Report plenary meeting
Report
Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Voorzitter, minister, op een schriftelijke vraag van een collega over de ouderenvoorzieningen, hebt u blijkbaar geantwoord dat er vanaf vandaag tot 2020 nood is om per maand 3 nieuwe woonzorgcentra te realiseren. Die 3 zouden 166 rusthuisbedden vertegenwoordigen.
Dat antwoord staat in schril contrast met een antwoord dat ik van u mocht ontvangen op een schriftelijke vraag in februari van dit jaar. Ik peilde naar de stand van zaken in het kader van de VIPA-subsidiëring (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden) en het budget. U hebt me toen geantwoord dat er voor dit jaar, 2011, 100 miljoen euro beschikbaar was en dat die 100 miljoen euro goed was voor vijftien projecten. U moet weten dat er van die vijftien projecten al twaalf worden voorbehouden voor wachtende dossiers van vorig jaar. Met andere woorden, voor 2011 was er maar ruimte voor het subsidiëren van drie nieuwe initiatieven.
De combinatie van beide antwoorden geeft een extra gewicht aan mijn pleidooi, dat ik al lang houd, om de VIPA-subsidiëring in vraag te stellen en om te bekijken of er geen alternatieve mogelijkheid is, met name door de financiële tegemoetkoming aan de ouderen zelf uit te keren in plaats van de jarenlange procedures, termijnen en wachttijden die oplopen via de VIPA-subsidiëring.
Minister, mijn concrete vraag is: hoe denkt u tegen 2021 deze noden, waarvan u zelf zegt drie per maand, te lenigen, wetende dat de private initiatiefnemer dit veel sneller, efficiënter en goedkoper doet?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Van der Borght, we moeten een aantal zaken op een rij zetten. Het artikel waarnaar u verwijst, is geschreven als weerslag van een antwoord op een vraag van mevrouw Coppé. Daarin heeft de administratie de volgende simulatie gemaakt: als je de huidige programmatietechniek neemt die in het stambesluit staat en die tot stand kwam na het Woonzorgdecreet, en je bekijkt dan de evolutie van de vergrijzing, dan kom je uit op een bepaald programmatiecijfer in het jaar x.
Dat debat is niet nieuw. Ik heb een aantal weken geleden in het parlement een nota ingediend waarin ik u uitnodig om mee te denken over de vraag hoe we omgaan met de stijgende behoefte aan zorg, aan alle mogelijke vormen van zorg die in het Woonzorgdecreet beschreven worden, wetende wat de veroudering van de bevolking in Vlaanderen zal betekenen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het debat dat we hier hebben gehad naar aanleiding van de studie van de Vlaamse studiedienst.
Daarbij moeten we natuurlijk een aantal hypothesen onder ogen zien. In de commissie Mobiliteit hebben we daar trouwens nog over gesproken. Eerste hypothese: is het antwoord een extrapolatie uit het verleden? Met andere woorden: ligt het antwoord op de vraag van de behoefte in het verleden?
Tweede hypothese: moeten we niet uitgaan van een wijzigend zelfbeeld van de senior, van de verwachtingen van de senior die meer op zijn thuissituatie staat en meer gehecht is aan zelfredzaamheid en zelfbeschikking? En wat betekent dat voor de behoefte aan residentiële zorg?
In mijn nota heb ik zo een aantal hypothesen geformuleerd, en een daarvan is dat we meer mensen hebben die thuis verzorgd willen worden dan in het verleden en dat we misschien iets minder lineair moeten denken in termen van capaciteit in ouderenzorg. In ieder geval krijgen we in dat debat een vraag naar bijkomende residentiële ouderenzorg, dat is duidelijk, namelijk 166 plaatsen. Of dat twee of drie woonzorgcentra zijn, dat is een andere discussie. Er is hoe dan ook nood aan bijkomende capaciteit.
Die capaciteit in de woonzorgcentra wordt gefinancierd door de ziekteverzekering. Dat zijn de rob- en rvt-forfaits (rustoord voor bejaarden en rust- en verzorgingstehuis). Ze worden een beetje gefinancierd vanuit Vlaanderen als het gaat om de animatietoelage we kennen de discussie daarover en ze worden voor een ander stukje gefinancierd vanuit Vlaanderen via de VIPA-subsidies aan de social profit.
Het is natuurlijk niet zo dat heel de uitbreiding geconditioneerd is door VIPA, integendeel. Uw stelling is altijd nadrukkelijk geweest dat het zonder VIPA zelfs goedkoper is om te investeren dan met VIPA, maar er is helemaal geen lineaire relatie tussen de VIPA-middelen en de rob- en rvt-forfaits. Als de capaciteit moet worden uitgebreid, dan betreft dat vooral een vraag naar keuze in de ziekteverzekering.
Het punt is natuurlijk dat we aan onze federale collegas duidelijk moeten maken dat, zelfs met een besparend budget in de ziekteverzekering, in het budget dat daar beschikbaar is voor de groei, gekozen moet worden voor ouderenzorg. Mijn studie geeft aan dat inzake de hypothese er toch een nettogroei van 3,5 procent van het residentieel ouderenzorgbudget federaal moet zijn.
Mijn laatste punt betreft het VIPA. Dit jaar zijn er inderdaad al elf dossiers goedgekeurd. Dat zijn verbouwingen en uitbreidingen. Met dat budget zullen we er nog drie kunnen doen. Ik zal mijn uiterste best doen om er dit jaar voor te zorgen dat alle aanvragen voor een VIPA-subsidie die in 2010 werden ingediend, in 2011 worden gehonoreerd. Dat is mijn engagement. We zijn aan het bekijken hoe we dat kunnen organiseren, maar het is duidelijk dat we ook hier moeten proberen een duw te geven. Voor mij moet dat betekenen dat we dit jaar buiten dat budget nog vijftien dossiers extra moeten kunnen goedkeuren.
Ik ben zeer benieuwd hoe u dat zult doen, maar dat zullen we dan wel horen. (Opmerkingen van mevrouw Veerle Heeren)
Mevrouw Heeren, ik hoop dat de minister creatief is. Hij zal zeer creatief moeten zijn.
Minister, u probeert voor een en ander naar de federale overheid te wijzen. De RIZIV-financiering gebeurt inderdaad in functie van bewoners en personeel, maar de infrastructuur is Vlaamse materie. Dan gaat het over het VIPA. We struikelen vandaag omdat er op Vlaams niveau onvoldoende is. We kennen de wachtlijsten van het verleden. Daarvoor heeft men in 2008 alternatieven in het leven geroepen. Vandaag slagen die er ook niet in om dit waar te maken. Ik zeg al lang dat we alleen maar met zijn allen kunnen vaststellen dat wat de privésector doet, zonder het VIPA, veel sneller en goedkoper gaat. Ik ben blij dat u na de vele vragen dan toch de studie hebt besteld. Ik kijk uit naar het antwoord dat uit die studie zal blijken. VIPA is een Vlaamse kwestie. We kunnen alleen maar vaststellen dat de privésector het sneller kan en het beter doet. Waarom dan die middelen vandaag niet beter besteden? Het is belastinggeld. We moeten dat efficiënt besteden.
Mevrouw Vogels heeft het woord.
Voorzitter, uit het antwoord van de minister blijkt dat dit probleem veel te complex is om het te bekijken in het kader van een actuele vraag. Voor één keer ben ik het eens met de minister: de fundamentele keuzes moeten federaal worden gemaakt. In dat verband heb ik een boodschap aan mijn collegas, die federaal toch ook allemaal deel uitmaken van een partij. Het zou een zeer giftige cocktail zijn mocht men beslissen om mensen langer te laten werken en tegelijk de groeicurve in de gezondheidszorg, die nu 4,5 procent bedraagt, te verlagen. Die 55- en 65-plussers zijn immers diegenen die vandaag aan mantelzorg doen voor hun zeer hoogbejaarde ouders. Laat men die langer werken, dan moet er meer professionele zorg zijn. Verlaagt men tegelijk die groeicurve, dan is men eigenlijk aan het interen op het comfort van de zorg. Dan is men eigenlijk enigszins aan het besparen op het comfort van de ouderengeneratie van morgen.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Mevrouw Van der Borght, ik vind het bijzonder jammer dat u hier nu deze discussie voert, terwijl u weet dat het over een zeer grote discussie gaat en de minister zelf zegt dat het niet de bedoeling kan zijn dat er sprake is van een paniekreactie bij de ouderenbevolking. Integendeel, de minister heeft zich er al toe geëngageerd nog te zullen zorgen voor de goedkeuring van vijftien extra dossiers. Het lijkt me vooral belangrijk dat we een open debat voeren over de vraag waar we in de toekomst heen willen met wonen en zorg. Wat wonen betreft, gaat het dan over alle partners: privépartners, OCMWs, lokale overheden, vzws. Anderzijds is er de zorg. We hebben die discussie hier al meermaals gevoerd. Vorig jaar is het actieplan van de minister over werken in de zorgsector goedgekeurd door de regering. We hebben het daar al uitvoerig over gehad in de commissie. Ik roep vooral de beide andere ministers, minister Muyters en minister Smet, op om daar eveneens aandacht voor te hebben en alle handen in de zorg te leiden naar die plaats waar ze nodig zijn.
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, het is inderdaad bijzonder moeilijk om binnen dit zeer korte tijdsbestek van enkele minuutjes heel deze problematiek onder loep te nemen. Ik betreur dan ook dat dit hier vandaag gebeurt, en niet in de commissie. De uitdagingen in de ouderenvoorzieningen zijn al lang bekend. Minister, u hebt verwezen naar uw nota, die verschillende hypotheses vermeldt. We hebben ook de gelegenheid gehad dat uitvoerig te bespreken.
Een ding staat vast: het is heel belangrijk dat u een tandje bij steekt, dat beslissingen niet op de lange baan worden geschoven en vooral dat u niet de verantwoordelijkheid doorschuift naar het federale niveau. Ook in Vlaanderen is er een belangrijke verantwoordelijkheid.
Minister, ik durf te vragen dat de nodige initiatieven worden genomen om alle initiatieven vanuit de private sector mee te ondersteunen en een positieve stimulans te geven, want dat zal absoluut nodig zijn.
Mevrouw De Vits heeft het woord.
Minister, ik vond de boodschap zoals ze in de kranten stond, weinig genuanceerd en niet volledig. Niet genuanceerd omdat ze de indruk gaf dat we alleen rusthuizen willen. Als je heel het artikel las, wist je dat wat u zei, genuanceerder was. Maar rusthuizen zijn niet de enige oplossing voor de toekomst, we moeten vooral denken aan andere woonzorgvormen en de voorzieningen uitbouwen volgens de andere behoeften die toekomstige ouderen hebben.
Ik vond de boodschap niet volledig omdat je zoveel kunt bouwen als je wilt, je moet ook personeel hebben. We zitten op dit ogenblik met een enorm personeelstekort. Rusthuizen functioneren in veel gevallen met interimkrachten, wat gevolgen heeft op de kwaliteit. Er is ook de hele problematiek van de betaalbaarheid. Ook dat kwam niet tot uitdrukking. Ik vind dat we moeten oppassen met dergelijke zaken zo naar de pers te brengen. Ik zeg niet dat u dat hebt gedaan, minister, en u ook niet, mevrouw Van der Borght, maar het geeft de indruk dat we mikken op één woonzorgvorm, en dat mag het zeker niet zijn.
De heer Vereeck heeft het woord.
Minister, in het artikel spreekt u over 20.000 bijkomende bedden tegen 2020. Uit mijn eigen berekeningen op basis van vooruitzichten van het planbureau, kom ik ongeveer in de buurt, namelijk 17.250 plus de achterstand die we nu nog hebben. Maar zoals mevrouw Van der Borght zegt, staat de private sector klaar om zonder VIPA-steun deze bedden te bouwen. U weet waarschijnlijk nog beter dan ik dat er op dit moment 2359 vergunde bedden zijn uit de jaren 90 die nog altijd niet gerealiseerd zijn en dat er 8409 vergunde bedden zijn uit de periode 2000-2004 die nog altijd niet gerealiseerd zijn. Die worden vastgehouden. Die kan men acht jaar in portfolio houden. Minister, kan men die niet versneld op de markt brengen? Ik ben zeker dat de private sector die met plezier zal bouwen.
Excuseer me dat ik dit zo compact moet beantwoorden.
Mijnheer Vereeck, er zijn op dit moment 17.000 bedden vergund door de overheid die nog niet gebouwd zijn. Een deel daarvan zijn van voor de periode van de uitvoering van het Woonzorgdecreet. We hebben dat grondig laten bekijken en we kunnen helaas administratief niet veel doen om die te activeren. Een deel zijn van daarna. Er komen nu een paar vervaldata bij. Nu kunnen we misschien wel door de verlengingsopties een aantal zaken doen om de vergunning te activeren. Die zijn in handen van zeer veel verschillende actoren. Het beeld dat hier wordt geschetst dat de social profit ze bijhoudt en dat de anderen ze graag zouden bouwen, is absoluut niet correct.
In de capaciteit die moet worden gebouwd, is het duidelijk dat er verschillende initiatiefnemers zijn en ook verschillende initiatiefnemers vergunningen aanvragen. De VIPA-subsidies gaan inderdaad naar de social profit. Maar, als het waar is wat mevrouw Van der Borght zegt, is er geen enkele discriminatie in de toekenning van de vergunningen die men in een voorafgaande procedure aanvraagt. Voor alle duidelijkheid: dat is op dit moment niet zo. Men kan daar bedenkingen bij hebben in de ene of de andere zin, maar ze worden, zelfs volgens de snelheid van indiening, behandeld en voorafgaandelijk vergund.
Natuurlijk is het zo wat mevrouw Vogels zegt. Het is ook mijn standpunt, dat ik trouwens vertolk in de inleiding van de nota, en het is ook uw standpunt: we zijn niet weg voor een verhaal waarin dit allemaal residentiële zorg is. Het is ook een verhaal van thuiszorg, van draagkracht van mantelzorgers, van de combinatie arbeid en gezin. Er zijn heel veel dimensies aan. Dat is ook de reden waarom ik die nota heb neergelegd. We beseffen allemaal dat het gaat over veel meer dan alleen maar dat aspect. Het is een fundamentele discussie die ook stedenbouwkundige aspecten heeft, en noem maar op.
Ik heb echt geen interview gegeven. Ik ben gecontacteerd op maandagnamiddag, een verlofdag, door een journalist omdat hij de interessante vraag van mevrouw Coppé had gezien. Die vraag was: als je de bestaande programmatietechniek gebruikt en extrapoleert volgens de vergrijzingscijfers, wat geeft dat dan aan programmatie? Thats it.
Uit die studie blijkt ook dat we meer ziekenhuisbedden nodig zouden hebben, maar ik denk niet dat iemand nieuwe ziekenhuisbedden wil aanbieden. Men kan die redenering herhalen als men de programmatiecijfers van de ziekenhuizen bekijkt en rekening houdt met de vergrijzing van de bevolking.
Ik ben het niet helemaal eens met mevrouw Vogels dat een RIZIV-norm die lager is dan 4,5 haaks staat op de keuze voor ouderenzorg. Dat is volgens mij niet zo. Het is wél juist dat een debat over de zorg die door de ziekteverzekering moet worden ondersteund en versterkt, voor de hand ligt. Wellicht moet dat op het federale niveau gebeuren. Wat mij betreft, is het zo dat de keuzes in de gezondheidszorg veel te weinig in politieke termen worden gevoerd. Als we zowel thuis als in de instellingen ouderenzorg willen aanbieden, dan zullen wij keuzes moeten maken in de ziekteverzekering, ook met een andere norm, voor een groeiscenario voor dergelijke zorg, zo niet is dat niet mogelijk.
Ik onthoud drie zaken. Ik ben het eens met de collegas die stellen dat dit debat meer behelst dan wat hier is besproken. Mevrouw Coppé, het is wel zo dat u, samen met de minister, er hebt voor gezorgd dat gisteren in De Standaard stond dat elke maand drie nieuwe rusthuizen nodig zijn. Ik heb het opgezocht: uw vraag is nog niet beschikbaar. Noch u, noch de minister hebben een persmededeling verspreid.
De journalist zei me dat hij dat op de website van het Vlaams Parlement heeft zien staan. Mevrouw Coppé heeft dat niet aan de pers bezorgd.
Goed, maar ik stel mijn actuele vraag op basis van het artikel in De Standaard.
Twee: inzake de 17.000 bedden in portefeuille kunt u wél optreden. In de vorige legislatuur hebben wij in dat verband een resolutie goedgekeurd, precies om dat te voorkomen en daaraan te remediëren. U weet net zo goed als ik dat de privésector daar niets mee te maken heeft. Het zijn anderen die ze in portefeuille houden om de markt te verstoren of omdat ze wachten op subsidies van het VIPA. De privésector heeft daar niets mee te maken. Drie: ik onthoud dat we voor dit jaar nog geld hebben voor drie nieuwe woonzorgcentra, en dat u bovendien nieuwe initiatieven aankondigt. Ik kijk ernaar uit. (Applaus bij Open Vld)
De vraag van mevrouw Coppé is inderdaad op de website van het Vlaams Parlement raadpleegbaar.
Het incident is gesloten.