Report plenary meeting
Report
Themadebat (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van het themadebat over het hoger onderwijs.
Mevrouw Deckx heeft het woord.
Ik merk dat minister Smet nog niet aanwezig is.
Zal ik de vergadering even schorsen?
Mevrouw Deckx, de minister is uw partijgenoot.
Voorzitter, ik vind het een beetje merkwaardig dat ik hier een uitleg ga doen voor een bijna lege zaal. Dat is eens iets anders. De mensen die hier zitten, zullen bijzonder aandachtig zijn en de anderen zullen niet storen.
Mevrouw Deckx, ik heb deze morgen niets willen zeggen, maar van hieruit kon men heel goed zien hoeveel mensen naar mevrouw Helsen hebben geluisterd. Ik denk niet dat er dat vijf waren. Op een bepaald moment heb ik daarover iets willen zeggen. Zelfs mensen die aan het debat deelnemen, die op het spreekgestoelte hebben gestaan, doen niet de moeite om naar anderen te luisteren. Vanuit een debatcultuur vind ik dat uiterst merkwaardig. Ik ben blij dat u het ook zegt.
Voorzitter, collegas, ik wil graag eerst en vooral de verslaggevers bedanken voor hun uitgebreide en zeer relevante verslag.
Het gaat vandaag over de toekomst, maar ik wil beginnen met de geschiedenis. Voor degenen die niet in de commissie Onderwijs zitten, is het ook interessant om een schets te krijgen over hoe we tot hier zijn gekomen. Het is begonnen met de Bolognaverklaring van 1999 en die luidde een proces in van hervorming van het Europees hoger onderwijs. Met het Structuurdecreet van 2003 voerden we in Vlaanderen de bamastructuur in. De eencyclusopleidingen aan de hogescholen werden omgevormd tot professionele bacheloropleidingen en de universitaire opleidingen werden omgevormd tot academische bachelor- en masteropleidingen.
De tweecycliopleidingen waarvan de decreetgever in 1994 heeft bepaald dat ze van academisch niveau zijn, worden verder geacademiseerd. Dit betekent dat ze aan dezelfde voorwaarden inzake de verwevenheid van onderwijs en onderzoek moeten voldoen als de universitaire opleidingen. Er is decretaal vastgelegd dat dit proces in het academiejaar 2012-2013 een einde moet krijgen.
Na de invoering van de bamastructuur zijn enkele zaken evenwel onduidelijk gebleven. Moeten de geacademiseerde hogeschoolopleidingen in de hogescholen of in de universiteiten worden ondergebracht?
Om op die vraag een antwoord te krijgen, heeft toenmalig minister van Onderwijs Vandenbroucke de Ministeriële Commissie Optimalisatie en Rationalisatie in het hoger onderwijs, de zogenaamde commissie-Soete, geïnstalleerd. Deze commissie heeft geoordeeld dat de academische hogeschoolopleidingen best in de universiteiten kunnen worden geïntegreerd. Op het einde van de vorige legislatuur was het draagvlak voor deze stelling echter niet voldoende groot.
Volgens het Vlaams regeerakkoord 2009-2014 moet een beslissing over de structurele inbedding van de academiserende hogeschoolopleidingen op een grondig maatschappelijk debat worden gebaseerd. Om die reden heeft de Vlaamse Regering de werkgroep maatschappelijk debat opgericht. De synthesenota van de heer Van Damme, die vanuit de visie van de commissie-Soete is vertrokken, is als basis voor de conclusies van de werkgroep gebruikt. Deze conclusies staan in een platformtekst over het toekomstig hogeronderwijslandschap in Vlaanderen.
In maart 2010 heeft het Vlaams Parlement de Commissie ad hoc Hoger Onderwijs opgericht. Tijdens de hoorzittingen is een discussie ten gronde met alle actoren in het hoger onderwijs en tussen de commissieleden onderling gevoerd. Die discussie is met open vizier, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, gevoerd. De commissie ad hoc had dan ook een enkel doel voor ogen, met name het bereiken van een consensus over een complex, maar belangrijk vraagstuk.
De vraag wat na de beëindiging van het proces met de academiserende hogeschoolopleidingen moet gebeuren, vormde het centrale aanknopingspunt om vele andere beleidsvragen te behandelen. Dit heeft enkele heel interessante en nog meer boeiende discussies opgeleverd. Ik zou dan ook graag alle sprekers, de voorzitter van de commissie ad hoc, mevrouw Moerman, de commissiesecretaris, de heer Dirkx en alle Vlaamse volksvertegenwoordigers voor hun medewerking danken. Ik dank tevens het Instituut voor Samenleving en Technologie (IST) voor de organisatie van het colloquium Perspectief 2020 en voor de bijdrage aan de maatschappelijke beleidsnota.
Met de vandaag voorliggende motie wil de commissie ad hoc een toekomstperspectief voor het hoger onderwijs uittekenen. We willen rekening houden met de bakens die door de Europese Strategie 2020, Vlaanderen in Actie en het Pact 2020 zijn uitgezet. De uitdagingen zijn niet min. We moeten er immers voor zorgen dat ons hoger onderwijs elk talent maximaal ondersteunt. Het is belangrijk dat we ons met de beste leerlingen van de Europese klas kunnen blijven meten.
We hebben er uiteindelijk voor gekozen de Vlaamse Regering aan te bevelen de academiserende hogeschoolopleidingen in de universiteiten te integreren. Ik wil echter benadrukken dat we het zeer belangrijk vinden de eigenheid en de profielen van die opleidingen te blijven bewaken.
We hebben een uitzondering verleend aan de academiserende kunstopleidingen. Het veld is hierover zeer verdeeld. Op basis van de informatie die we tijdens de hoorzittingen hebben gekregen, lijkt het ons minder nuttig de academiserende hogere kunstopleidingen in de universiteiten te integreren. We moeten immers rekening houden met de specificiteit van deze opleidingen en met de bijzondere knowhow waarover de hogescholen beschikken.
We merken ook op dat de naam en de faam van het instituut waaraan de kunstopleiding gevolgd wordt, meestal belangrijker zijn voor de verdere carrière van de student dan of er al dan niet een masterdiploma door de universiteit wordt uitgereikt.
Ten slotte is de wisselwerking met een onderzoeksomgeving bij dit soort van opleidingen minder sterk. Voor de hogere kunstopleidingen binnen de hogeschool vragen we om een aparte structuur uit te werken in de vorm van schools of arts. We vragen om aan die schools of arts decretaal bijzondere bevoegdheden toe te kennen. Die bevoegdheden liggen in het verlengde van de specificiteit van de kunstopleidingen. Dat betekent dan ook dat ze niet langer uitgeoefend worden door de raad van bestuur van de hogeschool, maar binnen de schools of arts, waarin ook de universiteit van de associatie vertegenwoordigd zal zijn.
Voor sp.a staat in de eerste plaats de kwaliteit van het hoger onderwijs centraal. Elke burger, jong of minder jong, moet gebruik kunnen maken van een kwaliteitsvol en toegankelijk hoger onderwijs. We mogen de scholen en de opleidingen geenszins verzwakken. Zowel jongeren als ouderen moeten toegang hebben tot een brede vorming, met aandacht voor het ontwikkelen van competenties en attitudes, en waarmee ze gemakkelijk de aansluiting naar de arbeidsmarkt kunnen maken.
Voor sp.a veronderstelt kwaliteit voldoende middelen. Het impliceert de afstemming van vorming en opleiding op de maatschappelijke behoeften. Kwaliteit impliceert ook een effectieve en efficiënte implementatie van toegang tot het hoger onderwijs en levenslang leren. Ten slotte veronderstelt kwaliteit de bewaking en garantie van een opleidingsaanbod in een pluralistische omgeving.
Het is volgens ons dan ook wenselijk om het begrip kwaliteit niet te verengen tot een meetbare output. Het ontplooien van elk talent en het vergroten van ontwikkelingskansen zijn en blijven de corebusiness van elke onderwijsinstelling. Toch is het naast de onderwijskwaliteit ook belangrijk om de onderzoekscomponent van het hoger onderwijs niet uit het oog te verliezen. Een goede uitwisseling tussen onderzoek en onderwijs is onontbeerlijk. Zowel op het vlak van fundamenteel als toegepast onderzoek, heeft elke instelling zijn rol te spelen.
Ten slotte is ook de wisselwerking met het bedrijfsleven en de non-profitsector essentieel. Zo kunnen goed georganiseerde stages en bedrijfsbezoeken studenten helpen om hun weg naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. Verder zorgt een goede uitwisseling van toegepast en fundamenteel onderzoek ervoor dat de innovatiekracht van onze bedrijven versterkt wordt.
Het is voor ons, socialisten, noodzakelijk dat ons onderwijs toegankelijk is voor iedereen die over de nodige capaciteiten en motivatie beschikt. Hoger onderwijs moet mensen de kans geven om hun socio-economische positie te verbeteren, onafhankelijk van hun nationaliteit of hun socio-economische, culturele of religieuze achtergrond. Wij hebben er dan ook voor gepleit om in deze hervormingen de democratisering niet terug te draaien, maar te versterken.
We merken dat kinderen van ongeschoolde arbeiders en migranten nog steeds het minst aansluiting vinden bij het hoger onderwijs. Uit de cijfers van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA) blijkt dat de sociale slachting al voor het hoger onderwijs plaatsvindt, met name in het leerplichtonderwijs. Die cijfers werden tijdens een hoorzitting bevestigd door Bea Cantillon van het Centrum voor Sociaal Beleid. Zij stelt dat de slaagkansen voor leerlingen van allochtone afkomst de helft lager liggen dan die van leerlingen van autochtone afkomst. Ze stelt dat gegeven ook vast voor kinderen met een laagopgeleide moeder. Bijna de helft van die kinderen loopt tijdens de lagere school al een achterstand op. Ondanks alle inspanningen van diverse overheden, groeit de dualiteit op het vlak van onderwijskansen, en die vertaalt zich dan ook in een mindere doorstroom naar het hoger onderwijs.
De beleidsinspanningen op dit vlak zullen zich dan ook vooral moeten richten op het verminderen van drempels in het leerplichtonderwijs. We zijn dan ook blij, minister, dat u deze problematiek centraal stelt in uw beleidsnota en blijft aanpakken. In uw beleidsnota stelt u dat de participatie aan het hoger onderwijs van kansengroepen moet stijgen. Om de deelname van jongeren uit kansengroepen aan het hoger onderwijs te stimuleren, zult u de middelen van het aanmoedigingsfonds verder inzetten, zult u het stelsel van studiefinanciering verruimen en zult u de sociale voorzieningen moderniseren. U zet ook in op leertrajecten die de combinatie van leren en werken vergemakkelijken en door de integratie van vormen van afstandsleren wilt u de mogelijkheden van hoger onderwijs van de tweede kans versterken.
In het kader van een algemeen plan voor een rationeel aanbod hoger onderwijs wilt u nagaan of er sommige bacheloropleidingen geografisch beter kunnen worden gespreid. Bij de programmatie van nieuwe hbo5- en professionele bacheloropleidingen zult u nagaan of u die in de regios met lagere participatie aan hoger onderwijs kan inplanten. Voor de hbo5-afgestudeerden wil u ervoor zorgen dat er kwaliteitsvolle verkorte trajecten bestaan waarmee ze een diploma van bachelor kunnen behalen.
In Bolognaverband werkt u mee aan het ontwikkelen van meetbare doelstellingen en indicatoren. In dit kader pleit ik ook voor voorzichtigheid als het op de uitbreiding van de studieomvang aankomt. Die moet geval per geval worden bekeken. Het is niet wenselijk dat jongeren om die reden zouden afhaken. Een extra jaar studeren betekent immers niet alleen extra studiekosten, maar vooral een extra jaar inkomstenderving uit arbeid. Ook is het voor ons belangrijk dat de voordelen die de huidige manier van werken van veel hogescholen heeft, zoals de kleinschaligheid en de goede contacten tussen de student en de docent, mee worden opgenomen in de integratie-inspanningen. De goede studie en trajectbegeleiding die nu reeds in een aantal instellingen bestaat, moet worden veralgemeend doorheen het hoger onderwijs. Er moeten hiervoor dus voldoende garanties worden ingebouwd en de evaluatie hiervan dient nauwgezet te gebeuren.
Ten slotte vinden we dat permanente vorming en levenslang leren een belangrijke factor zijn in het verhogen van het democratisch gehalte van het hoger onderwijs. Het zalmprincipe verloopt vandaag nog te moeizaam. Het is zeer belangrijk dat de professionele bacheloropleiding op zich blijft bestaan en dat die leidt tot een onmiddellijke en gekwalificeerde toegang tot de arbeidsmarkt. Toch is het ook belangrijk dat er verdere doorstromingsmogelijkheden na de professionele bachelor zijn. Die kunnen de vorm aannemen van een zogenaamde banaba, of van een vervolgopleiding op masterniveau. De doorstroming van professionele bacheloropleidingen naar masteropleidingen moet ook worden versterkt. De onderlinge overgangsmogelijkheden tussen verschillende opleidingen, mits behulp van schakeljaren en duidelijke leertrajecten, dient versterkt te worden. Dit zal enkel de verdere democratisering ten goede komen.
De voorgestelde hervorming zal ook voor het personeel veel aanpassingen vragen. We moeten erover waken dat het personeel van de hogescholen en de universiteiten niet de dupe wordt van deze hervorming. Er zullen overgangsbepalingen nodig zijn en de verworven rechten van het hogeronderwijspersoneel moeten worden gevrijwaard. Een eventueel veranderende taakomschrijving moet worden bekeken in het licht van maximale doorstroming, inzetbaarheid en jobtevredenheid.
Voorzitter, minister, collegas, ik zou graag willen besluiten. De motie van aanbeveling bevat beleidsaanbevelingen die op een breed gedragen consensus rusten. Het is vooral belangrijk dat er nu duidelijkheid is voor het onderwijsveld. Het werk is nog lang niet ten einde, maar de eerste stap is gezet. Nu is het belangrijk dat er voor 2012 een decretale basis wordt verschaft aan deze operatie. De implementatie van dit proces zal over verschillende legislaturen moeten worden verspreid, maar het is belangrijk dat het tijdspad, de principebeslissingen en de financieringstabel al gekend zijn.
Ik wil de minister ook vragen om er goed op toe te zien dat er voldoende financiële middelen worden vrijgemaakt om deze zeer belangrijke operatie tot een goed einde te brengen.
De commissie vraagt aan de Vlaamse Regering om minimaal halfjaarlijks een stand van zaken te rapporteren aan het parlement en om een eindrapport af te leveren voor 1 september 2011, zodat we het wetgevende werk in de vorm van de nodige decreten uiterlijk kunnen finaliseren in 2012.
Minister, het parlement is dan ook in blijde verwachting. (Applaus)
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, minister, beste collegas, ik zal hier niet in extenso de krachtlijnen toelichten van de maatschappelijke beleidsnota en de beleidsaanbevelingen die door de commissie ad hoc geformuleerd werden, want dat werd deze voormiddag al heel uitgebreid gedaan door de twee verslaggevers, mevrouw Heeren en mevrouw Van Steenberge, die wij daar bijzonder dankbaar voor zijn, want zij hebben op een schitterende manier verwoord wat de opdracht van de commissie ad hoc was en ze hebben ook prima de conclusies van die commissie verwoord.
Onze dank gaat natuurlijk ook expliciet uit naar mevrouw Moerman, die op een heel professionele manier de commissie heeft geleid en voorgezeten, en ook dank aan alle mensen die het beste van zichzelf hebben gegeven om de opmaak van die beleidsnota tot een goed einde te brengen.
Voor onze fractie wil ik even stilstaan bij enkele voor ons belangrijke punten. Er wordt geopteerd voor een integratie van de academiserende opleidingen, behalve van de academiserende kunstopleidingen, waar ik straks nog even op terugkom, in de universiteiten. Dit vormt de basis van de hele hervorming van het hoger onderwijs. Deze integratieoefening moet de transparantie van ons hogeronderwijslandschap ten goede komen, maar daarnaast ook de kwaliteit van deze academiserende opleidingen verbeteren. De integratie is geen doel op zich, maar een middel om de onderzoekscomponent in deze opleidingen te versterken. Of anders uitgedrukt: het is het eindpunt van een zachte evolutie, veeleer dan een revolutie.
De professionele bacheloropleidingen die onze hogescholen aanbieden, mogen echter niet het slachtoffer worden van dit integratieproces. De professionele bachelors zijn geen tweederangsopleidingen, maar bekleden een belangrijke plaats in ons hogeronderwijsveld. Bovendien komen ze bij uitstek tegemoet aan de problematiek van de zogenaamde knelpuntberoepen en zijn ze vaak verankerd in het regionaal economisch weefsel. We moeten er dan ook over waken dat de hoogwaardige kwaliteit ervan gegarandeerd blijft.
Daarnaast moeten we ervoor zorgen dat de academiserende opleidingen ook in de universitaire context hun specifieke rol kunnen behouden. Ook de meer toepassingsgerichte vormen van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, moeten volgens ons hun eigen plaats hebben binnen de universiteit. Ik verwijs in dit verband naar het debat dat we in de commissie ad hoc hebben gevoerd over de ingenieursopleidingen, met enerzijds de meer toepassingsgerichte industrieel ingenieur en anderzijds de meer conceptueel denkende burgerlijk ingenieur. Het zijn twee duidelijk verschillende, maar ook complementaire profielen, die elk beantwoorden aan een vraag vanuit de bedrijfswereld. En dat moeten we zo houden, ook na het academiseringsproces. Industriële ingenieurs mogen geen pseudo-burgerlijke ingenieurs worden.
Wat de hogere kunstopleidingen betreft, wordt geopteerd voor een aparte structuur in de vorm van kunstenscholen of schools of arts, die over heel wat eigen bevoegdheden beschikken. Dat sluit ook aan bij de eigenheid van de kunstopleidingen.
Toch moeten we erover waken dat deze kunstenscholen geen eilanden worden in het hogeronderwijsveld. Ook samenwerking met andere instellingen en organisaties, binnen het onderwijs maar ook daarbuiten, moet mogelijk blijven en gestimuleerd worden.
Een ander essentieel punt betreft de democratisering van ons hoger onderwijs. Democratisering betekent: het wegwerken van sociale, economische, culturele maar ook geografische drempels, die de toegang tot ons hoger onderwijs voor bepaalde groepen belemmeren. In die optiek pleiten we ervoor dat ook na de voltooiing van de integratie van de academiserende opleidingen, wordt voorzien in een degelijke regionale en provinciegrenzenoverschrijdende spreiding van opleidingen.
Maar democratisering betekent ook: het begeleiden van jongeren in hun schoolloopbaan, hen helpen de juiste keuzes te maken. En dit vanzelfsprekend zonder dat we inboeten op de kwaliteit van onze opleidingen. Selectie door falen, zoals nu al te vaak gebeurt, is allesbehalve een mechanisme dat gelijke kansen garandeert. We steunen dan ook ten volle de aanbevelingen van de commissie ad hoc om de aandacht voor studie- en trajectbegeleiding, die nu al in een aantal instellingen bestaat, te veralgemenen doorheen het hoger onderwijs. Tegelijk moeten we ook werk blijven maken van de studiekeuzebegeleiding en studieoriëntering in het secundair onderwijs.
Ik wil even ingaan op het belang van internationalisering voor ons hoger onderwijs. Ook wij zijn van mening dat internationalisering en mobiliteit belangrijke kenmerken vormen van een kwalitatief en performant hoger onderwijs. We moeten in de toekomst blijven inzetten op de mobiliteit van onze Vlaamse studenten en docenten. Vlaanderen moet zich ook profileren als een interessante mogelijkheid voor buitenlandse studenten. De klemtoon moet daarbij liggen op de aanwezige inhoudelijke expertise in onze hogeronderwijsinstellingen, maar ook op de andere troeven die Vlaanderen biedt. Ik denk dan aan de prima faciliteiten voor studenten, de centrale ligging, het internationale profiel, de goede bereikbaarheid en de hoge levenskwaliteit. Ik verwijs naar projecten zoals Study in Flanders, die wat dat betreft erg waardevol zijn.
Internationalisering wordt vaak in één adem genoemd met de taalregeling in het hoger onderwijs. We denken dat de taalregeling slechts een van de vele factoren van internationalisering is. We zijn van mening dat de bestaande taalregeling al erg veel ruimte biedt voor anderstalige cursussen in het hoger onderwijs en een goed evenwicht houdt tussen het vrijwaren van het Nederlands als volwaardige onderwijs- en wetenschapstaal enerzijds en de uitdagingen inzake internationalisering anderzijds.
Wel gaan we akkoord met enkele optimalisatievoorwaarden, zoals door de commissie ad hoc geformuleerd. Zo kunnen we ons vinden in een maximumgrens van 30 studiepunten in de bacheloropleidingen die eventueel in een andere taal kunnen worden gegeven. Deze 30 studiepunten komen overeen met een Erasmussemester en op die manier kunnen we gemakkelijker buitenlandse studenten aantrekken. We willen wat dat betreft zeker enige soepelheid aan de dag leggen.
Wel vragen we uitdrukkelijk dat de taalregeling in haar geheel wordt ingepast in de verdere kwaliteitsbewaking en democratisering van het hoger onderwijs en de optimale afstemming ervan op het tewerkstellingsveld en samenleving in haar geheel. Dat is overigens een eis die ondersteund wordt door de hele commissie ad hoc. We vinden dat de taalregeling absoluut geen bijkomende drempels mag creëren.
Professor Frank Fleerackers stelde al tijdens een hoorzitting in de commissie: We kunnen niet van al onze eerstejaarsstudenten verwachten dat ze een dubbele taalsprong maken. Dat wil zeggen: de taalsprong naar de taal van het vak en de taalsprong naar een vreemde onderwijstaal. Ook moeten we erop toezien dat we niet evolueren naar een hoger onderwijs op twee snelheden, met Nederlandstalige en anderstalige (meestal Engelse) opleidingen die een ander socio-economisch studentenprofiel aantrekken. Kortom, de democratisering van ons hoger onderwijs mag niet in het gedrang komen.
Daarnaast zijn we van mening dat docenten die in een andere taal lesgeven ook een degelijke kennis van deze taal moeten hebben. Er moet een algemeen erkende kwaliteitsgarantie zijn. Onze eigen docenten mogen niet worden verdrongen door anderstalige gastdocenten. Bovendien moeten we beseffen dat onze maatschappij nood heeft aan liefst hoogopgeleide burgers die kunnen functioneren in hun Nederlandstalige woon- en leefgemeenschap én beroepsmatig in staat zijn om met en in die gemeenschap te communiceren. De heer Vandaele zal daar straks nog op ingaan.
Voor deze operatie moet natuurlijk in de nodige financiële middelen worden voorzien. Dat is het laatste punt dat ik hier wil behandelen. Bij een verhoging van de financiële middelen dient er volgens de commissie een evenwicht te worden gevonden tussen drie componenten: de versterking van de onderzoeksfinanciering van de vroegere tweecycliopleidingen, de versterking van de financiering van de professionele bacheloropleidingen en de verhoging van de financiering van de huidige academische opleidingen aan de universiteiten.
Wij zijn ons ook bewust van de kwetsbare situatie waarin het Vlaamse hoger onderwijs in Brussel zich bevindt. Wij pleiten daarom voor gerichte investeringen in de hogeronderwijsinstellingen in onze Vlaamse hoofdstad. De besteding van deze middelen moet echter steeds efficiënt gebeuren. Een rationele organisatie van het onderwijslandschap en van het aanbod van opleidingen moet steeds vooropstaan bij deze hervorming.
Voorzitter, minister, collega's, ik besluit. Ons hoger onderwijs staat voor grote uitdagingen. De strijd om kennis woedt volop en kennis vormt de basis voor de economische groei van morgen. We moeten daarom van ons hoger onderwijs een absolute topprioriteit maken. Mijnheer de minister, we weten dat u deze ambitie deelt. We verzoeken u dan ook om de beleidsaanbevelingen die we in onze motie hebben geformuleerd, in uw beleidsmaatregelen te integreren. Het zal een serieuze operatie zijn, maar op onze steun kan u alvast rekenen. (Applaus)
De heer Bouckaert heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, ik vervul hier een beetje de rol van dissident. Ik gebruik mijn recht om met de meerderheid niet akkoord te gaan. In dit Vlaams Parlement doet zich ook een novum voor: een bepaalde partij is het recht ontzegd om akkoord te gaan. Dat is toch wel bijzonder: sommigen mogen met anderen niet akkoord gaan. Ik denk dat mevrouw Van Steenberge daarover wat meer uitleg zal verschaffen. Het is een weinig fraaie bladzijde in de geschiedenis van ons Vlaams Parlement.
Mijn dissidentschap is niet karakterieel. Ik ben tegendraads op basis van argumenten. Ik zie dat de onderwijsdirecteur van de universiteit van Gent aanwezig is. Mijn universiteit neemt in associatieverband een ander standpunt in dan ik, maar ik weet ook dat ik voor mijn standpunt in die associatie medestanders heb. Ik hoop dat ik wegens die dissidentie de kredieten voor mijn vakgroep niet zal verliezen. Ik ben ervan overtuigd dat dit niet zal gebeuren, het pluralistisch en verdraagzaam karakter van mijn instelling kennende.
Ik volg in mijn betoog de goed gestructureerde vragen die de ruggengraat vormen van de beleidsaanbevelingen. Wie een waarheid drie keer herhaalt, creëert een cliché, maar toch wil ik mevrouw Moerman danken voor de bijzonder open en deskundige leiding van bijeenkomsten over een moeilijk, veel aspecten omvattend dossier.
We staan voor een zeer belangrijke uitdaging: de optimalisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Het hoger onderwijs is belangrijk, niet alleen voor het onderwijs maar ook voor veel andere zaken zoals de economische groei.
Ik wil de parlementsleden die geen deel uitmaken van de commissie ad hoc ook uitnodigen om deze zomer, op een of ander strand, de maatschappelijke beleidsnota te lezen. Die is echt lezenswaardig. Daarin vindt u op een gecomprimeerde en gestructureerde manier heel wat gegevens terug over de problematiek van het Vlaams hoger onderwijs.
De hamvraag is wat we moeten doen met de geacademiseerde opleidingen die nu bij de hogescholen zitten. Verhuizen we die naar de universiteit of laten we die bij de hogescholen? Of doen we daar nog iets anders mee? Dat waren de dilemmas die op het bord lagen van de commissie.
LDD is de enige partij die niet meegaat in de volledige integratie. Ik verduidelijk ons standpunt. Wij pleiten ervoor dat de academiserende opleidingen, dus de twee cycli die nu bij de hogeschool zitten en die een academisch statuut hebben dat wij willen behouden we blijven het Structuurdecreet van 2003 getrouw bij de hogescholen blijven. Het grote probleem is evenwel de herkenbaarheid van de diplomas van die tweecycliopleidingen aan de hogescholen. In het buitenland begrijpt men dat niet goed.
Dat is een reëel probleem. Maar men moet dat niet oplossen door heel het hoger onderwijslandschap in Vlaanderen door elkaar te schudden met enorme kosten, zowel financieel als organisatorisch. Men kan dat eenvoudig oplossen. De hogescholen zijn gegroepeerd in vijf Vlaamse associaties. Die associaties werken relatief goed. In elke associatie zit een stevige universitaire partner. Wij zijn er voorstander van dat de diplom as van de academiserende opleidingen die worden uitgereikt door de hogescholen, worden uitgereikt door de universitaire partner zodat er in het buitenland geen enkele twijfel bestaat over het academisch karakter van deze diplomas. Dat betekent dat binnen de associaties er een zekere organisatie vereist is waarbij de universiteit een kwaliteitsbewakende functie zal hebben naast de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Wanneer de universiteit daar haar rubber stamp op zet, moet ze de garantie hebben dat aan die diplomas een academische kwaliteit beantwoordt.
We zijn de enige partij met dat standpunt. Wanneer we de werkzaamheden van de commissie overlopen, dan stellen we echter vast dat we toch een aantal medestanders hebben. Ik kijk even naar de slotanalyse van de Vlor. Daarin zijn de voor- en nadelen, de sterktes en zwaktes van de verschillende opties naar voren gebracht. Volgens de Vlor brengt het behoud van de huidige toestand stabiliteit voor de hogescholen.
Ik wil iedereen erop wijzen dat er ook positieve zaken zijn in Vlaanderen. De 22 hogescholen die we in Vlaanderen hebben, werken al bij al vrij goed. We moeten niet blozen ten opzichte van het buitenland. Wij hebben 22 goede hogescholen. Sommige directies hebben ongelofelijke inspanningen geleverd om dat academiseringsproces tot een goed einde te brengen.
Men moet dus opletten. Never change a winning team! Men moet opletten wat men met die dingen doet. Als men die verknipt en amputeert, dan weet ik niet wat de gevolgen ervan zullen zijn.
De kruisbestuivingen tussen diverse opleidingen binnen de hogescholen en universiteiten kunnen voortgezet worden mits de nodige middelen. De reeds opgerichte associaties kunnen in deze context een belangrijke rol spelen, zo stelt de Vlor. Wij zeggen hetzelfde. De bestaande waardekaders en profielen van de opleidingen kunnen behouden blijven. Het meer toegepaste profiel van heel wat academiserende opleidingen kan behouden blijven. Maar veel leden in de commissie hebben terecht verscheidene keren benadrukt dat de academiserende opleidingen van de hogescholen toch een apart profiel hebben, dat ze een toegepast profiel hebben. Ook voor de industrie, voor de kmos is het van zeer groot belang dat dat niet in een academic drift volledig geamalgameerd wordt met wat er nu aan de universiteiten gebeurt. Let daarmee op! Als men dat overboord gooit, dan is dat niet goed voor het industrieel weefsel van Vlaanderen. Voor sommigen is dat misschien een detail, maar het gaat wel om de welvaartsmachine van waaruit alles betaald moet worden.
De bestaande waardekaders en profielen van de opleiding kunnen behouden blijven. Het meer toegepaste profiel van heel wat academiserende opleidingen kan behouden blijven en versterkt worden door de genoemde kruisbestuivingen. Een verder ingebed zijn in hogescholen met een professionele bacheloropleiding kan bevruchtend werken op de interne uitwisseling. Dat is wat de Vlor zegt.
De Vlor geeft ook heel intellectueel eerlijk een aantal zwaktes aan. De academiserende opleidingen die aan de hogescholen verbonden blijven, boeten in aan internationale herkenbaarheid en transparantie. De Vlor heeft gelijk op dat punt. Maar dat kan gerepareerd worden door de beperkte vorm van integratie die wij voorstaan.
Een volgend punt gaat over de verticale mobiliteit, het zalmprincipe. De zalm is hier al verscheidene keren vermeld. Hij wekt waarschijnlijk wat jaloezie op, want hij zwemt in fris water. Het zalmprincipe speelt op verschillende vlakken. Veel studenten kiezen een richting onder hun capaciteiten. Tijdens de studie worden ze gewaar dat ze meer aankunnen. Dat is het zalmprincipe. Dan moeten er goede leerladders, leerlijnen uitgezet worden om die studenten gemakkelijk naar omhoog te laten klimmen. Op zich is dat uiteraard een goed principe.
Het zalmprincipe speelt binnen de hogescholen van professionele bachelor naar de academiserende opleidingen en van de academiserende opleidingen naar de universiteiten. Als dat wordt ingebed in de associaties, dan waarborgt onze oplossing het zalmprincipe van hogeschool, academiserende opleidingen naar de universiteit. Tegelijkertijd blijft ook het zalmprincipe van de professionele bachelor naar de academiserende opleiding behouden. Ik vrees dat dat niet meer het geval zal zijn in de oplossing van de meerderheid.
Er is geen gegarandeerde verdere toename van de kruisbestuiving tussen academiserende opleidingen en de universiteit, in het bijzonder op het vlak van het onderzoek. Ik verwijs naar wat ik zeg over de associaties, waar deze zaken gecoördineerd kunnen worden. De optimalisatie en rationalisatie worden bemoeilijkt vermits soortgelijke opleidingen naast elkaar kunnen blijven bestaan. Opnieuw verwijs ik naar de mogelijkheid van de associaties, die daarvoor een oplossing kunnen bieden. Het komt erop aan de bestaande sterktes, die de Vlor aangeeft, te benadrukken en de zwaktes, die er ook zijn want elke oplossing heeft zijn voor- en nadelen zo goed mogelijk weg te werken.
Volgens de Vlor-analyse zijn er drie voorwaarden en drie knelpunten die gepaard gaan met de bestaande toestand. Wat opvalt, is dat bij de opsomming van de voorwaarden gepleit wordt voor gelijkaardige oplossingen als voorgesteld door LDD. Wie LDD dus afdoet als onzin, doet ook de Vlor af als onzin. U doet maar! Ik zal de voorwaarden even opsommen. Er zijn structureel geen wijzigingen nodig om de huidige toestand te behouden. Om de kwaliteit van de academiserende opleidingen verder te optimaliseren is er wel een volgehouden financiële inspanning nodig. Wij zeggen dat ook. We zeggen niet dat de geldkraan voor de hogescholen moet worden dichtgedraaid. Er moet een inspanning geleverd worden. Ik kom daar later nog op terug.
Om de nodige kruisbestuivingen tussen alle geledingen van het hoger onderwijs te waarborgen, zijn er overkoepelende instanties zoals de associaties nodig om dit proces te begeleiden en te stimuleren. Op sommige plaatsen zijn aangepaste bestuursstructuren nodig om dat te realiseren. Wij zeggen net hetzelfde: gebruik de associaties die je hebt om hogescholen en universiteiten verder met elkaar te coördineren.
Voor het personeel zijn begeleidende maatregelen nodig om hun loopbaanperspectieven te verruimen en verder af te stemmen op de vereisten van de academiserende opleidingen. Het is inderdaad zo dat wij er ook voorstander van zijn dat er voor het academisch personeel in de hogescholen meer doorgroeimogelijkheden komen in de toekomst en dat ook een verdere universitaire loopbaan, met de hogere trappen hoogleraar en gewoon hoogleraar, kan worden opengesteld. Daar hebben wij niets tegen. We hebben alleen maar een bezwaar tegen dat afknippen en opdelen van de goedwerkende entiteiten die de hogescholen zijn.
Ik vermeld de stelling van collega-professor Rudi Verheyen, oud-rector van Antwerpen, die pleit voor de instandhouding van de eigenheid van de academische opleidingen in de hogescholen. Hij zegt: Van zodra de opleidingen industriële wetenschappen van de hogescholen inkantelen in een universiteit, worden ze een faculteit Industriële Wetenschappen (IW). Dan verwacht de universiteit dat de nieuwe faculteit IW evengoed voor research zal scoren als de faculteit Wetenschappen. Dat is niet het geval. De bedoeling van de opleiding IW is het vormen van technische ingenieurs, nu in de regel industrieel ingenieurs genoemd. Er is een traditie, een samenwerking met de industrie. De industrie was zeer tevreden over de studenten IW die de hogescholen vormden. Ik moet in de marge opmerken dat het aantal studenten IW angstwekkend aan het dalen is. Het is maar de vraag of de maatschappij zit te wachten op geacademiseerde en vertheoretiseerde industriële wetenschappers, vertalers en tolken, architecten, nautische wetenschappers, handelswetenschappers of kunstenaars. Dat zeg ik niet, dat zegt collega Rudi Verheyen.
Een gelijkaardig standpunt komt van de heer Wilson De Pril van Agoria, de werkgevers van de sector die rechtstreeks te maken heeft met het industrieel weefsel in Vlaanderen: Laat er geen misverstand over bestaan: wij zijn voorstanders van de academisering van de ingenieursopleiding. We stellen die zeker niet in vraag. Wel vindt Agoria dat daartoe de weg van de associaties moet worden bewandeld en niet die van de integratie. Wij gaan een stukje verder: wij zijn voor beperkte integratie. De associaties zijn opgericht in 2004, samen met het beginnen van het academiseringsproces, onder meer om dat proces te begeleiden. ( ) Het efficiënt organiseren van het hoger onderwijs is ook een taak van de associaties, alsook het organiseren van de schakelprogrammas. ( ) Waarom zijn we niet meteen voorstanders van de integratie? In theorie is iedereen voor het behoud van de diverse profielen waarbij dan vooral de opleidingen burgerlijk en industrieel ingenieur werden beklemtoond. Wij ook, maar dat moet dan ook liefst in de praktijk gebeuren. Iedereen kent de universiteiten en de hogescholen. Het profiel van de opleiding burgerlijk ingenieur is wetenschappelijk en conceptueel. Het is een onderzoeksprofiel terwijl de opleiding industrieel ingenieur toepassingsgericht is. Het is een ontwikkelingsprofiel. Het zou zeer jammer zijn mocht dat door de hervorming vervagen.
De academisering houdt in dat dit gestoeld is op en verstrengeld met onderzoek. We zijn daar ook voor, nog steeds volgens Wilson De Pril van Agoria. Maar onderzoek in een universiteit is fundamenteel, grensverleggend en niet-gericht, terwijl het onderzoek binnen hogescholen toegepast, praktijkgericht en gericht op het bedrijfsleven is. Door die verstrengeling voedt het onderzoek het onderwijs, en omgekeerd. Dat is een heel goede zaak. Het mooiste bewijs vind ik in de green paper van professor Van Damme die in het document van de platformtekst wordt beschreven als de basisargumentatie voor de keuze van integratie. Hij stelt dat academisch onderwijs en dus ook de opleiding van industrieel ingenieur verstrengeld moet zijn met het grensverleggend wetenschappelijk onderzoek.
Dirk Van Damme erkent de hoge kwaliteit van de huidige geacademiseerde opleidingen in de hogescholen en ziet dit alternatief als valabel: Wellicht is de kwaliteit van de Vlaamse opleidingen groot genoeg om een tijdlang zonder veel nadelige effecten in de huidige institutionele inbedding te blijven. Dat zegt Dirk van Damme, de eerste spreker op de hoorzittingen van de commissie.
Ik wil u nog een paar citaten geven over het probleem van de inkanteling. Ik vermeld ook de heer Wilfried Van Rompaey, secretaris-generaal van het Vlaams Verbond van Katholieke Hogescholen (VVKHO). Hij wijst op een tweede risico van de integratie: Een tweede risico is dat integratie van de tweecycliopleidingen in de universiteiten een gevaar kan betekenen voor het eigen profiel van die opleidingen. Dat profiel is inderdaad specifiek, kijkt u maar naar de specifieke arbeidsperspectieven. Zo moet de gegeerdheid op de arbeidsmarkt van de afgestudeerden zoals die nu is, gewaarborgd blijven. Er is ook de instroom van de studenten. De heer Martens heeft al verwezen naar de sociale functie van het tweecyclionderwijs, en ook dat moet gewaarborgd blijven. Het gevaar bestaat dat dit een probleem oplevert bij integratie in de universiteit. Ook eigen onderzoek moet overeind blijven. Typisch voor de tweecycliopleidingen is dat er mensen werken die uit de praktijk komen en met beide voeten in het afnemend veld staan. Ook dat moet bij integratie overeind blijven. Dat is toch wel een heel belangrijk punt dat in het oog moet worden gehouden.
Collega De Grauwe uit Leuven kwam ook met een opmerkelijk standpunt. Hij stelde dat steeds meer schaalvergroting absoluut geen garantie is voor meer kwaliteit. In heel veel pleidooien komt steeds maar naar voren dat er te veel versnippering is en dat er een schaalvergroting moet komen. Dat is waar en niet waar. Een van de argumenten voor de inkanteling is dat die leidt tot grotere gehelen, zodat er schaalvoordelen worden gerealiseerd: hoe groter, hoe goedkoper, met andere woorden. De heer De Grauwe stelt: Het streven om tot een grote consolidatie te komen, zou ik heel slecht vinden. Dat zou immers betekenen dat de omvang van de drie associaties nog groter zou worden, en dat zou het beheer niet ten goede komen. Ik zie hoe aan de K.U.Leuven het beheer erg bureaucratisch is geworden. Ik zal me nu niet uitspreken over het beheer van de Universiteit Gent, want mijn bijna-vicerector zit daar.
De heer De Grauwe stelt verder: De richtlijnen komen uit Brussel, maar de communicatie van de universiteit naar het personeel vertoont hetzelfde bureaucratische patroon. Er zijn onvoldoende schaalvoordelen om dat te rechtvaardigen. Dat veroorzaakt managementproblemen met zware negatieve gevolgen. Waarom zouden de universiteiten academische programmas van de hogescholen overnemen? Differentiatie is belangrijk, in tegenstelling met uniformisering. Dat is waar een aantal partijen naar streven: één volk, één universiteit, één rector. Het is echter niet de goede weg. Differentiëring, de gezonde concurrentie tussen de instellingen is een kwaliteitsgarantie.
De Grauwe vervolgt: Een rector met veel studenten is als een generaal met een groot leger. Hoe meer soldaten je hebt, hoe zwaarder je weegt op de politieke markt en hoe meer geld je kunt krijgen. Dat is het dominerende financieringssysteem, waarbij schaalvergroting automatisch volgt. Men wil zo veel mogelijk studenten, en dan krijgt men meer geld. De kwaliteit van de studenten speelt daar geen rol in. U moet de opmerkingen van de heer De Grauwe met een korreltje zout nemen. Dat moet u trouwens altijd doen. Wat ik echter wil zeggen, is dat het argument van versnippering niet als een dogma moet gelden. Dat academiserende opleidingen in meerdere instellingen worden aangeboden, en niet in vier of vijf, wil niet per se zeggen dat ze slechter zijn en meer zullen kosten. Integendeel, VS-universiteiten hebben een veel geringere omvang en scoren veel beter op de internationale ranglijst. Ook dat moeten we voor ogen houden.
Ten slotte moet ik opmerken dat de zogenaamde integratie of inkanteling niet gepaard zal gaan met een fysieke verhuis. De studenten, de professoren, de gebouwen blijven dus waar ze zijn. Dat is herhaaldelijk beklemtoond in de commissie en het is ook geëist door de protagonisten van een aantal hogescholen. Ik kan ze heel goed begrijpen. Mijnheer Durnez, wat dat betreft, hebt u gelijk. Als men die studenten daar wegzuigt, treedt daar een verarming van het regionale weefsel op.
Maar u moet het zich goed voorstellen: u zit daar met de universiteiten 20 kilometer verder, met studenten die fysiek op een bepaalde campus zitten, samen met de professionele bachelors, maar die studenten worden bestuurd van ergens anders. Dat is een situatie die bijzonder gecompliceerd zal zijn. Men zal allerlei akkoorden moeten sluiten over het gebruik van de gebouwen enzovoort, wat een aantal kosten met zich zal meebrengen.
Over het hoger kunstonderwijs kan ik zeer kort zijn. Wij zijn het compleet eens met de stelling van de meerderheid: evolueren naar een systeem van school of arts. Ik sluit me ook aan bij de opmerking van mevrouw Van Steenberge dat we een elegante Nederlandse naam moeten zoeken. Ik wil toch opmerken dat als het voor het kunstonderwijs het beste is om het bij de hogescholen te laten, dan is onze oplossing om de andere academiserende opleidingen bij de hogescholen te laten, misschien ook niet zo slecht.
Moeten de associaties blijven bestaan? Wij zijn daarover zeer duidelijk: natuurlijk moeten de associaties blijven bestaan.
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Ik luister met aandacht naar uw betoog. U hebt gezegd dat u eigenlijk de dissident bent, maar ik zie bij u heel weinig veranderingen in het systeem. U bent eigenlijk voor een status-quo. Ik ben al een kwartier aan het luisteren (Opmerkingen van de heer Boudewijn Bouckaert)
Maar u bent eigenlijk voor een zeer grote status-quo (Opmerkingen van de heer Boudewijn Bouckaert)
U bent tegen de verandering.
Ik ben een zeer voorzichtig mens.
Mijnheer Bouckaert, de heer Van Rompuy is ten minste iemand die naar u luistert. Het valt me weer op dat een aantal mensen die vanmorgen hier op het spreekgestoelte stonden, niet de moeite doen om naar u te luisteren, als u mij begrijpt.
Mevrouw Heeren, ik heb het niet over u.
Ik heb de hele ochtend geluisterd.
Ik heb het niet over u.
Ego te absolvo.
Mijnheer Bouckaert, u hebt me slecht begrepen.
Ik heb gezegd dat u nu op het spreekgestoelte staat en dat er vanmorgen mensen
Ik voel me vereerd dat de heer Van Rompuy intervenieert.
Mijnheer Bouckaert, gaat u rustig verder. (Gelach)
Het klopt dat ik dissident ben. Dissident wil zeggen dat je een afwijkende mening hebt van anderen. Dissidentie kan erin bestaan dat je voor een voorzichtiger beleid pleit dan de meerderheid. Ik vind dat we heel voorzichtig moeten zijn. Ik kom straks op het budgettaire plaatje. Ik ben een conservatief liberaal. De dingen die goed werken, moet je laten werken. De dingen die slecht werken, moet je veranderen. Je moet niet per se het hele systeem overhoop halen met alle kosten van dien. Verandering is geen dogma. Is dat een goed antwoord? Het klopt. U hebt dus zeer aandachtig geluisterd. Ik geef argumenten om heel beperkte ingrepen te doen: ingrepen die financieel haalbaar zijn maar toch de problemen oplossen en ons niet in avonturen storten.
De associaties zou ik dus inderdaad laten bestaan en hun rol zal worden versterkt. Hun rol zal zijn om op een versterkte manier aan kwaliteitsbewaking te doen van alle diplomas die worden uitgereikt door de universitaire partner. De universitaire partner krijgt een marginale toetsing op de kwaliteit van de hogescholen die in de associatie zitten. Er is uiteraard de toetsing door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO), maar als de universiteit haar rubber stamp erop geeft, dan moet ze er inspraak in krijgen. Dat is iets wat onder verstandige mensen binnen een associatie gemakkelijk kan worden geregeld.
Maar als het doel van de associatie verdwijnt, namelijk de academisering en de integratie, dan vind ik dat de associaties moeten worden afgeschaft. En hier vind ik dat de meerderheid toch een beetje aan de Belgische ziekte lijdt: niets mag worden afgeschaft. Alle instellingen moeten blijven bestaan, postjes moeten blijven bestaan ook al hebben ze geen functie meer. Dat is natuurlijk wollige prietpraat die voldoende creativiteit inhoudt om artificiële nieuwe doelstellingen te vinden opdat de instellingen zouden blijven bestaan. Zo krijg je dus associaties waarin je een universitaire moloch hebt excuseer me collega Versluys met kleine hogeschooltjes die enkel nog maar professionele bachelors aanbieden, maar waar je een enorme dominantie van die universitaire partner hebt. Dat is volgens mij geen gezond systeem.
Wees dan eens consequent, heren van de meerderheid waar Open Vld nu bij zit, en schaf het af. Zoals collega Willy Claes het gezegd heeft, zoals mijnheer Van den Bossche het heeft gezegd. Dat zijn ten minste mensen met gezond verstand. (Opmerkingen)
Het gezond verstand is niet beperkt tot één partij.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mijnheer Bouckaert, u zei daarnet dat er duidelijke leerlijnen, leerladders, ontwikkeld moeten worden over de verschillende niveaus heen. Ik begrijp daaruit dat ook u een continuüm belangrijk vindt. Wij geven de associatie daarin een belangrijke rol. Zij moet in de toekomst dat werk leveren. Wie moet dan volgens u dat werk opnemen? Wij vinden dat de associatie daarin een duidelijke opdracht heeft, naast de andere taken die wij hebben genoemd. U zegt dat u daar geen voorstander van bent. U vindt de associaties overbodig. Hoe gaat u dan die leerlijnen ontwikkelen? U hebt toch een koepel nodig die een zicht heeft op het geheel niet enkel voor het bewaken van de kwaliteit, nog een opdracht die wij, naast de andere opdrachten, formuleren voor de associaties?
Ik wil hier zo klaar mogelijk zijn. Voor de bewaking van de kwaliteit van de academiserende opleidingen, en natuurlijk ook voor de universitaire opleidingen die er al zijn, is de versterkte associatie nodig in mijn model. Als al die academiserende opleidingen verhuizen naar de universiteit, dan is de universiteit bijna een associatie. Laat ons dat eens eerlijk zeggen. Dan wordt dat een enorm grote organisatie waarin die faculteiten zullen worden geïntegreerd. Een deel van het werk dat nu door de associaties wordt gedaan, zal verhuizen naar de universiteit. Ja, dat is zo. Ik zie niet in hoe het anders zou moeten worden gedaan.
Mevrouw Helsen, zeg mij wanneer ik u verkeerd interpreteer maar waar u op alludeert is het zalmprincipe van professionele bachelors naar de academiserende opleidingen, de leerlijnen die er daar moeten zijn. U hebt gelijk dat men dat in jullie model ook moet bewaken. In mijn model is het bewaakt omdat het blijft samenzitten in de hogescholen. Het zalmprincipe is institutioneel gewaarborgd door het feit dat ik de associatie behoud. Het zalmprincipe van de professionele bachelors naar de molochuniversiteit sorry dat ik dat woord gebruik zal ook op de een of andere manier moeten worden bewaakt. Dat is juist. Maar daarvoor heb je volgens mij geen structuren nodig. Dat kan worden opgelost met ad-hoccommissies waar afspraken worden gemaakt. Het is absoluut niet nodig om daarvoor een nieuwe structuur op te zetten. Men moet toch ook eens de kosten-batenanalyse van structuren durven te maken. Waarom zijn ze nog nodig, waarom niet?
Mijnheer Bouckaert, wij zien die leerlijnen veel breder dan de manier waarop u ze nu voorstelt. Wij zien dat niet enkel en alleen voor wat de academiserende opleidingen betreft maar voor alle opleidingen in de gehele onderwijsruimte. En dat is voor ons, zoals we daarnet al hebben gezegd, een ruimte van hbo5 naar de bachelors, naar de masters, naar de doctoraatsopleidingen. Dat is veel ruimer dan datgene wat u nu voorstelt: tussen professionele bachelor en de opleidingen. U vermeldt heel specifiek de academiserende opleiding. U zegt dat ze, als dat proces voorbij is, niet meer nodig is. Ze is wel nog nodig omdat die leerlijnen tussen alle niveaus en alle opleidingen duidelijk moeten zijn.
Mevrouw Moerman heeft het woord.
Ik sluit mij graag aan bij mevrouw Helsen. Bovendien, mijnheer Bouckaert, klopt de karikaturale schets die u maakt want dat is het toch een beetje van een associatie met een universitaire moloch naast hogeschooldwergjes, niet altijd. Gent en Leuven zijn twee grote universiteiten, maar de derde grootste hogeronderwijsinstelling van Vlaanderen is een hogeschool. En er zijn een hoop universiteitjes kleiner dan een aantal hogescholen. Uw schets stemt niet helemaal overeen met de realiteit.
Bovendien zijn die associaties geen grote, logge structuren met personeel en weet ik veel wat daar allemaal mee gepaard gaat. Het zijn relatief lichte structuren. Ik ben het eens met mevrouw Helsen. Het is ook de wens van een groot deel van deze commissie dat we in die evolutie naar de geïntegreerde hogeronderwijsruimte niet alleen tussen professionele bachelor en geacademiseerde of universitaire opleidingen een overgang hebben, maar tussen alle mogelijke soorten opleidingen. Je kunt er donder op zeggen dat als er geen lichte overlegstructuur bestaat waar dat soort zaken wordt besproken, de aandacht voor die overgangen, leerlijnen en leerladders, zal afzwakken en verdwijnen, en dat we een van de krachten in ons hoger onderwijs gaan verliezen. Dit is voor het onderwijs.
Het tweede is het onderzoek. Uw oplossing, mijnheer Bouckaert, wordt door de Vlor niet in aanmerking genomen. De Vlor heeft niets in aanmerking genomen. De geledingen van de Vlor waren het niet met elkaar eens en hebben ons een aantal scenarios gepresenteerd, elk met hun voor- en nadelen. Je moet ook het continuüm hebben in het onderzoek. Het gaat over fundamenteel onderzoek in een universiteit. Onderzoek op initiatief van een onderzoeker is iets totaal anders dan onderzoek in het kader van professionele bachelors. Die twee kunnen ook een gunstige invloed hebben op elkaar, zowel voor de vertaling van de resultaten van het meer fundamentele onderzoek naar de toepassingen, als voor het signaleren van de noden in het onderzoek, vanuit de toepassingen van de noden. Als je geen forum hebt om daar met elkaar over te praten, gaat dat ook niet meer gebeuren.
Het gros van de gelden die nodig zijn, zijn onderzoeksgelden. Of die geacademiseerde opleidingen nu in een universiteit zitten, of in een hogeschool, ze moeten worden ingebed in onderzoek. Wat is er dan beter om die onderzoeksmiddelen efficiënt te besteden? Ofwel creëren we een groot aantal kleine universitaire campusjes in Vlaanderen in de vorm van geacademiseerde opleidingen met onderzoeksgeld, die elk voor zichzelf beslissen over hun eigen beleid, ofwel voeren we een geïntegreerd beleid met een optimale inzet van middelen. We hebben gekozen voor het laatste. U hebt een andere mening en dat is uw goed recht.
Mevrouw Moerman, ik weet niet of u de theory of the firm van Nobelprijswinnaar Coase kent. De heer Crombez kent die misschien. Als je grote structuren maakt, dan heb je een type van kosten, de monitoringkosten, de kosten van het bestuur. Hoe groter je een organisatie maakt, hoe groter die kosten zijn. Als je partners met elkaar doet samenwerken, heb je andere kosten, de transactiekosten. We hadden een onderzoek moeten uitbesteden over de vraag wat het goedkoopste is. Liggen de transactiekosten van een associatie lager dan de monitoringkosten in een groter universitair geheel? Het is jammer dat we dat niet hebben onderzocht.
Mevrouw Moerman, u spreekt over lichte overlegstructuren. In mijn oplossing moet er een serieuze, belangrijke associatie zijn. In uw oplossing zijn associaties overbodig. Laten we niet discussiëren over het geslacht der engelen. Dit soort problemen de leerladders, het instellen van de schakelprogrammas enzovoort ad hoc oplossen, mag van mij. Maar ik vraag me af of we daarvoor de vaste associaties moeten hebben die we nu hebben.
U hebt gelijk over de onderzoeksmiddelen. Al wat u zegt, is juist. Het leidt niet logischerwijs naar de oplossing van de totale inkanteling. Je kunt gerust de onderzoeksmiddelen voor de academiserende opleidingen in de hogescholen opdrijven daar zijn wij voorstander van zonder dat die per se in de universiteit moeten worden ingekanteld.
Voorzitter, ik zou evenveel tijd moeten krijgen als de voorstanders van de inkanteling, zodat de twee in balans blijven.
Ik zal de plaats van de hogere beroepsopleidingen snel afwerken. Ik ga ermee akkoord dat dit in het hoger onderwijs moet worden ingebed, met meeneming van de opmerking van de heer Sannen, dat men veel aandacht moet hebben voor het volwassenenonderwijs.
Dit moet tot 2 percent stijgen. Alle studies tonen aan dat er een positieve correlatie is tussen hoger onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en economische groei. Dat kan niemand ontkennen.
We moeten 2 percent halen. De grote vraag is of we dit door middel van inkanteling moeten halen. Dit proces houdt in feite een engagement in. De onderzoeksmiddelen voor de academiserende opleidingen die nu aan de hogescholen zijn verbonden, zullen enorm stijgen. Ik wil niet in technische details treden. De verhouding aan de universiteiten is 55/45. Momenteel krijgen de hogescholen vooral geld voor het onderwijs en dan nog een beetje academiseringsmiddelen. Als ik me niet vergis, gaat het om 30 miljoen euro. De universiteiten krijgen geld voor onderwijs en onderzoek, meer bepaald 55 percent voor onderwijs en 45 percent voor onderzoek.
Indien de academiserende opleidingen en bloc naar de universiteiten verhuizen, zullen we dit natuurlijk niet in een klap kunnen betalen. Dit zal over een langere periode worden uitgesmeerd. Het grote probleem is dat bij het personeel en bij de studenten een enorm verwachtingspatroon wordt gecreëerd. Ze worden immers allemaal universitairen. Aangezien we dit niet onmiddellijk kunnen waarmaken, zullen frustraties ontstaan.
Er komt trouwens nog wat op ons af. Ik ben voorzitter van de commissie voor Onderwijs. De minister weet maar al te goed welke stijgende facturen nog op ons af komen. Het gaat dan om de gebouwen en om de uitbreiding van de capaciteit. Het gaat hier misschien slechts om kleuters. Bovendien kan aan de overkant van de straat worden beslist bevoegdheden over te hevelen. Indien we hier geen geld voor krijgen, moeten we dat allemaal zelf betalen.
In die omstandigheden vind ik het onverantwoord een blanco cheque te tekenen. Ik vind het veel verstandiger een gecontroleerde verhoging van de onderzoeksmiddelen te beloven. Dat is iets wat we onder controle kunnen houden. De onderzoeksbudgetten moeten geleidelijk worden verhoogd. Dat is iets waar de instellingen recht op hebben. Dit moet echter op een gecontroleerde manier gebeuren. We mogen geen blanco cheque tekenen.
Tot slot zou ik nog drie opmerkingen over democratisering willen maken.
Ten eerste, de voorstanders van democratisering moeten goed beseffen dat de hogescholen in Vlaanderen een van de belangrijkste democratiseringskanalen vormen. Het aantal beursstudenten ligt aan de hogescholen veel hoger dan aan de universiteiten. Indien we de hogescholen door middel van een dergelijke amputatie kapotmaken, vrees ik het ergste voor de democratisering.
Ten tweede, ik vind niet dat de binariteit in ons onderwijs tussen de bachelor- en de masteropleidingen is gesitueerd. Langs de ene kant hebben we de professionele bacheloropleidingen. Langs de andere kant hebben we de bachelor-masteropleidingen. Indien we de inplanting zeer belangrijk voor de democratisering vinden en indien we de binariteit tussen bachelors en masters plaatsen, opent dit de poort voor de inrichting van allerlei bacheloropleidingen als voorbereiding op masteropleidingen. In dat geval vrees ik het ergste.
Ten derde, we moeten echt eens over een gedifferentieerd inschrijvingsgeld nadenken. We moeten het onderwijs meer op de noden van de arbeidsmarkt afstemmen. Het komt erop neer dat we de studenten moeten responsabiliseren. Indien studenten echt op kosten van de belastingbetaler een opleiding willen kiezen die geen uitzicht op de beroepsmarkt heeft, vind ik dat we hen terecht kunnen vragen daar iets meer voor te betalen. Indien studenten voor een opleiding Industrieel Ingenieur kiezen, hebben ze wel zicht op een positie op de arbeidsmarkt. Dit alles moet natuurlijk met alle voorbehouden en met alle reeds vermelde flankerende maatregelen gepaard gaan. (Applaus bij LDD en CD&V)
Mijnheer Bouckaert, hoe wilt u bepalen welke opleiding belangrijk is voor de arbeidsmarkt? Vindt u niet dat jongeren voor persoonlijke ontwikkeling mogen kiezen? Geldt dit volgens u misschien enkel indien ze die opleiding volledig betalen?
We mogen ons onderwijs toch niet verengen tot loutere afstemming op de arbeidsmarkt? Aansluiting op de arbeidsmarkt is absoluut zeer belangrijk, maar persoonlijke ontwikkeling moet toch nog altijd mogelijk zijn, zou ik zo denken.
Ik snap er helemaal niets meer van, mijnheer Bouckaert. U zegt dat u een conservatieve liberaal bent. Maar wat u voorstelt, is je reinste planeconomie uit de Sovjet-Unie. Daar heeft men dat geprobeerd. (Gelach. Applaus)
Men probeerde te voorzien wat de behoeften waren aan boter, schoenen, kostuums, radios, noem maar op. En het was altijd mis! Ze hadden boter nodig, en ze hadden schoenen. Ze hadden schoenen nodig, en ze hadden boter.
Dat is je reinste flauwekul.
Mijnheer Bouckaert, ik heb als nederige student in de rechten ooit nog zoiets geleerd als de varkenscyclus of het spinnenwebtheorema. In een bepaald jaar is er een tekort aan varkens. Iedereen heeft hetzelfde geniale idee en begint varkens te kweken. Resultaat: de varkens komen op de markt, en de prijs stort ineen. Met uw systeem van gedifferentieerd inschrijvingsgeld naargelang de behoeften op de arbeidsmarkt gaan we precies hetzelfde tegenkomen.
Mijnheer Bouckaert, ik heb begrepen dat de discussie onder uw deskundige leiding wordt voortgezet in de commissie Onderwijs. Ik stel voor dat we het daar voorlopig bij houden. (Opmerkingen van de heer Boudewijn Bouckaert)
Omdat het de laatste dag van dit parlementaire jaar is, mag u op die laatste vraag nog antwoorden, maar u houdt het heel kort.
Ik verwijs naar de vraag om uitleg van de heer Van den Heuvel in de commissie Onderwijs, waarin hij wijst op het feit dat er voor heel veel knelpuntberoepen geen studenten zijn en dat er voor een aantal opleidingen die van belang zijn voor het industriële weefsel, een dalende trend is van het aantal studenten. Je kunt voor de grote trends heel goed vaststellen waar er noden zijn die niet ingevuld raken op de beroepsmarkt.
Wat het punt van het liberalisme betreft: wat u voorstelt, mevrouw Moerman, is vrijheid zonder verantwoordelijkheid. Dat is typisch voor de linkse liberalen. (Gelach. Applaus)
Profiteren op kosten van de staat! De vrijheid om te profiteren op kosten van de belastingbetaler! Ik wil vrijheid én verantwoordelijkheid, mevrouw Moerman. (Opmerkingen. Applaus)