Report plenary meeting
Report
Verslag
Dames en heren, aan de orde is het verslag namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting over het verzoekschrift over amnestie voor gedupeerden van de leegstandsheffingen in de jaren 1998 tot en met 2001.
De heer Sannen heeft het woord.
Ook hier hebben we ons als commissie eenparig aangesloten bij het standpunt van de minister. Dat stelt duidelijk dat amnestie voor de aanslagjaren 1998 tot 2001 moeilijk kan. Omwille van het legaliteitsbeginsel kan geen kwijtschelding of vrijstelling van belasting worden verleend zonder parlementaire instemming.
Een kwijtschelding zou onmiddellijk nefaste gevolgen hebben voor de fiscal compliance van deze beleidsheffing. Het zou ook nefaste gevolgen hebben voor de leegstandsheffing op bedrijfsruimte. En er zouden negatieve budgettaire, operationele en juridische gevolgen zijn. De Vlaamse regelgever heeft bij de wijziging van het decreet in 2004 trouwens geopteerd voor een geleidelijke overgang naar de nieuwe procedure zonder kwijtschelding voor de voorafgaande periode.
Om die redenen stelde de minister voor om niet in te gaan op het verzoek, en de commissie heeft zich daar unaniem bij aangesloten.
Is het parlement het eens met de conclusies van de commissie?
De heer Tack heeft het woord.
Ik was een beetje verwonderd en ook ontzet toen ik het advies van de minister las, die in zijn conclusie dit verzoekschrift afwees. Heel veel mensen geven in de wandelgangen toe dat de wetgeving over de leegstand eigenlijk een verkeerde wetgeving was, dat het bedoeld was om speculatie tegen te gaan, maar niet om de brave Vlaming, die een huis bezat dat misschien nog niet in orde was, en waar nog wat tijd voor nodig was om het op te knappen, te straffen. Dat men het daarover eens was, bewijst alleen maar dat men die wetgeving eerst heeft aangepast en dat men nadien de leegstandsheffing heeft overgedragen aan de gemeenten.
Het decreet miste duidelijk zijn doel. Dat het delicaat is om daar iets aan te doen, dat weet ik. Dat het niet gemakkelijk is, is zeker juist. Maar ik heb de indruk dat de minister liever zijn handen afhoudt van zaken die van voor zijn tijd zijn, van dertien of veertien jaar geleden.
Ik wil met twee voorbeelden aantonen dat het misschien toch wel de moeite waard zou zijn om daar eens goed over na te denken. Ik zal eerst een voorbeeld geven dat ik zelf heb meegemaakt. Ik stel u gerust: ik houd hier geen pleidooi pro domo, want ik heb geen woning die op de lijst van leegstaande woningen is terechtgekomen, al scheelde het niet veel. Ik zal u vertellen hoe eigenaardig de werkwijze van sommige inspecteurs was in die tijd.
Ik kreeg op een dag een schrijven in mijn bus waarin stond dat een woning die mij toebehoort, op het register van de leegstaande woningen zou belanden. Ik kreeg daarbij een formulier waar een aantal punten op aangekruist waren. Als je huis slecht scoorde, dan riskeerde dat op dat leegstandsregister te komen, tenzij je een bezwaar aantekende en dat met argumenten kon counteren. Tot daar geen probleem.
Toen ik dat document aandachtig las, zag ik dat een inspecteur klakkeloos een aantal zaken had aangekruist waar hij onmogelijk weet van kon hebben. Met andere woorden: hij had zich eigenlijk schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. Zo stond in zijn verslag dat die woning van mij niet bemeubeld was. Hoe kan je weten of een woning bemeubeld is? Door er binnen te gaan. Maar dan moet je je natuurlijk eerst toegang verschaffen tot die woning. De inspecteur had niet eens de moeite gedaan om die woning binnen te stappen, maar vermeldde wel duidelijk dat het gebouw niet bemeubeld was.
Zo vermeldde hij ook dat de rolluiken van die woning altijd naar beneden waren. Quod non. De dag van zijn bezoek misschien wel, maar anders niet. Hij kan misschien aan buren gevraagd hebben of die rolluiken regelmatig naar beneden waren, maar hij kan dat moeilijk zelf voor waarheid verklaren als hij dat zelf niet bij herhaling heeft vastgesteld. Met andere woorden, het is een inspecteur die zich schuldig maakt aan valsheid in geschrifte en op die manier een woning op dat register van leegstaande woningen plaatst. Dat is een heel eigenaardige manier van werken. Dat doet me aan bepaalde praktijken uit het verleden denken.
Ten tweede heb ik een dossier van iemand anders. Zo zijn er heel vele geweest in Vlaanderen, brave burgers die om een of andere reden een woning in hun bezit kregen, ofwel een oude woning hadden gekocht met schaarse middelen. Als je schaarse middelen hebt, dan beschik je natuurlijk niet over de mogelijkheid om een afgewerkte villa met tuin en alle bijhorigheden aan te schaffen. Men denkt dan: met de schaarse middelen die ik elke maand verzamel, zal ik eigenhandig proberen die woning na enige tijd in orde te krijgen.
Zo heb ik een verhaal van iemand die de familiewoning in zijn bezit heeft gekregen, die er heel slecht aan toe was. Hij heeft op eigen kracht, met beperkte middelen, de tijd genomen om die woning te renoveren en heeft ze ondertussen afgewerkt tot een woning die er piekfijn uitziet en die ondertussen wordt verhuurd. Hij werd echter door die verkeerde wetgeving achtervolgd en mag binnenkort een boete betalen van om en bij de 30.000 euro. 30.000 euro voor iemand die over weinig middelen beschikt: je zou voor minder een koord nemen en je ophangen.
Ik vind het heel jammer dat de wetgever van destijds, die zelf duidelijk heeft toegegeven dat zijn decreet Mijnheer Van Rompuy, u schudt uw hoofd. Maar als het parlement dit decreet zelf heeft afgeschaft, na eerst in een wijziging te hebben voorzien, dan geeft het toe dat die wetgeving volledig verkeerd was. Ik vind het dus heel jammer dat mensen uit die periode er de dupe van moeten zijn en dat het parlement en de regering niet eens de moeite willen doen om toe te geven dat ze in de fout zijn gegaan en op een of andere manier aan die burgers tegemoetkomen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mijnheer Tack, wilt u daarmee zeggen dat u het niet eens bent met de conclusies van de commissie?
Ik ben het daar niet mee eens.
Dan stemmen wij bij zitten en opstaan over de conclusies van de commissie.
De volksvertegenwoordigers die het eens zijn met de conclusies van de commissie, wordt verzocht op te staan.
De tegenproef.
Het parlement is het eens met de conclusies van de commissie.
Ik zal de verzoeker hiervan in kennis stellen.