Report plenary meeting
Report
Algemene bespreking(Voortzetting)
De heer De Bruyn heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, in tegenstelling tot een vorige spreker zal ik niet beloven om kort te zijn en ik meen daar zelfs een goede reden voor te hebben. Als compensatie, want ook ik ben een redelijk mens, wil ik wel proberen om wat sneller te spreken, zodat onze avondzitting niet ongemerkt overgaat in een nachtelijke zitting.
Collega's, omdat ik spijtig genoeg niet in twee commissies tegelijkertijd aanwezig kon zijn, heb ik de bespreking in de commissie van dit, nochtans erg belangrijke, ontwerp, noodgedwongen moeten missen. Het is een keuzeprobleem waarmee de kleinere fracties in het parlement altijd zullen worstelen, dat weet u. Ik vermeld dit hier uitdrukkelijk omdat ik tegelijkertijd wil benadrukken dat het absoluut niet uitgelegd mag worden alsof mijn fractie geen aandacht zou hebben voor cultureel erfgoedbeleid en voor dit ontwerp, integendeel. Het heeft ook wel tot gevolg dat ik deze plenaire bespreking nog zal aangrijpen om enkele punctuele punten aan te kaarten.
Het feit dat zo kort na het Erfgoeddecreet van 7 mei 2004 er nu al een nieuw en erg omvangrijk ontwerp van Cultureel-Erfgoeddecreet voorligt, werd door sommigen tijdens de hoorzitting als een negatief element geduid. Met alle begrip voor de vraag van de sector naar decretale rust, maar in deze wijst de snelle vervanging van het vorige decreet vooral op de groei en bloei van de sector en de dynamiek waarmee hij evolueert, alsook op de toenemende aandacht vanwege het Vlaamse beleid voor deze sector die zich onder meer vertaalt in een aantal nieuwe initiatieven in dit ontwerp, maar ook in een bijkomende en door ons gewaardeerde budgettaire inspanning.
Het voorliggende ontwerp introduceert daarbij terecht een aantal nieuwe instrumenten zoals de landelijke expertisecentra, de Vlaamse Erfgoedbibliotheek en de uitbouw van het regionale depotbeleid, dat toevertrouwd werd aan de provincies en de Vlaamse gemeenschapscommissie. Daarnaast consolideert en versterkt het ontwerp een aantal andere instrumenten die inmiddels hun waarde bewezen hebben, zoals de succesvolle cultureel-erfgoedconvenanten, de Archiefbank Vlaanderen en de Vlaamse Kunstcollectie.
Vanuit beleidsoogpunt nog fundamenteler, is uiteraard de doorgevoerde integratie van het decreet Volkscultuur, het Archiefdecreet en het Erfgoeddecreet in één nieuw Cultureel-Erfgoeddecreet, met de fusie van de beide steunpunten tot het nieuwe steunpunt Faro - vorige sprekers verwezen er al naar. Het beleid erkent hiermee de evidente samenhang van deze drie sectoren en de natuurlijke verbanden die ertussen bestaan. Deze integratie was trouwens reeds aangekondigd en gemotiveerd in de memorie van het Erfgoeddecreet van 2004, maar toen was nog beslist om haar voorlopig niet door te voeren omdat het landschap zich nog volop aan het vormen was en de decreten te recent waren om reeds geëvalueerd en desgevallend inhoudelijk gewijzigd te worden. De nu doorgevoerde integratie is dan ook de logische volgende stap.
Meer verrassend is dat dit ontwerp terugkomt op keuze die het Erfgoeddecreet van 2004 maakte ten voordele van de lokale en regionale musea. Toen werd nog benadrukt dat de Vlaamse overheid ook ten aanzien van de lokale musea een verantwoordelijkheid had: zij moesten namelijk de mogelijkheid krijgen zich te professionaliseren en een kwalitatieve werking uit te bouwen, en daarvoor werd toen voor hen in een Vlaamse ondersteuning van minimaal 12.500 euro per jaar voorzien. Wat de regionale musea betrof, voorzag het Erfgoeddecreet van 2004 dan weer ten minste 50.000 euro per jaar per museum "voor de ondersteuning van de uitbouw van expertise ten behoeve van het cultureel erfgoed in de regio", maar daarbij werd wel uitdrukkelijk benadrukt dat de provincie voor deze musea de belangrijkste subsidiënt bleef.
Met dit ontwerp herschikt de minister nu de bestuurlijke verantwoordelijkheden en past eigenlijk het subsidiariteitsprincipe toe: de verantwoordelijkheid voor een collectiebeherende cultureel-erfgoedorganisatie, dit is een museum of een culturele archiefinstelling, wordt namelijk gelegd bij het niveau dat het beste geplaatst is om de werking, het belang en de ambitie van zo'n organisatie te situeren, te beoordelen en te ondersteunen binnen de eigen specifieke erfgoedcontext en erfgoedgemeenschap. Wij steunen dit en ook de ruimere doelstelling van dit decreet om een complementair cultureel-erfgoedbeleid uit te werken met steden, gemeenten en provincies.
Hoewel het daarvoor voorziene protocol van akkoord, dat gesloten zal worden tussen de Vlaamse overheid, de VVSG en de VVP juridisch misschien niet volledig sluitend is, kan vooral het politieke belang van dit akkoord niet genoeg onderstreept worden. Daarbij is het vooral kort dag, want het protocol voor de periode 2009-2010 moet er reeds zijn voor 1 september van dit jaar of concreet reeds binnen 3,5 maanden.
Ook al onderschrijven we principieel het bestuurlijke uitgangspunt dat elk bestuur exclusief verantwoordelijk wordt voor de musea en culturele archiefinstellingen die relevant zijn voor het eigen bestuursniveau, toch houden we ook vast aan de beschermende overgangsmaatregelen waarin het ontwerp nu voorziet voor lokale en regionale musea, ingedeeld respectievelijk op basis- of regionaal niveau, dit om toe te laten dat zij dat deel van hun structurele werking, opgestart met Vlaamse ondersteuning, eerst nog kunnen consolideren en op die manier ook nog hun positie en uitstraling verder kunnen versterken.
Uiteraard is dit ook belangrijk in het licht van en met het oog op de nieuwe afspraken die zij zullen moeten maken met hun bevoegde besturen. Bovendien geeft deze overgangsregeling hun en die besturen voldoende tijd om ter zake goede afspraken te maken.
De herschikking van de bestuurlijke verantwoordelijken doet echter ook de vraag rijzen wat de budgettaire gevolgen hiervan zullen zijn voor de musea en culturele archiefsinstellingen die ingedeeld zullen worden bij het Vlaamse niveau - dus landelijke organisaties - maar die nu nog subsidies ontvangen vanwege provincies, steden of gemeenten.
Ook al blijft het decretaal mogelijk dat de provincies, steden of gemeenten deze subsidies volledig of deels behouden, omdat de betrokken musea of archiefinstellingen ook relevant zijn voor het lokale of regionale niveau, toch is het gevaar niet denkbeeldig dat de provincies, steden of gemeenten deze subsidies of minstens een deel ervan zullen heroriënteren naar die erfgoedorganisaties waarvoor zij nu exclusief verantwoordelijk worden.
Wij hebben daar twee vragen bij, mijnheer de minister. Kunt u een idee geven van hoeveel provinciale of lokale subsidies nu toegekend worden aan cultureel-erfgoedorganisaties die ingedeeld zijn op Vlaams niveau? Hoe schat u het gevaar van een heroriëntering ten nadele van deze landelijke organisaties in, en werd dit op een of andere wijze budgettair voorzien?
Voor de omgekeerde beweging - de voorziene heroriëntering van de Vlaamse subsidies - bepaalt het ontwerp terecht een overgangsperiode, maar een heroriëntering van lokale of provinciale subsidies ten nadele van landelijke erfgoedorganisaties kan in principe onmiddellijk. Dit is onzes inziens dan ook iets dat de Vlaamse overheid moet aankaarten in het protocol van akkoord dat met VVSG en VVP zal worden onderhandeld.
Aansluitend is er met betrekking tot het budget, voorzien voor de landelijke musea en archiefinstellingen, nog een tweede onduidelijkheid. Het ontwerp voorziet namelijk dat, als ze een meerjarige werkingssubsidie ontvangen, ze niet meer in aanmerking komen voor projectsubsidies. Dat is een niet onlogische beslissing, die evenwel tot gevolg heeft dat ze hun vroegere projectmatige werking nu zullen moeten voorzien en opnemen in hun beleidsplan en financieren met hun structurele werkingssubsidie.
In de toelichting bij de budgettaire impact van dit ontwerp, zoals vermeld in hoofdstuk 7 van de RIA, staat dat ingevolge deze optie er 1.074.000 euro projectmiddelen vrijkomen, wat lijkt te impliceren dat van de huidige projectmiddelen - in totaal blijkbaar 3.479.000 euro - er op dit ogenblik dus 1.074.000 euro projectmatig toegekend wordt aan deze landelijke erfgoedorganisaties.
In de commissie verduidelijkte de minister dat op budgettair vlak de afname van de projectmiddelen enerzijds en de toename van de structurele werkingssubsidies anderzijds inderdaad zullen werken als communicerende vaten. Volgens de gegevens in de RIA stijgt het totale budget voor de landelijke musea en archiefinstellingen echter maar met iets meer dan 800.000 euro. Het wegvallen van hun projectsubsidies wordt dus op het eerste gezicht niet volledig gecompenseerd via een verhoging van hun structurele werkingssubsidies.
Er lijkt een niet-gedekt verlies te zijn van iets meer dan 200.000 euro. Budgettair zouden ze er in totaal blijkbaar op achteruitgaan, en dit zelfs zonder rekening te houden met een mogelijke heroriëntering van provinciale of lokale middelen die ze nu nog zouden krijgen. Klopt dit? Want dat lijkt ons toch geen goede start van dit decreet.
Ik merk wel op dat er in de RIA budgettair nog geen rekening werd gehouden met het mogelijk doorschuiven of integreren van landelijke musea in de toekomstige cultureel-erfgoedfora van Antwerpen en Brugge. Dat is een mogelijkheid die de minister in de commissie uitdrukkelijk vermeldde wat betreft het Etnografisch Museum van Antwerpen en het museum Memling Sint-Janshospitaal te Brugge. Dat kan dus het uiteindelijke budgettaire plaatje nog wel vertekenen.
Het is daarbij echter onduidelijk of in dat geval de huidige subsidies van de beide musea, toch wel een paar honderduizend euro, mee overgaan naar het nieuwe budget voorzien voor de cultuurerfgoedfora en dit verhogen, of dat ze achterblijven in het budget voor de musea ingedeeld bij het Vlaamse niveau en herverdeeld kunnen worden over de andere musea.
We willen ook nog enkele andere aandachtspunten aankaarten. Wat de discussie over de 1 euromaatregel betreft, is het debat over de toekomstige positieve of negatieve gevolgen ervan in essentie een debat geworden tussen believers en non-believers. Meer jongeren in contact brengen met onze geschiedenis en erfgoed is echter een dermate belangrijke beleidsdoelstelling dat wij deze maatregel ook de kans willen geven te bewijzen dat hij echt een verschil kan maken. De evaluatie in 2011 moet daarover wel uitsluitsel kunnen geven. Dat impliceert ook dat er een correcte nulmeting gebeurt en dat een goede monitoring noodzakelijk is.
In dat verband willen we specifiek de aandacht vestigen op de problematiek van de oorlogs- en vredesmusea in de Westhoek. Ik verwijs onder meer naar het museum In Flanders Fields te Ieper, het Talbot House te Poperinge, het Memorial Museum Passchendaele 1917 te Zonnebeke met het Tyne Cot Cemetery, en de IJzertoren te Diksmuide.
Dit zijn stuk voor stuk belangrijke herdenkingssites die betrekking hebben op de Grote Oorlog en waar zo veel mogelijk jongeren mee geconfronteerd zouden moeten worden. Aangezien deze musea geografisch zeer dicht bij elkaar liggen en thematisch uiteraard sterk verwant zijn, zijn deze die niet onder de 1 euromaatregel vallen erg ongerust over de mogelijke gevolgen ervan voor hun bezoekcijfers en hun inkomsten, specifiek voor wat bezoeken van buitenlandse scholen betreft. Gelet op het belang van het verhaal en de boodschap van deze musea voor de volgende generaties vragen we hiervoor bijzondere aandacht.
De minister vermeldde in de commissie dat de regelgeving perfect toelaat dat musea die wel onder de 1 euromaatregel vallen, samenwerkingsverbanden aangaan met andere musea om zo maximale effecten te sorteren. Hij verwees naar initiatieven in die zin die de betrokken oorlogs- en vredesmusea proberen op te zetten. Dat zou uiteraard een uitstekende zaak zijn, maar een en ander verloopt op het terrein blijkbaar niet zo vlot, ook al lijken alle betrokkenen van goede wil. Wij vragen de minister dan ook uitdrukkelijk dat hij hier een stimulerende rol zou spelen, vooral omdat er blijkbaar nogal wat misverstanden zijn.
De Raad voor Cultuur en de Raad voor de Kunsten wezen in hun gemeenschappelijk advies op de onduidelijkheid over de invulling van de nieuwe culturele erfgoedfora waarvan de ondersteuning als nieuw element opgenomen kan worden in een cultureel-erfgoedconvenant. Ook de heer Frank Herman wees daar namens deze raden op tijdens de hoorzitting.
Het is inderdaad onduidelijk in welke mate de subsidiëring van een dergelijk forum kan overlappen met of aangevuld worden met structurele werkingssubsidies toegekend aan musea of culturele archiefinstellingen ingedeeld bij het Vlaamse niveau en hoe dit dan wordt behandeld.
Het budgettaire belang ervan is evident, maar ook inhoudelijk en normatief rijzen er vragen, want wat subsidieert men dan onder welke categorie en volgens welke voorwaarden? Deze vraag is zeer realistisch. De minister stelde zelf dat zowel het Museum aan de Stroom of MAS te Antwerpen, als het Stadsmuseum of STAM te Gent, die beide in 2009 openen, kernorganisaties zullen zijn van de cultureelerfgoedfora van Antwerpen en Gent. Hetzelfde geldt blijkbaar voor het Bruggemuseum dat nu als museum ingedeeld is bij het regionale niveau en dat in dat geval naar het Vlaamse niveau zou doorschuiven, maar blijkbaar wel zonder budgettaire rugzak.
De vraag wordt nog complexer in het licht van de door de minister zelf vermelde mogelijke integratie van het Etnografisch Museum van Antwerpen en het Memling in Sint-Jan te Brugge in de beide betrokken cultureel-erfgoedfora. Aan welke voorwaarden moet in dat geval voldaan worden? Want de voorwaarden voor de landelijke collectiebeherende cultureel-erfgoedorganisaties verschillen grondig van de voorwaarden die gelden voor de cultureel-erfgoedfora.
Verder onderschrijven we trouwens de principiële bedenking van de heer Herman dat deze drie stedelijke fora de ambitie en opdracht zouden moeten hebben om, ondanks het feit dat zij een stadsverhaal vertellen, landelijke relevante na te streven.
Aansluitend hierbij noteerden wij dat krachtens artikel 119, en dit om budgettaire redenen, voorlopig enkel Antwerpen, Gent en Brugge een extra subsidie kunnen krijgen voor de uitbouw van een cultureel-erfgoedforum en dus specifiek voor het MAS, het STAM en het Bruggemuseum. Daarnaast wordt ook in deze mogelijkheid voorzien voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie om het Brusselse verhaal te vertellen. Alles samen gaat het om een omvangrijk budget. Volgens de gegevens vermeld in de RIA gaat het om 740.000 euro voor deze vier fora.
In tegenstelling tot de fora van Antwerpen, Gent en Brugge ligt er echter geen concreet project voor van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Dit maakt ons enigszins ongerust omdat daardoor ook niet duidelijk is hoe de VGC dit wil aanpakken en vormgeven.
De vraag rijst wat de minister ter zake verwacht. Dit zal immers ook deel van het binnenkort af te sluiten addendum bij de lopende cultureel-erfgoedconvenant 2007-2011 van de VGC uitmaken. In de commissie heeft de minister verklaard vooral een nieuwe, overkoepelende presentatieplaats te willen realiseren. Bedoelt hij hiermee letterlijk een gebouw?
Ik wil nog een ander punt betreffende de ondersteuning van de Nederlandse archiefinstellingen in Brussel naar voren brengen. We hopen en rekenen erop dat het voorliggend ontwerp van decreet eindelijk een definitieve en structurele oplossing voor het Sint-Lukasarchief mogelijk maakt.
Een ander mogelijk knelpunt betreft de samenhang tussen de cultureel-erfgoedconvenanten en het lokaal cultuurbeleid, dat in het decreet betreffende het lokaal cultuurbeleid van 13 juli 2001 wordt geregeld. Het lokaal cultuurbeleid, zoals in dit decreet gedefinieerd, omvat immers reeds het lokale beleid inzake het cultureel erfgoed. Dit impliceert dat dit beleid in het gemeentelijk cultuurbeleidsplan moet worden opgenomen en bijgevolg deels met de daarvoor voorziene Vlaamse subsidies moet worden ondersteund. De op basis van het decreet betreffende het lokaal cultuurbeleid toegekende subsidies kunnen nu ook decretaal voor de financiering van uitgaven ter uitvoering van het cultuurbeleidsplan, bijvoorbeeld voor lokale erfgoedinitiatieven, worden aangewend. Daarnaast verplicht het decreet betreffende het lokaal cultuurbeleid van 2001 de gemeenten of de samenwerkingsverbanden van gemeenten die voor subsidies voor de uitvoering van hun cultuurbeleidsplannen in aanmerking willen komen om voor een totaalbedrag van minstens 0,8 euro per inwoner of voor een evenwaardige ondersteuning in natura over een subsidiereglement ter ondersteuning van lokale particuliere verenigingen en instellingen te beschikken. Onzes inziens moeten de lokale erfgoedactoren ook over dit lokale subsidiekanalen kunnen genieten.
Ingevolge dit alles ontstaat een zekere overlapping van de cultureel-erfgoedbeleidsplannen, waarin ook het lokale erfgoedbeleid moet worden uiteengezet, en de subsidiëring van de cultureel-erfgoedconvenanten. Die subsidies worden immers ook voor de financiële ondersteuning van de lokale cultureel-erfgoedactoren toegekend.
Een afstemming van beide regelgevingen en beleidsplannen is dan ook essentieel. De moeilijkheid is dat beide beleidsplannen een verschillende looptijd hebben. De cultuurbeleidsplannen starten namelijk in het tweede jaar van de bestuursperiode, terwijl de cultureel-erfgoedbeleidsplannen in het derde jaar van de bestuursperiode beginnen te lopen.
Bovendien lijkt het ons aangewezen dat beide betrokken agentschappen nagaan hoe ze dit samen zullen opvolgen. Dit impliceert dat de VVSG onterecht heeft gesteld dat het lokaal erfgoedbeleid enkel op basis van de cultureel-erfgoedconvenanten kan worden ondersteund. Onzes inziens kan en moet dit ook op basis van het lokaal cultuurbeleid en de cultuurbeleidsplannen gebeuren. Er zijn op dit vlak zeker nog mogelijkheden.
Tot slot wil ik opmerken dat dit nieuwe ontwerp van decreet, net als het Erfgoeddecreet van 2004, vooral een opgave en een uitdaging voor de volgende Vlaamse Regering en voor de volgende minister van Cultuur wordt. Het ontwerp van decreet vermeldt terecht meermaals dat wat nu voorligt slechts een aanzet voor het toekomstig beleid vormt. Dat geldt onder meer voor het belangrijke depotbeleid, voor het beleid inzake de erfgoedbibliotheken en voor de verdere ontwikkeling van de cultureel-erfgoedfora. De budgettaire uitdagingen situeren zich eveneens vooral in de volgende legislatuur. Dat is zeker het geval indien men daarnaast bijvoorbeeld ook de verwachtingen met betrekking tot de verdere groei van het aantal erfgoedconvenants wil kunnen inlossen.
Mijn fractie steunt dit ontwerp van decreet en engageert zich om het in de toekomst volwaardig uit te voeren. Het moet duidelijk zijn dat het Vlaams erfgoed ons na aan het hart ligt. (Applaus bij CD&V, Open Vld en N-VA)
De heer Stassen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, hoewel we de nodige kritiek op de 1 euromaatregel hebben, zal mijn fractie het voorliggend ontwerp van decreet goedkeuren. In onze ogen vormt een prijzenpolitiek het sluitstuk en niet het beginpunt van een beleid. Ik zal hier evenwel niet verder op ingaan.
Ik wil maar een punt naar voren brengen. Ik wil het voorliggende ontwerp van decreet en het decreet waar het het meest mee verwant is, met name het Kunstendecreet, met elkaar vergelijken. Het voorliggend ontwerp van decreet regelt alles wat met het bewaren van kunst te maken heeft. Het Kunstendecreet regelt alles wat met de productie van kunst te maken heeft. Dit omvat de professionele uitoefening van beeldende kunsten, uitvoerende kunsten, podiumkunsten en muziek.
Als je dit Erfgoeddecreet op zijn consequenties bekijkt, dan krijg je een vrij strak georganiseerd decreet. Alles ligt vrij strak vast, zoals met betrekking tot de beleidsperiodes, de indelingen van de Vlaams erkende musea en instellingen, de convenanten enzovoort. Alles wordt vrij strak en goed georganiseerd voor bepaalde periodes met weinig ruimte voor opties, projecten enzovoort. Dat is grosso modo de beleidslijn in dit structuurdecreet met betrekking tot ons erfgoed.
Het Kunstendecreet heeft misschien een andere geschiedenis, maar organiseert ook een vrij grote sector. Het decreet laat echter veel meer ruimte voor beleid. Er is de keuze gelaten voor soorten beleidsorganisaties op de verschillende niveaus van zowel beeldende kunsten, muziek en podiumkunsten. Het Kunstendecreet laat veel meer ruimte voor opties. De Vlaamse Regering kiest met de wijziging van het Kunstendecreet dat hier binnenkort in de plenaire vergadering wordt besproken, voor het ingrijpen in de opties. Er wordt een driejarige periode gemaakt van iets dat twee of vier jaar is.
Als we het gestructureerde Erfgoedbeleiddecreet en de wijziging van Kunstendecreet naast elkaar leggen, dan heeft de Vlaamse Regering beslist om bij dit decreet in te grijpen en de beleidsruimte van de minister nog meer te beperken. Beide decreten regelen samen de kunstproductie en de kunstbewaring. Dan zou je toch verwachten dat de Vlaamse Regering daar een coherent beleid over voert en bewust kiest voor beleidsopties en een kader dat vrij strak is georganiseerd. Met dit Erfgoeddecreet grijpt de Vlaamse Regering niet meer in eens de zaken zijn georganiseerd en vastgelegd in een decreet en uitvoeringsbesluiten. Voor het Kunstendecreet doet ze dat wel. Het is pas opgestart en toch grijpt de regering in omdat ze vindt dat een en ander politiek niet kan. Ik wil wijzen op deze incoherentie.
Het volgende parlement zal hier opmerkingen over maken. Het parlement zal dit decreet vandaag waarschijnlijk unaniem goedkeuren, en toch zal er binnen afzienbare tijd worden gezegd dat dit niet zo was bedoeld. Dit strakke kader moet door de minister alleen maar worden uitgevoerd. Dat is de keuze van dit decreet, maar ik voorspel dat net zoals bij het Kunstendecreet na verloop van tijd zal worden ingegrepen omdat de regering veel meer beleidsruimte moet krijgen in de uitvoering van een kunstenbeleid.
Het Vlaams Parlement zal binnen een maand dus twee tegengestelde beleidslijnen vastleggen voor één beleidsdomein, meer bepaald de kunsten. Ik vind dit geen goede zaak.
De heer Caron heeft het woord.
U schetst een merkwaardige paradox die intellectueel ten dele ook klopt. Maar eigenlijk ligt er aan de basis daarvan een nog vreemdere paradox: het cultureel-erfgoedbeleid inzake oude kunst wordt vrij strak gemodelleerd, maar dat voor de nieuwere kunst is losser. Waar zit de paradox? Tot in 1998 heeft Vlaanderen gewoon geen cultureel-erfgoedbeleid gevoerd. In 1998 zag het eerste Museumdecreet het licht, op initiatief van toenmalig minister Luc Martens. Dat was een belangrijke stap. De vervanging van het eerste Cultureel-erfgoeddecreet, dat we nu vervangen door een tweede, is de volgende stap.
We zoeken wel nog naar een model, een schema, een ordening. Dat zal nog verder worden ontwikkeld. We integreren bijvoorbeeld de volkscultuur en de archieven. De komende tien jaar zullen we verbeteringen aanbrengen. Als u bedoelt dat de inhaalbeweging niet helemaal is gerealiseerd, dan hebt u gelijk.
De beoordeling van het achiefbeheer en die van de hedendaagse kunsten verschilt. In het eerste geval zullen we veeleer objectieve, vaak kwantitatieve criteria kunnen gebruiken; in het tweede geval spelen veeleer subjectieve elementen een rol, en dan spelen beoordelingscommissies en uiteindelijk ook de politiek verantwoordelijke minister een dominantere rol. Het beleid is dus niet incoherent, maar aangepast aan de aard van de materie waarmee we werken, en ook getekend door de nog niet afgeronde inhaalbeweging die we voor het culturele erfgoed hebben ingezet.
Ik vind de politieke keuze goed: een vrij strakke organisatie die toestaat om zaken uit te proberen. Wellicht komen er binnenkort aanpassingen, want elk decreet moet geregeld worden gewijzigd. Voor het Kunstendecreet heeft het parlement er unaniem voor gekozen om de manoeuvreerruimte voor het beleid te vergroten. Er is duidelijk gekozen voor een soepele werking omdat het landschap behoorlijk evolueert, er veel nieuwe organisaties zijn en er veel wordt geëxperimenteerd.
Men zegt dat men bij de komende wijziging de beleidsruimte van de minister zal inperken omdat men de minister niet vertrouwt. Als men dat doortrekt naar dit decreet, dan zal men binnenkort met hetzelfde probleem worden geconfronteerd. Er schuilt dus een incoherentie in twee structuurdecreten die in de tijdspanne van één maand worden goedgekeurd. Het decreet is goed en we zullen het goedkeuren, maar die incoherentie is er.
Minister Anciaux heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik dank de sprekers voor hun bijdragen aan het debat in deze vergadering en in de commissie. Ik denk niet dat het de bedoeling is dat ik nogmaals op alle vragen en bedenkingen inga. Op de meeste vragen heb ik in de commissie geantwoord. Op de zeer specifieke vraag van de heer De Bruyn zal ik een schriftelijk antwoord bezorgen. Op enkele elementen zal ik wel ingaan.
Ik geloof niet in het gevaar dat gemeentebesturen hun paradepaardjes zullen afstoten. Een aantal van de landelijk erkende musea die eigendom van gemeenten zijn, zijn hun paradepaardjes. In theorie kan dat, maar ik geloof niet dat dit zal gebeuren. Integendeel, de meeste van die steden zijn vragende partij om daarover samenwerkingsverbanden op te zetten, en ook ik ben dat.
Indien dat zo is, worden we geconfronteerd met een heel andere situatie. De Vlaamse Gemeenschap moet daar dan haar volle verantwoordelijkheid opnemen.
Er zijn ook nog veel technische opmerkingen geweest. Een deel daarvan is al beantwoord.
Voor de landelijke musea die in principe ook zullen toetreden tot de cultureel-erfgoedfora, in concreto het Bruggemuseum in Brugge en het Etnografisch Museum in Antwerpen, hebben wij op dit ogenblik de financiële middelen voorzien op de post Cultureel-erfgoedfora. Indien zij hun landelijke erkenning willen behouden, moeten wij dat intern overdragen. Op zich is in die middelen voorzien.
Ik maak mij sterk dat dit ambitieuze decreet, dat door enkele collega's naar voren werd gebracht, wel degelijk volledig zal kunnen worden gefinancierd. Ik heb in de commissie voor de VGC gesproken over het Vlaamse Erfgoedforum. Dat hoeft niet noodzakelijk een gebouw te zijn, maar ik steek niet onder stoelen of banken dat ik op zoek ben naar een stevige toonplek in Brussel. Ook op het gebied van erfgoed zou de Vlaamse Gemeenschap zich meer moeten kunnen laten zien in Brussel. Dat is de enige plaats waar die toonplek amper of niet aanwezig is. In een aantal van onze instellingen is er wel een dergelijke aanwezigheid op het gebied van hedendaagse kunst.
Collega's, de integratie van de drie bestaande decreten in het nieuwe Cultureel-erfgoeddecreet zal zorgen voor een verdere uitkristallisering van het erfgoedbeleid. Ik heb het aanvoelen dat er zich op een relatief korte periode, inderdaad sedert 1998, een forse evolutie heeft voorgedaan. Ik heb ook het aanvoelen dat dit met duizenden zeer enthousiaste vrijwilligers een zeer dankbare sector is die heel veel dynamiek realiseert. De heer Arckens schrikt van het feit dat er 200.000 mensen op de been kunnen worden gebracht. Het is echt wel typisch voor die sector dat er hoe langer hoe meer interesse en dynamiek in aanwezig is. Dit decreet kan helpen om het Vlaams erfgoedbeleid, in dit geval het cultureel-erfgoedbeleid, een bijkomende impuls te geven. Ook financieel hebben wij daar toch wel in wat mogelijkheden voorzien. Ook in 2009 voorzien we daar bijkomende middelen. Daarmee verwezenlijken we een noodzakelijke afronding van een tienjarige periode waarin de aanzet tot een goed erfgoedbeleid een kans heeft gekregen.
Dit is een sleuteldecreet om het erfgoed actueel en toekomstgericht te ontwikkelen. Ik zie niet zoveel incoherentie, mijnheer Stassen, tussen de twee aspecten, maar ik ga ervan uit dat dit binnen een week wel eens aan bod zou kunnen komen. Maar als het juist is wat u zegt, dan verminderen we de incoherentie. Dan gaan we door de wijziging van het Kunstendecreet minder ruimte geven aan de minister om in te grijpen, terwijl we met dit decreet meer coherentie teweegbrengen omdat de ruimte van de minister of de regering minder groot is dan met het Kunstendecreet van 2004. In die zin is het een coherente beslissing. Voor de wijziging van het Kunstendecreet, mevrouw de voorzitter, verwijs ik naar volgende week. Dan zullen we dat in de commissie bespreken.
Ik ben in ieder geval ten zeerste verheugd te hebben kunnen vaststellen dat dit decreet tot stand is gekomen in samenwerking met de administratie en met de hele sector, en ook in een heel enthousiaste samenwerking met dit parlement. Waarvoor dank.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2007-08, nr. 1579/4).
De artikelen 1 tot en met 125 worden zonder opmerkingen aangenomen.De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.