Report plenary meeting
Report
De heer Van Malderen heeft het woord.
Voorzitter, minister, eind juni telde Vlaanderen 185.000 of 189.000 werkzoekenden, al naargelang de statistiek. 50.000 daarvan zijn allochtonen. Alleen al dat aantal en aandeel zou ons bijzonder zorgelijk moeten stemmen. Temeer daar we vaststellen dat er in algemene cijfers een lichte stijging plaatsvindt en bij allochtonen een massieve stijging.
Het gaat van een stijging met 1,6 procent voor de algemene populatie tot een stijging met 10 procent voor de allochtonen. In uw persbericht zegt u dat we die cijfers enigszins moeten relativeren. Er zijn externe factoren en statistische aanpassingen die maken dat we een significante stijging zien, maar we moeten die relativeren. Eerlijk gezegd vind ik dit een zorgwekkend signaal, ten eerste omdat het me in het ongewisse laat over wat nu de reële stijging is en ten tweede omdat we ook weten dat de definitie van allochtoon eigenlijk maar heel beperkt is. De VDAB hanteert dit begrip voor diegenen die een andere nationaliteit hebben, buiten de EU, of er een hebben gehad. Daardoor wordt vandaag een hele groep mensen eigenlijk niet gedetecteerd, zoals jongeren, de tweede generatie. Ook in die groep zien we een opmerkelijke stijging. In die groep zien we ook heel veel problemen.
Dit is niet nieuw. We hebben daarover gisteren in de commissie ook van gedachten gewisseld. Minister, ik merkte bij u een zekere frustratie, en dus ook een zekere berusting. Die kan niet. Daarom vraag ik dat u nu eens duidelijkheid zou scheppen over die cijfers. Wat is uw beleidsantwoord op die cijfers?
Minister Muyters heeft het woord.
Over het beleid moet ik eigenlijk niet meer opnieuw reageren, want dat gebeurde gisteren in de commissie. Straks, als ik nog tijd heb, zal ik daarover iets zeggen.
Wat de cijfers betreft, hebt u nu al de verkeerde vergelijking gemaakt. U moet de 3,8 procent vergelijken met de 10,2 procent. Dat zijn de cijfers met de nieuwe definitie. Ik wil u uitleggen waarom, en ook waarom ik dit relativeer. Het verschil tussen de statistische cijfers voor en na 1 januari is dat iemand die één dag werkte via uitzendarbeid, voor januari als werkende werd beschouwd. Nu moet men tien dagen werken als uitzendkracht voor men als werkende wordt beschouwd. Het is belangrijk dat ik hier het woord uitzendarbeid laat vallen. Ik kom daar zo dadelijk op terug. Ik heb in het begin van het jaar aan de VDAB een vergelijkingsbasis gevraagd. De reactie was dat ik mocht rekenen op 3000 à 5000 werklozen extra door de verschillende definitie. Dat is grosso modo 3,5 procent. Overigens, als we kijken naar die 1,6 procent en die 3,8 procent, dan is er sprake van dezelfde grootteorde.
Uitzendarbeid is belangrijk als het gaat over allochtonen. U weet dat ook. Recent nog hadden we Federgon op bezoek. Bij uitzendarbeid nemen allochtonen 13 procent voor hun rekening. Dat cijfer ligt veel hoger dan bij de klassieke tewerkstelling. Die 3,5 procent is dus een zware onderschatting van de correctie ten opzichte van vroeger. Ik moet die 3,5 dus proportioneel verhogen, en dan moet die stijging van 10,2 procent worden gecorrigeerd met 5 à 6 procent, alleen al door statistische veranderingen.
Ik ben het echter volledig met u eens over het beleid ten gronde. Dat weet u. Gisteren hebben we het daar nog over gehad, onder meer met de heer Mahassine. U weet dat ik het beleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit (EAD) sterk voortzet.
Minister, op zich ben ik blij met uw laatste zin. U probeert de cijfers in hun context te plaatsen. Dat heb ik ook gevraagd. Het is echter belangrijk om, ongeacht die context, naar twee zaken te kijken. Er is de tendens die ze vertonen. We stellen vast dat de werkloosheid stijgt en dat die stijging veel meer uitgesproken is bij allochtonen, nogmaals, met de definitie die wordt gebruikt en waardoor volgens mij nog heel veel mensen, zoals jongeren, onder de radar blijven. Bovendien wordt die stijging toch wel in die mate zorgwekkend dat, indien we niets doen, er een verloren generatie dreigt te zijn. Ik wil echt dat we een heel duidelijk signaal geven dat we dit niet accepteren en dat we ons niet verstoppen achter wat we niet kunnen, maar net gaan doen wat we wel kunnen. Ik ben het eigenlijk nogal eens met de heer Muyldermans van Federgon als die pleit voor het voeren van een breed maatschappelijk debat, open en bloot, over alle problemen die we kennen, om te proberen oplossingen te zoeken daarvoor.
Gisteren vroeg u zich in de commissie, met een soort retorische vraag, af wat u moest doen. Wel, ik kan u wel een aantal suggesties geven. Betrek de mensen van het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC) erbij om dit probleem op de agenda te zetten.
De heer Watteeuw heeft het woord.
Minister, het is goed dat u de cijfers nuanceert. De stijging is dan wel significant, maar daar is een verklaring voor. Eigenlijk is dat het probleem niet. Het probleem is dat er al jaren geen daling van de werkloosheid bij allochtonen is. Dat probleem slepen we al jaren met ons mee en we vinden er blijkbaar geen oplossing voor.
Het is goed dat u het EAD-beleid verder wilt voeren, maar de inspecties door de Inspectie Werk en Sociale Economie op het vlak van EAD gaan achteruit. Er zijn minder controles naar EAD.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Het is belangrijk dat er controles zijn aan de vraagzijde van arbeid, maar het is eveneens belangrijk om allochtonen te versterken. Dat moeten we doen voor ze op de arbeidsmarkt komen.
Dan heb je het probleem van de taalachterstand. 45 procent van de allochtone werkzoekenden heeft een taalachterstand. 40 procent kreeg na zes maanden werkzoekend te zijn nog geen specifieke actie van de VDAB voorgesteld. We moeten er een prioriteit van maken om dat sluitend aan te pakken. Dat cijfer moet naar beneden. Na zes maanden moet elke werkzoekende allochtoon met een taalachterstand een specifiek traject aangeboden krijgen om die taalachterstand weg te werken. Degenen die een taalopleiding volgen, moeten voldoende gemotiveerd en gestimuleerd worden om dat tot het einde te volgen, want er is een grote uitval. Minister, daar moet absoluut aan worden gewerkt, niet alleen controle aan de vraagzijde, maar ook versterking van de allochtonen en uitwissen van de taalachterstand.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, we hebben in de plenaire vergadering en in de commissievergaderingen gepraat over de algemene werkzaamheidsgraad bij allochtonen. Inderdaad, drie vierde van de werkzoekenden zit nog altijd in een van de vier kansengroepen: allochtonen, 50-plussers, laaggeschoolden en personen met een arbeidshandicap.
Als je inzoomt op de problemen bij de allochtonen, zie je dat er nog altijd een groot gebrek is aan voldoende taalkennis en dat er bij heel wat allochtone vrouwen een bepaalde werkonwilligheid is. Als je ziet dat 70 procent van de Turkse of Marokkaanse vrouwen niet aan het werk is en zich zelfs niet aanbiedt, dan is dat toch een probleem. Dat ligt dan niet aan de zogenaamd racistische werkgevers. Er is wel degelijk meer aan de hand. Er is een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel de allochtone werkzoekenden als van de overheid. Dat is toch een verhaal dat ik mis bij de collegas van sp.a en Groen.
Ik stel voor dat ik het debat dat we keer op keer hebben gevoerd in de commissie, waar we samen het beleid uittekenen, niet opnieuw voer. Mijnheer Watteeuw, ook de EAD-controles zijn daar aan bod gekomen. Ik geloof dat u net weg was toen de inspectie is gekomen. De EAD-controles zijn niet verminderd omdat bij elke controle van een interimbureau EAD wordt meegenomen. Dus is er geen vermindering, want die moet je erbij tellen. Bovendien is er de quick scan. Dus neen, uw vaststelling is compleet verkeerd.
De vraag was om klaarheid te scheppen in de cijfers. Ik kan niet ver genoeg gaan omdat ik aan de VDAB, om de workload van de studiedienst niet te verzwaren, niet heb gevraagd dat ze elke maand alle cijfers in het oud en het nieuw systeem invoeren. De afspraak was dat we elke maand het algemene cijfer geven en dat we daaruit afleiden wat de grootteorde van de andere zal zijn. Dat was de cruciale vraag, en minder de vraag aan het beleid. U stelt voor om het gesprek met het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC) verder te voeren. Ik heb daar geen probleem mee.
In de commissie Diversiteit over tien jaar EAD-beleid met de sociale partners heb ik heel duidelijk gemaakt dat discriminatie voor mij niet en nooit kan, maar ik kan alleen controleren op de uitzendbureaus, maar dat is lang niet genoeg. Dat ben ik met u eens. Het zou een actie moeten zijn.
Dat antidiscrimineren moet zowel bij alle werknemers want ook daar is er discriminatie als bij alle werkgevers doorgedrongen zijn. Als er een suggestie is om met VESOC te werken, dan stel ik voor dat we het bestuur van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) eens uitnodigen in de commissie Diversiteit om daar ten gronde van gedachten over te wisselen en misschien op die manier nog eens een extra stimulans te geven aan dat geheel.
Mijnheer Van den Heuvel, over Nederlands als tweede taal hebben we het in de commissie gehad. U weet dat we daarop inzetten. U weet dat we proberen om Nederlands tweede taal niet op zich alleen te laten, maar te combineren met werkervaring en met opleiding, zodat die mensen niet alleen Nederlands kennen maar daar bovenop een aantal basistalenten en -competenties meekrijgen.
Ik ben blij met het antwoord van de minister dat hij verder het engagement wil aangaan en dat we er ook de sociale partners bij betrekken. Dat kan alleen maar bijdragen aan een krachtig signaal dat van hieruit en vanuit de Vlaamse Regering wordt gegeven, namelijk dat we niet zullen tolereren dat er een verloren generatie is, maar dat we integendeel blijven inzetten en blijven stimuleren maar ook blijven sanctioneren. Dat geldt zowel voor werkzoekenden als voor werkgevers. Het zou economische waanzin zijn om mensen structureel aan de kant te laten staan. Dat zou ook sociale waanzin zijn. We moeten integendeel alle zeilen bijzetten om ervoor te zorgen dat de toegang tot de arbeidsmarkt voor zoveel mogelijk mensen verzekerd blijft.
De actuele vraag is afgehandeld.