Report plenary meeting
Actuele vraag over de administratieve overlast voor de schooldirecties
Report
Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, gisteren lazen we in de krant dat een op zes scholen van het vrije onderwijsnet zonder vaste directeur zit. Vandaag werden die berichten al heel wat gerelativeerd. De vaste directeurs zijn vervangen door tijdelijke of door een leidinggevend team van leerkrachten. Er werd ook direct gesteld dat het steeds moeilijker wordt om mensen te overtuigen dergelijke functies waar te nemen. Bovendien geven mensen die wel overtuigd kunnen worden er al na 2 jaar de brui aan. Nog eens 10 percent werd bedankt voor bewezen diensten.
De oorzaken hiervoor waren velerlei. De ene schreef het toe aan te hoge planlasten. In andere artikels las ik dat er te veel niet-onderwijsgebonden regelgeving bestaat, zoals milieuregelgeving en gezondheidswetgeving. Nog anderen vonden dat er te weinig omkadering was, dat er een overbevraging was, of de functie werd opgegeven om tijdelijk een andere opdracht waar te nemen. Dit betreft natuurlijk een analyse van het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO). Ik vermoed dat ook andere netten met deze problemen kampen. Ik verwijs naar een artikel in De Standaard van eind april. Daarin verwees een directeur van het GO! naar dergelijke problematiek.
U hebt zelf al aangegeven dat een goede directie onmiddellijk blijkt uit de dynamiek van een school. De directeur doet dienst als motor net als in het bedrijfsleven een goede directeur allesbepalend kan zijn voor de werking van het bedrijf. Een motor kan pas goed lopen als hij goed gesmeerd is. het belang van een vaste directeur mag niet worden onderschat.
Hebt u al onderzocht of de andere netten met dezelfde problemen kampen? Bestaat daar ook nood aan omkadering en ondersteuning? Zijn de oorzaken dezelfde? Hebt u enig zicht op de mogelijke gevolgen voor de scholen? Hebt u oplossingen binnen handbereik die u kunt aanbieden om tegemoet te komen aan de langdurige afwezigheden?
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Demeulenaere. Een jaar geleden, begin 2007, werden hier een aantal vragen gesteld over het ambt van de directeur, meer bepaald in het basisonderwijs. Het zou niet langer aantrekkelijk zijn en zo meer. Ondertussen werd een en ander financieel gecureerd, maar toch blijft een op zes directeurs een ad-interimjob vervullen, om welke reden dan ook, want het is niet allemaal kommer en kwel, wel integendeel.
Mevrouw Mieke Van Hecke refereert aan de enquête van het VSKO bij zijn directeurs. Daarin zegt men dat de administratieve overlast, die we kortweg 'planlast' noemen, nog altijd heel bepalend is voor de werkdruk van een directie of een directeur. Er zou een pak federale regelgeving op de scholen afkomen, maar ook onderwijsregelgeving van onszelf. Ik refereer aan meer stage in de lerarenopleiding en aan de doorlichtingsteams die langskomen en toch ook voor een beetje planlast zouden kunnen zorgen - ik weet het niet en ik druk me dus voorzichtig uit. Er zijn tal van heel goede maatregelen die toch wel voor iets meer planlast zorgen.
In de schoot van de Vlor was een werkgroep bezig met planlast. De werkgroep heeft een instrument ontwikkeld: PLEVIN of Planlast Evaluatie Instrument. Het biedt bijna gesneden koek aan een school. De school zou er zelf de eigen pijnpunten op kunnen aanduiden met betrekking tot de planlastwerkdruk. Het instrument werd in het tweede trimester van 2006-2007 uitgetest in drie scholen. Er zou een evaluatie volgen in het najaar van 2007. Ik ben benieuwd naar die evaluatie en ik zou graag vernemen of het instrument werkbaar is.
Mijnheer de minister, vandaar mijn vragen. Gaat u akkoord met de inzichten van mevrouw Van Hecke die zegt dat er overal, bij elke regelgeving, een onderwijstoets zou moeten komen?
Hoe ver staat het met de werkgroep Planlast binnen de Vlor? Is die ter zake nog aan het verder werken?
Is het Planlast Evaluatie Instrument een werkbaar instrument voor de scholen? Kan het in alle scholen geïmplementeerd worden?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik zou eerst iets heel algemeens willen zeggen. We moeten natuurlijk maatregelen nemen en we hebben die ook genomen, om in het algemeen het ambt van directeur of directrice in een school aantrekkelijker te maken en om deze mensen te blijven motiveren. Het gaat inderdaad om een belangrijke verantwoordelijkheid die heel wat verschillende klussen en zorgen met zich meebrengt; mensen onderschatten dat, denk ik, wel wat.
We hebben in het begin van deze legislatuur niet voor niets gekozen voor een herwaardering van de lonen van de directies, want die zijn voor sommige directies echt wel belangrijk. We hebben er ook niet voor niets voor gekozen om met name in het secundair onderwijs nog een inspanning te doen om een extra beleidskader te brengen in de scholen, waarbij directies kunnen worden ondersteund. Het is ook niet voor niets dat ik zo sterk de klemtoon leg op de samenwerking tussen scholen. Als scholen in scholengemeenschappen samenwerken, dan kunnen bepaalde problemen met een meer juridischtechnisch karakter, boekhoudkundige kwesties en technische kwesties op een hoger niveau voor verschillende scholen tegelijkertijd bekeken worden. Op die manier kan men, via de samenwerking in de scholengemeenschap, de last van de schouders van de individuele directeur een beetje wegnemen, waardoor men de directeur in die school wat meer directeur laat zijn. Dus, lonen herwaarderen, in een beleidskader voorzien en samenwerking organiseren zijn belangrijke algemene lijnen.
Er zijn inderdaad twee zorgpunten. Een ervan heeft mevrouw Demeulenaere aangereikt: de instabiliteit van directies, de afwezigheid, waardoor men geen vastbenoemde, nieuwe directeur krijgt. Het andere zijn de administratieve lasten, de planlasten. Mevrouw Demeulenaere zal het me niet kwalijk nemen dat ik begin met het laatste.
Ik heb heel goed geluisterd naar wat Mieke Van Hecke heeft gezegd, en ik ben het deels met haar eens. Ik ben het er absoluut mee eens dat elke overheid, ook de federale, zich moet afvragen wat de gevolgen van een genomen maatregel zijn op alle mogelijke organisaties. Niet alleen bedrijven, maar ook non-profitorganisaties en scholen worden immers gevat door milieuwetgeving, vzw-wetgeving en zo meer. En dat ziet men wel eens over het hoofd.
Ik steun dus de oproep van mevrouw Van Hecke om voortaan rekening te houden met de gevolgen van bepaalde regelgeving voor organisaties die niet gewend zijn om met een uitgebreide boekhouddienst en juridische staf te werken, maar die wel evenzeer aan al die verplichtingen moeten voldoen.
Of men dan ook voor elke wetgeving een andere wetgeving, specifiek gericht op de scholen, moet uitschrijven, is dan weer een andere zaak. Ik weet dat de scholen dat vragen, maar dat lijkt mij geen goede oplossing. Want dan krijg je voor één thema, bijvoorbeeld milieu, verschillende wetgevingen naargelang de doelgroep. En dat is een andere vorm van onoverzichtelijkheid in het beleid. We kunnen dat dus beter niet doen. De algemene regelgevingen moeten van dien aard zijn dat de scholen ermee kunnen omgaan.
Dat betekent evenwel niet dat wij binnen de bestaande federale of Vlaamse wetgeving nooit proberen iets afzonderlijks te doen voor de scholen. Ik geef een voorbeeld. Ik ben momenteel in onderhandeling met SABAM om tot een systeem van jaarcontracten tussen scholen en SABAM te komen, waardoor de individuele formaliteiten en de afzonderlijke afrekeningen per activiteit verdwijnen. Er lopen ook gesprekken met het departement Milieu om het aantal documenten inzake milieuvergunningen te verminderen voor scholen. We hebben ook aangedrongen om een energieprestatiecertificaat te kunnen geven voor 10 jaar in plaats van 5 jaar.
Ik overleg dus wel met een aantal administraties om te bekijken of we een aantal zaken niet eenvoudiger kunnen regelen. Maar het idee dat de basisreglementen anders moeten zijn omdat het over scholen gaat, krijg je moeilijk uitgelegd. Bovendien leidt dat tot een andere soort onoverzichtelijkheid in het beleid.
Ik kom tot uw vraag over de werkgroep Planlast. Ik vergader niet meer met de werkgroep, ik ben nu bezig met meer praktische zaken. We brengen nu een aantal verwezenlijkingen in de praktijk, met minder formulieren en minder procedures, zoals het elektronisch maken van de formulieren bestemd voor de fondsen voor kinderbijslag en van nog een aantal andere formulieren, de fusiereglementering in het basisonderwijs en de harmonisering van de bepalingen betreffende ziekteverlof van het onderwijspersoneel. Dat is toch wel een belangrijke realisatie. Alleen al met betrekking tot de kinderbijslag gaat het op jaarbasis over ongeveer 200.000 formulieren die we afschaffen en vervangen door elektronische communicatie.
Ik ben ook van plan om iets te doen aan de zeer ingewikkelde en contraproductieve cumulatieregelingen, al ligt dat een beetje gevoelig. We zijn ook bezig met het personeelsdossier, enzovoort.
Een ander punt, dat mij nogal na aan het hart ligt, is dat van de instabiliteit bij directies. Dat baart mij grote zorgen. Het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs heeft daar absoluut een punt, en het is misschien ook niet toevallig dat ze daar nog eens mee komen. We hebben in cao VIII immers afgesproken dat we daar iets aan zouden doen.
Ik citeer uit de cao: "De langdurige afwezigheid van een directeur op school omwille van het feit dat hij gebruik maakt van een aantal verlofstelsels, kan een hypotheek leggen op een stabiele schoolorganisatie. In overleg met de inrichtende machten, de vakorganisaties en de overheid zal tegen het einde van schooljaar 2006-2007 worden nagegaan in welke gevallen en op welke wijze hiervoor een oplossing kan worden gevonden."
Ik wou daar absoluut iets aan doen. U merkt dat de deadline van 2006-2007 al verstreken is, maar ik sta nu vrij dicht bij een akkoord met de vakbonden en de inrichtende machten over een oplossing. Die regeling moet er bij een langdurige afwezigheid wegens een of ander verlofstelsel - ik heb het dan niet over ziekten of ongevallen, maar over typische verlofstelsels die men vrijwillig opneemt en waarbij men langdurig afwezig is - voor zorgen dat er onder bepaalde voorwaarden een nieuwe, vaste, stabiele benoeming van de schooldirectie kan komen. Op die manier blijft die plaats niet in de lucht hangen, zoals vandaag vaak gebeurt.
Ik heb trouwens gegevens over afwezigheid laten verzamelen om dat werk te kunnen voorbereiden en om die onderhandelingen goed te kunnen voeren. Ik deel u een aantal gegevens mee. Tijdens het schooljaar 2006-2007 waren 569 directeurs langdurig afwezig. Dat is ongeveer 15 percent van de scholen. Dat is veel. Van die 569 waren er 445 of 78 percent reeds afwezig tijdens het schooljaar 2005-2006. Van die 569 waren er 260 of bijna 46 percent reeds afwezig tijdens het schooljaar 2004-2005. 192 directeurs waren vier jaar afwezig. 154 directeurs waren reeds afwezig in het schooljaar 2002-2003.
Die mensen zitten niet met hun vingers te draaien. Zij hebben bepaalde functies en dragen soms belangrijke verantwoordelijkheden. De onderwijsreglementering laat echter niet toe dat iemand anders opnieuw vast wordt aangesteld als directeur, en dat is een probleem. Het betreft hier een zeer gevoelige kwestie. Mijnheer Decaluwe, het gaat bijvoorbeeld over mensen die een functie van algemeen directeur hebben in een scholengemeenschap of scholengroep. Het gaat dus niet over mensen die ergens de bloempjes aan het tellen zijn.
Ik hoop dat ik uit dat probleem geraak en dat ik deze bepaling uit de CAO binnenkort kan omzetten in een concreet besluit.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb echter geen oplossing gehoord. Het imago van directeur heeft een flinke deuk gekregen. U moet daar nodig en snel iets aan doen. In het andere geval zullen er geen benoemingen meer nodig zijn aangezien er geen kandidaten meer gevonden worden. Moet er geen bijkomende oplossing worden gezocht opdat mensen nog steeds bereid zouden worden gevonden om die stap te zetten?
In het onderzoek wordt verwezen naar spiritualisme. Ik houd het veeleer bij idealisme, maar daar kan niet verder op geteerd worden. Het is uw opdracht, mijnheer de minister, ervoor te zorgen dat er in de toekomst nog mensen bereid worden gevonden om die functie waar te nemen. Het blijft een zware taak die blijkbaar niet alleen met geldelijke maatregelen kan worden gecompenseerd.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Er zijn al heel wat maatregelen genomen, en er staan er nog heel wat op stapel. Ik blijf wel een beetje op mijn honger bij de vraag over het PLEVIN. Is dat een werkbaar instrument? Of is dat nog niet duidelijk?
Mevrouw Martens heeft het woord.
Mijnheer de minister, de feiten zijn wat ze zijn. Er zijn veel afwezigen onder de directeurs. Bovendien zijn er te weinig kandidaten om de directeursfuncties in te vullen. Op basis van een studie naar het welbevinden van directeurs uit het basisonderwijs werd een top vijf van de meest negatieve factoren opgesteld. Die top vijf bestaat uit wetten en decreten, administratieve verplichtingen, diverse inspecties, werkbelasting en werkvoorwaarden.
We zitten nog altijd met het probleem van de werkbelasting. Door het totaalvolume blijft er in verhouding te weinig tijd over voor het pedagogische aspect.
Bij die statutaire voorwaarde is het ontegensprekelijk zo dat de ondermaatse verloning het welbevinden van de directeurs onderuit haalt. Bij een eerdere vraag om uitleg hebt u die problemen wat geminimaliseerd. U beloofde wel extra maatregelen. Zoals we vandaag merken, blijft de problematiek echter actueel.
Op mijn vraag om uitleg van december 2006 antwoordde u dat via cao VIII, waarnaar u daarnet ook verwees, allerlei maatregelen zouden genomen worden. In september van dit schooljaar hebben directeurs al tal van acties opgezet. Ze dringen er bij u op aan structurele maatregelen te nemen.
Mijnheer de minister, wat is de reden dat de huidige maatregelen, vooral via cao VIII, onvoldoende blijken te zijn? Bij de onderhandelingen was het al een beetje te verwachten dat ze ontoereikend zouden zijn. Welke acute en structurele maatregelen zult u nemen om de omkadering van de directies voor het basisonderwijs meer op hetzelfde niveau te brengen met die voor het secundair onderwijs.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mijnheer de minister, de problemen zijn niet nieuw. Tijdens deze legislatuur hebt u al initiatieven genomen om tegemoet te komen aan de problemen van de directies. We kunnen ook stellen dat die zaak ernstiger is in het basisonderwijs dan in het secundair onderwijs. De ondersteuning van de directies in het basisonderwijs is immers toch wel beperkter dan in het secundair onderwijs. Ik vraag dan ook opnieuw extra aandacht voor de directiefuncties binnen het basisonderwijs.
Eerder hebt u al gezegd dat de keuze gemaakt is om vooral iets te doen aan de verloning van de directies. De vraag die ik toen heb gesteld, wil ik vandaag herhalen. In welke mate moeten we het blijven mogelijk maken dat directies voor het basisonderwijs ook nog een klasopdracht krijgen? Als we kijken naar de taken die ze moeten vervullen, is het toch wenselijk dat ze ontlast worden van die opdracht, zodat ze alle aandacht kunnen besteden aan het werk dat van hen verwacht wordt. In welke mate zijn er nog mogelijkheden om de extra administratieve omkadering van de directies in het basisonderwijs uit te breiden?
In hun communicatie maken de directies duidelijk dat ze niet altijd over de financiële middelen beschikken om hun opdracht naar behoren uit te voeren. In welke mate zal de nieuwe financiering, die straks in het parlement behandeld wordt, daaraan tegemoet komen?
De heer Sannen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik zou willen beginnen met me aan te sluiten bij de concrete en terechte bijkomende vragen. Ik wil een en ander echter ook in een breder kader plaatsen. Deze week gaat het over de problemen in verband met de directies. Vorige week ging het om het tekort aan leerkrachten. Blijkbaar is er wat aan de hand met ons onderwijs.
Een samenleving heeft ontzettend veel vertrouwen in het onderwijs. Ze stelt er echter ook alsmaar meer eisen aan. Het verwachtingspatroon van een samenleving en een overheid ten opzichte van dat onderwijs groeit, neemt hand over hand toe. Dat geldt ook voor onze beleidsambities. Misschien is dat terecht. Daarnaast zien we echter dat de aantrekkelijkheid om die job uit te oefenen en dingen waar te maken wat afneemt.
Mijnheer de minister, in een hoogconjunctuur is dat altijd al een probleem geweest. Vandaag hoor ik echter dat het tekort op de arbeidsmarkt in de toekomst zal blijven bestaan. Het zal dus waarschijnlijk moeilijk blijven om mensen met kwaliteiten aan te trekken in het onderwijs. En dat geldt dan niet alleen voor de directies, maar ook voor de leerkrachten. We moeten ons daar eens ernstig over bezinnen. We moeten nagaan hoe we kunnen zorgen voor een soort peoplemanagement, zodat de beste krachten in het onderwijs terecht komen. Dat is toch wel essentieel voor onze samenleving.
Ik zal een concreet voorbeeld geven. Vanuit goede bedoelingen hebben we bij de lerarenopleiding de lat een stuk hoger gelegd. Dat brengt planlast met zich mee. Het maakt het echter ook niet zo makkelijk voor mensen die in eerste instantie niet voor die functie gekozen hebben om leraar te worden. Voor hen, die op latere leeftijd na enkele jaren ervaring in de industrie deze keuze maken, vraagt dit niet enkel een bijkomende opleiding volgen, bijkomende stage lopen maar op de koop toe een belangrijke inlevering op hun wedde.
Een concreet voorbeeld : een licentiaat die de industrie verlaat om in een secundaire school les te geven, moet niet enkel de bijkomende opleiding volgen en de stage doorlopen. Hij wordt tevens op het niveau van een regent in plaats van het niveau van een master betaald. Indien hij in het hoger onderwijs lesgeeft, wordt hij zonder pedagogisch diploma toch dadelijk als master betaald. Op die manier is de stap naar het onderwijs verre van aantrekkelijk.
We hebben hier een opsomming van problemen en van concrete vragen gehoord. We kunnen antwoorden op die vragen bedenken. Mij lijkt het echter belangrijk eens dieper na te denken. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we ook in de toekomst blijvend kwalitatieve mensen voor alle jobs in het onderwijs zullen kunnen aantrekken?
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik sluit me uiteraard grotendeels aan bij alle punten die al naar voren zijn gebracht. We moeten het onderscheid tussen een directie in het basisonderwijs en een directie in het secundair onderwijs maken. Uit de door mevrouw Van Hecke verspreide informatie blijkt dat beide problemen verschillende oorzaken hebben.
Ik zou hier vooral de nadruk willen leggen op het punt dat mevrouw Helsen heeft aangebracht. De ondersteuning van de directies in het basisonderwijs blijft duidelijk ver onder het niveau van de ondersteuning die, bijvoorbeeld, de directies in het secundair onderwijs ontvangen.
In dit verband wil ik even naar een enquête van het Netoverschrijdend Overlegplatform Directeurenorganisaties Basisonderwijs (NODB) verwijzen. Uit een bevraging bij verschillende directies blijkt aan welke effectieve taken de directies van de basisscholen meer tijd besteden dan ze op basis van hun eigen benadering wenselijk achten. Het gaat om drie specifieke taken, met name de uivoering en de opvolging van de administratie, de zorg voor het patrimonium en het uitvoeren van klusjes.
Zeker in het basisonderwijs moeten de directeurs heel wat taken uitvoeren die niet onmiddellijk als directietaken kunnen worden beschouwd. Hoewel ze die taken misschien graag uitvoeren, krijgen ze hiervoor onvoldoende ondersteuning. Ze zijn verplicht die taken zelf te verrichten. Het gaat niet enkel om de verloning of om andere aspecten van de problematiek. De ondersteuning van de directies moet in belangrijke mate worden verbeterd.
Er zijn hier heel wat behartenswaardige uitspraken gedaan. Om te beginnen zou ik me bij de woorden van de heer Sannen over de druk vanuit de samenleving willen aansluiten. Die druk is zeer groot. Ik denk dat te weinig mensen beseffen in welke mate onze scholen worden bevraagd en allerlei diensten moeten leveren. Dat gaat zomaar niet.
De samenleving zou de scholen meer moeten helpen. We hebben meer nood aan bondgenoten dan aan mensen die enkel eisen stellen. Eerlijk gezegd zie ik die bondgenoten naderen. Met het bedrijfsleven loopt het beter. Onze ideeën met betrekking tot brede scholen leiden tot samenwerkingsverbanden met de culturele sector en met het verenigingsleven.
Deze ochtend hebben minister Ceysens en ikzelf een kleuterschool in Halle-Booienhoven bezocht. De Roger Van Overstraete Society ondersteunt daar een fantastisch project. Ik zie de samenleving de scholen helpen. We moeten dat nog meer te zien krijgen.
Ik wil iedereen waarschuwen voor de idee dat we dit met behulp van grootschalige bijkomende ondersteuning kunnen oplossen. Het fundamentele probleem met de arbeidsmarkt in Vlaanderen is net dat ze droog staat. Indien ik nu verklaar dat we voor volgend jaar een bijkomende beslissing zullen nemen en dat we voor miljoenen euro's mensen zullen aanwerven, dan zullen we vacatures openen. Het is evenwel niet gezegd dat we die vacatures ook zullen kunnen invullen. Als oplossing begint de aanwerving van steeds meer mensen tegen een grens aan te botsen. We vinden die mensen immers niet.
Dit betekent niet dat we geen aanwervingsplannen hebben. Er komt een bijkomend beleidskader voor de secundaire scholen. Voor het basisonderwijs zal vanaf september 2008 een inspanning van 21 miljoen euro worden geleverd. Het gaat hier om honderden bijkomende jobs. De zorgcoördinatie in de basisscholen speelt in op een zorgbehoefte van de kinderen, maar helpt tevens de directies. We voorzien nog in andere aanwervingen, die momenteel nog op stapel staan. De idee dat we de problemen door middel van grootschalige bijkomende voorzieningen voor het personeelskader kunnen oplossen, is in feite een illusie.
We moeten wel wat frissere paden bewandelen. Ik blijf denken aan samenwerking tussen scholen waarbij boekhoudkundige kwesties, administratief-juridische kwesties en technologische problemen worden aangepakt op het niveau van scholengemeenschappen en de directies daarvan een beetje worden bevrijd. Dat zou moeten gebeuren, maar dan moet men natuurlijk over het muurtje kijken.
Men vraagt hier om dieper na te denken. Ik ben het daar absoluut mee eens. Ik heb een afspraak met de inrichtende machten van onderwijs en met de onderwijsvakbonden dat we in twee tijden zullen werken met betrekking tot de krapte. Ik wil eerst een aantal punctuele voorstellen doen op korte termijn. Ik hoop die zo snel mogelijk te kunnen vastleggen. Dan wil ik een soort van kleine rondetafel beleggen en vooruitkijken naar de lange termijn en het leraarsambt.
Ik wil een b-mol plaatsen bij de opmerking van de heer Sannen over de lerarenopleiding. Ja, we leggen de lat hoger. We moeten dat doen, maar dat heeft ook een positief effect op de instroom. Als we willen voorkomen dat jonge leerkrachten en meer bepaald jonge mensen die van een universiteit komen met weinig klaservaring, afknappen door de praktijkschok, dan kunnen we de lat beter wat hoger leggen. Het is beter om veel meer praktijkvoorbereiding en begeleiding te eisen. Dan zullen er misschien minder studenten voor kiezen, maar diegenen die ervoor gekozen hebben, zullen wel beter gewapend zijn en blijven. Dat is mijn gok en mijn hoop. We moeten zien of dat klopt. Dat is de inzet.
Is de cao voldoende? Ik weet dat niet. Het zou vreselijk pretentieus zijn om dat te zeggen. Ik veronderstel het niet want anders kunnen we samen gaan vissen. Als de politiek alles opgelost heeft, moeten we hier niet zitten. Ik denk, eerlijk gezegd, dat die cao niet voldoende is. U moet er wel rekening mee houden dat de cao nog lang niet is uitgevoerd. Er moeten nog zorgcoördinatoren komen en ook het beleidskader moet er nog voor een deel komen. Er zitten ook verdere loonsverhogingen aan te komen. De beslissing over datgene waar de vraag van mevrouw Demeulenaere eigenlijk over gaat - hoe kunnen we stabiliteit van directies krijgen, gegeven de vele afwezigheden van mensen die in andere functies zitten? - was een heel moeilijk punt. Ik denk dat ik er zal door geraken, maar dat moet nog komen. Er moeten dus nog een aantal initiatieven worden genomen.
De heer De Cock wil weten wat ik denk van de metingsmethode met betrekking tot planlast. Als we geen praktische maatregelen nemen op het terrein, blijft het allemaal nogal theoretisch. We lopen dan als een hond achter de eigen staart aan. Ik geef daarom minder aandacht aan de commissie en de meting. Ik ben bezig met een reeks concrete maatregelen. Ik gaf u het voorbeeld van de elektronische verzending van de formulieren kinderbijslag. Ik heb nog een paar andere voorbeelden gegeven. We zullen daarmee niet het paradijs op aarde realiseren, maar het moet eerst gebeuren vooraleer we blijven vergaderen met de commissie Planlast.
Is dit allemaal perfect? Neen. Is de uitdaging groot? Ja. Is ze fundamenteel? Ik denk van wel, omdat we op de Vlaamse arbeidsmarkt een fundamentele periode van schaarste krijgen. Het gaat dan om langetermijnschaarste. Dat zal heel wat benaderingen van dit soort problemen moeten veranderen.
Mijnheer Tavernier, ik deel uw gevoel dat de basisscholen het nog wat moeilijker hebben omdat er minder omkadering is. Het probleem van de instabiliteit is bij mijn weten erger in de secundaire dan basisscholen. Dat blijkt uit mijn cijfers. Het is iets dat op alle niveaus moet worden aangepakt.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord en bijkomende motivaties. We zullen dit op de voet blijven volgen. Het is erg belangrijk voor een school om een vaste directeur te hebben die de school draaiende kan houden. We zullen het daar ongetwijfeld nog over hebben in de toekomst.
Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik dank de collega's voor het kleine debat. De minister legt de vinger op de wonde: de krapte op de arbeidsmarkt zal bepalend zijn voor de evolutie in de komende tijd.
Het incident is gesloten.