze geslaagd zijn, slecht voor de kwaliteit van de school.
U gaat nu bij ouders verwachtingen wekken, waardoor de druk op de klassenraden om de zoon of dochter toch maar te doen slagen – ‘want de minister heeft het gezegd!’ – zal toenemen.
Minister Smet heeft het woord.
Ik ben een beetje verbaasd over de vragen. Dit is inderdaad geen nieuwe beleidsoptie. Dit parlement heeft in Onderwijsdecreet XXI in 2011 de decretale en reglementaire verankering van de flexibele leerwegen goedgekeurd. Dat was om het zittenblijven in te dijken. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt immers dat zittenblijven niet altijd het heilzame effect heeft dat men denkt dat het heeft. We hebben dat gedaan om iets meer te kunnen inspelen op specifieke noden van kinderen.
Voor alle duidelijkheid: dit is geen recht. Dat is ook zo opgenomen in de reglementering. Het is iets dat door de klassenraad moet worden toegekend, in het belang van het kind. Op uitdrukkelijke vraag van de sociale partners, in het kader van het actieplan rond vroegtijdige schoolverlaters én in het kader van de hervorming van het secundair onderwijs, is gezegd dat we dit moeten bevorderen en kenbaar maken in de scholen, waar dat nodig is.
Wat niet kan, is dat het evolueert naar een systeem zoals in het hoger onderwijs. Daar is ook helemaal geen sprake van. Het is geen individueel recht. Het is een beslissing die de klassenraad altijd moet nemen. We hebben wel de mogelijkheden vergroot.
Ik stel enkel vast, net zoals heel wat andere mensen, dat veel scholen dit systeem niet kennen of onvoldoende informatie hebben over de omstandigheden waarin ze hiertoe kunnen overgaan. Dit gaat immers soms een beetje tegen het DNA van de scholen in.
We hebben dan ook besloten de scholen wat beter uit te leggen wat de mogelijkheden zijn. Deze regelgeving dateert nota bene van 2011. Ik zal even toelichten welke kinderen hiervan kunnen genieten.
De eerste categorie zijn individuele leerlingen die speciale noden hebben. Het gaat niet enkel om leerstoornissen of om leerachterstanden. Dit geldt ook voor hoogbegaafde leerlingen, voor zieke leerlingen en voor leerlingen die ten gevolge van een ongeval met een beperking zitten.
De tweede categorie zijn individuele leerlingen die zich in een specifieke situatie bevinden. Het gaat onder meer om leerlingen die van een vrijstelling van een bepaald programmatieonderdeel kunnen genieten omdat ze al tijdens een eerdere opleiding hierin zijn geslaagd. Soms gaat het ook om competenties die binnen de elders verworven competenties of de kwalificaties passen. Ook de leerlingen die binnen een school het topstortstatuut hebben, kunnen hiervan gebruikmaken.
De derde categorie zijn individuele leerlingen die een opleiding secundair-na-secundair (Se-n-Se) of een opleiding verpleegkunde of een opleiding in het hoger beroepsonderwijs (hbo) volgen. Ook aan zieke leerlingen in eender welk structuuronderdeel wordt die bijkomende mogelijkheid geboden.
De vierde categorie zijn individuele leerlingen met tekorten die binnen een graad van een structuuronderdeel toch naar een hoger leerjaar kunnen doorstromen. De klassenraad moet dan oordelen dat ze niet vanwege dat ene tekort op een vak of op een onderdeel moeten blijven zitten. Al de rest is goed, en dat tekort kan gedurende het volgende jaar met behulp van wat bijkomende inspanningen worden ingehaald. Het is de bedoeling kinderen niet te frustreren of geen ongenoegen te bezorgen. Om het welbevinden van de kinderen niet weg te nemen, hebben we deze maatregel genomen.
Het gaat steeds om individuele beslissingen in het belang van de kinderen. Het is de bedoeling het leerproces te bevorderen. Het gaat niet enkel om kinderen met problemen, maar ook om kinderen die meer kunnen.
Het is niet de bedoeling een systeem zoals in het hoger onderwijs in te voeren. Deze regelgeving bestaat sinds 2011, maar wordt in de scholen niet zo vaak gebruikt. De sociale partners en de andere onderwijsactoren hebben me dan ook gevraagd dit in het actieplan Voortijdig Schoolverlaten meer kenbaar te maken. Ook tijdens de besprekingen van het Masterplan Hervorming Secundair Onderwijs is dit punt ter sprake gekomen.
Geen haar op mijn hoofd denkt eraan naar een systeem als in het hoger onderwijs te evolueren. Dat is niet de bedoeling. Dit moet steeds in het belang van het individueel kind gebeuren. De klassenraad moet steeds een beslissing nemen. De nodige garanties zijn ingebouwd. Ik wil er trouwens op wijzen dat de dialoog tussen de klassenraad en de ouders in de meeste scholen goed verloopt. De ouders aanvaarden dit dan ook.
Ik dank de minister voor zijn verduidelijking. De regelgeving bestaat al sinds 2011 en is in het Onderwijsdecreet XXI verankerd. Eigenlijk bestaan er al sinds 2005 mogelijkheden. Op zich is het goed dit alles beter kenbaar te maken.
Het lijkt me echter ook belangrijk steeds duidelijk te maken binnen welke contouren dit allemaal kan. De minister heeft er zelf voor gewaarschuwd. Indien een kind op basis van deze afspraken mag doorgaan, komt het een jaar hoger terecht. We kunnen het dan over het welbevinden hebben. Dat is echter geen garantie op succes. Er is geen garantie dat de vastgestelde tekortkoming voor een vak zal worden bijgewerkt. Het zou dus een vermenigvuldiging van problemen kunnen worden. In dat licht lijkt het me dan ook belangrijk dat de autonomie bij de klassenraden ligt. Zij moeten oordelen waar het gewettigd is en waar het beter niet kan gebeuren.
Minister, u hoeft niet altijd per se te doen wat de sociale partners u vragen. Ze zijn met betrekking tot het loopbaanpact niet lief voor u geweest. U moet hen niet op hun wenken bedienen. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Dat zijn de betere vakbonden. De onderwijsvakbonden zijn de stouteriken. Dat is genoteerd. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Ik heb er absoluut geen bezwaar tegen dat die mogelijkheid en die reglementering bekend wordt gemaakt. U had dat volgens mij beter door middel van een omzendbrief aan de scholen gedaan. Dat moest niet in een persmededeling gebeuren. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Dat creëert bij de ouders verkeerde verwachtingen. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Het is in de pers verschenen. Dat had volgens mij veel discreter moeten gebeuren.
Minister, u moet hier toch mee opletten. De universiteiten kennen een decreet betreffende de flexibilisering. U mag echter niet vergeten dat dit niet zo maar kan. Een creditsysteem betekent niet dat iemand die voor een vak niet is geslaagd, dat vak zomaar mag meenemen.
Er is daar een hele reglementering over, met een verschrikkelijke term: de volgtijdelijkheid. Ouders die kinderen hebben op de universiteit, zullen daar misschien mee worden geconfronteerd. Voor bepaalde vakken moet men slagen vooraleer men andere vakken kan doen. Als zo’n verkapt creditsysteem in ons middelbaar onderwijs doorgang zou vinden, dan moeten er ook zware discussies worden gevoerd over de volgtijdelijkheid in de leerplannen. U moet opletten dat u niet zonder het zelf te willen in een systeem terechtkomt dat lijkt op dat van het hoger onderwijs en daar ook geschikt voor is, maar dat niet is voor het secundair onderwijs.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, het is goed dat u de eerste communicatie hebt bijgestuurd. Ik wil u een suggestie doen. Bij overvloedig communiceren loopt men altijd het risico dat het minder belangrijke fundamenteel wordt. Velen hebben de eerste communicatie begrepen, ook de vraagstellers en ikzelf, in die zin dat de uitzondering het algemene principe werd. Het was dan ook nuttig om dit hier even bij te sturen.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, ik hoor u graag zeggen dat u beklemtoont dat de eindbeslissing bij de klassenraad ligt. Maar eigenlijk zegt u, een beetje als spreekpop van de sociale partners, dat u betreurt dat de klassenraad niet meer gebruik maakt van die flexibele leerweg. Ons verwondert dat eigenlijk niet. Scholen zijn toch niet zo zot om veralgemeend leerlingen te laten overgaan omdat ze bepaalde vakken niet beheersen, simpelweg omdat er nu eenmaal een taboe rust op zittenblijven. Zij weten zeer goed wat een bijkomende belasting dat is voor de leerkrachten. Voor ons mag die flexibele leerweg, als die niet uitzonderlijk is en als daar propaganda voor gevoerd moet worden, afgeschaft worden.
De heer Van der Taelen heeft het woord.
Minister, ik ben bang. Ik heb zelf het uitzonderlijke genoegen om sinds jaren les te geven in het hoger onderwijs en ik heb gezien wat er aan de hand is. Minister, ik zou het appreciëren als u de inspanning zou doen om naar mijn redenering te luisteren. U moet niet onmiddellijk door uw lichaamstaal duidelijk maken dat u denkt dat ik op het verkeerde spoor zit. U zou er goed aan doen eens te leren luisteren.
Ik zei al dat ik het genoegen heb om les te geven in een school binnen het hoger onderwijs. De evolutie die ik de laatste jaren heb gezien, is dat studenten een verschrikkelijke faalangst beginnen te combineren met een mentaliteit dat er wel altijd een uitweg zal zijn. Dat is een gegeven dat ik constateer. Er is een verschrikkelijke achteruitgang aan de hogescholen. Ik zie meer en meer studenten die jaren uitstellen en soms over een masteropleiding zes tot acht jaar doen. Zij hebben die mentaliteit dat ze dat het volgend jaar wel zullen doen.
U hebt vier categorieën opgesomd. U had beter benadrukt dat er drie belangrijke categorieën zijn. Die vierde categorie is net de categorie die me angst aanjaagt. Daarbij zegt u dat u aan de klassenraad de mogelijkheid zou laten te beslissen dat studenten die voor één vak gebuisd zijn, dat vak kunnen meenemen. Mits een kleine inspanning kunnen ze het volgende jaar worden bijgespijkerd.
Minister, dat is een illusie en dat is een afbraak van een fundament van het onderwijs, namelijk dat men aan jonge mensen duidelijk moet maken dat ze moeten slagen in examens en dat er geen uitweg is. Het is heel gemakkelijk om te pleiten voor een systeem waarbij één buis kan worden overgedragen naar het volgende jaar. Ik zie de gevolgen ervan jaar na jaar verergeren in het hoger onderwijs. Studenten krijgen daarbij steeds meer de illusie dat er geen haast bij is. Ze kunnen een jaartje bijdoen en een vakje meenemen in hun rugzakje. Bovendien heb ik al deliberaties meegemaakt waarbij niet duidelijk was in welk jaar een student eigenlijk zat omdat er zoveel gebuisde vakken in het rugzakje zaten.
Minister, u zou beter een negatieve promotie hebben gemaakt en hebben benadrukt dat dit systeem absoluut niet moet worden gepropageerd.(Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Dat is ook duidelijk, waar dat applaus vandaan komt.
Minister, we hadden het in de commissie vorige week over de ongekwalificeerde uitstroom. U hebt aangehaald dat er een systeem bestaat. Dat klopt, ook in Onderwijsdecreet (OD) XXI staat dat. Er wordt veel te weinig gebruik van gemaakt. Het is misschien niet genoeg bekend. Het is daarom goed om het samen met de vakbonden en de onderwijsverstrekkers eens van nabij te bekijken.
De heer Van Der Taelen kan u daar niet volledig in steunen. Voor bepaalde leerlingen is het nochtans zinvol. Ze kunnen zich eraan optrekken. Ze kunnen beter doorstromen, zittenblijven heeft geen zin.
Minister, er wordt weinig gebruik van gemaakt. Zijn er scholen met meer ervaring? Ik kan me voorstellen dat het moeilijk is om te organiseren. Hebt u daar weet van?
Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Als het binnen een bepaald kader kan, zijn we zeker voorstander. Ik vraag me alleen af hoe dat kader gewaarborgd kan worden.
U verwijst naar de klassenraad, maar ik weet uit ervaring en van horen zeggen, dat de beslissingen van de klassenraad niet altijd binnen een kader zitten. Daar kan nogal eens van worden afgeweken. Niet elke klassenraad interpreteert de regels op dezelfde manier. Men moet opletten dat men niet raakt aan de autonomie.
De discussie die we morgen zullen voeren in de commissie gaat gedeeltelijk over de flexibilisering en de invloed daarvan op de kwaliteit. De heer Van Der Taelen haalt dat ook aan. Dat valt natuurlijk grotendeels onder de autonomie van de instellingen. Die gebruiken dat niet altijd op de juiste manier. We komen altijd terug op de spanning tussen autonomie en geen autonomie en hoe die wordt gebruikt. Dat zou hier ook wel eens een probleem kunnen vormen als er geen stevig kader rond zit.
Ik ben blij met die opmerking, mevrouw Vanderpoorten. Dat is inderdaad een ongelooflijk spanningsveld. Als er een probleem is, krijg ik te horen: minister los het op. En als ik het oplos, krijg ik te horen: moei u niet. Dat is een ongelooflijke contradictie die in het systeem ingebakken zit. Op het gepaste moment zal ik eens een overzicht maken van alle contradicties die erin zitten. Dit is een heel mooi voorbeeld, dit is er altijd bij. Ik ben nu toevallig minister, maar wie er ook minister is, hij krijgt altijd te horen: los het op. En als hij dat doet, zegt men: heb vertrouwen, u zorgt voor planlast, de autonomie komt in het gedrang enzovoort.
Wat mijn lichaamstaal betreft, mijnheer Van Der Taelen, ik had net proberen uit te leggen – en ik had begrepen dat de twee vraagstellers dat begrepen – dat dit helemaal, maar dan ook helemaal, niet te vergelijken is met de flexibilisering in het hoger onderwijs. Die flexibilisering in het hoger onderwijs werd in dit parlement tijdens de vorige legislatuur goedgekeurd. Nogal wat mensen waren daar voorstander van. Ja?
Dat moet worden geëvalueerd. Dat zijn we nu aan het doen. We gaan kijken of het niet te ver is gegaan, wat het kader en de voorwaarden zijn. Deze maatregel is gericht op individuele leerlingen, in het belang van het welbevinden en het behalen van goede leerresultaten op school. Het is een individuele beslissing om wat meer autonomie, mogelijkheden en ruimte geven aan de school. Het is aan de leerkracht om de juiste beslissing voor dat kind of die jongere te nemen. Daarover gaat het. Als dat niet geschikt is voor een kind of jongere, dan moet de klassenraad die beslissing niet nemen. Dan moeten ze dat heel duidelijk uitleggen aan de ouders.
Er is een kader. De klassenraad beschikt over zijn autonomie. We moeten dit goed opvolgen. We hebben gezegd dat we gaan informeren. Deze situatie doet me een beetje denken aan Rusland, als men daar informeert over homorechten, spreekt de overheid van propaganda. Nu hoor ik hier dezelfde redenering. Dat is straf. Als we informeren over de toepassing van het reglement, zouden we propaganda voeren! Informeren is niet hetzelfde als propageren. Dit is al uitgelegd aan de scholen! (Opmerkingen van de heer Wim Van Dijck)
Dit is niet nieuw. Dit is van 2011. We hebben gewoon geantwoord op een vraag: die mogelijkheid bestaat, in het kader van dat plan zullen we dat opnieuw onder de aandacht van de scholen brengen. Nogmaals, het gaat om individuele beslissingen, om individuele situaties, geen recht, geen veralgemeende situatie. Uiteraard moeten we niet naar het hoger onderwijs verwijzen, naar wat daar gebeurt en wat daar de problemen kunnen zijn. Daarom zijn we dat aan het evalueren. Er zal moeten worden bijgestuurd en dan is de evaluatie rond.
Mijnheer Van Der Taelen, we hebben binnen het onderwijs in Vlaanderen de neiging een beslissing te nemen, na een jaar of twee vast te stellen dat er iets aan de hand is en dan meteen die beslissing van twee jaar voordien te willen herzien. (Opmerkingen van de heer Luckas Van Der Taelen)
Dat hebt u niet gezegd, maar dat is een algemene mentaliteit. Je moet soms wat tijd geven om beslissingen die je genomen hebt, in de praktijk om te zetten. Dat betekent vaak drie, vier, vijf jaar, om dan conclusies te kunnen trekken wanneer er een lichting door het onderwijssysteem is gegaan. Dat is wat we hier ook zullen doen. Dat zal ook op alle effecten goed worden opgevolgd in het secundair onderwijs. Er zijn niet veel scholen die het op dit moment doen.
Voorzitter, ik ben blij dat deze actuele vraag gesteld is. Minister, ik vind het inderdaad evident dat een regelgeving geduid wordt. Als het kadert in een actieplan rond vroegtijdige schoolverlating, is het belangrijk om duidelijk te stellen waarom wel en waarom niet. Mijn basisbekommernis is in grote mate dezelfde als die van de heer Van Der Taelen. We moeten jongeren er blijvend op appelleren dat ze examens moeten afleggen en moeten slagen.
Dat lijkt mij de basislijn in het masterplan over de hervorming van het secundair onderwijs: we willen de kwaliteit versterken en verhogen. Daarom ben ik tevreden met uw antwoord.
Voorzitter, ik heb aandachtig geluisterd naar de vertegenwoordiger van Groen en ik voel me wat rechts voorbijgestoken – dat voelt altijd comfortabel aan.
Mijnheer Van Der Taelen, het Flexibiliseringsdecreet heeft inderdaad ongewenste effecten. Je kunt dat voor een deel corrigeren met de volgtijdelijkheid en met het leerkrediet, dat er ook voor zorgt dat de verlenging van de studieduur wordt ingeperkt. Sommigen willen het leerkrediet ondermijnen.
Minister, er ging een evaluatie komen van het Flexibiliseringsdecreet. Daar wachten we nog op. Het zal voor de volgende legislatuur zijn. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de hele aankondiging over dat flexibel traject de indruk moet wekken dat u beleidsmaatregelen neemt, terwijl u er in feite geen neemt, maar slechts iets aankondigt. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Het moet dienen om uw palmares wat op te vullen. Het doet mij wat denken aan Philippe Gilbert, die dit jaar nog geen palmares heeft en dat wil opvullen door het winnen van een aantal Waalse kermiskoersen.
De actuele vragen zijn afgehandeld.