Report plenary meeting
Report
Dames en heren, aan de orde is het actualiteitsdebat over de hervorming van het secundair onderwijs.
Het debat is geopend.
De heer Van Hauthem heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, minister, collega's: Smet speelt met de toekomst van onze kinderen en met onze eigen toekomst. Dat kan niet. Dat is geen citaat van ons, maar een uitspraak van de gewezen rector van de KU Leuven, zaterdag jongstleden in De Morgen. Met die ene welgemikte zin verwijst de heer Oosterlinck de plannen van de onderwijsminister voor de hervorming van het secundair onderwijs eigenlijk naar de prullenmand. Minister, u speelt inderdaad met de toekomst van onze kinderen. En dat heeft de minister-president blijkbaar ook opgemerkt. Het dossier is ontspoord, liet hij in de krant optekenen. Dit dossier is te belangrijk om het te herleiden tot een politiek steekspel. ( ) Het draagvlak is aan het verbrokkelen. Dat zijn uitspraken die kunnen tellen.
De kampioen van de aankondigingspolitiek, de man die graag ballonnetjes oplaat, heeft nu een ballon opgelaten die in zijn gezicht is ontploft. Wij lusten uw voorstellen en hervormingsplannen niet. U wilt een brede eerste graad uitbouwen door de schotten tussen het aso, het tso en het bso op te heffen. U wilt daarmee het uitstel bewerkstelligen van de studiekeuze tot 14 jaar, met de daarbij behorende afschaffing van het B-attest. Het zijn volgens ons de compleet verkeerde oplossingen voor de juist gestelde problemen. Uw plannen leiden onvermijdelijk en onherroepelijk tot nivellering. Onder het mom van gelijke kansen voor iedereen ontneemt u met die plannen de kans aan jonge mensen om hun capaciteiten welke die ook zijn zo vroeg mogelijk te ontwikkelen.
Wij weten natuurlijk allemaal, en al heel lang, dat er een spiraal van een negatieve keuze in het onderwijs. We weten dat het tso en het bso veel te vaak worden beschouwd als tweede en zelfs derde keuze, wat leidt tot de zogenaamde waterval.
Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mijnheer Van Hauthem, u spreekt eerder denigrerend over de plannen van minister Smet. Ik zou dat toch even willen plaatsen. Zijn plannen komen niet uit de lucht gevallen. Er gingen veel debatten aan vooraf. De oorsprong ervan is het rapport van de commissie-Monard, dat in april 2009 is afgeleverd. Het kwam er op verzoek van toenmalig minister Vandenbroucke.
Op basis daarvan is er voortgewerkt. In het Vlaams regeerakkoord, in de beleidsbrieven en de beleidsnota zijn er akkoorden opgenomen die de volledige meerderheid heeft goedgekeurd. Dan is er een oriëntatienota gekomen Mensen doen schitteren van de hand van de minister en zijn diensten, die eigenlijk een breed maatschappelijk debat op gang moest brengen en waarop adviezen verleend zijn door zowat het hele onderwijsveld, de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Als u die adviezen heel goed leest, dan ziet u dat die genuanceerd zijn, maar zeker niet negatief.
Ook het Vlaams Parlement heeft daar al heel wat hoorzittingen over georganiseerd, met als gevolg dat er ook een overzicht van gemaakt is in een stuk. Nu komt u hier zeggen: kijk eens, hij laat een ballonnetje op, en het was er toch weer eentje. Ik zou dat krachtig willen nuanceren en benadrukken dat alles wat er wordt gezegd, gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek, onder andere ook van de Leuvense universiteit.
Tot daar de regering.
Mevrouw Deckx, ik heb niet gezegd dat er in het Vlaams Parlement en de commissie naar aanleiding van het Vlaams regeerakkoord, de oriëntatienota en de beleidsnota van de minister niet over is gediscussieerd. Dat hoort u me niet zeggen. U was trouwens een beetje te vroeg, ik kom daar nog toe. Alleen stel ik vast dat de minister na al die consultaties niet naar het parlement komt met zijn uiteindelijke nota die was gepland na nieuwjaar, maar de boel lanceert in de pers. We hebben kritiek op de zaken die u voorstelt. Daar was ik mee bezig.
Minister, we weten al lang dat er een spiraal is van een negatieve keuze in het onderwijs en dat tso en bso te vaak worden beschouwd als tweede en zelfs derde keuze, de zogezegde waterval. Maar we denken niet dat u dat probleem oplost door dan maar de beschotten tussen aso, bso en tso op te heffen en te zeggen dat er in de eerste graad geen bso en tso meer is. Wat nu voorligt, is in onze ogen het typisch linkse eenheidsdenken. U lost het probleem het probleem bestaat en de analyse is juist niet op door een compleet gelijke behandeling van ongelijke kinderen, of beter gezegd, van kinderen met verschillende capaciteiten, wat die capaciteiten ook zijn. U lost het probleem niet op door alle kinderen in een zak te steken, er twee jaar mee te schudden en dan te zien wat er uitkomt. U lost het probleem niet op door alles wat boven het grasveld uitsteekt, weg te maaien. U lost het probleem niet op door te ontkennen dat jonge mensen nu eenmaal verschillende vaardigheden hebben. U lost het bestaande probleem niet op door het al lang achterhaalde concept op de duur van alles wat en van niets iets, de eenheidsworst dus.
De gewezen rector van de KU Leuven, de heer Oosterlinck, heeft dat in zijn interview van vorige zaterdag in De Morgen perfect samengevat. Ik citeer: Smet wil de minder goede studenten naar het midden proberen te krijgen, en de goede studenten ook. Dat is twee keer verkeerd. Minister, u zit met uw oplossing op het verkeerde spoor. Natuurlijk zijn er knelpunten. Die moeten worden weggewerkt. De knelpunten liggen niet bij het aso, maar bij het bso en tso. Daar ligt de oplossing. De oplossing ligt niet in het uitstellen van de studiekeuze, maar in het op tijd detecteren van de capaciteiten en vaardigheden van elke leerling in het basisonderwijs, en die in de juiste richting te oriënteren met flexibele mogelijkheden tot overstap en heroriëntering. Daarbij moeten tso en bso eindelijk als volwaardige keuzes worden beschouwd.
Ik zit al lang in dit parlement en altijd al hoor ik zeggen dat er een opwaardering moet komen van het bso en tso. Met uitzondering van de ambtsperiode van mevrouw Vanderpoorten, hebben er altijd socialisten op Onderwijs gezeten en die hebben daar blijkbaar niets aan gedaan.
Minister, intussen hebt u in het onderwijs wel onrust gecreëerd. Onrust, waarvan de minister-president terecht zegt dat die compleet onnodig is.
Minister Smet heeft het woord.
Mijnheer Van Hauthem, waar ik heb die hervormingsplannen van het secundair onderwijs in extenso toegelicht? Dat heb ik niet gedaan. Dat is de afgelopen maanden ook een handicap voor mij geweest, omdat ik nooit op opmerkingen ben kunnen ingaan. Wanneer is de onrust opnieuw ontstaan? Begin mei heeft het vrij onderwijs zijn standpunt over de hervorming van het secundair onderwijs op een studiedag bekendgemaakt, na een bevraging van al hun scholen en dat is 70 procent van alle scholen in Vlaanderen. Ze hebben toen gezegd dat ze onder meer kiezen voor de afschaffing van de onderwijsvormen aso, tso en bso, voor een verbrede algemene graad. U zult gemerkt hebben dat ik mij toen onthouden heb van commentaar. Vorige week was er dan dat interview in De Morgen, waarin ik één zinnetje heb gezegd een logische deductie omdat De Morgen al een aantal dagen over die B-attesten bezig was , namelijk dat, als die hervorming van het secundair onderwijs er komt, het logisch is dat je op 13-jarige leeftijd niet meer het klassieke B-attest zult hebben omdat je pas op 14 jaar oriënteert. Meer heb ik niet gezegd. Ik heb dus geen plannen uiteengezet over de hervorming van het secundair onderwijs. Ik heb ook op geen enkel ogenblik de indruk gewekt of willen wekken dat het zo vanaf september zou zijn.
Mijnheer Van Hauthem, elke onderwijsminister in Vlaanderen of in welk land dan ook die een hervorming, een vernieuwing of noem maar wat van het onderwijssysteem wil doen, zal vroeg of laat in turbulentie terechtkomen. Elke ervaren piloot kan u vertellen dat, hoe ervaren en hoe goed je ook bent, er altijd onverwachte turbulentie zal zijn. Dat weet iedereen die geregeld vliegt. Dat is wat in dezen ook is gebeurd. Soms is die turbulentie rustig en soms is die hevig. Vandaag is de turbulentie heviger. Waar het op aankomt, is dat we er met deze Vlaamse Regering in slagen om te landen. En daar zullen we in slagen, we gaan landen op de juiste plaats: op onze bestemming. (Opmerkingen)
Laat me zeggen wat onze bestemming is. Waarover gaat die hervorming voor mij? Uit PISA-onderzoek ((Programme for International Student Assessment), de enige test die er in de geïndustrialiseerde landen bestaat, blijkt dat in Vlaanderen de sociale afkomst van kinderen het meest bepalend is voor de schoolresultaten. Er blijkt ook iets anders uit, dat mij bijzonder bezorgd maakt: ook onze sterke kinderen beginnen achteruit te gaan. De kopgroep wordt kleiner, maar ook de prestaties gaan achteruit. De mensen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) hebben mij al vaker gezegd dat ik moet ingrijpen. Als we nu niet ingrijpen, is er over tien jaar een fundamenteel probleem. Voor mij is de optie: zwakke kinderen sterker maken en sterke sterker. Ik wil niet de zwakke kinderen sterker maken ten koste van andere, sterke kinderen. Ik kies voor alle kinderen, niet alleen voor diegenen die Latijn studeren. Dat is heel goed dat ze dat doen, maar ik wil ook dat andere kinderen die andere talenten hebben, excelleren. Vooral wil ik, mijnheer Van Hauthem, ouders en kinderen helpen om de juiste keuze te maken.
Peter Adriaenssens niet een van de minsten en andere neurologen en kinderpsychiaters zullen u vertellen dat kinderen op 12 jaar nog niet in staat zijn om de keuzes te maken die de rest van hun leven bepalen. (Applaus bij sp.a)
Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Minister, ik wil toch twee correcties doen. U zegt dat de eerste die gereageerd hebben het vrij onderwijs was, begin mei. De eerste die op uw conceptnota gereageerd heeft, was de CD&V, die een eigen conceptnota heeft gebracht, een gedrukt stuk in het parlement. We waren nog maar net begonnen met de bespreking na de hoorzitting, maar het was de CD&V die als eerste een gedrukt stuk naar voren heeft gebracht. Ze hebben blijkbaar niet zoveel persbelangstelling gekregen als de N-VA.
Minister, u schermt heel graag met wetenschappelijke onderzoeken. Het ene kan weerlegd worden door een ander. U hebt uw stapeltje niet bij dat u wel bij had in Terzake. Ik kan ook wuiven met een paar stapeltjes.
Dat PISA-onderzoek (Programme for International Student Assessment), waar u altijd mee schermt, is deze week nog weerlegd door mevrouw Berx. Maar waarschijnlijk weet de Antwerpse gouverneur niet waarover het gaat. Ze heeft maar zes jaar of zo in de commissie Onderwijs gezeten, maar ze zal het niet goed gesnapt hebben. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Minister, we zijn het al niet eens met de oplossingen die u aanreikt en uw plan is bovendien niet gedragen. Zelfs een van uw voorgangers, Luc Van den Bossche, die zeer lang minister van Onderwijs in de Vlaamse Regering is geweest, zegt in De Morgen in dat dubbelinterview met de heer Oosterlinck: Waarom moet men de studiekeuze uitstellen? Ook hij zegt ik neem aan dat hij toch een specialist is in Onderwijs, hij heeft de functie jarenlang bekleed dat de keuze die u maakt voor het probleem de verkeerde keuze is.
Ik stel vast dat ook de meerderheidspartijen het niet met u eens zijn. Ik stel ook vast dat men op een sluikse manier opnieuw richting Vernieuwd Secundair Onderwijs (VSO) aan het gaan is. Dat is trouwens ook wat de CD&V in haar conceptnota als dusdanig heeft geschreven, collegas. De collegas van de meerderheidspartijen zijn het niet eens met uw hervormingsplannen, minister. Dat is natuurlijk hun goed recht. Zeker de N-VA heeft nogal met scherp geschoten.
De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Van Hauthem heeft onze conceptnota toch niet zo goed gelezen. Ik pleit in dit debat voor bijzonder veel genuanceerdheid. Het gaat over de toekomst van ons onderwijs in de 21e eeuw. Het gaat over onze kinderen. Ik ben het ermee eens dat we dit debat niet moeten voeren met wekelijkse losse flodders, maar evenmin door te zeggen dat heel Vlaanderen moet veranderen, maar dat voor het onderwijs een absoluut status quo geldt. (Opmerkingen van de heer Joris Van Hauthem)
Het debat is veel genuanceerder. Ik ben het eens met wie zegt dat je het kind niet met het badwater moet weggooien. Dat is evident. Maar er zijn knelpunten in ons Vlaams onderwijs. Eén op de zeven stroomt te vroeg uit. Er is een gebrek aan technologisch denken in het secundair onderwijs. Er zijn te veel afstudeerrichtingen. De aansluiting op de arbeidsmarkt kan beter. We moeten er blijven voor zorgen dat excellente kinderen maximale kansen krijgen.
Collegas, dit debat kun je uitsluitend op een verantwoorde manier voeren als je dat doet in de genuanceerdheid. We waren er volop mee bezig in de commissie Onderwijs, maar dat is doorkruist door meerdere elementen. Dat betreur ik ten zeerste. Ik hoop alleen dat we de sereniteit terugvinden in het parlement, om op een verantwoorde manier over de toekomst van onze kinderen te discussiëren. (Applaus bij CD&V, sp.a en Groen)
De heer Bouckaert heeft het woord.
Mijnheer De Meyer, ik heb de nota van CD&V wel gelezen en er staan heel veel goede en genuanceerde dingen in, maar toch moet ik erop wijzen dat het de werkwijze van CD&V is die de planning in de commissie heeft doorkruist. De zwartepiet moet aan jullie worden gegeven. Jullie geloven daar trouwens nog in. (Rumoer. Opmerkingen van de heer Eric Van Rompuy)
De heer Van Rompuy wordt er rood van. Ik kan het met feiten aantonen. We waren met alle partijen in de commissie overeengekomen om hoorzittingen te organiseren en dan een nota te maken, waarbij alle fracties een standpunt zouden geven over een aantal knelpunten. Vraag het aan de leden van de andere fracties. We werkten eraan en plots kwam CD&V met haar eigen nota naar buiten, waardoor de andere fracties hebben beslist niet meer voort te doen.
Mijnheer De Meyer, u pleit voor een sereen debat. Wij hebben in elk geval de sereniteit nooit doorbroken. Als u pleit voor een sereen debat en u daarvoor applaus krijgt van sp.a, begrijp ik dat niet, want ik dacht dat die opmerking was gericht aan de minister van Onderwijs zelf.
Toen mevrouw Van Steenberge vorige week een actuele vraag stelde over het proefballonnetje voor het B-attest, hebben de fractieleiders van de meerderheidspartijen en niet de onderwijsspecialisten van CD&V gezegd dat het te vroeg was om dit debat in de media te voeren. Dat zegt wel wat. Minister Smet is er helaas niet mee gestopt.
Minister, ik weet niet hoe u of eventueel de minister-president dat zult rechtzetten. De sereniteit van het debat is in ieder geval weg, ook door de fout van de N-VA. Het is zelden gezien dat een meerderheidpartij op voorstellen van een minister van de meerderheid die al lang sluimeren in het parlement een persconferentie organiseert, om de eigen voorstellen te lanceren, maar in feite vooral om de voorstellen van de minister van Onderwijs af te schieten. Dat is zelden gezien. De fractieleider van de N-VA zegt dan dat het geen oorlogsverklaring is. Men schiet op een persconferentie wel vijf bazookas af om een plan aan flarden te schieten, diezelfde avond herleidt de N-VA-voorzitter in Terzake met een welgemikte raketslag de minister van Onderwijs tot een hoop smeulende as, maar, neen, dat is geen oorlogsverklaring. Excuseer, minister-president, collegas van de N-VA, ik zeg niet dat u ongelijk hebt, maar als dat geen oorlogsverklaring is, weet ik het niet meer. Uw euro is wat dat betreft toch wel rijkelijk laat gevallen.
Mevrouw Deckx, het Vlaamse regeerakkoord is inderdaad duidelijk, de beleidsnota van minister Smet is duidelijk. Het uitgangspunt is de nota-Monard, die de tussenschotten tussen aso, bso en tso wil opheffen en naar een brede eerste graad wil gaan. Plots puilt de mailbox van een aantal N-VA-parlementsleden uit. Men ziet dat er onrust ontstaat en haalt de bazooka boven. Maar goed, hoe moet het nu verder?
De heer Van Dijck heeft het woord.
Voorzitter, collegas, chronologisch was het regeerakkoord er eerst. Daarin staat en dat is nagenoeg letterlijk overgenomen in de beleidsnota van minister Smet : Het secundair onderwijs wordt vernieuwd op basis van een breed draagvlak bij alle stakeholdersgroepen. Het rapport Kwaliteit en kansen voor elke leerlingen: een visie op de vernieuwing van het secundair onderwijs, voorgesteld op de commissie-Monard in april 2009 is een goede basis om de discussie te voeren. Minister, verder gaat het inderdaad over problemen, zoals ze moeten worden aangenomen.
Minister Smet heeft toen zijn visienota Mensen doen schitteren, een eerste oriëntatienota over de hervorming van het secundair onderwijs gelanceerd. Dat is zijn volste recht, laat dat duidelijk zijn, maar het is zijn visie en geen document van de regering.
Vervolgens was er inderdaad de conceptnota van de CD&V Hervorming secundair onderwijs. Dat is haar legitiem recht. Het zou erg zijn dat politieke partijen, fracties geen standpunten mogen formuleren, toch zeker met betrekking tot zulke belangrijke themas.
Collegas, we hebben verleden week inderdaad een debat gevoerd, aangezwengeld door een actuele vraag van mevrouw Van Steenberge. De heer Caluwé en ikzelf hebben toen ook het woord gevoerd. Wij konden vrede nemen met het antwoord van de minister. Zaterdag verscheen er nog een opiniestuk, getekend door mevrouw Helsen en de heer Wouter Beke, met betrekking tot de hervorming van het onderwijs. Ook dat was geen probleem voor mij. Het is een partij, een fractie die haar visie verwoordt.
Men vraagt dan wat de N-VA ervan vindt. Dus komen wij met onze visie. Mijnheer Van Hauthem, u zegt dat het Vlaams Belang zich afzijdig houdt. U hebt het wel over de standpunten van de anderen, maar ik zou graag weten wat uw standpunten zijn over wat er moet gebeuren. Als wij met onze visie komen, wordt dat meteen bestempeld als de N-VA op ramkoers. De minister weet maar al te goed dat wij ons inschakelen in het engagement van het regeerakkoord. Sommigen zien ons graag vertrekken en zouden onze plaats graag ingenomen zien door anderen van wie de teksten nagenoeg copy-paste zijn van wat wij zeggen.
Wij wensen ons loyaal te blijven inschrijven. Onze standpunten met betrekking tot de onderwijshervorming zullen straks naar voren worden gebracht door onze commissarissen en woordvoerder inzake Onderwijs.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Wat u nu doet, mijnheer Van Dijck, is toch wel heel eigenaardig. U slaagt erin om heel sterk te nuanceren wat u maandag allemaal verteld hebt.
Laat het mij nog eens schetsen. Tot aan de krokusvakantie waren wij bezig in een speciale werkgroep, met als doel een gezamenlijke conceptnota over de hervorming op te stellen. De leden van uw fractie hebben daar met zeer veel plezier aan meegewerkt. Ze waren de eersten die in de kantlijn van de nota nog wat opmerkingen hadden. Maar over het uitgangspunt was iedereen het eens. Er waren inderdaad hier en daar nog wat kleine verschillen, maar die zouden we oplossen. En toen zat inderdaad plots het spel op de wagen, sloeg u in paniek, hebt u een aantal mails in uw mailbox gekregen. Uw bocht is enorm en ongeloofwaardig.
Mijnheer Van Dijck, het nu komen voorstellen alsof de N-VA in de loop van het besluitvormingsproces ook eens op een genuanceerde manier haar voorstel naar voren brengt in verband met de hervorming van het secundair onderwijs, is de waarheid geweld aandoen. Toen we Bart De Wever hoorden in Terzake, was dat geen voorstelling van wat u wou, dat was een regelrechte aanval op de minister van Onderwijs, die in de studio zat. U mag het draaien of keren zoals u wilt, dit was een aanval op de voorstellen en op de minister van Onderwijs zelf, vanwege uw eigen partijvoorzitter. Kom hier dus niet zeggen dat dat geen oorlogsverklaring was. Dat was er natuurlijk wel een.
Wij hebben de nota van de N-VA gelezen. Ik lees en hoor daarin alles wat mevrouw Van Steenberge daar nu al jaren over zegt, en wat in een vorige legislatuur onze gewezen collega, mevrouw An Michiels, daarover heeft gezegd. Ik ben zeer blij dat u ons wat dat betreft volgt. Maar zeg niet dat hier geen politiek probleem is.
De heer Watteeuw heeft het woord.
Mijnheer Van Dijck, ik was bijna ontroerd door uw genuanceerde uitspraken, maar als ik het goed begrepen heb, zegt u nu dat u niet akkoord gaat met uw voorzitter, die hier niet aanwezig is. Fluit u nu uw voorzitter terug? Zijn uitspraken waren niet zo genuanceerd. Ik zou het graag van u horen, mijnheer Van Dijck. (Opmerkingen. Gelach)
Collegas: inhoudelijk zijn we het eens met de N-VA, omdat de N-VA het eens is met ons. Laat dat duidelijk zijn.
Maar hoe moet het nu verder, minister-president? U zit opnieuw, voor de zoveelste keer, of u het nu graag hebt of niet, met een reuzengroot probleem. Het gaat nu niet meer over een verkeerd verstuurd mailtje. Het gaat hier over een duidelijke ideologische kloof tussen twee meerderheidspartijen, een ideologische kloof over de fundamentele vraag wat we met ons onderwijs gaan doen.
U kunt er zich niet meer van afmaken, minister-president, met nummer D8 van de jukebox, Dit is niet voor herhaling vatbaar. De vraag is waar men het in deze meerderheid eigenlijk nog over eens is. Ik heb met u te doen. Als u eens rondkijkt, ziet u een slagveld. Geen slagveld van een meerderheid die ten aanzien van de oppositie de politieke strijd wint of verliest, maar een slagveld van vechtende meerderheidspartijen. Dat is het slagveld van de mails, het slagveld van de Oosterweelverbinding, het slagveld van Uplace, en nu opnieuw: het slagveld in verband met het onderwijs. Minister-president, hoe denkt u dit ooit nog recht te kunnen trekken? Uw meerderheid ligt hoe dan ook op apegapen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw De Knop heeft het woord.
Voorzitter, ik vind de redenering van de heer Van Dijck vreemd. Hij vindt het volstrekt normaal dat alle meerderheidspartijen hun visie op die hervorming zo maar even in de media gooien. Ze schrijven opiniestukken of houden persconferenties. De discussie in se wordt niet meer in de commissie gevoerd.
Ik stel vast dat dit blijkbaar niet enkel voor het onderwijs geldt. We hebben allemaal kunnen vaststellen dat de bespreking van de wijziging van het Energiedecreet in de commissie Energie niet heeft plaatsgevonden. Ik vraag me af of die discussie dan ook in de media in plaats van in de commissie zal worden gevoerd.
Persoonlijk vind ik dat we onszelf door die discussie in de media te voeren veel oneer aandoen en het Vlaams Parlement degraderen. Die discussies moeten eigenlijk in de commissie worden gevoerd. Ik vind het dan ook jammer dat we dit debat hier vandaag moeten voeren. Een dergelijk debat moet inhoudelijk in de commissie worden gevoerd. (Applaus bij de Open Vld en LDD)
Mevrouw Meuleman heeft het woord. (Opmerkingen van de heer Marino Keulen)
Voorzitter, ik ben eigenlijk van mening dat dit debat gedeeltelijk al in de commissie is gevoerd.
Mijnheer Van Dijck, tegenwoordig doen een aantal mensen van een bepaalde partij alsof dit plots uit de lucht komt gevallen en alsof ze hier voor het eerst over een hervorming van het secundair onderwijs horen praten. Zij durven te beweren dat er geen parlementair debat is geweest. Ze doen alsof ze nu voor het eerst over de afschaffing van het watervalsysteem en over de invoering van een brede graad horen praten. Plots beginnen ze zich te verzetten en willen ze zich hiervoor leggen. Ik zal even uitleggen waarom ik dit populistisch, deloyaal en intellectueel oneerlijk vind.
Mevrouw Meuleman, wie bedoelt u precies?
In 2009, tijdens de vorige legislatuur, is hierover al een discussie gevoerd. De heer Monard heeft toen zijn nota over een visie op de vernieuwing van het secundair onderwijs gepresenteerd. Dat rapport heeft de basis van het huidig regeerakkoord gevormd.
Mijnheer Van Dijck, u hebt het Vlaams regeerakkoord daarnet letterlijk geciteerd: Het secundair onderwijs wordt vernieuwd. De nota van de commissie-Monard vormt een goede basis voor de discussie. Er staat letterlijk dat er een vernieuwing komt. Vervolgens staat er ook dat we hiervoor een draagvlak moeten vinden.
Mevrouw Meuleman, hebt u net verklaard dat de inhoud van de nota-Monard in het Vlaams regeerakkoord staat? In dat geval hebt u een ander regeerakkoord dat het regeerakkoord dat wij hier hebben goedgekeurd.
In het Vlaams regeerakkoord staat dat die nota een zeer valabel en degelijk document is. Daar hebben veel mensen aan meegewerkt. Die nota vormt de vertrekbasis voor de door te voeren hervormingen. Indien u straks geduld en luisterbereidheid zult kunnen opbrengen, zult u van mevrouw Celis de punten horen waarop wij met kracht van vernieuwing een aantal voorstellen mee willen formuleren om samen de pijnpunten in het onderwijs aan te pakken. U moet hier niet voorlezen wat niet in het Vlaams regeerakkoord staat.
Mijnheer Van Dijck, in dat geval hebben we het Vlaams regeerakkoord, de conceptnota van de minister en de door u mee goedgekeurde beleidsnota anders gelezen. Er zijn hoorzittingen gehouden. Uw partij heeft actief meegewerkt aan de werkzaamheden van een werkgroep voor de hervorming van het secundair onderwijs. Ik heb hier de verslagen bij me. Er staan een aantal opmerkingen in de marge. Blijkbaar heb ik dat allemaal anders gelezen. U hebt hier in feite al actief aan meegewerkt. U bent al langer van die brede eerste graad op de hoogte.
Ik vind het veel belangrijker nog even in herinnering te brengen waarom we tot vorige week allemaal van mening waren dat deze hervorming noodzakelijk is. Bijna een op zes leerlingen, namelijk 15 procent, verlaat de school zonder diploma. Dat is een gigantisch maatschappelijk probleem. Daar hoef ik geen tekening bij te maken.
Er is een rechtstreeks verband tussen het opleidingsniveau en de kansen op de arbeidsmarkt. We zitten met een jeugdwerkloosheidsgraad van 12 procent, waarvan 60 procent laaggeschoolden, 34 procent middengeschoolden en slechts 6 procent hooggeschoolden zijn. De N-VA vindt ook dat de werkloosheidscijfers te zwaar op onze sociale zekerheid wegen. De N-VA wil activeren. Het onderwijs biedt de beste mogelijkheden om dit te bereiken. Dit blijkt zwart op wit uit de cijfers.
Er is tevens een rechtstreeks verband tussen de sociale afkomst en het succes op school. Wie uit een kansrijk gezin met hoogopgeleide ouders komt, heeft 95 procent kans om met een diploma van het aso te eindigen. Wie uit een kansarm gezin met een laagopgeleide moeder komt, heeft 80 procent kans om in het bso te eindigen.
Dat is jammer. Dat is jammer voor die kinderen zelf, want die zijn daar vaak terechtgekomen, niet op basis van hun interesse in techniek, maar nadat ze de waterval hebben doorlopen. Ze zijn gedemotiveerd en ze hebben een laag zelfbeeld.
Het is ook jammer voor die richtingen zelf. Want de industrie roept om goed opgeleide, gemotiveerde arbeiders en technische krachten. We kunnen niet aan die vraag voldoen met het huidige systeem. Het antwoord van de N-VA op deze vraag is dat we het technisch en beroepsonderwijs moeten opwaarderen. Dat zeggen wij al jaren. Dat staat letterlijk in het vorige regeerakkoord, maar we zijn daar nog nooit in geslaagd. Zolang het huidige systeem bestaat met een driedeling waarbij men leerlingen met een B-attest kan doorschuiven naar een zogenaamde zwakkere richting in de perceptie van de mensen, dan zal er nooit iets veranderen op het terrein en in de hoofden van de mensen. We moeten iets doen aan het hiërarchische systeem als we het tso en bso willen opwaarderen. Dan is een structuurhervorming noodzakelijk.
Dus collegas van de N-VA, ofwel meent u het met het opwaarderen van het tso en bso en dan verdedigt u een hervorming, ofwel behouden we de driedeling, maar dan is uw stelling over een opwaardering van het technisch en beroepsonderwijs compleet ongeloofwaardig en enkel windowdressing. (Applaus bij Groen)
Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, u hebt het over de waterval, het B-attest en afzakken. Dat getuigt van weinig respect voor het onderwijsveld. De deliberaties zijn achter de rug. Een B-attest betekent niet afzakken, een B-attest is een signaal van de leerkrachten en van de klassenraad die denken dat die leerling in een andere richting meer op zijn plaats zit. Dat betekent niet dat zij die leerling daar weg willen of degraderen. De term waterval zult u zelden horen in een lerarenkamer. Dat woord impliceert dat de ene richting minder waard zou zijn dan de andere richting. Dat willen wij absoluut vermijden.
Mevrouw Meuleman, over het B-attest wordt gewikt en gewogen. Ik heb het jarenlang meegemaakt. (Applaus bij de N-VA, het Vlaams Belang en LDD)
Mevrouw Vermeiren, u zegt dat er zelden wordt gesproken over de waterval alsof die er niet zou zijn. Maar die waterval is er in de feiten. Weet u wat een B-attest zegt, mevrouw Vermeiren? Een B-attest zegt dat een leerling gebuisd is, tenzij die naar een andere richting gaat. In de feiten installeert u dus een hiërarchie.
Mevrouw Meuleman, wanneer u zegt dat een B-attest wil zeggen dat een leerling gebuisd is maar naar een andere richting mag gaan, dan zegt u dat een andere richting minder waard is.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, u legt in uw visie op de hervorming van het secundair onderwijs altijd enkel en alleen de nadruk op een structurele hervorming. U verwacht daar enorm veel van. Mijn vraag is of u er echt van overtuigd bent dat dit voldoende zal zijn om het knelpunt dat u terecht aanhaalt, effectief op te lossen.
Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Vermeiren, ook ik kom uit onderwijskringen. Ik weet heel goed dat leerkrachten niet zomaar een B-attest geven. Ze springen daar zeer omzichtig mee om. Op dit ogenblik kan dat een heel belangrijk instrument zijn. Maar we gaan hervormen en dus komt er een ander kader.
Als u hier vandaag zegt dat het B-attest geen watervaleffect ressorteert, dan begrijp ik er niets van. Dat is in elk geval wat er gebeurt, ook in de perceptie van de mensen. En dat moeten we absoluut vermijden. Die studierichtingen moeten gelijkwaardig worden, niet gelijk maar wel gelijkwaardig. (Applaus bij sp.a)
Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Vermeiren, men kan natuurlijk ook het licht van de zon ontkennen. Er zal in onderwijskringen allicht worden geredeneerd zoals u dat zegt. Ik kom niet uit onderwijskringen. Maar mijn buurvrouw zei me gisteren: Hij heeft een B-attest. Hij kon het niet aan. Het is spijtig, maar we hebben het hem toch laten proberen in het aso. Je kon nooit weten. Dat is de realiteit in de samenleving en daaraan moeten we iets doen. Als we daar niets aan doen, dan zullen tso en bso in de ogen van de mensen altijd een ondergeschikte richting blijven. (Applaus bij Groen)
Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Ik vind het altijd enorm jammer dat discussies zo vlug verzanden bij elementen die eigenlijk maar een deelaspect van het geheel vormen. We beginnen over B- en C-attesten, maar natuurlijk gaat het over veel meer dan dat. Het gaat over veel meer dan alleen het secundair onderwijs. Dat is het punt dat ik straks wil maken. We zijn hopeloos te laat als we denken dat er iets moet veranderen vanaf de leeftijd van 12 jaar. Er moet worden georiënteerd vanaf het kleuteronderwijs. Wij pleiten ervoor in eerste instantie in te zetten op het basisonderwijs, op de lerarenopleiding, en dan pas op het secundair onderwijs.
Mevrouw Helsen, ik heb gisteren een boek voorgesteld dat daarover gaat. Een van de eerste dingen die ik daarin zeg, is dat we niet alle heil moeten verwachten van een structuurhervorming. Een structuurhervorming alleen zal ons niet redden. We moeten eerst investeren in het basisonderwijs. We zullen ook vooral de leerkrachten mee moeten hebben. Zij zijn de spil van de hele hervorming. Daar begin ik het boek mee. Dat is inderdaad bijzonder belangrijk. Willen we echter het tso en het bso opwaarderen in de hiërarchie van het watervalsysteem, willen we tso en bso de plaats geven die ze verdienen, dan is die structuurhervorming wel noodzakelijk. Daar gaat het om.
Minister, om tot u te komen (Gelach)
U hebt niet verstandig gecommuniceerd. In het regeerakkoord staat ook dat er een draagvlak moet worden gezocht, dat met de mensen in de klassen, op de scholen moet worden gepraat, dat we hen moeten informeren, dat we hun bezorgdheden mee in overweging moeten nemen. Ooit hebt u me eens, totaal ten onrechte en ongepast, gezegd dat mijn nummertje in de pers het onderwijs geen goed zou doen. Ik kan u echter verzekeren dat het nummertje dat u hebt uitgevoerd, de hervorming ook geen goed zal hebben gedaan. Dat van die communicatie is jammer.
Ik ben ook bevreesd voor een lauw compromis. Ik geef dat toe. Ik ben bang voor een tweede VSO-geschiedenis. Daar moeten we ons voor hoeden. Door een gebrekkig draagvlak heeft dat gefaald. De leerkrachten waren niet mee. Ze waren ook niet opgeleid. Ik vind de bezorgdheid over differentiëren die nu heerst bij de leerkrachten, terecht. Dat zal niet zo evident zijn. Ik vind ook dat we onze sterke leerlingen voldoende moeten uitdagen. Het boek dat ik gisteren heb voorgesteld, vormt het sluitstuk van twee jaar werken, praten en nadenken, samen met de sector, over die hervorming. In het boek doen we een langetermijnvoorstel: een 4-4-4-structuur met daarna, in het secundair onderwijs, in de tweede en de derde graad, zeer veel ruimte voor maatwerk. Verschillende vakken op verschillende niveaus.
Mevrouw Vanderpoorten, ik was zeer blij met wat ik deze ochtend op de radio hoorde. U hebt het niet letterlijk uitgesproken, maar u zegt ongeveer hetzelfde: een betere aansluiting met het basisonderwijs, vakleerkrachten in de laatste twee jaar, een goede technologische voorbereiding, zodat men beter kan kiezen. Ik denk dat we elkaar kunnen vinden en dat we eigenlijk hetzelfde zeggen.
Minister, u bent er nog niet helemaal. De heer Monard heeft een apolitieke, onderbouwde visie neergeschreven. Die man kent het onderwijsveld door en door. Waar we nu mee bezig zijn, doet zijn inspanningen en die van de hele commissie enigszins teniet. Ik verwachtte een nieuwe nota van u, geen politiek compromis omdat er verkiezingen zijn in oktober, maar een nota met een visie en een duidelijk pad daarheen. Die nota zou er inderdaad zijn in de krokusvakantie. Dat werd Pasen, dan zou ze er vóór de vakantie komen, dan erna, dan na de verkiezingen. Er is echter echt geen ruimte voor politiek gehakketak hierover. We moeten volgens mij terug naar die basis. We moeten opnieuw met de voorstellen van Monard aan de slag, stapsgewijs, maar met een langetermijnvisie. We moeten ophouden aan dagjespolitiek te doen, in functie van de volgende verkiezingen. We moeten een visie hebben voor tien, twintig jaar, om die dan geleidelijk door te voeren, via de lerarenopleiding, door onze infrastructuur stapsgewijs aan te passen, door daar bedachtzaam naartoe te werken.
Minister, er was bij iedereen consensus over de noodzaak van een hervorming , de noodzaak van een nieuwe democratiseringsgolf, de noodzaak om de uitval terug te dringen, om leerlingen te laten kiezen op basis van interesses en ze beter op die keuzes voor te bereiden, de noodzaak van een echte drastische opwaardering van bso en tso. Die consensus is er volgens mij nog, op één partij na, die zich misschien deloyaal opstelt. Maar niet hervormen, en kiezen voor een status-quo, is kiezen voor een systeem dat goed is voor de sterken, maar dat één op de zes leerlingen in de kou laat staan. Die één op de zes leerlingen, dat zijn de kansarmen en allochtonen, een groep die groeit in onze samenleving. De ongekwalificeerde uitstroom zal bijgevolg alleen maar groter worden, zoals we de laatste jaren zien. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) vraagt ons al jaren om iets te doen aan de sociale ongelijkheid via ons onderwijs. De vooruitgangsmeting van Vlaanderen in Actie (ViA) toont nog maar eens dat we daar niet in slagen.
Mijnheer De Wever spijtig genoeg is hij er niet zegt zelf een product te zijn van de democratisering in het onderwijs. Hij zegt als arbeiderskind via het onderwijs te zijn opgeklommen tot iemand die nu in het Latijn kan orakelen. Maar op dit moment stokt de democratisering van het onderwijs. Het is vandaag niet meer mogelijk om het onderwijs te gebruiken als sociale lift. Je afkomst bepaalt in Vlaanderen in zeer grote mate je succes op school. Dat zeggen de cijfers van de OESO zwart op wit. Het verhaal van de heer De Wever het is bij mij gelukt, dus het systeem is goed klopt niet meer. Het gaat vandaag niet meer op. Als u een paar decennia later was geboren uit een arbeidersgezin, mijnheer De Wever, en u had Mohammed of Ronny geheten in plaats van Bart, dat zat u hier nu niet! (Rumoer)
Mijnheer De Wever, pleiten voor een status-quo en niet willen veranderen, is een generatie die na u komt, de kansen niet gunnen die u hebt gekregen. Ik vind de positie van de N-VA in dit debat opportunistisch, populistisch, elitair, asociaal en schandalig. (Applaus bij Groen en sp.a)
Mevrouw Meuleman, wij mochten u niet onderbreken van de voorzitter.
Artikel 45 zegt dat als het achtbare lid dat vraagt, hij of zij niet mag worden onderbroken. Mevrouw Meuleman heeft dat gevraagd. (Opmerkingen van mevrouw Marijke Dillen)
U kunt dat belachelijk vinden, mevrouw Dillen, maar zo is het reglement.
Dat is haar volste recht, maar dan veronderstel ik dat zij straks ook niemand op het spreekgestoelte zal onderbreken.
Mevrouw Meuleman, u zegt hier een paar keer na elkaar dat er in de commissie een algemene consensus is over hervormingen. Maar u laat uitschijnen dat er een algemene consensus is, buiten de N-VA, over een algemene hervorming. Die consensus is er niet. Ik heb de conceptnota van CD&V wel grondig gelezen. Ik lees meestal de dingen, ook die van anderen. Andersom is het misschien niet altijd zo, maar ik doe dat wel. Uit de conceptnota van CD&V blijkt niet dat zij een consensus hebben zoals sp.a en zoals u, mevrouw Meuleman, over een algemene hervorming van het secundair onderwijs. Zij zeggen, net zoals de N-VA en net zoals wij, dat er eerst een aantal pijnpunten moeten worden aangepakt. U zegt het zelf: de opwaardering van tso en bso. U wilt die schotten de eerste twee jaren afschaffen. Zon grote waardering hebt u dan toch ook niet. De lerarenopleiding moet ook worden herbekeken. Men vergeet dat de leraren moeten toepassen wat u zegt.
En dan heb ik nog een vraag voor u, mevrouw Meuleman. Ik denk dat u soms zweeft, dankzij uw e-boek dat u kunt voorstellen. U denkt dat iedereen achter uw voorstellen staat. U zegt en dat hebt u ook in de pers gedaan dat u het voorstel om excellente kinderen toch nog Latijn en Grieks te laten volgen, elitair vindt. Vindt u dat elitair?
Mevrouw Van Steenberge, u hebt misschien de nota van CD&V goed gelezen, maar u hebt, denk ik, nog geen tijd gehad voor mijn e-boek. Dan zult u zien dat wij Latijn nog een plaats geven in de eerste graad. Wij vinden het immers belangrijk dat alle leerlingen een basis van Latijn krijgen. Het zit dus voor een deel in het basispakket. De leerlingen die excelleren, hebben daarna de mogelijkheid om zich daarin te verdiepen en te verbreden. U moet dus geen schrik hebben: het zit in onze plannen.
Mevrouw Meuleman, ik neem akte van de dingen die u ons verwijt: wij zijn populistisch, elitair en schandalig. Mevrouw Meuleman, wij hebben de voorbije weken en maanden tientallen leerkrachten, directies, schoolbesturen, koepels, professoren en onderzoekers gelezen, gehoord en gesproken. Op basis van een enorm intern overleg met heel wat mensen uit onze partij die uit het onderwijs komen en er ook dagelijks in staan, hebben wij onder de titel Slimme maatregelen voor een secundair onderwijs op topniveau tien punten naar voren geschoven. U noemt dat populistisch. Dan denk ik dat u het verschil niet kent tussen populisme en populair. (Applaus bij de N-VA)
Voorzitter, misschien kan ik ten aanzien van de heer Van Dijck zeggen wat ik populistisch vind. Wat ik populistisch vind, mijnheer Van Dijck, is een voorzitter van een partij, die altijd bereid is om de zaken op scherp te zetten, die altijd bereid is om iedereen de les te lezen. Hij heeft de minister van Onderwijs zwaar aangepakt in Terzake, maar waar zit hij nu? Is zijn mandaat niet belangrijk genoeg misschien? Dat hij het hier eens komt zeggen, hé! Dat hij eens deelneemt aan het debat! Terzake is altijd goed, hé. (Applaus bij CD&V, Open Vld, het Vlaams Belang, sp.a, LDD en Groen)
De heer Vereeck heeft het woord.
Voorzitter, ik vond de opmerking van collega Watteeuw zeer terecht. Ik kijk er ook naar uit dat de heer De Wever in dit debat, waarin hij zich zo profileert, ook zijn mond opendoet hier in het Vlaams Parlement. Maar uiteindelijk is hij maar een voorzitter en de heer Van Dijck maar een fractieleider. Nog belangrijker voor mij, politiek gesproken, is dat ik weet wat de N-VA-ministers vinden over het voorstel. Ik vind het eigenlijk niet kunnen dat de viceminister-president verdwijnt. Ik vind dat hij hier bij het debat aanwezig moet zijn.
Minister-president Peeters heeft het woord.
Voorzitter, ik laat de discussie van wie aanwezig moet zijn in het parlement over aan elke fractie, die wijs genoeg is om daarover te oordelen. Wat de Vlaamse Regering betreft, mijnheer Vereeck, zal ik straks na het debat het woord nemen voor de regering. Wij hebben elkaar daar vanmorgen over geraadpleegd. Ik zal als minister-president het standpunt van de Vlaamse Regering meegeven. Dat lijkt me meer dan voldoende. Trouwens, de beide collegas komen straks terug. Ze hadden nog andere verplichtingen. De afspraak is dat minister Smet en ikzelf heel het debat zullen meemaken.
Mijnheer Vereeck, artikel 42bis van het reglement zegt: De plenaire vergadering kan, bij volstrekte meerderheid van stemmen, de aanwezigheid van de leden van de Regering vorderen als een volksvertegenwoordiger dat voorstelt.
Ik stel dat voor.
Dan moet een meerderheid zich daarover uitspreken en dan moet u zeggen welke minister ik moet vorderen.
De minister-president zegt dat hij namens de regering spreekt. Ik denk dat we de afgelopen weken wel hebben gezien hoe die regering aan elkaar hangt. Heel concreet vraag ik de aanwezigheid van de beide viceministers-presidenten.
De heer Tommelein heeft het woord.
Voorzitter, ik kan alleen maar waarschuwen voor het feit dat aan de overkant van de straat wij ook met dergelijke situaties worden geconfronteerd, waar het uiteraard de N-VA is die de aanwezigheid van de ministers vordert als het over de institutionele hervorming gaat en over het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Ik wil alleen maar waarschuwen dat men daar consequent in is. Als men dat daar vraagt, dat men dat hier dan doet. Onze fractie zal dat niet eisen, minister-president. Wij zijn gisteren ook niet ingegaan op die vraag. Ik stel alleen maar vast dat men aan de overkant juist het tegenovergestelde doet dan hier.
Is er een meerderheid die vraagt dat viceminister-president Lieten en viceminister-president Bourgeois worden gevorderd? Wie daar voorstander van is, mag nu even rechtstaan, dan is dat duidelijk.
De heer Penris heeft het woord.
Voorzitter, deze morgen om half tien waren hier nog maar heel weinig mensen aanwezig; nu de cameras hier zijn, is de zaal al iets beter gevuld. U hebt toen, terecht, als voorzitter het initiatief genomen om de afwezige minister-president te laten opvorderen. Ik stelde vast dat er toen enige aarzeling was bij de weinige aanwezigen om daar echt op in te gaan. Het ging toen maar over een groot Europees dossier. U had de moed om dat toch door te drukken.
Ik zou u nu willen vragen, en we moeten daar niet over stemmen, u als voorzitter kunt die beslissing autonoom nemen, om de viceminister-president van de N-VA te laten komen. Hij was hier daarstraks, u kunt hem nu laten komen op basis van dezelfde argumenten en dezelfde gronden als deze morgen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mijnheer Penris, u dicht me meer macht toen dan ik heb. Ik dank u daarvoor. De plenaire vergadering kan bij volstrekte meerderheid van stemmen de aanwezigheid van de leden van de regering vorderen als een volksvertegenwoordiger dat vraagt. De heer Vereeck heeft dat gevraagd.
Wie vindt dat ik mevrouw Lieten en mijnheer Bourgeois moet vorderen, staat nu recht.
Het is duidelijk: er is geen meerderheid. Ik hoef hen niet te vorderen.
Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Voorzitter, leden van de regering, beste collegas, mevrouw Meuleman zei dat het debat over de hervorming van het secundair onderwijs al heel lang wordt aangekondigd, en dat is juist. Dat gebeurde bij het begin van deze legislatuur en eigenlijk voordien al met de nota-Monard.
Echt gevoerd werd dit debat niet in het parlement. We weten allemaal wat de voorgeschiedenis is en daardoor weten we ook dat het binnen de meerderheidspartijen inzake dit dossier niet boterde. Sta me toe daar toch even iets over te zeggen. Ik treed daarmee bij wat de commissievoorzitter daarstraks al heeft aangehaald.
We hebben inderdaad op een bepaald moment hoorzittingen gehouden op een vrij intense manier. De bedoeling was om na die hoorzittingen te komen tot een voorstel van resolutie van de meerderheid en de oppositie met daarin een aanbeveling aan de minister waarmee hij zijn conceptnota kon afwerken. Dat voorstel van resolutie kwam er niet. (Opmerkingen van mevrouw Gerda Van Steenberge)
Mevrouw Van Steenberge, ik heb de uitnodigingen niet verstuurd.
In ieder geval hebben we er een aantal vergaderingen over gehad, en het is niet gelukt. We hebben dan gezegd: laat de meerderheid eerst een voorstel van resolutie uitschrijven, dan zullen we zien of we er mee instappen. De meerderheid is daar niet in geslaagd. Of dat te maken heeft met de conceptnota, met CD&V of met andere meningsverschillen tussen de drie partijen, dat wil ik in het midden laten. In ieder geval kwam de meerderheid duidelijk niet overeen om samen een voorstel van resolutie te schrijven. Toen heeft de minister gezegd dat hij met een conceptnota zou komen voor de paasvakantie. We zijn nu eind juni en de conceptnota is er niet. De minister heeft hier vorige week in de plenaire vergadering gezegd: We gaan dat nog enkele maanden opschuiven. Drie maanden? Vier maanden? Ik weet het niet. In ieder geval, tot zo lang hebben wij in de commissie eigenlijk geen vragen kunnen stellen hierover. Telkens als er vragen waren over de hervorming van het secundair onderwijs, werd verwezen naar de conceptnota die komende was. Ik vind dat een Vlaams Parlement onwaardig! Het wordt tijd dat hier vanmiddag, al is het dan misschien op een pijnlijke manier, toch een en ander kan worden gezegd over de hervorming van het secundair onderwijs.
Minister, ik weet dat het een moeilijk dossier is. Het is een dossier met heel veel facetten en er moet op veel fronten tegelijkertijd gepraat worden: met het onderwijsveld, met het middenveld, met de koepels en met de vakbonden. Maar u mag het politieke terrein niet vergeten. U vergeet al eens het parlement, maar blijkbaar bent u ook de Vlaamse Regering vergeten. En dat kan toch wel heel eigenaardig overkomen bij iedereen die met politieke besluitvorming te maken heeft. Men kan zich zelfs afvragen of er in het begin tussen de meerderheidspartijen dan wel een akkoord was over het al dan niet hervormen van het secundair onderwijs. Ik vond de discussie daarover tussen u, de meerderheidspartijen, vorige week toch wel heel verbazend en nooit gezien.
Na drie jaar moest hier een ontwerp van decreet liggen, en er is nog geen eerste woord van een conceptnota. Wanneer gaat het ontwerp van decreet er zijn? Een ontwerp aan het einde van de legislatuur, wanneer wordt dat dan uitgevoerd? U zegt dat het maar volledig rond moet zijn in 2020 of zelfs 2025. Minister, dan is er een hele generatie verloren gegaan. Ik zeg dit niet uit politieke opportuniteit of als lid van de oppositie. Ik zeg dit uit bezorgdheid. Er zijn wel degelijk hervormingen nodig.
U zegt dat ik nog niets gedaan heb omtrent die hervorming. U gaat er te gemakkelijk overheen. Er is de afgelopen twee jaar wel degelijk gewerkt
Sorry hoor, maar ik heb niet gezegd dat u niets gedaan hebt. Ik heb gezegd dat u niets
Ik zal reageren op uw opmerkingen. Juist omdat ik ook in dit parlement al vele keren heb gezegd dat men met kinderen niet kan experimenteren, juist omdat dit zon belangrijk dossier is, nemen we onze tijd. Al mijn voorgangers zijn er om allerlei redenen niet in geslaagd om dit dossier af te ronden. Zelfs de grote Luc Van den Bossche is daar niet in geslaagd. Dat even terzijde. Daaruit leid ik af dat we omzichtig vooruit moeten gaan.
We hebben het rapport-Monard gehad. We hebben dat vergeleken met het buitenland. Monard is overal te velde gegaan, bij de scholen, de leerkrachten, de directies. Hij heeft daar een rapport over geschreven. Ik heb mijn discussienota Mensen doen schitteren geschreven om het maatschappelijk debat zoals het regeerakkoord dat vraagt daarover te openen. Ik heb nog geen enkel debat ter wereld gekend waarin geen discussie bestond. Dan is er geen maatschappelijk debat. De meningen mogen verschillen. Dat is in dit dossier heel goed. Het moet rijpen.
We hebben adviezen gevraagd aan de SERV. Dat zijn bij mijn weten verstandige mensen. Ze hebben een advies uitgebracht. De beroepssectoren hebben adviezen uitgebracht. We hebben het gemeenschapsonderwijs. Het vrij onderwijs heeft 70 procent van zijn scholen bevraagd. Ze hebben met directies en leerkrachten gepraat. Ook ikzelf en mijn medewerkers hebben dat de afgelopen twee jaar gedaan. Er zijn inderdaad meningsverschillen, maar toch ook heel wat gelijklopende ideeën en zelfs consensus.
Alleen, mevrouw Vanderpoorten, ik heb het al gezegd, hebben wij einde dit jaar, begin 2013 als timing vooropgesteld. Dan moet de Vlaamse Regering een beslissing nemen om tegen het einde van de legislatuur een ontwerp van decreet te kunnen hebben. Als het meezit, raakt dat ook nog goedgekeurd, maar dat staat niet in het regeerakkoord. Dat heb ik u gezegd.
De methode of het tijdstip om dat te doen, is niet zo belangrijk. Ondanks de turbulentie waar we inzitten, gaan we vooruit. U weet beter dan wie ook, als men grondig onderwijsdossiers wil hervormen komt men vroeg of laat in turbulentie terecht. Elke ervaren piloot zal u dat vertellen; dat gebeurt op de meest onverwachte momenten. Daar moeten we leren mee leven. Ook in dossiers als dit. Nogmaals, ik geloof er nog altijd in dat we met de Vlaamse Regering en anderen in dit dossier kunnen landen. Dan zullen we naar u luisteren en naar anderen. We zullen luisteren naar wat u te zeggen hebt, naar de N-VA, CD&V en mijn partij. Veel ideeën lopen trouwens gelijk.
Mevrouw Helsen heeft in de commissie al vaak verwezen naar het basisonderwijs, ik ook trouwens. We moeten in het basisonderwijs niet te veel regelgeving aanpassen, dat weet u ook, want we kunnen dat nu al in het basisonderwijs. Dat is een kwestie van attitude en gewoonte om goede praktijken te delen.
Ik ben het met u eens wat de leerkrachten betreft. U weet dat we het loopbaanpact aan het bespreken zijn. Dat is niet evident. Op dit moment moeten we ons onderwijs grondig bekijken en beslissingen nemen inzake leerkrachtenondersteuning en structuren. Wij willen dat als regering doen. We willen dat doen door te luisteren naar iedereen. We moeten de bezorgdheid en angst van mensen ernstig nemen.
Ik heb in mijn leven al veel veranderd. Het is niet evident om dat te doen. Maar het slechtste wat wij met zijn allen kunnen doen, is inspelen op angst. Begrijp me niet verkeerd: ik zeg niet dat u dat doet.
Wij moeten duidelijk maken wat wij willen: ervoor zorgen dat ouders de juiste keuze voor hun kinderen kunnen maken. Hoeveel mensen hebben of kennen niet een kind dat problemen in het secundair onderwijs heeft omdat het niet goed wordt georiënteerd? Hoeveel ouders weten niet dat de overgang van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs voor de kinderen een bijzonder moeilijke stap is? Ik was zelf een van die kinderen waarvoor dat het geval was. Elk jaar zijn er zo in Vlaanderen tienduizend. Wij weten dat en wij moeten dat probleem dus aanpakken. En wij zullen dat via die hervorming doen.
Minister, collega's, u hebt de totstandkoming van het rapport-Monard besproken.
Ik heb uiteengezet wat er nadien is gebeurd.
Wat is vandaag de stand van zaken? Is dat rapport een gewone discussienota? Of is de brede algemene graad in de eerste twee jaar al een verworvenheid?
Neen, het regeerakkoord zegt dat dit rapport een goede basis is voor een discussie en dat wij moeten proberen een breed draagvlak te vinden. Als minister moet ik dat regeerakkoord uitvoeren. U kunt het mij dan toch niet kwalijk nemen dat ik met wat in dat rapport staat het maatschappelijke debat wil voeren? Dat is toch mijn opdracht? Vandaar dat wij de nota Mensen doen schitteren hebben gemaakt. Die titel is niet toevallig. Die is erop gericht duidelijk te maken dat wij elk kind willen laten excelleren, en niet alleen zij die Latijnse volgen, want die zullen dat van nature wel kunnen. Maar daarnaast zijn er kinderen met talenten die vandaag misschien te weinig worden herkend en erkend.
Wij moeten dus actie ondernemen, niet enkel voor de kinderen die Latijn volgen, maar voor alle kinderen. Dat moet de bekommernis van ons allemaal zijn. Wij moeten het onderwijs zo organiseren dat wij alle ouders en kinderen het beste kunnen aanbieden. Laten wij dus eens luisteren naar mensen als Peter Adriaenssens en andere kinderpsychiaters die ervoor waarschuwen om kinderen te vroeg keuzes te laten maken.
Mevrouw Vanderpoorten, leest u eens na wat er precies in het regeerakkoord staat. Ik voeg er ook dit aan toe: voor mij is een gedragen visie veel belangrijker dan een goedgekeurd decreet als wij echt willen dat deze hervorming op lange termijn slaagt. Wij moeten ervoor zorgen dat wij de stakeholders mee hebben. Dat staat ook in het regeerakkoord. De scholteams, de directies, de ouders en de schoolbesturen moeten dat project mee dragen. Als zij zich niet achter de onderwijshervorming scharen, dan mogen wij het vergeten.
U hebt daarvoor ook wel een draagvlak in het parlement nodig, mijnheer De Meyer. Minister Smet kan het heel goed uitleggen. Hij brengt een mooi verhaal en ik geloof vast dat er veel is overlegd met het veld. Maar neemt u mij niet kwalijk wanneer ik zeg dat de uitvallen die in het weekend te horen en te lezen waren, van een andere orde waren. Toen was er van eensgezindheid bij de meerderheid geen sprake. Maar nu is u allen opgedragen om dat toe te dekken en te doen alsof u er wel zult uitgeraken. Maar dat wil ik nog wel eens zien. Want iemand zal op zijn bek gaan, al weet ik nog niet wie. (Applaus bij de oppositie)
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, collega's, ik neem aan dat de voorspelling over dat op de bek gaan niet over mij gaat, al kwam dat zo wel een beetje over. Ik wil even nog een toevoeging verwoorden. Minister, u verwijst naar de nota-Monard. In het regeerakkoord staat inderdaad erg duidelijk dat die nota een goede basis is voor de vernieuwing van het secundair onderwijs. Wie aanwezig was op de hoorzitting zal zich herinneren dat de heer Monard zelf zijn nota is komen toelichten.
Het was de heer Monard zelf die op een bepaald moment heeft gezegd dat hij in gesprekken die hij had met koepels en leerkrachten bij het aftoetsen op het werkveld, zelf ook al lichtjes anders over een aantal stellingen in zijn nota denkt. Dit om aan te geven dat de discussie die nu wordt gevoerd, bijzonder zinvol, maar ook moeilijk is, want bij het vinden van een draagvlak voor zon uitgebreide en moeilijke materie gaf zelfs Georges Monard een kanttekening.
Dat betwist ik niet, mevrouw Celis. Dat kan best zijn, het is zijn recht en het zal ook wel realiteit zijn.
Ik wil nu komen tot wat Open Vld hierover denkt. Open Vld denkt dat een hervorming in het secundair onderwijs nodig is, maar niet op de manier waarop het nu wordt aangekondigd: geen grote structuurhervorming die dreigt alleen een structuurhervorming te zijn. Het allerbelangrijkste is dat de inhoud mee is, dat we leerkrachten hebben om die hervorming ook waar te maken. Daar zal in de eerste plaats op moeten worden ingezet, op de kwaliteit en de kwantiteit van onze leerkrachten. Daar zullen we het morgen in de commissie nog over hebben naar aanleiding van een interpellatie van mij daarover. Ik wil daar nu niet dieper op ingaan, maar een kwaliteitsvol onderwijs hebben we niet zonder voldoende kwaliteitsvolle leerkrachten. Dat is de eerste zorg van Open Vld. Ook daar minister, kondigt u al lang een pad aan.
Vanaf het begin van deze legislatuur zeggen wij: hervormen ja, geen grootschalige structuurhervorming, maar gericht de knelpunten aanpakken. De knelpunten zijn er in het basisonderwijs, in het secundair onderwijs en in de lerarenopleiding. Over het basisonderwijs zeggen wij een beetje ironisch dat er nu al drie graden gemeenschappelijk zijn. Leerlingen zitten vanaf de eerste kleuterklas tot en met het zesde leerjaar allemaal samen in vrij heterogene groepen. Daar moet de talentontdekking, -ontwikkeling en -oriëntering gebeuren. Leerkrachten moeten sterk worden gemaakt om de talenten van kinderen te ontdekken en te begeleiden.
Voor ons, minister, zijn alle leerlingen sterke leerlingen. Wij maken ook vaak de fout door te spreken over zwakke en sterke leerlingen, over zwakke en sterke studierichtingen. Voor ons heeft elk kind sterke domeinen en sterke belangstellingen. Dat is natuurlijk niet altijd een intellectueel of abstraherend vermogen: het kan op technisch, creatief of sportief vlak zijn. We moeten in ons onderwijs dringend zoeken naar die talenten en sterke punten. Dat moeten we sturen zodat jongeren ook meer vertrouwen hebben en beter gemotiveerd en met een groter welbevinden naar school blijven gaan.
In de derde graad van het basisonderwijs, van de lagere school, zouden vrij gemakkelijk een aantal bijsturingen kunnen gebeuren die de kloof tussen basisonderwijs en secundair onderwijs veel kleiner zouden kunnen maken. Dat is primordiaal; het is het allereerste dat moet gebeuren. Er zijn eenvoudige zaken: zet meer vakleerkrachten in bijvoorbeeld. Het is niet logisch dat één leerkracht in het vijfde en zesde leerjaar, waar kinderen toch al over heel wat kennis en vaardigheden beschikken, goed moet zijn in talen, wiskunde, plastische vorming, muzikale vorming, lichamelijke opvoeding, sociale vaardigheden overbrengen. Dat is praktisch onmogelijk. Ik weet dat het nu al kan, maar u, minister, moet actie ondernemen om meer vakleerkrachten in te zetten, zeker in de derde graad van het basisonderwijs.
Hetzelfde voor de talenkennis. U zegt dat we de talenkennis vervroegen, maar daar kom ik straks nog op terug. Jammer, maar elke onderwijzer of onderwijzeres kan dat niet. Daarom moeten we meer inzetten op vakleerkrachten. Identificatie van talenten in het basisonderwijs in plaats van hiërarchiseren van talenten, speelt ook daar een enorme rol. Meer aandacht voor het remediëren van sociale ongelijkheid. We moeten CLBs een grotere rol geven in de studiekeuze en studiebegeleiding.
Voor ons is het heel belangrijk dat we starten met de verlaging van de leeftijd van de leerplicht of de inschrijvingsplicht. Hoe sneller men begint, hoe minder men later eventueel moet inhalen. Dus inzetten op heel het basisonderwijs, kleuter- en lager onderwijs, is voor ons het allerbelangrijkste.
En dan natuurlijk inzetten op het onderwijzend personeel: meer, veel meer leerkrachten aantrekken en ze ook een beter perspectief geven. Ook daar zijn eenvoudige maatregelen mogelijk, maar ik begrijp dat de vakbonden een duit in het zakje moeten doen. Ook dat mag niet te lang duren want ook daar bent u al jaren mee bezig.
Zijn er dan geen hervormingen aan de orde in het secundair onderwijs? Ja, maar geen grote structuurhervormingen. Een naadloze aansluiting vanuit het basisonderwijs kan, als men de manier van werken in de derde graad van het basisonderwijs bijstuurt. Zijn we als Open Vld tegen een eerste graad? Neen, maar we vragen ons af wat het verschil gaat zijn tussen de eerste graad die u aankondigt en de eerste graad die er nu is. Ook in de huidige eerste graad kan men, als men dat wil, werken met heterogene klassen, kan men aan differentiatie doen, kan men flexibel les geven. Ik weet niet goed wat het verschil is tussen de huidige eerste graad, waar 28 van de 32 uren uit hetzelfde lessenpakket bestaan, en dat wat in het nieuwe systeem gaat worden uitgewerkt. Als men een echte brede eerste graad wil hebben, dan moet men gaan naar autonome middenscholen, maar dat is infrastructureel dan weer onmogelijk. Bespaar u dus die moeite. Stuur bij in de derde graad van het basisonderwijs, laat die naadloos aansluiten bij de eerste graad van het secundair onderwijs, waar een echte, algemene vorming aan iedereen moet worden gegeven. Een algemene vorming is niet meer zoals vroeger wiskunde, wetenschappen en talen, maar bestaat ook uit cultuureducatie, techniek, technologie, creatief zijn, kritisch leren denken en persoonlijk leren denken. Algemene vakken behelzen veel meer dan vroeger.
Uiteraard moet men in de eerste graad leerlingen niet altijd in dezelfde groep houden. Men kan perfect een groep samenstellen voor bepaalde vakken en een andere groep voor andere vakken. Maar ook dat kan nu al. Ik stel mijn vraag dus opnieuw: wat is het verschil tussen de huidige eerste graad en de eerste graad van het nieuwe systeem?
Er zijn veel meer investeringen in ICT nodig: voor de kinderen om de school beter te laten aansluiten bij de leefwereld van de jongeren, voor de leerkrachten om gemakkelijker aan differentiatie te kunnen doen. Minister, het is niet logisch dat een secundaire school van vandaag er nog altijd veel te veel uitziet zoals een secundaire school van 30 of 40 jaar geleden. De maatschappij is enorm veranderd, de leefwereld is enorm veranderd, de school moet dus mee evolueren. Dat lijkt mij logisch.
Mevrouw Vanderpoorten, ik neem aan dat de minister straks het verschil duidelijk zal maken. Ik volg uw redenering voor een deel wanneer u zegt dat er nu ook al een belangrijk deel van de lessen gemeenschappelijk is in de eerste graad. Dat klopt, maar een groot verschil met wat we zouden willen dat er gaat komen, is dat op dit moment heel wat scholen zich toch nog profileren op de keuzevakken. Er is een brede eerste graad maar men vult die aan met lessen Latijn of met moderne talen of met handel. Men creëert meteen al bepaalde studierichtingen, wat niet gepland is, maar die zo wel kan worden gehanteerd. Wat mij in de oriëntatienota van de minister en in de nota-Monard toch opvalt, is dat men zegt dat jonge mensen bij de brede vorming ook kennis kunnen maken met verschillende belangstellingsgebieden. Dat is volgens mij nu net het belangrijke onderscheid. Het is belangrijk om kinderen te laten proeven van allerlei dingen en ze niet meteen keuzes te laten maken die al bepalend zijn voor hun toekomst.
Ik ben het aan de ene kant eens met mevrouw Deckx maar ik denk niet dat het dat is wat ook de N-VA heeft gezegd. U haalt uw schouders op, mevrouw Deckx. Ik weet het ook niet. Ik denk dat niemand het weet. Dat zal de toekomst moeten uitwijzen. We zullen straks horen hoe de minister-president zal reageren.
Ik stel enkel vast dat er een duidelijk verschil in visie is tussen wat sp.a zegt en wat de N-VA zegt over die brede eerste graad. Onze visie is: als men inhoudelijk wil bijsturen, kan dat nu al. Daar is geen hardwarehervorming voor nodig, de software aanpassen is voldoende. Daar zijn wij voorstander van, want onze maatschappij is geëvolueerd en de scholen moeten mee evolueren.
Mevrouw Vanderpoorten, u zegt dat het niet duidelijk is wat de N-VA zegt. Wij zijn bevreesd voor het volgende. We zeggen ja tegen een brede eerste graad. Ik kan u gerust teksten geven, die niet van de minister komen, waarin onderwijskundige pedagogen ervoor pleiten om die kinderen nog zo veel mogelijk samen te zetten tot 14 jaar. Daar zeggen wij nee tegen. Wij stellen ook vast dat het al begint in het basisonderwijs. Dat was heel wijze taal van u. Leerkrachten van het vijfde en het zesde leerjaar kunnen getuigen dat er op dat moment al kinderen zijn voor wie het te veel is en die op de toppen van hun tenen lopen. Daar detecteer je al problemen.
Wij vragen dat er in de eerste graad een breed pakket is, dat jongeren met veel in aanraking kunnen komen, maar dat je er wel voor zorgt dat in die eerste graad de sterken worden uitgedaagd net als de hele sterken. U hebt een punt dat iedereen vaardigheden heeft en wel goed is in iets. Je mag niet naar een nivellering gaan. Je mag daar niet alle kinderen samen houden.
Zegt u dan dat het voorstel van sp.a dat wel inhoudt?
Wij hebben nergens gezegd dat wij ingaan tegen de minister. Zo dadelijk zal mevrouw Celis de klemtonen leggen. Wij zeggen enkel dat we niet wensen dat men daar alle jongeren samen zet, maar dat daar ook elk op basis van zijn of haar mogelijkheden en vaardigheden kansen moet krijgen.
Mijnheer Van Dijck en mevrouw Celis, wij zien de heer De Wever hier niet vaak, maar ik heb ook niet de indruk dat u veel met hem spreekt. (Opmerkingen van de heer Kris Van Dijck)
Wat hij heeft gezegd in Terzake, is wel iets helemaal anders dan wat u hier zegt. Mevrouw Celis, u zegt Monard met hier en daar aanpassingen. Mijnheer van Dijck, u zegt dat die brede eerste graad wel moet lukken. De heer De Wever heeft gezegd dat hij niets wil veranderen en pleit voor een status-quo: Ik kwam uit een arbeidersgezin, ik ben naar een jezuïetencollege kunnen gaan. Ik heb daar afgezien, ik haatte de school en nu stuur ik mijn kinderen naar dezelfde school. (Gelach)
Lang leve de leerkrachten die daar mogen lesgeven, hoor. Hij haatte de school, maar het is goed geweest en dus gaan we niets veranderen. Dat heeft de heer De Wever gezegd. Het wordt dringend tijd dat u elkaar eens spreekt, hoor, mijnheer Van Dijck. (Applaus bij Open Vld en Groen)
Omdat ik naar hetzelfde college ben geweest als de heer De Wever, wil ik zeggen dat het geen jezuïetencollege was. (Rumoer)
Ik ben het in de commissie soms niet eens met mevrouw Meuleman, maar nu eigenlijk wel. Het sluit aan bij de vraag van mevrouw Vanderpoorten en het is fundamenteel. Wat de heer Van Dijck hier zegt en wat mevrouw Celis in De Standaard heeft verklaard, hebben zij ook meermaals in de commissie gezegd. Sommige van die elementen staan niet zo ver van zaken die mensen van CD&V en andere partijen hebben verwoord. Mijn vraag is wel in welke mate de opmerkingen van de heer De Wever bijdragen om op termijn tot een sereen debat te komen en een visie voor de hervorming van het secundair onderwijs. Daarbij probeer je inderdaad wat goed is te borgen, maar wat kan worden verbeterd effectief te verbeteren.
Vanuit de meerderheid mogen we ook eerlijk onze mening zeggen, denk ik. Ik heb er een probleem mee omdat ik niet zie hoe dit de kwaliteit van ons onderwijs op lange termijn dient. Ik begrijp zijn bezorgdheid voor de kwaliteit van het onderwijs, maar we moeten wel de moed hebben om een eerlijk debat aan te gaan. Ik nodig de heer De Wever uit om regelmatig mee te komen debatteren in de commissie. Ik vind het niet zinvol dat het debat wordt gevoerd met de minister van Onderwijs op televisie enkele dagen geleden. Ook dat draagt enkel bij tot de polarisatie en niet tot de serene besluitvorming. Laat me toe, voorzitter, dat ik dat met eerlijke overtuiging toch even naar voren breng. (Applaus bij CD&V, sp.a, Groen en LDD)
Voorzitter, collegas, vier N-VA parlementsleden zetelen in de commissie Onderwijs. Ja, mevrouw Dillen, twee effectief en twee als plaatsvervanger. Elke partijvoorzitter mag en kan zeer gelegitimeerd het debat voeren over eender welk politiek-maatschappelijk onderwerp. Als hij gevraagd wordt door een nieuwsprogramma is het zijn recht daarop in te gaan.
Mijnheer De Meyer zegt dat hij niet vaak overeenkomt met mevrouw Meuleman. Ik kom regelmatig overeen met de heer De Meyer, ook wat het sereen debat betreft. Toch vind ik u hier wat eenzijdig, mijnheer De Meyer. Ik moet hier niemand verdedigen, maar het sereen debat is wel vorige week doorbroken, niet dit weekend door een optreden in Terzake of door andere reacties. Het sereen debat is doorbroken door ballonnetjes die al langer dan vorige week opgelaten worden over die hervorming van het secundair onderwijs.
Minister, u zegt nu wel dat de nota-Monard slechts een basis is. Al jaren wordt er echter gezegd dat die hervorming in het onderwijs er komt. Minister, waarom is er onrust in het onderwijs? Omdat u met uw ballonnetjes in de pers laat uitschijnen dat al die zaken er zullen doorkomen. Dat is het probleem van het debat. Niet alleen die ene persoon die er niet is. De minister van Onderwijs laat steeds ballonnetjes op over onderwijs. Hij heeft het sereen debat van de commissie doorbroken. (Applaus bij het Vlaams Belang. Opmerkingen van de heer Jos De Meyer)
Mijnheer Van Dijck, u doet een oproep om de eerste graad zoals die er nu is, te behouden. U doet dat op een heel genuanceerde manier. Telkens als ik u hoor, vrees ik echter dat u een dubbele agenda heeft. U zegt er heel bezorgd over te zijn dat sterke leerlingen nog voldoende aan bod zouden komen. Wij vinden dat allemaal belangrijk. Ik hoop dat u onder uw bezorgdheid eigenlijk niet pleit voor een dualisering in het onderwijs, waarbij u bepaalde mensen wel in bepaalde scholen en richtingen wilt en andere mensen duidelijk niet. Want dan hebt u het niet goed voor met het Vlaamse onderwijs. Ik verdenk de N-VA daar heel sterk van.
Het optreden van de heer De Wever is trouwens in die zin. Ik ben het absoluut eens met mensen die dat populistisch vinden. Het gaat samen met een mainstream in de maatschappij en het is intellectueel oneerlijk. (Opmerkingen van de heer Kris Van Dijck en van mevrouw Gerda Van Steenberge)
Mijnheer Van Hauthem en mevrouw Van Steenberge, u spreekt graag over het oplaten van ballonnetjes. In alle eerlijkheid, mevrouw Van Steenberge, welk ballonnetje heb ik al opgelaten dat nog niet beslist is door de regering? (Opmerkingen van mevrouw Gerda Van Steenberge)
U kunt en zult er geen vinden.
Ten tweede, mevrouw Van Steenberge, heb ik als minister de opdracht gekregen het regeerakkoord uit te voeren. De meerderheid en u trouwens ook, als u eerlijk bent heeft mij gevraagd op basis van het rapport-Monard een discussie te voeren over de hervorming van het secundair onderwijs. (Opmerkingen van mevrouw Gerda Van Steenberge)
Die discussie ligt al drie jaar op het veld, de discussie over de B-attesten inbegrepen, die op dit ogenblik daar volg ik mevrouw Vanderpoorten in niet de essentie van het verhaal is, maar uiteindelijk slechts een logische deductie. Ik ben trouwens niet verantwoordelijk voor de koppen die kranten maken, net zo min als de heer Van Dijck of de minister-president daar verantwoordelijk voor zijn. Ik heb vorige week op geen enkel ogenblik aan die krant gesuggereerd dat die beslissing genomen zou zijn. Ik heb het bovendien in de hervorming ingepast.
Ik stel voor dat u, samen met de hele commissie, eens op bezoek gaat bij de Katholieke Scholengemeenschap Harlindis en Relindis in Maaseik, maar ook bij veel andere scholen in Vlaanderen, die ik vandaag helaas niet hoor, maar die er wel zijn. Ik denk ook aan de vele scholen die gewerkt hebben in de richting van de actie Accent op Talent die mevrouw Vanderpoorten opgezet heeft. Er zijn er heel wat die in die richting gewerkt hebben en vandaag nog werken. De parlementsvoorzitter heeft het ook gehoord: die scholen smeken om aanpassingen en veranderingen. Dat zijn geen scholen met farfelue of wilde ideeën. Zij begrijpen de commotie in dezen dan ook niet.
Wat we nu moeten doen, is alle constructieve voorstellen van ons, van de N-VA, van Open Vld, van Groen van het Vlaams Belang heb ik er vandaag geen gehoord meenemen en het maatschappelijke debat de komende maanden voortzetten. Dit is, zoals verschillenden hebben gezegd, een heel belangrijk debat. Laat ons daar de komende maanden in landen.
Minister, u hebt mij uitgedaagd om één zon ballonnetje te vinden. Ik heb hier het interview van vorige week in De Morgen bij. De interviewer zegt: Ze kijken naar u, zegt u, voor een oplossing, maar intussen blijven de B-attesten behouden. U antwoordt daarop met één zinnetje: Het bestaan van een B-attest in de nieuwe, brede eerste graad wordt overbodig. Als dat geen ballonnetje is! Mensen die dit lezen, vatten dat op als: er komt een nieuwe, brede eerste graad, waarin de B-attesten overbodig zijn. Dat is een ballonnetje. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De toekomst zal uitwijzen wat het zal worden.
Collegas, het is duidelijk wat Open Vld voorstelt: geen grote structuurhervorming, gericht inzetten op basisonderwijs, lerarenberoep en -opleiding, vooral knelpunten aanpakken in het secundair onderwijs. Wat Open Vld voorstelt, is duidelijk. Wat de meerderheid wil, weet ik tot dusver nog altijd niet. (Applaus bij Open Vld, het Vlaams Belang en Groen)
De heer Bouckaert heeft het woord.
Waarde collegas, voorzitter, minister, voorzitter zijn van de commissie Onderwijs is een zeer aangename taak, met al die intelligente en knappe vrouwen en met een heel aangename minister. Het wordt alleen een probleem als het in de plenaire komt, dan gaan de poppen aan het dansen.
Ik betreur dat onze oorspronkelijke aanpak, van fractie tot fractie, mislukt is en dat het doorkruist is door een meerderheids-minderheidsopvatting, want over heel veel punten is er wel een consensus bij de leden van de commissie. Alle leden van de commissie zijn begaan met de kwaliteit en de inclusiviteit van ons Vlaamse onderwijs.
Ik zal niet veel meer zeggen over die partijpolitieke verhoudingen, maar ik wil toch iets opmerken. Er bestaan in de politiek beslissingen die je op een continuüm kunt plaatsen. Geven we 100.000 euro aan iets uit? Geven we er 200.000 euro aan uit? Hoeveel uitzonderingen maken we op regels? Maar er bestaan in de politiek ook binaire beslissingen, discretionary decisions, zoals men dat in het Engels zegt. En hier is er sprake van zon binaire beslissing. Het gaat niet zozeer over de invoering van een gemeenschappelijke eerste graad, want die bestaat al, maar over de afschaffing van de onderwijsvormen aso, tso, bso. Behouden we die of gooien we die overboord? Het is het een of het ander.
Dat betekent dat de beslissing ertoe zal leiden dat een van de twee kampen in de Vlaamse Regering op zijn bek zal gaan. We zullen nog zien welke partij zal moeten toegeven. Er is echter geen gefoefel of compromis mogelijk.
Ik wil nu even op de inhoud ingaan. Mijn fractie is blij dat de N-VA op de stopknop heeft gedrukt. Dat is volgens mij wel vrij laat gebeurd. In het Vlaams regeerakkoord staat dat de redenering op de nota-Monard zal worden gebaseerd. De hoeksteen van de nota-Monard is nu net de afschaffing van die drie onderwijsvormen. Het lijkt wel alsof we op basis van de catechismus over het bestaan van God discussiëren en tot de conclusie komen dat God niet bestaat. Dat is een beetje raar.
In het Vlaams regeerakkoord staat dat de nota-Monard de basis is. Dat betekent dat we deze belangrijke consequentie moeten aanvaarden. De N-VA is dus tamelijk laat. Ik vind het echter een goede zaak dat nu op de stopknop wordt gedrukt.
Ik ben geen voorstander van een totale hervorming. Ik ben voor een reeks gerichte hervormingen. Ik ben onder meer op basis van onze hoorzittingen tot dit inzicht gekomen. Ik nodig iedereen uit om tijdens de vakantie op een strand zonder regen eens de nota van het Instituut Samenleving en Technologie (IST) te lezen. Die nota vormt een heel goede synthese van wat tijdens de hoorzittingen aan bod is gekomen en om welke problematieken het eigenlijk gaat. Ik wil hier evenwel toch drie basisinzichten overlopen.
Ten eerste, ons onderwijs moet grondig worden hervormd omdat het een ongelijkheidsmachine is. Dat is gedeeltelijk waar. Tijdens de hoorzittingen heeft professor Van Houtte met statistisch materiaal aangetoond dat er een sociaal gestratificeerde disproportie is. Proportioneel gaan meer kinderen uit gegoede gezinnen en minder kinderen uit minder gegoede gezinnen naar het aso. Dat klopt. Ik wil dat cijfermateriaal niet betwisten.
Ik vraag me af of dat wel zo erg is. Er is geen totale segregatie. Indien we ons tot autochtone leerlingen beperken, blijkt bovendien uit internationaal onderzoek dat Vlaanderen het met betrekking tot de sociale vergelijking goed doet. In de studie Institutional Context of Education Systems in Europe: A Cross-Country Comparison on Quality and Equity van mevrouw Hofman staat te lezen dat The outcome makes clear that Austria, Belgium (Flemish), Ireland and The Netherlands show the lowest gap between their native middle-high SES and native low SES students and that in that respect these countries can be assessed as fairly equity-providing education systems.
Volgens professor Van Damme blijkt uit dit citaat duidelijk dat een goede analyse tot genuanceerdere uitspraken leidt dan de stelling dat het Vlaams onderwijs blijk van een zeer grote sociale ongelijkheid en van sociaal gestratificeerde keuzes zou geven.
De problemen situeren zich vooral bij onze leerlingen van allochtone afkomst. Indien we een segregatie willen vermijden, moeten we op dat vlak een serieuze tand bijsteken. Mevrouw Meuleman heeft dit goed verwoord: Voor Ronny wordt relatief goed gezorgd, voor Mohammed veel minder. Onze oplossingen moeten hierop gericht zijn.
Ten tweede, ons systeem is op segregatie gebaseerd. Soms krijgen we de indruk dat onze leerlingen vanaf de leeftijd van 12 jaar in drie totaal verschillende werelden terechtkomen. Dat is niet juist.
Sinds de invoering van het eenheidstype onder minister in Coens in 1989 is de gemeenschappelijke vorming vrij belangrijk. Het gaat om 27 of 28 lesuren, aangevuld met vier of vijf keuzevakken. Mevrouw Deckx heeft terecht opgemerkt dat de scholen die keuzevakken gebruiken om zich te profileren. Ik zal daar straks nog op terugkomen. De scholen profileren zich nog veel meer tijdens de tweede en de derde graad. Onze leerlingen in het tso krijgen veel algemene vorming. Een gevolg hiervan is dat ze tijdens de PISA-testen beter scoren dan het Europese gemiddelde.
Bovendien zijn in Vlaanderen middenscholen actief die de eenheidsgraad volledig hebben doorgevoerd. De meeste scholen hebben dit niet aanvaard. Er is echter geen segregatie in ons onderwijs. We moeten het probleem niet opblazen.
Ik wil het ook hebben over het afschaffen en het hertekenen van structuren. Sterft, gij oude onderwijsvormen en gedachten! Dat is een parafrase op de Internationale, minister.
Tijdens de hoorzittingen heeft men gezegd dat ouders vooral voor scholen kiezen, de zogenaamde schoolpoortkeuze. Als in de tweede en derde graad bepaalde richtingen worden aangeboden, zullen ouders een school kiezen in functie van wat er in die tweede en derde graad wordt aangeboden. Wanneer men de oude onderwijsvormen afschaft en men laat het schoollandschap zoals het nu ongeveer bestaat, dan zal de hervorming grotendeels semantisch zijn. Op dezelfde praktijken zal men andere namen plakken. Het zal dan ook een maat voor niets zijn. Wanneer men dat doortastend wil doen, dan moet men het hele schoollandschap omgooien en grote campussen oprichten waar alle richtingen worden aangeboden. Dan kan de eerste graad de heterogeniteit vertonen die u wenst. Vele sprekers, ook de collegas van Metaforum Leuven hebben dat gezegd. Zij concluderen dat zon totale hervorming voorlopig utopisch is en dat men beter mikt op specifieke hervormingen. Het is zoals in de moderne radiotherapie. Men gaat gericht stralen en geen tapijtbombardementen uitvoeren. Ik denk dat die parallel opgaat.
Een van de stappen waarover zeker een consensus kan worden gevonden, is de verdere professionalisering van de leerkrachten die verder moeten worden getraind in het ontdekken van de talenten van kinderen.
Daarnaast moet in alle richtingen een vak wetenschap en technologie worden ingevoerd, ook in het aso, om daar meer leerlingen voor technische HO-richtingen en beroepen te rekruteren. Ook daar bestaat consensus over.
Verder moeten de richtingen in het secundair onderwijs gereduceerd worden. Met het geld dat daarmee wordt bespaard, kan men bijkomende investeringen doen in het tso en bso.
De derde graad basisonderwijs moet worden omgevormd waarbij de keuzebekwaamheid van de leerlingen wordt aangescherpt en ruimte wordt gecreëerd voor technische opvoeding. Ook kunnen hier vakleraars worden ingezet zodat het verschil tussen de laatste graad basisonderwijs en de eerste graad secundair onderwijs kleiner wordt. Ik twijfel eraan of we dat moeten samenvoegen tot een vierjarige etappe, zoals mevrouw Meuleman stelt. Maar we moeten alleszins wel in die richting gaan.
Er is een versterking van het advies van de CLBs nodig zodat verkeerde keuzes vermeden kunnen worden.
De reputatie van het tso en bso moet worden opgekrikt door naamswijziging en actie in de media.
Wat de ongekwalificeerde uitstroom betreft, moet de leerplicht tot 18 jaar voor jongeren die schoolmoe zijn, worden omgevormd tot een coachingperiode van werken en leren met kwalificatieplicht, die modulair kan worden ingevuld. Dat heeft professor Standaert in onze commissie goed uitgelegd. We moeten de studenten niet voor een situatie plaatsen van alles of niets, we kunnen hun modules geven in een diploma zodat ze op de arbeidsmarkt met iets aan de slag kunnen.
Wat tot slot onze leerlingen van allochtone afkomst betreft, moeten we het kleuteronderwijs verplicht maken zoals ook Open Vld stelt, het taalonderwijs nog versterken, naschools toezicht en nablijven desnoods verplicht maken om aan de weinig studievriendelijke omgeving van thuis te ontsnappen.
Mijnheer de minister, mocht u deze hervormingen op uw palmares kunnen schrijven, dan zou u een van de schitterendste onderwijsministers van Vlaanderen kunnen zijn. Stop derhalve met het najagen van het nirwana van de totaalhervorming. (Applaus bij LDD)
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Onderwijs is in onze samenleving een heel belangrijk thema. Wij begrijpen zeer goed dat leerkrachten, directies en ook ouders na alle verklaringen in de pers van de voorbije dagen en de politieke spelletjes, echt bevreesd zijn voor het toekomstig onderwijs aan hun kinderen. Ouders, wie ze ook zijn, hebben het beste voor met hun kind.
Reeds vele maanden geleden heeft CD&V haar bekommernissen, inzichten en voorstellen met betrekking tot de in het regeerakkoord en de beleidsnota aangekondigde hervorming op papier gezet. We hebben dit ook ingediend als officieel stuk in het parlement. We hebben zeer duidelijk gesteld dat aan bepaalde randvoorwaarden moet worden voldaan alvorens men het over een concrete hervorming kan hebben. Laten we duidelijk zijn: CD&V wil onderwijs van topkwaliteit in Vlaanderen. Voor onze partij betekent dit dat alle kinderen op school maximale kansen moeten krijgen om te groeien tot sterke personen, die vrij, zelfstandig, kritisch en loyaal kunnen functioneren in onze samenleving. Dat houdt onder meer ook in dat ze hun plaats moeten vinden op de arbeidsmarkt. Voor sommige leerlingen gebeurt die keuze al in het secundair onderwijs, voor andere leerlingen is die aan de orde in het hoger onderwijs. Als jonge mensen zelf hun problemen kunnen oplossen, en mee vorm geven aan de samenleving en aan hun eigen leven, dan is het onderwijs in Vlaanderen geslaagd. Scholen moeten voor ons werven van talent zijn, waar kinderen en jongeren ook om het leerplezier heen gaan. Het secundair onderwijs is geen eiland. Het moet een goede aansluiting verzekeren met het basisonderwijs aan de ene kant en met het hoger onderwijs, de arbeidsmarkt en de samenleving in zijn totaliteit aan de andere kant.
Wij hebben een sterk onderwijs in Vlaanderen, maar CD&V wil de ogen niet sluiten voor de knelpunten. Wij aanvaarden niet dat de Vlaamse overheid 40 procent van de begroting investeert in het onderwijs, terwijl 15 procent van de leerlingen tot 18 jaar op de schoolbanken moet zitten en zonder diploma het onderwijs verlaat. Wij aanvaarden niet dat op de leeftijd van 12 jaar één kind op vijf minstens een jaar achterstand heeft opgelopen, wetend dat die kinderen deze achterstand nooit nog kunnen inhalen. Het zelfvertrouwen van deze leerlingen gaat bij een dergelijke mislukking aan diggelen. De psychische schade ervan mogen we niet onderschatten.
CD&V aanvaardt niet dat ouders erover twijfelen om hun kind in te schrijven in het technisch onderwijs, omdat ze het gevoel hebben dat ze hun kind daarmee onrecht aandoen. Het zit grondig fout met de waardering voor technisch geschoolden in onze samenleving, en dit terwijl de Vlaamse economie smacht naar technologisch opgeleiden. We aanvaarden niet dat er arbeidsmarktgerichte studierichtingen zijn waar de arbeidsmarkt nauwelijks nog naar vraagt. Weet dat een op de vier mannelijke schoolverlaters na de opleiding Kantooradministratie en Gegevensbeheer na een jaar nog steeds werkzoekend is. We stellen ook vast dat leerlingen die na een aso-opleiding niet voortstuderen, zeer moeilijk inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het gaat vandaag over ongeveer 6000 jongeren in Vlaanderen. We aanvaarden niet dat er studierichtingen zijn die leerlingen de indruk geven dat de weg naar de universiteit nog open ligt, terwijl de cijfers aantonen dat hun kansen op slagen veeleer beperkt zijn. De universiteiten hebben al meermaals hun ergernis geuit over het niveau van de leerlingen die instromen. Laten we eerlijk zijn, de afstemming van het secundair onderwijs op het hoger onderwijs en op de arbeidsmarkt moet beter.
Diegenen die vinden dat ons onderwijs het zeer goed doet, verwijzen meestal naar de PISA-testen, waarop onze leerlingen sterke cijfers neerzetten. Dat klopt, maar we moeten ook onder ogen zien dat het onderwijs in Vlaanderen, in vergelijking met andere landen, maar ook ten opzichte van onszelf, achteruitgaat in die resultaten van de PISA-onderzoeken. CD&V aanvaardt niet dat de kwaliteit van ons onderwijs in Vlaanderen er verder op achteruitgaat. Besef goed: in onderwijs stilstaan betekent dat we er in onze samenleving met zijn allen op achteruitgaan.
Onderwijs wordt elke dag opnieuw aangeboden door vele enthousiaste leerkrachten die het beste van zichzelf geven om onze kinderen te ondersteunen en te begeleiden in hun ontwikkeling. En toch verlaat 20 tot 35 procent van de jonge leerkrachten het onderwijs binnen de eerste vijf jaar. Dat is een groot verlies aan talent, talent dat we broodnodig hebben. CD&V legt zich niet neer bij deze vaststelling.
Voorzitter, collegas, CD&V wil het onderwijs niet op zijn kop zetten. Neen, wij willen het onderwijs in Vlaanderen verbeteren. Elke leerling moet maximale kansen krijgen, zowel de kinderen die het gemakkelijkst leren, vertrekkende van concrete ervaringen en via praktische oefeningen, als de kinderen die eerder theoretisch leren en abstracte leerstof willen verwerken. Voor CD&V zijn alle kinderen gelijkwaardig maar erg verschillend van elkaar. De belangrijkste uitdaging voor ons onderwijs is om met de grote diversiteit op de juiste manier om te gaan. Topkwaliteit in ons onderwijs gaan wij niet realiseren met losse flodders, noch met goedkope slogans. CD&V wil een ernstig debat in de diepte en in de breedte.
Om de knelpunten aan te pakken moeten we heel het onderwijsveld in het vizier nemen. De aanpak ten gronde beperkt zich niet tot het secundair onderwijs. De verbetering van ons onderwijs moet voor CD&V ook gaan over de lerarenopleiding, de professionalisering van leerkrachten en de versterking van onze scholengemeenschappen, om op verschillende vlakken een beleid te kunnen voeren. Als we onderwijs willen verbeteren, strekt de aanpak zich uit van het basisonderwijs tot het secundair onderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding, de pedagogische begeleidingsdiensten en de afstemming met de arbeidsmarkt en het hoger onderwijs. Voor CD&V is het al geruime tijd duidelijk dat een hervorming van alleen de structuur in het onderwijs niet volstaat.
Collegas, wij mogen niet rommelen in de rand. Daarvoor zijn het onderwijs en de toekomst van onze kinderen veel te belangrijk. Wij moeten de discussie voeren op basis van een grondige analyse. CD&V vraagt daarom dat de Vlaamse Regering in nauw overleg met ouders en leerkrachten, met directies en het middenveld, een totaalvisie uitwerkt, een plan van aanpak uitrolt en voorlegt aan het Vlaams Parlement. Sterk onderwijs in de 21e eeuw in Vlaanderen vraagt een stevig inhoudelijk debat. Dit vraagt tijd, maar ook politieke moed. Want met kracht alleen zal er in Vlaanderen niets veranderen.
Uitstel is geen optie als we in de kopgroep willen blijven. Het is nu dat de toekomst wordt voorbereid. Er is degelijk discussiemateriaal voorhanden. Laat ons er gebruik van maken. Dat zijn we aan onze jongeren verplicht.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Helsen, ik ben er net als u van overtuigd dat er een breed debat moet worden gevoerd en dat dit niet alleen binnen de regering kan plaatsvinden. U hebt ook het werkveld vernoemd: de ouders, de leerkrachten, enzovoort. Vindt u dan ook niet dat dit debat beter in het parlement kan worden gevoerd en dat het niet voldoende is het enkel in de schoot van de regering te voeren? Toch niet voor een thema dat zo breed maatschappelijk moet worden gedragen?
Mevrouw Brusseel, ik heb heel duidelijk gezegd dat de regering een voorbereiding moet maken en aan het parlement moet voorleggen.
Wij zijn al lang vragende partij om het debat in het parlement ten gronde te voeren. Wij zijn alleen wachtende.
Dus u bent het niet eens met de minister-president die zegt dat het probleem binnen de regering zal worden opgelost?
Dit belangrijke thema vraagt een debat in de samenleving, binnen het onderwijsveld, binnen de regering en binnen het parlement.
Dat vind ik fijn.
Mevrouw Deckx heeft het woord.
Voorzitter, leden van de regering, collegas, de hervorming van het secundair onderwijs is een thema dat ons al lang beroert, en het is nog niet gedaan. We zien hoe de discussie oplaait en dat is gezond. We weten allemaal dat ons Vlaams onderwijs goed is, maar dat wil niet zeggen dat het niet meer moet worden verbeterd.
Waarom moet het verbeterd worden? We scoren nog altijd goed in de PISA-resulaten, maar de aandachtige lezer ziet wel dat we lichtjes achteruitgaan en bijgevolg moeten we erop inzetten. We zien ook nog steeds dat de kloof tussen de best en de zwakst presterenden in Vlaanderen zeer groot is. Daar moet aan worden gewerkt. In België bestaat de leerplicht tot 18 jaar, en toch verlaat één op zeven jongeren het onderwijs zonder diploma. In een maatschappij waar we evolueren naar een grote nood aan hooggeschoolde arbeidskrachten is dat een bijzonder pijnpunt. Daarenboven belanden net deze jongeren vaak in de werkloosheid en in het ergste geval in armoede. We mogen ons onderwijsmodel dan ook niet afstemmen op de 15 procent best presterenden en blind zijn voor alle anderen.
We hebben het vandaag al gehad over het watervalsysteem. Mevrouw Vermeiren ontkent dat, maar ik ontken dat niet. Het is een spijtige zaak dat wij als Vlamingen een beroepsgerichte studierichting minder hoog inschatten dan een doorstromingsgerichte studierichting. Dat is een heel spijtige zaak, maar het is helaas een vaststelling. Ons onderwijssysteem is vandaag nog te veel gericht op selectie. We geven vooral les aan de gemiddelde leerling. Sterke leerlingen worden dikwijls te weinig uitgedaagd, zwakke leerlingen worden dikwijls het slachtoffer van dat watervalsysteem. Negatieve keuzes en jaren van overzitten, demotiveert jongeren. We worden dan ook geconfronteerd met schoolmoeheid en spijbelgedrag.
Onze principes dan spreek ik over de sp.a-principes, want eerlijk gezegd ken ik op dit ogenblik de meerderheidsprincipes ook niet meer gaan ervan uit dat alle kinderen sterker moeten worden. Uiteraard moeten de graden van het lager onderwijs daartoe bijdragen, maar ook de eerste graad van het secundair is daar heel erg belangrijk in. De talenten van de kinderen moeten worden herkend en maximaal worden ontwikkeld.
De overgang van basisonderwijs naar secundair onderwijs moet optimaal verlopen. Alle jongeren moeten in een brede algemene eerste graad kennis kunnen maken met hun mogelijkheden en talenten. Jongeren kunnen het best van veel vakken en ook in het bijzonder van techniek proeven. Op die manier leren ze hun talenten kennen en kunnen ze samen met hun ouders de juiste studierichting kiezen.
Wil sp.a eenheidsworst voor iedereen, zoals de heer Van Dijck dat net suggereerde en zoals collega Van Hauthem zei? Neen, er moet worden gedifferentieerd. Dat kan. We hebben in de hoorzitting onder andere de heer Roger Standaert horen zeggen: je kunt differentiële groepen opdelen tot zover de leerkracht dat kan dragen. Daarvoor, beste collegas, moeten we inderdaad inzetten op de opleiding van onze jonge leerkrachten.
We moeten ervoor zorgen dat ze bijzonder goed gevormd zijn. We moeten ervoor zorgen dat we de beste talenten voor het onderwijs aantrekken. En we moeten ervoor zorgen dat ze inderdaad ook blijven.
Moet er gedifferentieerd worden in de eerste graad van het secundair onderwijs? Uiteraard. Remediëren voor degenen die het nodig hebben, verdiepen en verbreden voor anderen. We moeten te allen prijze vermijden dat studiekeuzes te vroeg gemaakt worden en bepaald worden door de sociaal-economische context waarin jongeren opgroeien. Moeten de schotten tussen aso, tso en bso verdwijnen? Wel, het onderscheid, de tweedeling tussen handenarbeid en geestesarbeid is achterhaald.
Ik was gisteren op de proclamatie van mijn dochter, die nu haar diploma van het secundair onderwijs gehaald heeft. (Applaus)
Ik heb van de gelegenheid geprofiteerd om met enkele jongeren over de problematiek te praten. Ik hoor hier vandaag dat we met iedereen zullen overleggen, maar ik heb nog maar heel weinig gehoord over de gebruikers van het systeem, de jongeren zelf. De jongeren die ik gisteren sprak, hadden allemaal les gevolgd in een autonome middenschool. Ze zaten met al hun vriendjes samen in de klas. Toen ze aan het einde van de eerste graad gekomen waren, zwermden ze uit naar het derde jaar. De ene groep ging naar het aso aan de ene kant van de campus, de andere groep ging naar het tso en bso aan de andere kant van de campus. Plots mochten ze niet meer op dezelfde speelplaats. Plots mochten ze niet meer aan dezelfde tafel zitten in de refter. Plots leerden ze niet meer met elkaar samenleven. En nu zie ik dat er niet nog één groep is van jonge mensen die opgeleid zijn in alle facetten, maar dat er twee groepen zijn: de groep uit het aso en de groep uit het tso en bso. En collegas, dat is nu net wat we niet nodig hebben.
Mevrouw Deckx, u haalt het voorbeeld aan van die school. Daar gaat een differentiatie van richtingen gepaard met een sociale segregatie, men doet geen activiteiten meer samen. Ik vind dat betreurenswaardig, dat is geen goede politiek van die school. Maar moet u daarom de verschillende onderwijsvormen opheffen? In de school kunnen toch voldoende maatregelen genomen worden zodat de kinderen met elkaar blijven omgaan, zodat er een gezamenlijke speelplaats is en er gezamenlijke activiteiten zijn? Dat is eigenlijk geen argument om die onderwijsvormen op te blazen. Het is geen goed voorbeeld.
En dan was ik enige tijd geleden in het koninklijk atheneum van Geel. (Opmerkingen van mevrouw Marijke Dillen)
Ik ben bezig.
En wat zie ik daar? Daar heeft men een andere werkvorm. Daar heeft men bijvoorbeeld een belangstellingsgebied economie waar zowel de leerlingen van economie/wiskunde, van economie/wetenschappen, van economie/talen, van handel, van kantoor en van verkoop in één gemeenschappelijke ruimte lessen volgen en daar bijzonder door geboeid zijn. Ze komen tot de conclusie dat ze allemaal hun plaatsje hebben in die les, zoals ze later hun plaatsje zullen hebben in het kantoor, in het bedrijf. Ze leren allemaal op hun niveau wat hun lessenpakket is, maar ze doen dat samen. Ze leren van elkaar en ze worden sterker door elkaar. Dat is wat daar gebeurt, en dat is een prachtig project. Daar moeten wij naartoe, wat er ook van zij.
Daarvoor hebben we inderdaad heel goede leerkrachten nodig. Ik heb met de leerkrachten gepraat en ze hebben mij gezegd: Tranen met tuiten hebben wij gehuild, de eerste keer dat we hier binnenkwamen, want we wisten niet hoe we met dit systeem moesten omgaan, maar het is voorbij, we hebben het geleerd en we zijn er trots op, we willen ervoor gaan.
En dat is belangrijk, collegas, in ons onderwijs: mensen die samen gemotiveerd zijn om zo veel mogelijk talenten van de kinderen te ontwikkelen, en kinderen die zo veel mogelijk gemotiveerd zijn om hun eigen talenten te ontwikkelen. Voor minder gaan we niet, voor minder willen we niet gaan.
Dan is er nog de hele heisa rond het Latijn. Heeft iemand van ons ooit gezegd dat er geen Latijn meer gegeven mocht worden? Neen.
Moeten die B-attesten blijven bestaan? Als de eerste graad wordt hervormd, zullen ze zichzelf opheffen. In de tweede en derde graad zullen ze wellicht indien nodig, hun nut verder bewijzen.
Minister, ik ga even streng zijn tegen u. (Gelach. Opmerkingen)
Ik ga niet zeggen dat u ballonnetjes oplaat in de media. Dat laat ik over aan mevrouw Van Steenberge. Dat is te kort door de bocht. Maar, door de communicatie is er onrust opgetreden in de onderwijswereld. Het is nu aan u, minister, om de rust te doen weerkeren. Daar is grote nood aan. De leerkrachten hebben hard gewerkt het voorbije schooljaar. Ze hebben nu nood aan vakantie en rust. En daar moet u voor zorgen. (Applaus)
Minister, ik wil u vragen om verder te gaan met de onderwijshervorming, om geleidelijk te werken en goed na te denken over uw aanpak, om kaders en principes uit te werken, om te beginnen met die eerste graad. Ik denk dat u de kans moet geven aan leerkrachten en ouders om te wennen aan de idee. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, geachte minister, beste collegas, Goed beleid en goed onderwijs vragen om tijd. Tijd voor een kritische analyse, tijd om zorgvuldig in te voeren, tijd voor omscholing en tijd om zo nu en dan eens achterom te kijken.
Dat zijn niet mijn woorden, dat is een citaat uit het rapport van de commissie-Dijsselbloem. Die voerde een uitgebreid parlementair onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen die de Nederlandse overheid in de jaren negentig heeft doorgevoerd. Laat ons ook voor dit belangrijke debat over ons secundair onderwijs de tijd nemen!
De N-VA heeft in zon fundamenteel debat uiteraard een mening. Die mening, die visie hebben we maandag uiteengezet. Wanneer we de analyse maken, kunnen we niet om de vaststelling heen dat ons Vlaams secundair onderwijs het erg goed doet. Dat blijkt ook telkens weer uit internationaal vergelijkend onderzoek. Die toppositie willen we graag behouden.
We erkennen dat er een aantal verbeterpunten zijn. De hoge ongekwalificeerde uitstroom, het aantal jongeren dat schoolse vertraging oploopt, het aantal sterke leerlingen dat onvoldoende uitdaging vindt en de onderwaardering van technische en beroepsopleidingen zijn er daar enkele van. Maar ook de taalachterstand en de doorstroom en oriëntering naar het hoger onderwijs vragen onze aandacht.
Ook wij kiezen voor een secundair onderwijs op Europees topniveau. Voor een te grootschalige hervorming van ons secundair onderwijs zijn we echter, of moet ik misschien zeggen daarom, niet te vinden. Daar bestaat volgens ons op dit moment ook geen draagvlak voor. We willen dus geen tabula rasa maken. Wat we wel willen, is een behoedzame en slimme hervorming, die de knelpunten in ons onderwijs aanpakt en gelijke groeikansen garandeert voor elke leerling.
Dat willen we doen door in te zetten op gemotiveerde en gepassioneerde leerkrachten, en hun ook het nodige vertrouwen en waardering te geven. Dat willen we doen door het basis-, secundair, en hoger onderwijs nog beter op elkaar af te stemmen, door taalachterstand aan te pakken, door ouders meer te betrekken bij de schoolloopbaan, maar ook door vanaf de eerste graad in voldoende differentiatiemogelijkheden voor alle leerlingen te voorzien, en door werk te maken van een echte opwaardering van technische en beroepsgerichte opleidingen.
Sta me toe om op die laatste punten nog even dieper in te gaan. Er is heel wat te doen geweest over het voorstel van de brede eerste graad. We zijn het volledig eens met diegenen die stellen dat in de eerste graad van het secundair onderwijs elke leerling een degelijke brede vorming moet krijgen. Vandaag bedraagt de gemeenschappelijke stam in het eerste jaar van het middelbaar onderwijs trouwens al 27 lesuren. Dat is niet weinig. Elke leerling moet deze brede vorming kunnen verwerken, met de nodige aandacht voor zijn of haar sterktes en zwaktes. Maar het samenhouden van alle leerlingen voor alle vakken, ongeacht hun profiel, in eenzelfde klas met dezelfde vakken, met dezelfde inhoud en op hetzelfde tempo, is volgens ons niet haalbaar voor de leerkracht en misschien ook geen goede zaak voor elke leerling. Dergelijke algemene eerste graad, met zeer heterogene klassen, zal de kennisoverdracht vertragen en bijgevolg het globale onderwijsniveau voor iedereen doen dalen. En precies dat willen we vermijden.
Een gelijke behandeling van ongelijke leerlingen leidt immers niet tot gelijke groeikansen, misschien wel tot het integendeel. De kwetsbare leerlingen zullen het eerste slachtoffer zijn. Voor leerlingen met meer praktische talenten bijvoorbeeld komt de klemtoon zo te liggen op wat ze minder goed kunnen, wat dan weer kan leiden tot schoolmoeheid. Wij moeten absoluut in het eerste jaar het verschil in niveau tussen leerlingen opvangen. Het lijkt ons daarom verstandiger om leerlingen te groeperen volgens hun profiel en volgens hun talenten. Op die manier kunnen leerlingen maximaal worden uitgedaagd, succeservaringen boeken en zich onderscheiden door wat ze wél kennen en kunnen. Het valt trouwens te betwijfelen of de technische en beroepsopleidingen zelf wel zijn gebaat met een algemeen uitstel van de studiekeuze tot 14 jaar.
Mevrouw Celis, u zegt dat het met leerlingen met verschillende niveaus in één klas te moeilijk werken is. Los van de discussie over de voordelen van een brede eerste graad in het secundair onderwijs: kunt u mij uitleggen waarom dat wél kan in het zesde jaar van het basisonderwijs, en niet in het eerste jaar van het secundair onderwijs?
Mevrouw De Knop, in het zesde leerjaar in de derde graad van het lager onderwijs is dat verschil er ook. U weet even goed als ik dat men op basis van de leeftijd van het vierde leerjaar van het lager onderwijs kan aansluiten bij het secundair onderwijs. Dat kan omdat de verschillen zo groot zijn. In een en dezelfde klas die verschillen opvangen, kan men ook niet in de derde graad van het lager onderwijs. Wij zijn er wél van overtuigd dat in het basisonderwijs en zeker in de derde graad veel moet worden ingezet op remediëring en dus op het wegwerken van achterstand van leerlingen. Want de problemen van die leerlingen die uit het basisonderwijs komen, nemen die problemen mee naar de eerste graad van het secundair onderwijs. De remediëring begint in de derde graad van het lager onderwijs.
Voorzitter, minister, collega's, ik heb een aansluitende bemerking. Dat probleem in het basisonderwijs was zo-even één van basisvaststellingen van mevrouw Vanderpoorten. Ik heb daarbij uitvoerig instemmend geknikt, want zij heeft gelijk. Mevrouw De Knop, u weet toch ook dat er kinderen zijn die het lager onderwijs verlaten zonder een getuigschrift, en enkel met een attest dat zij het lager onderwijs hebben gevolgd? Vervolgens komen zij in de B-stroom terecht.
Dus doen alsof er in het basisonderwijs niets aan de hand is en dat alle kinderen van 12 jaar met een getuigschrift doodleuk naar het secundair onderwijs gaan, dat is een loopje nemen met de waarheid.
Dat heb ik helemaal niet gezegd, mijnheer Van Dijck. Het punt dat ik wilde maken, is dat we leerkrachten in staat moeten stellen om te differentiëren. We moeten leerkrachten net sterker maken zodat ze die differentiatie aankunnen. Ik besef dat je dat niet absoluut kunt, maar ik wil wel de kanttekening maken dat we niet alle heil mogen verwachten van alles tot in het oneindige tot homogene groepen te herleiden. Dat is ook niet correct. Trouwens, dat hebben verschillende mensen hier vandaag gezegd. Het is absoluut belangrijk dat we die leerkrachten versterken, zodat ze kunnen differentiëren en verschillende niveaus aankunnen. Ook dat is elementair.
Dat klopt, mevrouw De Knop. Onze redeneringen liggen heel dicht bij elkaar. We moeten naar meer homogene groepen gaan. Ik heb 28 jaar in het onderwijs gestaan. Je kunt heel gemakkelijk lesgeven in het secundair onderwijs als er beperkte verschillen zijn in een klasgroep. Maar als er enorme verschillen zijn in capaciteit en talent van de leerlingen, dan wordt dat een veel moeilijkere taak.
Het zou te betwijfelen zijn of de technische en beroe psopleidingen zelf wel gebaat zijn bij een algemeen uitstel van de studiekeuze tot 14 jaar. Het zal niet evident zijn om in een kortere periode een even kwaliteitsvolle opleiding aan te bieden, terwijl de arbeidsmarkt net schreeuwt om goed geschoolde stielmannen en technici. Daarnaast moeten we voor de sterke leerlingen in een extraatje durven voorzien. Dat kan bestaan uit bijkomende wiskunde of een vak abstracte techniek, maar zeker ook uit Latijn.
Hoe zit dat dan met die studiekeuze? Het klopt dat een deel van de leerlingen op 12 jaar geen definitieve keuze kan maken. Soms is dat te wijten aan een verkeerde inschatting van het niveau of een veranderende interessesfeer. Ook in de eerste graad van het secundair onderwijs moeten er daarom voldoende dwarsverbanden en overstapmogelijkheden zijn die heroriëntatie mogelijk maken. Leerlingen die vaststellen dat een bepaalde richting toch niets voor hen is, moeten soepel kunnen overstappen naar een andere studierichting. Op die manier kunnen we talenten beter benutten en vermijden we schooluitval.
Zon flexibilisering van het studiekeuzemoment draagt bij aan het vinden van de juiste plaats voor de juiste leerling en past bij de erkenning van grote verschillen in talenten.
Mevrouw Celis, ik heb vanuit de meerderheid al veel met u gesproken over de hervorming van het onderwijs. Wat u nu zegt, verbaast me ten zeerste, want dat heb ik u voorheen nog niet horen zeggen. Hoe zit het nu? Gaan we er eigenlijk van uit dat de studiekeuze, indien ze vroeg gebeurt, wordt bepaald door de sociaal-economische factoren van het gezin waarin de jongere leeft, of doen we dat niet? Ik begrijp het eerlijk gezegd niet meer.
We hebben heel de tijd gezegd, ook in de commissie, dat het gevaarlijk is wat er nu gebeurt. Jongeren die op 12 jaar een studiekeuze maken, worden beïnvloed door hun sociaal-economische thuissituatie en maken daardoor juist dikwijls de verkeerde keuze. Nu benadrukt u dat we dat zo moeten houden. Ik zou dat heel graag verklaard willen horen.
Gaan we daarvan uit? Daar zijn cijfers over. Zelfs de heer Bouckaert heeft gezegd dat er inderdaad een link is tussen de afkomst, de vraag of je in een kansrijk of kansarm gezin bent geboren, en het succes dat je hebt op school. Dat is wetenschappelijk bewezen. Professor Van Houtte heeft dat gezegd.
De vraag is of we dat erg vinden. De heer Bouckaert heeft duidelijk gezegd dat hij dat niet erg vindt en dat we daar niet per se iets moeten willen aan doen. Wat zegt u, mevrouw Celis? Dat vraag ik me toch af, want ik heb het nog niet gehoord.
Wat ik ook nog niet heb gehoord, is hoe u het tso en bso, dat u zogezegd zo belangrijk vindt, gaat opwaarderen? Dat heb ik nog niet gehoord, mevrouw Celis.
Mevrouw Meuleman, u liegt. Ik heb niet gezegd dat ik dat niet belangrijk vind. Ik heb gezegd dat voor autochtone leerlingen ons onderwijs, voor wat sociale gelijkheid betreft, vrij goed presteert in internationale vergelijkingen, en dat de achterstelling vooral betrekking heeft op de allochtone studenten en dat we daar een speciale inspanning voor moeten doen.
Ik ben het beu dat u de woorden van andere mensen altijd verdraait. Dat past misschien in uw kraam, maar het is niet prettig.
Mevrouw Deckx, de achtergrond van leerlingen kan inderdaad meespelen bij het kiezen van een afdeling, en waarschijnlijk is dat niet de juiste afdeling. U hebt net zoveel ervaring als ik in het onderwijs, om te weten dat wanneer leerlingen instappen in een eerste graad, zij evenmin weten of die afdeling de juiste is en wat ze later willen worden. Er zijn er trouwens nog een heleboel die in de loop van het zesde jaar ook nog niet weten hoe ze in het hoger onderwijs willen verdergaan. Dat volledig uitsluiten, lijkt mij bijzonder moeilijk.
Mevrouw Meuleman, ik kom dadelijk aan het antwoord op uw vraag over het tso en bso.
Ook in de eerste graad van het secundair onderwijs moeten er daarom voldoende dwarsverbanden en overstapmogelijkheden zijn zodat heroriëntatie mogelijk blijft. Op die manier kunnen we talenten beter benutten en vermijden we schooluitval. Zon flexibilisering van het studiekeuzemoment draagt bij tot het vinden van de juiste plaats voor de juiste leerling en past bij de erkenning van de verschillen in talenten.
Een ander element betreft de onderwaardering van technische en beroepsopleidingen. Het klopt dat er iets moet veranderen aan de onderwaardering van beroeps- en technische opleidingen in het secundair onderwijs. Maar is het afschaffen van de onderwijsvormen aso, bso, tso en kso hiervoor wel de juiste remedie? Voor ons gaat de discussie daar op dit moment eigenlijk nog niet over. Waar het werkelijk om gaat, is het perceptieprobleem dat er vandaag bestaat rond beroepsgerichte en technische opleidingen. Mochten we door een simpele naamsverandering dit perceptieprobleem kunnen oplossen, dan zouden we het meteen doen. Maar we denken dat men ook in een structuur met minder rigide schotten, richtingen zal blijven labelen. Want, of we dat nu willen of niet, labelen, rangschikken en ordenen is des mensen.
De oorzaak hiervan zit niet zozeer in het onderwijs zelf. Het zijn de samenleving en de ouders in het bijzonder die aan de ene studierichting een hoger prestige toekennen dan aan de andere, bijvoorbeeld omdat zij ervan uitgaan dat geestesarbeid nog steeds te verkiezen valt boven handenarbeid. Het is aan die voorbijgestreefde vooroordelen dat er iets moet veranderen. Het is de beeldvorming die we moeten wijzigen. Ook het onderwijs kan een bijdrage leveren. Techniek moet al vanaf het basisonderwijs meer aan bod komen en er moet actief gespeurd worden naar technische talenten onder de leerlingen. Onbekend maakt immers onbemind. Dit zorgt er ook voor dat leerlingen op het einde van het basisonderwijs een beter zicht hebben op technische en praktische competenties. Het advies op het einde van het zesde leerjaar, dat zich vandaag beperkt tot aso of niet-aso, kan op die manier de leerling ook beter oriënteren. Hierdoor wordt de keuze voor een technisch of beroepsgericht studietraject meer voor de hand liggend. Ook de abstracte technische profielen moeten worden opgewaardeerd. In het secundair onderwijs moet er volgens ons daarom ruimte zijn voor een vak abstracte techniek.
Tot slot dient de combinatie van leren en werken opnieuw een positieve keuze te worden en mag dat niet langer de laatste halte voor de afgrond zijn, zoals dat vaak wordt gepercipieerd.
Minister, ik zou u tot slot deze bezorgdheid willen meegeven. Een hervorming kan pas slagen als er een draagvlak voor is. Niet alleen politiek, in dit parlement, maar ook, en dat is nog belangrijker, op het onderwijsveld, bij de leerkrachten en de directies die ze daadwerkelijk moeten realiseren. Ik denk dan ook dat we zeer goed naar hen moeten luisteren. (Applaus bij de N-VA)
Minister-president Peeters heeft het woord.
Voorzitter, collegas, minister Smet heeft al veel uitleg gegeven over specifieke punten, dus kan ik kort zijn. Mijn betoog is gedragen, na overleg in de schoot van de Vlaamse Regering, samen met de minister bevoegd voor het onderwijs.
Ik heb zeer aandachtig geluisterd. Ik wil alle sprekers danken. Ik heb begrepen dat in dit halfrond eigenlijk niemand pleit voor een status-quo. Iedereen is ervan overtuigd dat we het secundair onderwijs moeten vernieuwen, hervormen of welk werkwoord u ook gebruikt.
Ik heb uit dit debat ook geleerd, beste collegas, dat niemand in dit halfrond het belang van het secundair onderwijs in vraag stelt. Iedereen gaat ervan uit dat het secundair onderwijs in Vlaanderen een heel belangrijk deel is van ons onderwijs, dat heel goed scoort en waarmee we heel zorgvuldig moeten omgaan.
Bovendien onderkent iedereen dat er uitdagingen zijn, knelpunten en problemen in dat secundair onderwijs, die moeten worden aangepakt. Dat vind ik heel positief. Dat is het resultaat van besprekingen in de commissie, denk ik. Het is belangrijk om dat in de plenaire vergadering te onderstrepen.
Er is verschillende keren naar het regeerakkoord verwezen. De meerderheid en deze Vlaamse Regering heeft zich natuurlijk de uitvoering van dit regeerakkoord opgelegd. Tot 2014 doen wij er alles aan om dat ook te realiseren, en wat deze problematiek betreft, geldt dat in het bijzonder voor de minister van Onderwijs. Er staat op pagina 26 van het regeerakkoord: Het secundair onderwijs wordt vernieuwd op basis van een draagvlak bij alle stakeholdersgroepen. Er staat dat het rapport-Monard van april 2009 een goede basis is om de discussie te voeren. Vervolgens worden de doelstellingen gegeven. Minister Smet heeft in zijn beleidsnota en nadien in andere documenten resoluut het regeerakkoord niet enkel geciteerd, maar er ook verder aan gewerkt.
Zeker voor de experten hier aanwezig wijs ik erop dat in het rapport-Monard heel duidelijk staat welke de sterke punten zijn van het secundair onderwijs, maar ook de minder sterke punten, die volgens dat rapport moeten worden aangepast. Die punten zijn hier herhaald en aangevuld met nieuwe punten. Het is dan ook logisch dat dat rapport, aangevuld met nieuwe elementen, de basis is om te komen tot wat we allemaal willen: een verbetering en versterking van het secundair onderwijs.
Het is natuurlijk zo dat wij als meerderheid en Vlaamse Regering duidelijke lijnen moeten trekken. Dat wil niet zeggen dat ik het parlementair debat in de kiem zou durven te smoren. Dat zou zeer onverstandig zijn, ook tegenover de oppositie, die zeer constructieve voorstellen doet, om mee te werken om dit te realiseren.
Ik begrijp dat er wordt gevraagd naar de positie van de Vlaamse Regering en de minister van Onderwijs in het bijzonder. We hebben deze ochtend afgesproken dat we heel duidelijk in de Vlaamse Regering de krijtlijnen en de verdere aanpak zullen definiëren. Er zijn heel wat aspecten. Het vraagt een globale aanpak. Als u een vernieuwing wilt doorvoeren, gaat het niet enkel over het secundair onderwijs, maar ook over het basisonderwijs, over de leraars en de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat we een globale visie hebben en kijken hoe die in de praktijk stap voor stap kan worden ingevoerd, met de nodige voorzichtigheid, om die ook effectief te realiseren.
De Vlaamse Regering zal daar, op voorstel van de minister van Onderwijs, een aantal beslissingen over nemen en die meedelen aan dit parlement. Ze zal ook nagaan hoe we dit parlement daar nadrukkelijk bij kunnen betrekken, zoals vroeger het geval was.
Het draagvlak met alle stakeholders is van essentieel belang. U hebt gelijk dat er onrust is in de onderwijskringen. Die onrust moet zo snel mogelijk worden weggenomen. Dat is de verantwoordelijkheid van de meerderheid, daar hebt u gelijk in. Maar ik hoop en begrijp uit een aantal betogen dat de oppositie daar niet alleen zeer bezorgd over is, maar er ook aan wil meewerken om die ongerustheid uit de wereld te helpen. In het belang van de ouders en de leerlingen mag die onrust niet toenemen, maar moet die worden weggewerkt. Het draagvlak is daartoe van essentieel belang. Voorzitter, ik hoop dat we er de volgende weken verder discussie over kunnen voeren hoe de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement daarmee kunnen omgaan en hoe we verdere stappen kunnen zetten.
De finaliteit in de beleidsnota van minister Smet is dat er tegen het einde van deze legislatuur een ontwerp van decreet zou voorliggen. Wij zullen er alles aan doen om dat te realiseren. Tegen het einde van deze legislatuur moet er een ontwerp van decreet zijn. Ik hoop dat dat niet alleen gesteund wordt door de meerderheid, maar dat we erin slagen om ook de oppositie of minstens een deel van de oppositie dit mee te laten ondersteunen en uitvoeren. Ik dank u. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Van Hauthem heeft het woord.
Minister-president, normaal gezien dank ik u altijd voor uw antwoord. U hebt nu in feite echter geen antwoord gegeven. U hebt het regeerakkoord nog eens herhaald, maar dat kennen we. U hebt gezegd dat de nota-Monard de basis wordt voor een verdere discussie. Ook dat wisten we. U zegt dat u het parlement zijn werk zult laten doen. Dat zou er nog maar aan mankeren. Ten slotte zegt u dat de onrust moet worden weggenomen, ook door de oppositie. Excuseer, minister-president, maar het is niet de oppositie die de onrust in het onderwijsveld heeft gecreëerd. Dat is enkel en alleen de verantwoordelijkheid van de meerderheid. Daar is de onrust ontstaan, niet vanuit de oppositie. Toch roept u ons op om de onrust die gecreëerd werd, weg te werken.
U hebt ook gezegd dat u uw best zult doen om voor het einde van deze legislatuur met een ontwerp van decreet te komen dat de hervormingen zou moeten implementeren. U zult uw best doen. Dat zegt eigenlijk heel veel. U engageert zich er niet toe en kunt dat wellicht ook niet als minister-president te beloven dat dat ontwerp van decreet er ook effectief komt.
Minister-president, u klinkt nu wel zeer gematigd. In de pers was u veel scherper voor diegenen die de onrust en de verdeeldheid hebben gezaaid en volgens u het dossier hebben laten ontsporen. U hebt niet geantwoord op de vraag hoe het nu zit met de meerderheid. U hebt gezegd dat we zullen zien en dat er misschien een ontwerp van decreet zal komen.
Het is goed dat dit debat in het parlement heeft plaatsgevonden, maar het debat heeft niet kunnen verhelen dat deze meerderheid niet meer aan elkaar hangt en dat op den duur elk dossier goed is om elkaar te bestoken.
En daar zit u tussen. De kogels en obussen vliegen van de ene kant naar de andere, en de CD&V zit daar tussenin en weet niet meer waar kijken, links of rechts.
U hebt hier geen antwoord gegeven op zon fundamenteel dossier. Het gaat niet over een verkeerd gestuurd mailtje. U hebt geen antwoord gegeven op de verdeeldheid binnen de meerderheid. Maar dat de verdeeldheid binnen de meerderheid er is, staat hoe dan ook als een paal boven water. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister-president, u hebt zeer veel gezegd, u hebt gesproken over het lager onderwijs, de leerkrachten, de arbeidsmarkt een hele woordenbrij. Maar wat de positie nu eigenlijk is, is mij niet helemaal duidelijk.
Als mevrouw Lieten een misstap begaat, bent u wel zeer duidelijk en aarzelt u niet om te zeggen dat het absoluut niet voor herhaling vatbaar is. Maar Bart De Wever mag blijkbaar ongestraft zeggen dat er niets moet gebeuren. Zelfs uw eigen minister Bourgeois, lees ik nu net op De Standaard Online, zegt dat er niets over in het regeerakkoord staat, dat er geen keuzes in het regeerakkoord staan. Er staat niet dat we het onderwijs moeten hervormen, zegt hij. Waar bent u, minister-president? Laat u dit toe? Dat begrijp ik niet.
Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Ik heb nog een inhoudelijke vraag aan minister Smet. Ik heb die daarstraks al gesteld, maar heb er geen antwoord op gekregen.
Het is mij nog altijd niet duidelijk wat de definitie is van de brede eerste graad, in verschil met het huidige systeem. Ik vang daar verschillende signalen over op. Ik zou daar graag een antwoord op krijgen. Ik vind dat essentieel in het debat, omdat ik daar van de meerderheidspartijen verschillende definities over krijg.
Minister Smet heeft het woord.
Dat is het voorwerp van debat. Dat debat zullen we ook voeren. U mag dat met ons mee voeren.
Iedereen praat over de brede eerste graad, maar men weet eigenlijk nog niet wat dat is.
Voorzitter, collegas, ik citeer uit de beleidsnota van mijn collega: Voor het einde van de legislatuur wil ik een ontwerp van decreet voorleggen. Deze wil wordt gedeeld door heel de Vlaamse Regering. Dat is duidelijk. Dat is niet ik ga eens proberen mijn best te doen. Dat is een duidelijk engagement. We zijn nog niet 2014.
Het regeerakkoord is heel duidelijk. We gaan resoluut voor een vernieuwing van het secundair onderwijs. (Opmerkingen van de heer Filip Watteeuw)
Dan moet De Standaard Online nu even luisteren en mogelijk een bijsturing doen. We gaan voor een vernieuwing van het secundair onderwijs, zo staat in het regeerakkoord, met als discussietekst het rapport-Monard. Dat is duidelijk.
Collegas, op dit moment is daar in de schoot van de Vlaamse Regering nog niet over gediscussieerd. (Opmerkingen)
Dus aan diegenen die zeggen dat er verdeeldheid is in de Vlaamse Regering: er is afgesproken dat we dit op voorstel van Pascal Smet, die dan de nodige verdere stappen zal zetten, in de schoot van de Vlaamse Regering zullen bespreken. En dat is normaal. De oppositie kan vragen wat de visie van de Vlaamse Regering is en hoe we dat gaan aanpakken. Dat zal gebeuren, en we zullen dat ook aan het parlement overmaken. Dat is een goede manier van doen.
Aangezien het dossier zo belangrijk is ik heb ook al tweets gelezen, mijnheer Tommelein, dus u moet daarmee opletten, communicatie gaat vrij snel ga ik ervan uit dat het onverstandig zou zijn om vanuit de meerderheid geen rekening te houden met correcte inbrengen die ook vanuit de oppositie komen. Dat is een aanbod, een oproep, maar als u zich daar onwennig bij voelt, hoeft u daar niet per se op in te gaan. Ik heb begrepen dat een aantal partijen constructief willen meewerken, maar wij zijn mans genoeg om dit vanuit de meerderheid, mocht dat nodig zijn, alleen te klaren.
De heer van Rouveroij heeft het woord.
Voorzitter, in het belang van onze kinderen gaan we graag op het aanbod van de minister-president in. Dat is het punt niet. Dit aanbod is echter bijzonder vrijblijvend. Daarnet heeft mevrouw Vanderpoorten een heldere en directe vraag gesteld. Wat bedoelt minister Smet nu precies met die brede eerste graad? Het antwoord was evenwel bijzonder ontwijkend. De minister heeft zijn microfoon afgezet. Aangezien ik dicht genoeg zit, heb ik kunnen horen wat hij vervolgens heeft gezegd. Hij heeft gesteld dat hij het natuurlijk weet, maar dat hij het nu niet wil zeggen. Ik vraag me af op welke wijze we nog met elkaar kunnen dialogeren. Het is blijkbaar zelfs onmogelijk deze informatie te delen. Moet ik hieruit afleiden dat er een spreekverbod heerst om het meningsverschil binnen de Vlaamse Regering op een of andere wijze in te dijken?
Mijnheer van Rouveroij, ik heb begrip voor al uw vragen en ik heb veel respect voor de oppositie en voor een gewezen minister van Onderwijs. We bevinden ons nu in een bepaalde situatie. De oppositie vraagt de Vlaamse Regering waar ze, buiten het Vlaams regeerakkoord en de beleidsnota, staat en waar ze voor gaat. Dit zal nog aan bod komen. De minister van Onderwijs zal dit eerst met de Vlaamse Regering bespreken. Dit zal binnenkort gebeuren.
Minister-president, mevrouw Meuleman heeft het over een woordenbrij gehad. Aangezien ik beleefd ben, zal ik die term niet gebruiken. Uw engagement houdt echter bijna niets in.
U zult voor het einde van de legislatuur met een ontwerp van decreet komen. We gaan met betrekking tot ons onderwijs echter niet op die manier te werk. We werken meestal met notas. De minister van Onderwijs heeft dit tot nu toe heel correct gedaan. Ik denk dan onder meer aan de talennota en aan de spijbelnota. Die nota met inhoudelijke opties worden in de commissie besproken. We gaan na of er een consensus is. Vervolgens gaan we over tot de technische decretale verwoording.
Een goed engagement lijkt me het antwoord op de vraag wanneer we de conceptnota krijgen. Wanneer krijgen we een tekst die de visie van de minister en misschien van de Vlaamse Regering weerspiegelt? Dan kunnen we met volle kennis van zaken debatteren.
Minister-president, ik zet even een paar zaken op een rijtje. We hebben Uplace en de miserietaks gehad. Nu is het dit weer. Ik vraag me af of we de term Vlaamse Regering niet door de term Vlaamse debatclub moeten vervangen. Dat zou een wereldprimeur zijn. We zouden dan het eerste land ter wereld zijn dat door een debatclub wordt geleid.
De heer Watteeuw heeft het woord.
Voorzitter, het is een goede zaak dat de minister-president alle oppositiefracties heeft gevraagd in debat te treden. Wij zullen hier zeker op ingaan en constructief mee debatteren over de toekomst van het secundair onderwijs. Mevrouw Meuleman heeft al een paar voorstellen klaar. Ik hoop dat die voorstellen op hun merites zullen worden beoordeeld.
Het is voor het Vlaams Parlement echter belangrijk te weten waar de andere gesprekspartner, de Vlaamse Regering, staat. De minister heeft vandaag een en ander verklaard. Ik merk echter dat minister Bourgeois in vergelijking met de verklaringen van de heer Van Dijck en mevrouw Celis dan weer een stap achteruit zet. Eerst heeft de heer De Wever alles geblokkeerd. Dan heeft de N-VA gesteld hierover te willen praten en een aantal hervormingen mogelijk te achten. Vervolgens zet minister Bourgeois weer een stap achteruit. Het is voor het Vlaams Parlement vervelend op die manier te moeten debatteren. (Opmerkingen van de heer Kris Van Dijck)
Ik wil toch nog even op die brede eerste graad terugkomen. Vooral over dat punt is er veel ruzie. Dit is het discussiepunt bij uitstek tussen sp.a en N-VA, met CD&V ergens in het midden. Ik wil weten waarover die discussie juist gaat. Het is onmogelijk dat een discussie wordt gevoerd over een begrip dat niet is gedefinieerd.
Ik zie dat de mensen op de regeringsbanken zitten te schuifelen. De leden van de Vlaamse Regering zitten met die vraag verveeld. Waar over gaat het nu eigenlijk? Dat is een van de kernpunten van het debat over de hervorming van het secundair onderwijs. Wat is nu precies die brede eerste graad waarover nu al drie jaar wordt gediscussieerd?
Ik denk dat we dat vandaag niet moeten uitpraten. Ik stel voor dat we dat later doen. Mijnheer van Rouveroij, men kan dat niet snel doen aan het slot van een debat over iets dat zo fundamenteel is en waar ook in uw fractie verschillende meningen over bestaan.
Ik heb intussen ook gekeken wat minister Bourgeois heeft gezegd. Ik zie daarin geen tegenspraak met wat wij hier hebben gezegd en ook geen stap achteruit. We zitten in turbulentie. Dat geldt voor elke Onderwijsminister, waar ook ter wereld, die begint aan een onderwijshervorming. Het komt erop aan om nu het vliegtuig te doen landen. Het is belangrijk om te weten waar we zullen landen. We zullen dat binnen de Vlaamse Regering uitmaken. We zullen landen voor het einde van de legislatuur.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
Moties
Door Groen, door Open Vld, door het Vlaams Belang en door LDD werden tot besluit van dit actualiteitsdebat moties aangekondigd. Ze moeten uiterlijk om 17.15 uur zijn ingediend.
Het parlement zal zich daarover straks uitspreken.
Het debat is gesloten.