Report plenary meeting
Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2006
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2006
Report
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van het ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2006, het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2006 en het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2006.
We behandelen het hoofdstuk Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie.
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, in tegenstelling tot vorig jaar wordt hier een op het eerste gezicht positieve begroting voorgelegd door de minister van Onderwijs. Zowat overal merken we een stijging van de middelen. Dit positieve verhaal moet onmiddellijk worden gerelativeerd, aangezien het grootste deel van de stijgingen gaat naar de verdere uitvoering van eerder gesloten akkoorden, zoals het Tivoli-akkoord, naar de uitvoering van CAO's, zoals de lonen van leerkrachten, en naar het rechtzetten van foute situaties uit het verleden, zoals de regeling van de voorschotten op de RSZ-factuur.
Op zich is het honoreren van eerder gemaakte afspraken positief te noemen, maar voor de zeer talrijke in de beleidsbrief aangekondigde vernieuwingen blijft er toch niet zoveel extra over. Bovendien stelde minister Vandenbroucke bij de toelichting in de commissie weliswaar dat een deel van de extra middelen dit jaar uit extra budgettaire zuurstof van de Vlaamse regering komt, maar dat de rest van de middelen komt uit de zogeheten eigen vrije ruimte. Met andere woorden, door vorig jaar te besparen, voornamelijk via bevriezing van lesuren en besparing op ondersteunend personeel, wat de scholen niet bepaald op gejuich hebben onthaald, kan de minister nu doen alsof hij extra geld heeft voor een aantal nieuwe projecten.
Dit blijft voor het Vlaams Belang dan ook een fundamenteel punt van kritiek. Voor nieuwe initiatieven moeten nieuwe middelen komen. Het kan niet dat bijvoorbeeld de 200 euro per leerling voor de scholen die nijverheidsonderwijs inrichten en de 250 euro per leerling voor de opleiding tot knelpuntfuncties, worden gegenereerd uit eerdere besparingen, die onder andere leiden tot een verhoogde werkdruk voor de leerkrachten.
De toekenning van deze middelen wordt door mijn fractie gesteund, maar men mag zich hier niet blind op staren. Wij vrezen ook dat deze eenmalige operatie de problemen voor het nijverheidsonderwijs niet helemaal zal oplossen. Waakzaamheid en verdere initiatieven, naast de reeds afgesloten sectorconvenants, blijven dus geboden om ervoor te zorgen dat ons nijverheidsonderwijs opnieuw kan aansluiten bij de eisen van de arbeidswereld.
Er is in dit parlement al veel gepraat en gedacht over de problemen van de schoolinfrastructuur. Veel van onze scholen zijn oud en er is dus nood aan renovatie en/of nieuwbouw. Het huidige systeem laat echter niet toe dat er kort op de bal kan worden gespeeld, zodat de problemen elk jaar groter worden. Dit is helemaal geen nieuw gegeven, maar er werd tot nu toe niet veel aan verholpen. Mijn fractie is dan ook tevreden dat deze minister het probleem niet alleen erkent, maar ook daadwerkelijk kiest voor een oplossing.
Hoewel PPS voor een doorbraak in de scholenbouw kan zorgen, blijven er toch nog vragen. De kostprijs van deze operatie over de hele looptijd is nog niet gekend. Dergelijke informatie is toch wel nodig om zulke ingrijpende veranderingen te kunnen beoordelen. Intussen is het wel duidelijk dat ook het bestaande subsidiemechanisme voor scholenbouw behouden blijft en dit jaar zelfs een stijging zal kennen. Dat is goed. De vraag blijft hier wel waarom deze middelen pas kunnen worden ingeschreven bij de begrotingswijziging.
Er moet, zeker bij de huidige hoge stookolieprijzen, meer aandacht gaan naar rationeel energiegebruik. Tegelijkertijd stellen we vast dat de Vlaamse Regering vooralsnog geen afdoend antwoord kan bieden op de noden van de scholen die nu kreunen onder de energiefactuur.
Vorig jaar klopten de koepels ook al aan bij de bevoegde ministers maar gezien de budgettaire krapte vingen ze toen bot. Intussen is wel duidelijk geworden dat is voorzien in een provisie van 5 miljoen euro. Pas bij de begrotingscontrole echter zal worden nagedacht over het concreet maken van die provisie. Er worden campagnes, metingen en dergelijke opgestart maar over de budgettaire marge die er eventueel zal zijn om op de vraag van de scholen in te gaan, is nog niets duidelijk. Deze regering rekent dus ook in dit dossier vooral op oplossingen op lange termijn. Voorlopig moeten de scholen zich verwarmen met tips en brochures.
Over de beleidsbrief zelf zijn in de commissie al heel wat vragen gesteld, niet alleen door mijn fractie. Ik zal de uitvoerige bespreking hier niet herhalen, maar ik wil wel een aantal voor mijn fractie belangrijke opmerkingen benadrukken.
We hebben in de commissie al gezegd dat het om een zeer ambitieuze planning gaat. We stelden ons toen, en nu nog, de vraag of al deze plannen en intenties wel kunnen worden gerealiseerd binnen het vooropgestelde tijdspad. Ook de VLOR maakt dezelfde bedenking. Een heel aantal zaken zijn immers nog zeer vaag en bevinden zich nog volop in de fase van onderzoek en voorafgaand overleg.
Het is goed dat de minister een strakke timing vooropstelt maar dit mag niet leiden tot een ondoordacht invoeren van soms toch wel zeer ingrijpende maatregelen. Het mag er evenmin toe leiden dat, zoals recent nog is gebeurd met het zogenaamde proeftuinendecreet, als de decreten niet tijdig klaar zijn, de onderwijswereld moet werken zonder rechtszekerheid. Wij pleiten dan ook voor een realistische timing. Zo niet, moet de verandering worden uitgesteld tot het decreet klaar is. Het lijkt me logisch dat dit het geval zal zijn met de nieuwe financiering van het hoger onderwijs. Vorige week reeds titelde Knack: 'De nieuwe financiering van het hoger onderwijs start pas in 2008.' Gisteren konden we in de pers lezen dat de associaties meer tijd hebben gevraagd om diepgaand en zorgvuldig te kunnen overleggen over de aangekondigde plannen in de nieuwe nota over die financiering. Een van de discussiepunten is nog steeds de outputfinanciering. Verschillende fracties hebben in de commissie al gezegd dat het risico van niveauverlaging dan niet denkbeeldig is. De instellingen hebben dat beaamd. De oplossing van de minister zou erin bestaan om de instellingen in de examenperiode over elkaars schouder te laten meekijken. Onze fractie staat daar zeer kritisch tegenover, en blijkbaar zijn we niet de enigen. Ook CD&V stelt zich hierover vragen, zoals we in De Standaard konden lezen. Ik hoop dat de instellingen de tijd krijgen die ze vragen en dat rekening zal worden gehouden met hun verzuchtingen en voorstellen.
Ik wil ook de aandacht vestigen op een ander probleem. Na analyse van uw eerste nota bleek dat onder andere de hogeschool Sint-Lukas in Brussel, Groep T in Leuven en de KU Brussel niet aan de rationalisatienorm konden beantwoorden. Door het nieuwe voorstel van de minister is dit probleem voor Groep T voorlopig van de baan, maar tot op heden is er nog geen kader voor uitzonderlijke situaties. Er is wel een oplossing voor Sint-Lukas, maar wat de KUB betreft, is er nog steeds geen voorstel tot oplossing om deze belangrijke Vlaamse katholieke onderwijsfactor in Brussel in stand te houden. Er circuleren wel allerhande geruchten, maar mijn fractie blijft aandringen op een spoedige oplossing.
Dat de minister voor een andere uitzonderlijke vorm van hoger onderwijs, met name de Hogere Zeevaartschool, een sui-generisregeling zal uitwerken, kunnen we enkel toejuichen. We zullen deze evolutie dan ook met grote interesse volgen.
De minister stelt zelf dat gelijke kansen de rode draad vormen van zijn beleid. Niemand kan daartegen zijn, het is immers in ieders voordeel dat alle kinderen gelijke kansen krijgen om aan onderwijs deel te nemen. Ik heb er al meermaals op gewezen dat de minister gelijke kansen te veel benadert langs de zijde van hen die langs onder uit de mand vallen. Er kan pas sprake zijn van gelijke kansen als er ook aandacht is voor die kinderen en jongeren die op een andere manier geen gelijke kansen krijgen in het onderwijs, zoals bijvoorbeeld hoogbegaafde kinderen en kinderen met dyslexie of autisme. In dat opzicht zullen wij de voorstellen om het buitengewoon onderwijs te hervormen met veel aandacht maar ook zeer kritisch volgen. Het gaat hier immers om een heel ingrijpende hervorming, die zowat het hele onderwijslandschap ingrijpend zal veranderen.
Wat volkomen ontbreekt in deze beleidsbrief, is het wijzen op de verantwoordelijkheid die ook ouders hebben om gelijke kansen voor hun kinderen te realiseren.
Al te vaak wordt er geklaagd dat het onderwijs alles maar moet oplossen. Ook in de beleidsbrief wordt de verantwoordelijkheid bij de school gelegd, zowel voor wat betreft taalverwerving, studiekeuze, leerproces als gezondheidsbevordering enzovoort. Maar van de rol van de ouders in al deze zaken wordt met geen woord gerept.
Ik ben van mening dat alle wetten en decreten - hoe goedbedoeld ook - niets zullen uithalen als ook niet tegelijkertijd van de ouders daadwerkelijk een inspanning wordt verwacht. Zo is het algemeen bekend dat veel allochtone kinderen en jongeren kampen met een taalachterstand, waardoor ze de lessen onvoldoende begrijpen. Het gevolg daarvan is dat vele van die jongeren naar TSO en BSO worden doorverwezen, hoewel ze daar niet op hun plaats zitten. Ik ben het ermee eens dat daaraan moet worden verholpen. Maar ik ben het er helemaal niet mee eens dat dit uitsluitend de taak is van de school. De ouders moeten op het belang van het dagelijkse gebruik van het Nederlands, ook buiten de schooluren, worden gewezen.
Als ik, als oud-leerkracht, aan de schoolpoort een oud-leerlinge van mij tegenkom die 3 jaar voordien afstudeerde als een van de beste leerlingen van haar klas, en ik stel vast dat haar zoontje zijn eerste woordje Nederlands op school moet leren van de kleuterjuf, dan vraag ik me af wie ervoor zorgt dat het kind met ongelijke startkansen aan zijn onderwijsloopbaan begint. En wie moet ervoor zorgen dat het kind voldoende Nederlands leert om met succes de school te doorlopen? Kan die verantwoordelijkheid uitsluitend bij de school worden gelegd? En blijft het verantwoord om daarvoor zoveel middelen uit te trekken, als de noodzakelijke en broodnodige ondersteuning van thuis ontbreekt? Het antwoord op die vragen heb ik, ondanks alle aandacht voor gelijke kansen, nog niet gekregen.
Daarnaast moet men ook waken over een gelijkwaardige behandeling van alle hogeschool- of universiteitsstudenten. Om een betere in- en doorstroom van allochtone studenten te bekomen, moeten er maatregelen worden genomen. Er mag echter nooit een onderwijs op twee snelheden ontstaan. Want dan creëert men immers zelf wat zo hard wordt bestreden: een kwaliteitsverschil in afstuderen, met alle gevolgen van dien op de arbeidsmarkt.
In De Standaard konden we lezen dat minister Vandenbroucke een aantal hete topics van het Vlaamse onderwijs aanpakt, en dat over de meeste ervan reeds twintig jaar werd nagedacht of ruzie gemaakt. Van een zaak echter, waarover ook al zeer lang wordt nagedacht en zelfs 'onderhandeld', wordt met geen woord gerept: het Franstalige basisonderwijs in de faciliteitengemeenten.
Mijnheer de minister, vorig jaar engageerde u zich in uw beleidsnota om tegen 1 januari 2006 een oplossing te vinden voor de Franstalige basisscholen in de faciliteitengemeenten. Dit jaar kunnen we in de beleidsbrief lezen dat een aantal van die scholen zijn toegetreden tot het systeem van zorguren en dat zij - voor die uren - de Vlaamse onderwijsinspectie toelaten. In uw antwoord op mijn opmerking daarover in de commissie, bevestigde u nogmaals wat u vorig jaar gezegd had, namelijk dat u een overleg wou opstarten met de Franse Gemeenschap. We zijn intussen 20 december en de datum die u in uw beleidsnota vooropstelde, 1 januari 2006, komt wel heel dichtbij. Is er intussen al overleg? Is de Franse Gemeenschap bereid om mee naar een oplossing te zoeken?
Mijnheer de minister, eerder hebben we al kunnen vaststellen dat u sommige dossiers aan elkaar koppelt, om zo sneller het gewenste resultaat te krijgen. Ik denk dan aan de financiële injectie voor de hogescholen die werd gekoppeld aan de rationalisatie van het aantal afstudeerrichtingen. In dit geval zou ik u willen aanraden om dat ook te doen. Koppel de subsidiëring van het Franstalig onderwijs in de faciliteitengemeenten aan het probleem van de inspectie en het voldoen aan de Vlaamse regelgeving én tevens aan de correcte subsidiëring van Vlaams onderwijs op Franstalig grondgebied. U zult versteld staan van het snelle resultaat! (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Geachte voorzitter, beste leden van de regering, collega's, wij hebben in de Commissie voor Onderwijs ruim de tijd genomen om de beleidsbrief en de begroting te bespreken. Het ligt dan ook niet in mijn bedoeling om alles te herhalen.
Ik wil nog wat aandacht besteden aan enkele items waarover de CD&V-fractie ook na de commissievergaderingen haar bekommernis nog eens extra wil uiten. In de commissie hebben we duidelijk gesteld dat we ons kunnen vinden in de grote lijnen van de beleidsbrief, die voortbouwt op de beleidsnota.
De minister heeft voor het werkjaar 2005-2006 een zeer zware werklast. Hij is erg ambitieus, en daar is op zich niets mis mee. Hij stelt ook een strakke timing voorop, maar we vrezen dat die te strak is. Daarom willen we vandaag nog eens zeer nadrukkelijk zeggen dat de kwaliteit primeert voor CD&V. We verwachten van de scholen dat ze kwalitatief onderwijs garanderen. De kwaliteit van het onderwijs is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van scholen, leerlingen, ouders en ondersteunende instanties. Ook de overheid heeft haar verantwoordelijkheid als het over de kwaliteit van het onderwijs gaat.
We zijn van oordeel dat het aanreiken van een informatierijke omgeving en het aanspreken van scholen op hun resultaten kunnen bijdragen tot de kwaliteit. De overheid moet de scholen een goed kader en voldoende middelen aanbieden, maar ze moet de scholen ook tijdig informeren. Dat wil zeggen dat maatregelen voor het volgende schooljaar voor de zomervakantie moeten worden meegedeeld. Op die manier kunnen de scholen zich goed voorbereiden. Een goede voorbereiding is een voorwaarde om kwaliteit te kunnen bieden.
We willen de timing voor de nieuwe decreten ondergeschikt maken aan de kwaliteit ervan. We werken liever niet met reparatiedecreten, maar we willen voor alle beleidsdomeinen en voor Onderwijs in het bijzonder een betrouwbare overheid.
Gedurende de volgende periode zullen we de nieuwe financiering van het hoger onderwijs voorbereiden. Het is de bedoeling om zoveel mogelijk mensen die er het leerpotentieel voor hebben, te laten deelnemen aan het hoger onderwijs en hen een volwaardig diploma te laten halen.
Het zal bijzondere inspanningen kosten om de groepen te bereiken die totnogtoe om allerlei redenen te weinig toegang hadden tot hoger onderwijs of die het zonder diploma verlieten. Daar moet een bijzondere aanpak voor worden uitgewerkt.
Het is een mythe te denken dat een dergelijke complexe doelstelling kan worden gerealiseerd door voornamelijk in te zetten op de outputfinanciering. Dat is een financiering op basis van de studiepunten en het aantal studenten dat afstudeert. Kwaliteitsverlies is het grote gevaar van dit financieringssysteem. De neiging wordt immers groter om de eisen te verlagen, omdat een instelling dan meer verworven studiepunten en diploma's binnenhaalt, wat goed is voor de financiering. Zeker als de middelen die de overheid kan toewijzen, schaars zijn, is dit risico des te groter. Outputfinanciering kan en zal ook leiden tot 'cherry picking': de strijd om de beste student. Dat staat haaks op het gelijkekansendiscours. Daarom vraagt CD&V een ander systeem dat meer kwaliteitsgaranties biedt en zorgt voor gelijke kansen.
We geloven in een systeem van leerrechten voor de student. Onderwijs mag niet louter worden beschouwd als een systeem van inputprocessen en outputgegevens dat perfect extern stuurbaar is. Elke pedagoog weet dat naast het onderwijsleerproces ook en vooral de leerling of de student bepalend is voor het welslagen van het proces. Daarom moeten zowel de studenten als de instellingen worden geresponsabiliseerd.
We zijn ervan overtuigd dat het laatste woord over de nieuwe financiering van het hoger onderwijs nog niet is gezegd. We vinden het belangrijk dat de nodige tijd wordt genomen voor diepgaand en zorgvuldig overleg.
Ook in de uitwerking van een onderwijszorgcontinuüm willen we de kwaliteit van het onderwijs gegarandeerd zien. Ik ben veeleer voorstander van een mozaïekmodel waarin leerlingen, ouders, gewoon onderwijs, buitengewoon onderwijs, CLB's, pedagogische begeleidingsdiensten en externe hulpverleners samen een rol spelen. Een onderwijscontinuümdenken houdt het risico van een watervaleffect in.
Een leerling start in het gewoon onderwijs en binnen deze setting wordt getracht om de ontwikkeling van de leerling te begeleiden. Enkel wanneer het gewoon onderwijs voldoende heeft aangetoond dat de mogelijkheden onvoldoende zijn om met het kind stappen vooruit te zetten in de ontwikkeling, kan de stap naar het buitengewoon onderwijs worden gezet. CD&V wil vanuit een ander standpunt vertrekken. Het is belangrijk dat alle leerlingen met of zonder bijzondere behoeften aan specifieke leerondersteuning, de meest optimale leerkansen krijgen in de beste leeromgeving. Dit kan in het gewoon of het buitengewoon onderwijs of een mix van beide zijn. Generalistisch gewoon onderwijs kan onvoldoende inspelen op de speciale behoeften van leerlingen. Differentiatie op basis van geïndividualiseerde leertrajecten zal meer ingang moeten vinden. De vraag is in welke mate het gewoon onderwijs klaar is om dit op te nemen. Hier staat ongetwijfeld een kostprijs tegenover. Zonder extra middelen voor een onderwijszorgcontinuüm zal er een herverdeling van de middelen komen. Voor CD&V is het duidelijk: versnippering van de middelen bij een gelijk budget betekent een daling van de dienstverlening en een risico van kwaliteitsverlies. Dit kunnen we niet tolereren. Ook in dit dossier vragen we om zeer zorgvuldig te werk te gaan en niet alleen een stapsgewijze aanpak te hanteren maar ook een stapsgewijze implementatie te overwegen.
Verder zal de hervorming van het volwassenenonderwijs en de uitbouw van het tertiair onderwijs een belangrijke opdracht zijn in 2006. Voor wat de timing van het decreet betreft, wordt nog steeds 1 september 2006 nagestreefd. Dit betekent dat de instellingen binnen 4 maanden een duidelijk zicht moeten hebben op de hervorming. Het meest dringende element voor implementatie is het nieuwe financieringssysteem van de centra voor volwassenenonderwijs, vermits dit op basis van het huidige decreet niet meer na 1 september 2006 kan worden toegepast. Momenteel is er totaal nog geen eensgezindheid over de consortia. Toch is een algemeen nieuw kader naar onze mening nodig om de nieuwe financiering te regelen. Waarop is de nieuwe financiering anders gebaseerd? De sector is absoluut geen vragende partij om halsoverkop een nieuw decreet te implementeren. Deze hervorming moet grondig overlegd en voorbereid worden, en passen in het totale landschap van het volwassenenonderwijs. Deze tekening wordt best gemaakt vooraleer het concept voor het volwassenenonderwijs verder wordt ontwikkeld. We vragen in de motie om in het beleid maximaal overleg te plegen met alle betrokkenen om te garanderen dat de beleidsinitiatieven gedragen zijn door het werkveld en kans op slagen hebben. Uit dit overleg zal blijken op welke manier de financiering na 1 september 2006 moet worden geregeld en wanneer de implementatie van een nieuw decreet haalbaar is.
Ten slotte wil ik nog even iets kwijt over het nieuwe financieringssysteem voor het leerplichtonderwijs. De eerste aanzetten in de voorbereiding zullen ook dit werkjaar worden gegeven. CD&V vindt het belangrijk dat de gelijke kansen echt worden gegarandeerd via het nieuwe financieringssysteem. We moeten kunnen evolueren naar een eenvoudig en transparant systeem voor zowel scholen als ouders. Leerlingen moeten in gelijke omstandigheden evenveel waard zijn in de financiering. Dit impliceert dat aan allerlei speciale leerbehoeften moet worden tegemoetgekomen. Dit vraagt onzes inziens meer middelen dan waarin vandaag wordt voorzien. In het nieuwe financieringssysteem moet ook de kostprijs van onderwijs voor ouders losgekoppeld worden van de specifieke studierichting die een leerling volgt. We praten in de commissie voor Onderwijs regelmatig over het probleem van de ongekwalificeerde uitstroom, over de demotivatie van leerlingen en over de foutieve studieoriëntering. Een gelijke kostprijs van onderwijs voor ouders en leerlingen ongeacht de specifieke studierichting die de leerling volgt in het secundair onderwijs, levert voor bepaalde doelgroepen in onze samenleving ongetwijfeld een bijdrage tot een goede studiekeuze. Het debat hierover moet nog starten, maar ik ben ervan overtuigd dat we nog tot een boeiende discussie zullen komen.
In de beleidsbrief 2005-2006 staan heel wat goede intenties. Met de doelstellingen die de minister vooropstelt en de middelen die daar in de begroting 2006 tegenover staan, kunnen we instemmen.
Wij zijn ervan overtuigd dat het een zwaar werkjaar wordt waarin over verschillende thema's nog verder zal worden gediscussieerd. We zijn het immers nog niet helemaal eens over de manier waarop wij de vooropgestelde doelstellingen willen bereiken. Aan de discussie over de concretisering van vele items uit de beleidsbrief zal CD&V graag deelnemen. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Van Baelen heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw en mijnheer de minister, geachte collega's, de beleidsbrief is uitvoerig besproken in de commissie. De minister heeft toen heel wat verduidelijkingen gegeven.
Toch zitten een reeks items nog altijd in de studiefase. 2006 wordt voor onderwijs een belangrijk jaar. Misschien wordt het wel het jaar van de waarheid. In 2006 zal worden onderhandeld over CAO 8. Dan komt ook het nieuwe decreet over de lerarenopleiding in een nieuwe fase en staat het decreet op het volwassenenonderwijs in de steigers. Dat jaar moeten ook knopen worden doorgehakt inzake de infrastructuur, het zorgbeleid, de financiering van het hoger onderwijs en de financiering van de leerplicht. Diverse belangen, onder meer van vakbonden, koepels, onderwijsinstellingen en de politieke wereld zullen daarop wegen. Er moeten belangrijke keuzes worden gemaakt, en de VLD wil daar in een open en opbouwende sfeer aan meewerken.
We hopen bij dat werk te worden betrokken. De minister overlegt vaak met het veld, en dan vooral met de vakbonden en de koepels. Ik hoop dan ook dat de politieke fracties daarbij zullen worden betrokken. Ik wil hier niet de thema's bespreken die al tijdens de bespreking van de beleidsbrief aan bod zijn gekomen. Drie onderwerpen wil ik wel van naderbij bekijken: het kleuter- en basisonderwijs, het secundair onderwijs en ten slotte het taalonderwijs.
De beleidsbrief gaat uit van het principe 'goed voor de sterken, sterk voor de zwakken'. Wie kan daar eigenlijk tegen zijn? Ons onderwijs is kwalitatief hoogstaand, en dat moet zo blijven. Verder moet de kloof tussen de sterken en de zwakken verkleind worden. Dat mag echter niet leiden tot een verminderde onderwijskwaliteit of minder kansen tot ontwikkeling voor de middenmoot en de sterken. In het Regeerakkoord staat niets over de sterken of de zwakken, maar over de noodzaak om 'elk talent' en 'elk kind' ten volle te laten ontplooien en ontwikkelen. We moeten dus ook sterk zijn voor de sterken, en hun kansen op ontplooiing vrijwaren.
Hierbij is het fundamenteel uit te gaan van een leerlinggerichte benadering, en minder van een categoriale benadering, gericht op 'de sterken' of 'de zwakken'. In de vorige legislatuur heeft de meerderheid doorgezet en het GOK-beleid in de steigers geplaatst. Vandaag zeggen alle fracties dat het GOK-beleid een van de belangrijkste uitdagingen is. Vroeger was dat niet het geval.
Mijns inziens hanteert de minister inzake het GOK-beleid een verticale aanpak. Ik bedoel daarmee dat de onderwijsloopbaan van een kind, van het kleuter- en basisonderwijs tot het hoger onderwijs, centraal staat. Dat is juist. De minister kiest echter niet uitdrukkelijk voor een of ander onderwijsniveau. Dat laatste is een meer horizontale benadering. Een verticale aanpak levert een foto of momentopname op van de toestand in de verschillende onderwijsniveaus, een horizontale benadering is eigenlijk een vooruitblik naar de toekomst. Meer de klemtoon leggen op het kleuter- en basisonderwijs is echt noodzakelijk.
Dat is een verticale, maar tegelijk ook een horizontale benadering. Het is ook de reden waarom de klemtoon op het kleuter- en basisonderwijs ligt. Dat is meer dan in uw beleidsbrief vandaag naar voren komt. Bij het kleuteronderwijs begint immers alles, of zoals het spreekwoord zegt: 'Goed begonnen is half gewonnen.' Ook 'beter voorkomen dan genezen' is daarop van toepassing. Het basisonderwijs is het fundament van iedere geslaagde schoolloopbaan. In de vorige legislatuur werd deze keuze expliciet gemaakt. Van iedere 100 euro gingen er 44 naar het basisonderwijs, kinderverzorgsters, zorg, zorgcoördinatie en omkadering. Dit beleid zou moeten worden voortgezet om de zorgzame basisschool uit te bouwen. Daarom is het stimuleren van de deelname van kleuters aan het kleuteronderwijs zo belangrijk. U stelt een nota in het vooruitzicht en intussen loopt er een sensibiliseringscampagne. Over de efficiëntie ervan werden in de commissie al vragen gesteld.
Het kleuteronderwijs en het basisonderwijs zijn voor de ouders zeer belangrijk en liggen ook het meest nabij, zowel wat de fysische omgeving betreft, ik denk aan de brede school of de school die ingebed is in de omgeving, als op mentaal vlak. Uit elk onderzoek blijkt immers dat deelname aan het kleuteronderwijs cruciaal is op het vlak van taalontwikkeling, sociale vaardigheden of attitude.
Vorige week tijdens de hoorzitting over allochtonen in de lerarenopleiding, kregen we zicht op twee interessante cijfers. 36 percent van de allochtonen gaat niet naar de kleuterklas op 5-jarige leeftijd ondanks het feit dat de algemene cijfers spreken van een algemene participatie op 5-jarige leeftijd van 97 tot 98 percent. Bij de doorstroming naar het secundair onderwijs heeft 70 percent van de allochtonen een leerachterstand. Bij de autochtonen is dat 28 percent. Bij de definitie autochtoon zijn dan waarschijnlijk nog veel allochtonen van de tweede en de derde generatie aanwezig.
Het eerste cijfer is het volgende. 36 percent van de allochtonen op vijfjarige leeftijd gaat niet naar de kleuterklas. Dat is een indrukwekkend cijfer. Ik sta daar verbaasd over omdat officiële cijfers spreken van het feit dat 97 of 98 percent van de kleuters regelmatig onderwijs volgen. Dat is een totaal andere perceptie dan wat door het veld naar voren wordt gebracht. Er is misschien een discrepantie tussen de cijfers van het departement en de cijfers vanuit de onderwijsverstrekkers.
Ik ben verrast. Het is interessant dat men dat aspect bij de OVSG van nabij bekijkt. Het zou goed zijn dat men mij de cijfers doorspeelt. Op dit ogenblik bekijken wij met het departement alle cijfers. Het is zeer moeilijk om conclusies te trekken omdat we met het fenomeen Brussel zitten. We weten niet goed hoeveel kleuters er precies zijn om zo te weten of ze wel participeren. Er is immers ook een Franstalig onderwijssysteem actief. De cijfers waarover wij beschikken, bevestigen allemaal dat de niet-inschrijving van kleuters zeer gering is. U spreekt over enkele honderden in Vlaanderen. Dat wil nog niet zeggen dat er geen probleem is. Er is namelijk nog een verschil tussen ingeschreven zijn en aanwezig zijn. Daar moet nog op worden gewerkt. Ik stel voor dat de OVSG de cijfers doorstuurt.
Ik ben het daarmee eens. Ik wil alleen maar het belang van de deelname aan het kleuteronderwijs benadrukken en een oproep lanceren om het verder te stimuleren. U plant een sensibiliseringscampagne. Dat is belangrijk. Het sensibiliseren en het motiveren van ouders, alsook een flankerend beleid voeren zijn inderdaad belangrijke aspecten, maar op een bepaald ogenblik komt men uit bij de vraag of verplichting al dan niet met omkadering, niet relevant is. In de commissie is al verschillende malen het debat over het verlagen van de leerplicht gevoerd.
In het regeerakkoord is een verlaging van de leerplicht tot de leeftijd van 5 jaar opgenomen, en wordt zelfs gedacht aan een verlaging tot 3 jaar. Mij gaat het er niet om of de leerplicht nu wordt verlaagd tot 5 of tot 3 jaar, wat belangrijk is, is dat er een signaal wordt gegeven aan de ouders, ook aan de ouders van die groepen die we zeker willen bereiken, om hun kinderen al vanaf de kleutertijd naar school te laten gaan.
De VLD wil debatteren over wat het meest nodig is: kosteloosheid in het vijfde en zesde leerjaar of verdere stimuli voor het kleuteronderwijs. Volgens de VLD gaan de middelen beter naar het kleuteronderwijs, in plaats van het eindeloze debat over de kosteloosheid opnieuw te voeren. Bovendien beklemtonen alle deskundigen en alle betrokkenen het belang van het kleuteronderwijs. Ik geef daarvan twee voorbeelden, het eerste is het opbouwwerk van 2 weken geleden. 'Problemen in secundair onderwijs zijn het gevolg van een vroegere schoolloopbaan. Daarom is het kleuteronderwijs zo belangrijk.' Nog frappanter en belangrijker is het Vlaamse actieplan armoedebestrijding 2005-2009. Ik citeer even daaruit: 'De strijd tegen sociale ongelijkheid en uitsluiting in en door het onderwijs kan niet vroeg genoeg beginnen. Zo stelt men vast dat bij kleuters van 2,5 jaar de niet-participatie - die 16 percent zou zijn voor alle kleuters - ongelijk verdeeld is. Kleuters uit lagere sociale klassen beginnen minder snel aan het onderwijs en lopen ook vaak een achterstand op.' Ik pleit voor meer nadruk op het kleuter- en het basisonderwijs, voor een debat daarover en voor meer middelen daarvoor.
Een tweede aandachtspunt is het secundair onderwijs. U hebt de voorbije maanden een aantal maatregelen genomen die zeker heel positief zijn. Ik overloop ze even en geef een aantal bemerkingen. Ten eerste zijn er de proeftuinen, die volgens mij zeer zinvol zijn. De minister heeft daarmee ook de projecten van 'Accent op Talent' voortgezet. De vraag blijft echter hoe en wanneer op een bepaald ogenblik de stap wordt gezet van een project naar een algemene invoering in het onderwijs. Ik wil even het voorbeeld geven van de stageplaatsen. We werden zaterdag bij wijze van spreken wakker met de berichten in de krant over het sectorconvenant dat u hebt afgesloten. Dat is heel belangrijk in het kader van het voltijdse engagement voor de leerlingen enerzijds en anderzijds beklemtoont het ook de relatie tussen onderwijs en bedrijfsleven. Voorts komen ook de stages voor leerkrachten aan bod. Er is ook sprake van streefcijfers. De minister heeft, als ik het goed begrepen heb, met ongeveer de helft, 13 op 26, een sectorconvenant afgesloten. De minister zit ook in een ideale positie, als minister van Onderwijs en van Werk, om de afstemming tussen onderwijs en bedrijfsleven voort te ontwikkelen. Mijn vraag is echter welk streefcijfer hij eigenlijk in zijn totaliteit voor ogen heeft en wat dat dan betekent voor de totale populatie van leerlingen van het TSO en het BSO die een stageplaats moeten vinden. Hoe gaat de minister daarmee om bij de uitvoering en hoe zal hij dat allemaal opvolgen?
De minister voorziet 236 euro per leerling in een knelpuntberoep. 'Knelpunt'-beroep is echter fluctuatief en verandert snel. Bijkomend dient de vraag gesteld of de school, die op dat vlak verplichtingen heeft, met de ouders afspraken moet maken over de kosten die aan een opleiding zijn verbonden. Hoe moeten we die afspraken in dat kader plaatsen?
De vraag is of de maatregelen die de minister reeds heeft getroffen, volstaan om de maatschappelijke speerpunt, de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt, te bestendigen en beter tot zijn recht te laten komen. Ik ben ervan overtuigd dat de arbeidsmarkt altijd veel sneller zal evolueren dan het onderwijs ooit zal kunnen volgen. Hoe kunnen we hier vanuit het onderwijs efficiënter op inspelen? Hoe kunnen we jongeren aanzetten om een technische of, in de woorden van de minister, technologische richting te kiezen? Het TSO en het BSO hebben soms met een oubollig imago te kampen. Welke maatregelen wil de minister in dat verband ontwikkelen? Tijdens een studiedag die enkele weken geleden in het Vlaams Parlement heeft plaatsgevonden, heeft de minister aangegeven dat alles eigenlijk al in het basisonderwijs begint. Hoe kunnen we de technologische opvoeding hierin al gedeeltelijk inbedden? De structuur van het secundair onderwijs heeft er zeker iets mee te maken.
Leerlingen moeten tussen een opleiding in het ASO, het BSO, het TSO of het KSO kiezen. Durft de minister het opheffen van die onderwijsvormen te overwegen? Zal hij in de toekomst enkel over op verdere studies gerichte doorstromingsrichtingen en op een finaliteit gerichte richtingen durven spreken? Die laatste richtingen zouden dan uiteraard een kwalificatie moeten opleveren. Dat is momenteel niet altijd het geval.
De minister heeft verklaard dat hij doordacht tewerk wil gaan. Dat is uiteraard positief. De voorbije jaren zijn al heel wat projecten en initiatieven totstandgekomen die hij op het terrein misschien wat uitgebreider had kunnen implementeren.
Ik geef een aantal voorbeelden van stappen die volgens ons vrij snel kunnen worden gezet. Ten eerste denk ik aan de flexibiliteit van de scholen inzake de programmatie. De minister heeft zich zeer restrictief opgesteld: hij heeft slechts een derde van de nieuwe programmaties goedgekeurd. Met betrekking tot vernieuwende, op lokale of regionale behoeften inspelende programma's zou hij echter een heel andere houding kunnen aannemen. Als hij die programma's zou stimuleren, zouden bepaalde scholen zich zeker op de regionale behoeften enten. Hij zou dat, zoals met het bijkomende budget van 10 miljoen euro voor het nijverheidsonderwijs gebeurt, eventueel netoverschrijdend kunnen benaderen.
Ten tweede denk ik aan een aantal haast zinloze studierichtingen. Misschien moet de minister het maar eens aandurven die richtingen te hervormen of zelfs af te schaffen. Wat de vrije studiekeuze betreft, zou die beslissing een probleem kunnen vormen. Een aantal richtingen tellen slechts weinig leerlingen en bieden geen vooruitzicht op kwalificatie. Zodra ze afgestudeerd zijn, moeten de leerlingen zich tot de VDAB wenden om door middel van een of andere opleiding een kwalificatie te krijgen. De opleiding Kantoor is een goed voorbeeld. De arbeidsmarktgerichtheid en de kans op tewerkstelling is minimaal. Waarom zou de minister voor dergelijke richtingen niet dezelfde doelmatigheid als ten aanzien van de afstudeerrichtingen aan de hogescholen beogen?
We hopen dat de minister voort in de basisinfrastructuur van het secundair onderwijs zal investeren. Hij moet evenwel met de RTC's goede afspraken over de gespecialiseerde infrastructuur maken. We pleiten voor een goede afstemming tussen de scholen en het bedrijfsleven in een bepaalde regio. Als we de RTC's op dat vlak meer bevoegdheid zouden geven, zouden ze zich ten aanzien van het bedrijfsleven als katalysatoren en ten aanzien van de basis- en de gespecialiseerde infrastructuur als regionale coördinatoren kunnen opstellen. Als de minister zijn maatschappelijke doelstelling wil waarmaken, moet hij het belang van technologie en van ondernemen hoog op de agenda plaatsen. In het secundair onderwijs maken leerlingen nu eenmaal fundamentele keuzes voor hun verdere loopbaan.
Ik wil het hier ook nog over het talenbeleid hebben. Dat is hier trouwens al eerder ter sprake gekomen. Een krachtig talenbeleid is essentieel voor de economische ontwikkeling van Vlaanderen.
Over het Nederlands mag geen onduidelijkheid bestaan. Vanaf het kleuteronderwijs zeer goed de Nederlandse taal verwerven, is een belangrijk aspect inzake gelijke kansen en belangrijk in het licht van een onderwijscontinuüm. Als men slecht is begonnen, blijft men slecht presteren. Op dit ogenblik is een te hoog percentage leerlingen of studenten het Nederlands onvoldoende machtig.
Mijnheer de minister, u spreekt over een taaltoets, maar ik zou liever het begrip taalportfolio introduceren. In uw beleidsbrief worden beide begrippen wat naast elkaar gebruikt. U richt zich op de Europese taalportfolio die ontwikkeld wordt, maar dat is een totaal ander instrument dan een taaltoets. Een taaltoets is een momentopname, terwijl een portfolio procesgestuurd werkt en geïntegreerd kan worden in het leerproces, wat bij een toets niet het geval is.
Als we het hebben over de Nederlandse taal, komen we ook bij het belang van de samenwerking met de ouders. Wat ook de thuistaal is, een goed ondersteunend beleid naar de ouders is belangrijk.
Mijnheer de minister, u zegt dat u zich een beetje terughoudend opstelt tegenover het aanleren van een andere taal. U bent er niet tegen, maar u vreest dat de zwakke leerlingen, die het Nederlands onvoldoende machtig zijn, uit de boot zullen vallen.
Mijnheer de minister, het belang van meertaligheid is en blijft een uitdaging, zeker als deze regering Vlaanderen als kennismaatschappij op de agenda wil plaatsen. Ook Europa zegt dat, naast de moedertaal, best twee of meer andere talen onderwezen worden en dat daar best zo vroeg mogelijk mee gestart wordt.
Deze zomer schrokken we toen bleek dat Vlaanderen geen koploper meer was. Voor het secundair onderwijs was de meertaligheid nog in orde, maar er was een groot verschil tussen de diverse opleidingen, zeker als TSO en BSO meer praktijkgericht ingevuld zouden worden. De conclusie was dat het in het basisonderwijs armoe troef is. Zowel voor de kwantiteit - het aantal uren vreemde talen en moedertaal - als voor de kwaliteit van de taalvaardigheid scoorden we zeer slecht.
Mijnheer de minister, ik denk dat het echt hoog tijd is een stimulerend meertalig basisonderwijs op te zetten. Er zijn heel wat taalinitiatieven en taalinitiatieprojecten - ook wel eens immersieonderwijs genoemd - in een aantal basisscholen, ook in Vlaanderen. Tijdens de vorige legislatuur hebben we daar een decreet over gemaakt. Misschien was dat te vrijblijvend en zou u het willen bijsturen, maar in het buitenland - in Canada en Spanje - en in Wallonië zien we alleen maar positieve resultaten.
Ik citeer uit een wetenschappelijke studie: 'Meertalig onderwijs dat inhoud- en taakgericht werkt, levert een belangrijke bijdrage tot het algemeen leerproces van de leerlingen. Het verhoogt het abstractievermogen van leerlingen, de cognitieve vaardigheden worden aangescherpt en men bereidt ze beter voor op het secundair onderwijs.'
Mijnheer de minister, ik hoop dat u de terughoudendheid, vanuit een onderwijskundige invalshoek, kunt laten varen en dat u meer ruimte wil geven voor meertalig onderwijs. Ik citeer uit een paper, maar ook de Europese Commissie stelt dat meertalig onderwijs niet alleen de leerling zelf vooruithelpt op het vlak van cognitieve en andere vaardigheden: 'Meertalig zijn draagt ook fundamenteel bij tot de ontwikkeling van een open en begripvolle houding ten opzichte van andere mensen en andere culturen. Vanuit een kloppend hart voor de eigen moedertaal ook andere talen ter harte nemen, kan dus best van kinds af aan worden meegegeven.'
Mijnheer de minister, in het kader van gelijke kansen voor elke leerling lijkt me dat een erg belangrijke conclusie voor heel uw beleidsdomein die u echt niet mag negeren. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Voorhamme heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, beste collega's, de zeer gewaardeerde tussenkomst van de heer Van Baelen brengt bij mij de neiging naar boven erop te reageren, maar we bevinden ons nu niet in de commissie en ik heb minder spreektijd dan de heer Van Baelen. Over elk aspect dat hij heeft aangebracht, valt uitgebreid te discussiëren.
De regering noemt zich terecht een investeringsregering. De heer Caluwé heeft er al op gezinspeeld: we moeten onze ligging en logistieke troeven uitspelen. Het zal echter niet lukken als we niet voluit mikken op de kwaliteit van het menselijk kapitaal. Bij die prioriteiten, moeten we denken aan de fundamenten. De nadruk leggen op de ligging en de logistieke mogelijkheden, betekent voornamelijk investeren in goede mobiliteit. De nadruk leggen op het menselijk kapitaal, betekent zwaar investeren in onderwijs. Het gaat daarbij niet alleen over de budgettaire ruimte, maar vooral over de organisatie van het onderwijs.
Iedereen zal het erover eens zijn dat onderwijs op zich een immense tanker is, die zeer veel moeite heeft om zich snel te wenden. We moeten daar respect voor opbrengen. Ik heb de indruk dat we allemaal doordrongen zijn van de dringendheid waarmee dat moet gebeuren. Het is niet omdat het op een beheerste manier moet gebeuren, dat het niet dringend moet aangevat worden. Bij die wending mogen we niet uit het oog verliezen dat ons onderwijs een bijzonder goede kwaliteit heeft en dat we alles in het werk moeten stellen om die te vrijwaren en zelfs te verbeteren.
Tegelijkertijd moeten we mikken op wat er nog mangelt aan ons onderwijs, namelijk gelijke kansen en een meer kwaliteitsvolle uitstroom. 'Goed voor de sterken, sterk voor de zwakken', is de titel van de beleidsbrief. Dat zal niet kunnen zonder een reeks ingrijpende hervormingen en wijzigingen in het onderwijs. Dat laadt de wagen van de minister bijzonder vol. Sommige collega's deinzen wat terug voor de lading van de wagen van de minister. Is er iemand die er, in het kader van gelijke kansen, aan twijfelt dat er hervormingen moeten gebeuren op het vlak van de financiering van het leerplichtonderwijs, van de beheersing van de kostprijs van ons onderwijs, van de lerarenopleiding, van een nieuw financieringssysteem in het hoger onderwijs, van het herijken van het buitengewoon onderwijs enzovoort?
Bovendien moeten we in het onderwijs zo veel mogelijk preventief te werk gaan, zoals de heer Van Baelen terecht opmerkte. De klemtoon wordt met andere woorden op het begin gelegd. Kinderen wie het van bij de aanvang niet lukt, lukt het nadien nog veel minder. Mijnheer Van Baelen, als we bij de hervormingen echter denken aan de eerste fase en wat daar allemaal in moet gebeuren, dan mogen we ook niet uit het oog verliezen dat er op dit ogenblik een bijzonder grote groep leerlingen is die al te ver in die eerste fase zit of ze al voorbij is. Die groep kunnen we niet laten vallen. Het is dus niet of-of, maar en-en.
De wagen wordt echter nog voller geladen. Het valt niemand te verwijten, maar bepaalde dossiers slepen al jaren aan en moeten dringend een oplossing krijgen. Iedereen zal het er wel mee eens zijn dat die oplossingen er tijdens deze regeerperiode moeten komen. Dat staat trouwens in het regeerakkoord, bijvoorbeeld voor de inhaaloperatie op het gebied van schoolinfrastructuur.
Sommigen vinden dat de minister te veel hooi op zijn vork neemt. Dat kan de eerste indruk zijn, maar is er een alternatief? Is er iemand die wenst dat hij een beetje minder hooi op zijn vork neemt? Is er iemand die durft te zeggen wat er dan niet mee op de wagen moet? Anderen vinden dat de minister moeite heeft met het respecteren van de timing. Tegelijkertijd wordt gezegd dat de minister een wel erg strakke timing oplegt.
Heel veel punten van de hervorming die in de beleidsbrief concreter worden besproken dan in de beleidsnota, vragen om een grondige discussie. Dat werd ook duidelijk opgemerkt door de vorige sprekers, mevrouw Helsen en de heer Van Baelen. Het is goed dat de minister werkt met discussienota's en conceptnota's, en we krijgen ook de gelegenheid daar grondig over na te denken en het debat te voeren. Het zou jammer zijn dat debat al te abrupt af te ronden. We hebben er alle baat bij een voldoende groot draagvlak te vinden, ook in het parlement, zodat de hervormingen op een zo ruim mogelijke consensus steunen.
Ons onderwijs kan heel moeilijk omgaan met conflicten en tegenstellingen in de samenleving. Ik geloof echter hoe langer hoe meer dat het onderwijs over de grenzen van de netten heen ook op dat punt tot een consensus kan komen. We moeten dan ook geen splijtzwam introduceren.
We zullen onze tijd ook nodig hebben. Voor het komende jaar ligt er een stapel werk op de plank. Laten we daarbij ook de basisdoelstelling in het oog houden. We mogen ons niet laten verleiden tot wat in het verleden weleens gebeurde, en dat het best geïllustreerd wordt met de conceptnota die ter tafel ligt over de financiering van het hoger onderwijs. Het hoger onderwijs heeft namelijk een traditie de beste lobbymachine te zijn, veel beter dan de andere onderwijsniveaus. We worden daar allemaal intensief door benaderd. Laat ons onze eigenheid bewaren en in de eerste plaats onze eigen doelstellingen nastreven. Het uiteindelijke resultaat zal weliswaar niet de nota zijn zoals hij nu is, met de criteria die er nu in staan.
Ik zou echter niet graag hebben dat we er ook deze keer niet in slagen om een transparant en beleidsgericht financieringssysteem te vinden voor het hoger onderwijs. Uit de recente evolutie blijkt dat dergelijk systeem echt nodig is voor een dynamiek in het hoger onderwijs.
Mijnheer Van Baelen, u hecht terecht veel belang aan talen. Mijn invalshoek verschilt wat van de uwe. Ik heb misschien een beetje een vertekend beeld, maar ik denk dat we ons, los van de voorstellen in de beleidsbrief en de genomen initiatieven, ernstig moeten buigen over de vraag hoe ons onderwijs moet omspringen met anderstaligheid. Anderstaligheid is, naast kansarmoede, immers een van de belangrijkste factoren van achterstelling en van een gebrek aan efficiëntie in het onderwijs.
Sommigen vinden dat het moeilijk is om in de veelheid van voorstellen nog een lijn terug te vinden. Ze vrezen dat het zogenaamde onderwijsveld er stilaan in zal verdrinken. We hebben samen een opdracht te vervullen. Ik heb er al op gewezen dat we het centrale doel voor ogen moeten houden. We kunnen het enkel bereiken als we voor elk van de subbeleidsterreinen een veelheid aan maatregelen ontwikkelen. Gelijke kansen in het onderwijs kunnen niet bewerkstelligd worden met enkele eenduidige maatregelen. Die maatregelen verkopen misschien wel goed, maar werken niet. Doorheen de veelheid van maatregelen moet een rode draad lopen.
Ik vind het daarom heel belangrijk dat de trend die zich tijdens de vorige regeerperiode heeft ingezet, blijft bestaan, namelijk dat onderwijsvernieuwingen vooral van onderuit worden gestimuleerd. Daartoe moet in instrumenten worden voorzien. Er moet meer onderwijsbeheerinformatie ter beschikking worden gesteld van de scholen en de scholengemeenschappen. Er moet meer autonomie aan de scholen worden gegeven om een aantal nieuwigheden te introduceren. Er moet meer lokale autonomie worden toegekend. Onlangs werd een platform van de centrumsteden opgericht.
Die instrumenten zijn noodzakelijk om het draagvlak voor hervormingen en voor de vernieuwing van het onderwijs te vergroten. Buiten het Vlaamse overheidsniveau moet een behoorlijke groep mensen er bijna elke dag over nadenken en er serieus over discussiëren. Als het lokale niveau verantwoordelijkheid krijgt, kan er een ongelooflijke proliferatie ontstaan van de steun voor noodzakelijke onderwijshervormingen.
We voeren dus een wedloop tegen de tijd. Ik pleit voor de nodige openheid voor hervormingsvoorstellen. Een aantal zal drastisch zijn, maar we mogen geen pleinvrees hebben. Via de voorliggende beleidsbrief en begroting worden een aantal belangrijke aanzetten gegeven. Ik hoop dat we er samen in zullen slagen om de wedloop te winnen. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Tavernier heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, leden van de regering, collega's, mijnheer Voorhamme, ik heb nog iets minder tijd dan u, maar dat ligt niet aan mijn fractieleider: wij krijgen gewoon minder spreektijd. (Opmerkingen)
De beleidsbrief omvat heel wat waardevolle denksporen en discussiepunten. We zullen het daar in de loop van de komende weken en maanden nog over hebben. Er staat veel in de beleidsbrief, maar niet te veel. Het is goed om veel te realiseren. Het zal misschien een wedloop worden, maar we gaan de uitdaging aan om over een aantal zaken ten gronde te discussiëren.
Ik kijk vandaag vooral naar de begroting en naar de begeleidende bepalingen. Wat vind ik van die mooie intenties terug in de begroting 2006? Het is mooi een meerjarenbegroting tot 2009 te krijgen, maar mij interesseert vooral wat we vandaag of morgen moeten goedkeuren.
De onderwijsbegroting voor 2006 is in wezen een besparingsbegroting. Het steunpunt Participatie wordt nog altijd niet gesubsidieerd of georganiseerd - dat is voor de Griekse kalender. Op het volwassenenonderwijs wordt, in afwachting van de grote hervorming, bespaard, ook al gaat dat in tegen het beleid voor inburgering, voor NT2 en Nederlands in de Rand. We moeten maar hopen op een betere toekomst. Ik zal niet dieper ingaan op de vervangingspool, maar in het secundair onderwijs werd een eenmalige structurele besparing doorgevoerd. We hebben uiteindelijk te maken met een besparingsbegroting, weliswaar met het perspectief van een hoopvolle toekomst. Die toekomst begint echter niet in 2006, maar in 2007. Dat is duidelijk, maar we stemmen over 2006. We hopen op een herstructurering van het volwassenenonderwijs en op een grotere enveloppe.
Het wordt nog krasser als we de sociale voorzieningen bekijken. Iedereen erkent dat het verschil van 100 euro per student tussen de universiteiten en de hogescholen ontoelaatbaar is. Tegen het einde van de legislatuur zou men dit verschil wegwerken, startend vanaf 2007. Voor 2006 is daarvoor niets gepland. Integendeel, een artikel van de begeleidende bepalingen voert een indexeringsmechanisme in voor de sociale voorzieningen dat een feitelijke verhoging van dat verschil bewerkstelligt. Dit is onaanvaardbaar.
Enkele weken geleden heeft dit parlement beslist dat die hogescholen aan een meerjarenplanning moeten werken, maar ze weten niet eens over welke middelen ze in de komende jaren zullen beschikken. Ze weten alleen dat het in 2009 gelijkgeschakeld zou moeten zijn. Dat kan toch niet. Sociale voorzieningen kunnen het best apart worden gefinancierd.
Sommige scholen en universiteiten hebben de neiging om dat allemaal in een pot te stoppen, zodat ze daarover kunnen beslissen. Het is ook belangrijk om de sociale voorzieningen regionaal, en niet op basis van de associaties te organiseren, zodat een student in een bepaalde stad over dezelfde voorzieningen kan beschikken, onafhankelijk van de hogeschool of de universiteit waar hij studeert.
In vergelijking met de andere sectoren, zijn er te weinig middelen uitgetrokken voor de CAO's. Financieel en budgettair is dat belangrijk, maar ook omdat het over directe communicatie met het personeel gaat. Het is belangrijk om de onderwijzers mee te krijgen voor de rest van de hervormingen. Mijnheer de minister, de verhouding tussen u en de vertegenwoordigers van het personeel is niet zo goed. Dat hypothekeert toekomstige hervormingen, die trouwens onze steun wel zullen krijgen, want er zitten goede zaken in de pijplijn.
Mijnheer de minister, u hebt gezegd dat u geen apart hoofdstuk hebt over de allochtonen, maar dat we dat tussen de lijnen moeten lezen en in het GOK-decreet. Misschien is dat zo, maar dat is een individuele benadering. Hoewel u dat niet apart behandelt, vindt de commissie het wel belangrijk om over die groep van mensen hoorzittingen te organiseren. Ik refereer hier aan de tussenkomst van de heer Lauwers van deze morgen, waarin hij zei dat we integratie niet alleen moeten benaderen op het individuele niveau, maar ook op het groepsniveau. We moeten de allochtonen meekrijgen als groep ter ondersteuning van ons beleid om te komen tot een echte integratie.
Inzake de schoolinfrastructuur, was er, naast de aankondiging van de PPS-constructie, die positief was, het nieuws dat de kabinetschef er vorige week op aandrong dat er al in 2008 wordt gebouwd. We moeten niet alles verwachten van de PPS-constructies, er moet ook voldoende geld zijn voor de reguliere financiering. We moeten er ook voor zorgen dat de zaken eenvoudig zijn, misschien opgedeeld in pakketten, zodat we sneller kunnen werken.
Ik vraag me af of er eigenlijk niet zuil- of koepelversterkend wordt gewerkt, in plaats van de verantwoordelijkheid toe te kennen aan individuele scholen.
Tot slot wil ik het nog even hebben over de keuze van studenten en leerlingen. Teveel leerlingen gaan naar het ASO, te weinig naar het TSO en BSO. Bij allochtonen is het net omgekeerd. U reikt echter geen structurele oplossingen aan. (Applaus bij Groen!)
Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw en heren ministers, collega's, ik zal mijn uiteenzetting beperken tot wetenschap en innovatie. Sinds de start van deze regering, en nu nog meer dan ooit, is de topprioriteit meer ondernemen en meer werkgelegenheid. Steeds meer wordt aangenomen dat innovatie daartoe de hefboom is. Een moderne economie past zich creatief aan en innoveert voortdurend. Het is een keten met verschillende schakels die begint bij fundamenteel onderzoek en eindigt bij ondernemen en werkgelegenheid. Geen stijging van de werkgelegenheid zonder innovatie en ondernemen.
Het regeerakkoord, de geïntegreerde beleidsnota Economie, Innovatie en Buitenlandse Handel van vorig jaar, en de beleidsbrief Wetenschap en Innovatie 2006 zijn niet alleen een goede leidraad maar ook een ambitieus programma voor innovatie tijdens deze regeerperiode. De beleidsbrief en de begroting 2006 zijn goed onderbouwde documenten. De bespreking in de verenigde commissies heeft de minister en onszelf overtuigd van de noodzaak om met structurele middelen de weg te vervolgen, met inbegrip van de budgettaire gevolgen. We moeten afstappen van eenmalige maatregelen.
In uw beleidsbrief staan vier krachtlijnen. Het is belangrijk dat het groeipad naar de 3-percentnorm worden gehandhaafd. We blijven dat op de voet volgen. Het was interessant om samen met de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) de kernindicatoren te overlopen.
De uitvoering van het beleidskader van competentiepolen waarbij de minister virtuele kenniscentra zal ondersteunen, is een goede zaak. Het geeft kansen aan de bedrijven om hun activiteiten in te vullen. Dat zal de samenwerking tussen ondernemingen en kennisinstellingen ten goede komen.
Wat het investeren in menselijk kapitaal betreft, beginnen velen onder ons vertrouwd te raken met het Odysseus- en Methusalemprogramma. Als er nu ook nog een structureel kanaal komt voor de financiering van zware onderzoeksapparatuur en de loonkosten van dit gespecialiseerd technisch personeel, dan zijn we goed bezig.
Uiteraard moet het innovatiebeleid op de beleidsagenda van alle regeringsleden komen. Ondertussen zou er een innovatiebeleidsplan komen. De Vlaamse Regering heeft het nu ook goedgekeurd. Mevrouw de minister, tot mijn spijt moet ik wel zeggen dat ik ontgoocheld ben over dit innovatiebeleidsplan. Vooraleer het op de agenda van het parlement wordt gezet, moeten er natuurlijk nog belangrijke adviezen worden uitgebracht. Toch wil ik nu al dit signaal geven, want de verwachtingen zijn groot.
Uit lectuur van die nota blijkt het veeleer om een heroplijsten te gaan van een aantal grote beleidslijnen en bestaande initiatieven dan van een uitgewerkte analyse en een bijbehorend solide beleidsplan. Alles komt wel ergens op de een of andere manier aan bod. Toch is dat wat summier. Als er geen grondige analyse is, op welke basis zullen we dan prioriteiten kiezen en welke nieuwe opties worden dan uitgewerkt?
Mevrouw de minister, het plan spoort de collega's aan om meer aan innovatie te doen. Waar zijn echter onze strategische keuzes voor de toekomst? Ik zie geen horizontaal uitgewerkt plan. Het inpassen in een breder beleid is toch wel nodig. Er moet immers niet alleen hier en daar worden geïnnoveerd, er moet een samenspel zijn. Welke speerpunten worden in de toekomst naar voren geschoven?
Mevrouw de minister, na de gedachtewisseling in juni over de opdrachten van de VRWB zei de heer Vinck dat Vlaanderen keuzes moet durven maken. Daarvoor werden binnen de VRWB verkennende studies gedaan en een verbreed begeleidingscomité opgericht. Dat comité zou proberen uit te maken welke sectoren in aanmerking komen voor verdere investeringen. In andere landen worden dikwijls één of twee sectoren uitgekozen als speerpunt voor verdere ontwikkeling. Welke zijn deze voor Vlaanderen? Is het verkenningsproject van de VRWB afgerond? Hoe komt het dat het beleidsplan er al is? Wat is de relevantie dan nog van dat verkenningsproject van de VRWB? Nu goed, het beleidsplan is naar de VRWB gestuurd voor advies. Ik hoop alleszins dat als het document in het parlement wordt besproken, het iets meer body heeft.
Daarnaast lijkt ook de link met de industrie en de ondernemingen weinig ontwikkeld. Nu zowel de SERV, VOKA als andere ondernemingsfederaties innovatiemiddelen boven op de agenda plaatsen, hoop ik dat de bedrijfswereld nog kan zorgen voor een reële input in het beleidsplan vooraleer het hier wordt besproken. Begrippen als open innovatie en partnership zouden er toch wel iets manifester een plaats in moeten krijgen. Bij het document van de VRWB over de indicatoren, ten slotte, was er een specifiek op uw vraag gemaakt hoofdstukje over fiscale stimuli. Moet dat ook geen plaats krijgen in het innovatiebeleidsplan?
Mevrouw de minister, ik weet wel dat we nog de kans krijgen om hierover van gedachten te wisselen. Toch hoop ik dat tijdens het parlementaire debat het document wordt aangepast en versterkt.
Een volgend punt gaat over de kennistransfer naar Vlaamse KMO's en het flankerend economisch beleid. Ik blijf me hier toch vragen over stellen. Er is al de geherorganiseerde ondernemingsportefeuille. Hoe komt het dat we die huidige subsidiekanalen van onder andere de ondernemingsportefeuille en de groeipremies niet gerichter kunnen inzetten voor de innovatie? Hoe kunnen we er op korte termijn voor zorgen dat de KMO's vooruitgang boeken?
We willen dat u dat ruime budget krijgt en dat die inspanningen worden gewaardeerd. We krijgen echter ook graag garanties in verband met de doelmatigheid en de coherentie voor de korte en de lange termijn. We zijn zeker bereid tot een gesprek daarover. Dat is trouwens de uitdaging voor het volgende werkjaar. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, ik dank de verschillende sprekers voor hun uiteenzettingen. Die waren bijzonder nuttig omdat daardoor een aantal grote thema's en spanningsvelden in het onderwijsbeleid duidelijk zijn benadrukt.
Mevrouw Helsen heeft gezegd dat de regering ambitieus is en dat dat goed is. Ze heeft ook gezegd dat ik moet opletten met mijn timing, want die zou te strak zijn.
Ik wil even verwijzen naar het pleidooi dat mevrouw Gennez tijdens de voormiddag heeft gehouden. Als we zeggen dat de Vlaamse Regering een investeringsregering moet zijn, dan moet ze een regering zijn die investeert in verandering en niet in een status-quo. Dat geldt bij uitstek ook voor het onderwijs.
Ik denk dat de heer Voorhamme een aantal goede elementen heeft aangehaald. We staan toch voor een belangrijke evolutie in de samenleving en die maakt het nodig dat we ook aan het onderwijs voorzichtig, zorgvuldig en met veel overleg blijven timmeren en hertimmeren. Als we dat niet zouden doen, denk ik dat we de hoge kwaliteit van ons Vlaams onderwijs binnenkort niet meer kunnen garanderen. Ik wil dus ook investeren in verandering en niet alleen in een status-quo.
Daar moet natuurlijk een draagvlak voor bestaan. Een en ander moet ook zorgvuldig worden voorbereid. Er is bovendien heel veel overleg voor nodig. We willen overleggen. Dat is de reden waarom we voor sommige zaken wat meer tijd moeten nemen, maar daar kom ik dadelijk op terug. We willen echter ook hervormen.
Wat het moeilijk maakt, is dat een aantal dossiers sterk met elkaar zijn verbonden. Het dossier over de nieuwe financiering voor het leerplichtonderwijs - waarbij de meeste mensen op de eerste plaats denken aan de nieuwe financiering voor het gewone onderwijs - is bijvoorbeeld verbonden met de hervorming van het buitengewoon onderwijs en van de samenhang tussen het gewone en het buitengewone onderwijs. Die twee dossiers kunnen niet los van elkaar worden bekeken. Het is niet mogelijk om een pad uit te stippelen naar een nieuw landschap voor de zorg voor leerlingen met specifieke leer- en zorgbehoeften, zonder te weten hoe de financiering van de gewone scholen in de toekomst zal gebeuren of zonder te weten in welke mate de gewone scholen in staat zullen zijn om leerlingen op te vangen die meer zorg nodig hebben.
Gisteren heb ik een discussienota gepubliceerd. Daarin maak ik zeer uitdrukkelijk duidelijk dat het financieringsverhaal dat bij dat nieuwe concept van leerzorg moet passen, onmogelijk kan worden losgekoppeld van de nieuwe financiering van het leerplichtonderwijs in het algemeen. Daardoor zullen we de volgende maanden en jaren een complexe discussie krijgen en zullen er verschillende dossiers in beweging komen en samen in beweging moeten worden gebracht.
We zouden een fout begaan door die aanpak te ambitieus te noemen. We zouden een fout begaan door een bepaald dossier eerst te behandelen en de andere te laten wachten. Ik denk ook niet dat mevrouw Helsen daarvoor heeft gepleit.
We moeten zeer goed weten dat we veroordeeld zijn om een aantal van die grote thema's nu op de agenda te zetten en met een goede voorbereiding en voldoende overleg een aantal dossiers parallel in beweging te brengen. Parallellisme zal zeer belangrijk zijn. Ik geef een technisch voorbeeld. In de nota over het leerzorgkader wordt een aantal keer gevraagd naar de aanpak van basisfinanciering van de gewone scholen. Dat kunnen we alleen maar goed beantwoorden als we weten hoe het gewone onderwijs volledig gefinancierd zal worden.
We zullen verplicht zijn om gelijktijdig op de twee fronten vooruit te gaan. Als we dat niet doen, zal de Vlaamse Regering een historische opdracht niet waarmaken.
Ik heb inderdaad inzake timing een aantal dingen moeten herzien. Er zijn vele vragen geweest met betrekking tot de timing van het ontwerp van decreet over de lerarenopleiding. Ik hoop om nog voor het kerstreces de mening van mijn collega-ministers over het ontwerp van decreet te krijgen. Ik hoop om dat snel na het kerstreces te kunnen agenderen op de ministerraad. We zijn dan nog op tijd om de hervorming van de lerarenopleiding zoals gepland waar te maken.
Met betrekking tot het volwassenenonderwijs zal ik wat meer tijd moeten nemen. Dat heeft te maken met een aantal gekende tribulaties. Het is echter ook niet slecht om wat meer tijd te nemen voor dergelijke hervorming. Er is heel wat beroering over ontstaan en dat mag ook wel eens. Het mag even broeierig zijn, maar we moeten wel tot conclusies komen. Ik denk dat ik noodgedwongen voor het ontwerp van decreet over het volwassenenonderwijs een jaar langer de tijd zal moeten nemen. Het zal hoe dan ook gefaseerd in praktijk worden gebracht. We kunnen niet alles tegelijk doorvoeren.
Met betrekking tot de financiering van het hoger onderwijs krijg ik de indringende vraag van de instellingen om ook wat meer tijd te nemen. Die vraag is me gesteld via een officiële mededeling van de voorzitters van de associaties. Ze willen grondig discussiëren over dat interessante thema. Als de instellingen bereid zijn om een eerlijk debat te voeren over de noodzakelijke hervormingen in de financiering van het hoger onderwijs, dan wil ik daar ook meer tijd voor nemen. Dat laatste is wat mijn beleidskalender betreft, niet echt problematisch. De nieuwe financiering van het hoger onderwijs moet in ieder geval via een overgangsperiode worden ingevoerd. Ik heb aan de voorzitters van de associaties al informeel laten verstaan dat ik er niet zoveel problemen mee heb om meer tijd te nemen voor een discussie, op voorwaarde dat het een echte discussie wordt. Het mag niet louter gaan om het vertolken van individuele belangen van bepaalde instellingen.
Mijnheer de voorzitter, er zijn nogal wat dossiers aan bod gekomen en ik zal proberen om op enkele in te gaan. Mijnheer Tavernier, klopt het dat u hebt gezegd dat ik ten onrechte de koepels betrek bij de inhaaloperatie bouw?
Bij de verdeling van de dossiers en de pakketten lijkt het me dat diegene die zich onafhankelijk opstelt, uit de boot valt.
Neen, dat klopt niet. We zullen natuurlijk wel garanderen dat de verdeling van de inspanning in de inhaaloperatie gelijkaardig is aan de huidige verdeling van de reguliere financiering van schoolgebouwen.
Ik denk dat elke poging om daarvan af te wijken, zal leiden tot een kleine schoolgebouwenstrijd. We vermijden dat beter.
Naar aanleiding daarvan wil ik herinneren aan wat mevrouw Gennez vanmorgen zei. Ze heeft gelijk als ze stelt dat PPS zinvol is als het een meerwaarde voor de overheid oplevert. Er werd gezegd dat we een beetje conservatief te werk gaan door met de koepels rond de tafel te gaan zitten en dergelijke. Ik denk daarentegen dat precies het omgekeerde kan gebeuren. Dankzij de inhaaloperatie kunnen we een echt bouwbeleid conceptualiseren en omzetten in beleidsprioriteiten waarbij we meer doen dan op een creatieve manier een aantal scholen neerpoten. Dat is de reden waarom ik de Vlaamse Bouwmeester heb gevraagd in de selectiecommissie zitting te hebben, samen met de koepels en het Gemeenschapsonderwijs. Ik wil niet meer van hetzelfde, maar wel de bouw van scholen van de toekomst. Het is evident dat we daarbij de koepels en het Gemeenschapsonderwijs betrekken, want we moeten hen van het nut daarvan overtuigen en daarvoor een draagvlak scheppen. De inhaaloperatie bouw is dus niet het bevestigen van de status-quo. Al is het juist dat we dat nog in de praktijk moeten aantonen.
Mevrouw Helsen zegt dat ze niet zo voor een onderwijscontinuüm is omdat het kan leiden tot watervaleffecten. Zij pleit voor een onderwijsmozaïek. What's in a word? Het woord 'onderwijscontinuüm' is onuitspreekbaar, en daarom opteer ik voor een 'leerzorgkader'. Het document dat we gisteren hebben gepubliceerd, is genuanceerd en evenwichtig. Bovendien leg ik het voor aan een speciaal daartoe opgerichte werkgroep van de Vlaamse Onderwijsraad onder leiding van de heer Jacques Perquy. Daarin zal ook het veld goed zijn vertegenwoordigd. De discussie zal evenwichtig verlopen. Alle mogelijke risico's zullen in ogenschouw worden genomen. Ik wens met kinderen geen ondoordachte risico's te nemen. Meer wil ik daar nu niet over zeggen.
Ik wil wel meer zeggen over de financiering van het hoger onderwijs. Om te beginnen moeten we een onderscheid maken tussen maatschappelijke doelstellingen en technieken. Mevrouw Michiels vroeg zich bijvoorbeeld af hoe het mogelijk is dat in deze nota GROEP T overleeft, maar in de vorige niet. De vraag is evenwel niet of GROEP T overleeft, maar wel of GROEP T de onderwijssokkelfinanciering krijgt of niet. In de simulaties die nu zijn verspreid, krijgt GROEP T als hogeschool wel die financiering. Dat heeft te maken met het feit dat ik alles heb omgezet in een financiering op basis van bereikte onderwijsresultaten. Zo komt GROEP T net boven de minimumnorm uit. In de spreadsheet, die we hebben verspreid, krijgt u inzage in de sokkel, de minimumvoorwaarden en de verdeling. Dat zijn variabelen die niet definitief zijn, maar die ter discussie staan. Wat er uiteindelijk met de instellingen zal gebeuren, hangt af van de beslissingen die we zullen nemen. De variabelen kunnen worden gewijzigd: het is een oefening die ertoe moet leiden dat iedereen erover nadenkt. Dat is een technische aangelegenheid.
De opmerking van mevrouw Helsen is een te snel genomen besluit. Mag ik vragen dat uw fractie niet te snel pleit voor het verdwijnen van de outputfinanciering? Ze zei hier dat de CD&V-fractie daartegen is. Rijdt u niet vast in een discussie over het instrument. Laten we eerst nadenken over de doelstelling. Ik ben niet verknocht aan de ouputfinanciering. Ik vraag alleen dat we nadenken over de manier waarop we onze doelstellingen willen waarmaken.
Wij wensen in Vlaanderen een tweede democratiseringgolf tot stand te brengen, ook met betrekking tot het hoger onderwijs. Dat betekent dat er in de toekomst meer jonge mensen in het hoger onderwijs binnenstromen, maar ook met succes uitstromen. Of zij aan de universiteit in grotere getale aanwezig zullen zijn, weet ik niet. Er moet in de toekomst op een van de echelons van het hoger onderwijs een hogere participatie komen, als we het met een tweede democratiseringgolf menen. Er is heel wat discussie over het model dat we nu op de spreadsheet hebben gezet en aan iedereen ter beschikking hebben gesteld.
Heel wat van de discussies gaan echter voorbij aan het feit dat we mikken op meer participatie. De financiering wordt half open. Dat wil zeggen dat als er meer studenten komen, de instellingen ook over meer geld zullen beschikken. Er valt een groei van de financiering te verwachten, en daar moeten ze ook naartoe werken. Als we spreken over een nieuwe democratiseringgolf, betekent dat groepen aanboren die sociaal-cultureel ver afstaan van het hoger onderwijs. De opdracht bestaat erin om deze mensen niet alleen door de voordeur binnen te laten, maar ook om ze vervolgens weer buiten te laten met een diploma.
Ik wil een sterk signaal naar de instellingen sturen dat deze jonge mensen moeten slagen. Dat is de reden waarom ik de idee van een financiering op basis van verworven studiepunten en behaalde diploma's naar voren schuif. Nu wij dankzij mijn voorgangster het tijdperk van het flexibele onderwijs zijn binnengetreden met het Flexibiliseringsdecreet, kunnen wij niet langer financieren vanuit de eenheid student. De eenheid student kan voor veel of weinig studiepunten staan. Financieren op basis van inschrijving voor studiepunten betekent zoveel als vatbaar zijn voor manipulatie. Een instelling kan aan haar studenten zeggen zich voor veel studiepunten in te schrijven, zelfs al halen ze de punten niet. Dan zorgen zij voor een goede omkadering. De helft van de studiepunten halen is dan in orde. Dat is een probleem. Dat gedrag behoort tot de mogelijkheden.
Nu we in het tijdperk leven van het flexibele studeren waarbij een student meer of minder hooi op de vork kan nemen, is men technisch gesproken veiliger af met verworven studiepunten dan met aangekondigde studiepunten. Het loont de moeite daarover na te denken. Het wordt best geen partijpolitiek instrument om niet te werken met verworven studiepunten.
Dat brengt mij bij het thema dat de heer Van Baelen heeft aangekaart. Ons hoger onderwijs moet jonge mensen met talent leiden naar topprestaties en topniveau. Het moet goed zijn voor de sterken en tegelijk sterk voor de zwakken. Dat wil zeggen sterk structureren, omkaderen en begeleiden. Deze inspanning moeten de instellingen leveren, en ook de inspanning om studenten die verkeerd zitten snel te heroriënteren. Verworven studiepunten financieren is daar misschien een beter recept voor dan de inschrijving financieren en dan zeggen dat we wel zullen zien.
De heer Tavernier heeft het gehad over het noodzakelijk regionale karakter van de sociale voorzieningen. Ik volg hem daar gedeeltelijk in. Ik zal volgend jaar de oprichting van regionale overlegcomités operationaliseren. Dat is in het decreet bepaald. Het vormt een belangrijke garantie om tot regionale stroomlijning te komen. Ik wil vermijden dat associaties overal in Vlaanderen studenten van elkaar afsnoepen op basis van materiële en sociale voordelen.
De heer Van Baelen stelde dat mijn visie op het gelijkekansenbeleid te verticaal is, dat ik te veel de nadruk leg op de leerlijn en de ontwikkelingslijn die loopt van het kleuteronderwijs over het lager naar het middelbaar en hoger onderwijs en dat ik uitdrukkelijker aandacht zou moeten besteden aan de verschillende niveaus. Ik wil daar omwille van de duidelijkheid even tegenin gaan.
Mijnheer Van Baelen, u zegt dat ik meer aandacht moet hebben voor het kleuter- en basisonderwijs. Als u daarmee bedoelt dat we, als we extra geld hebben, dat moeten gebruiken om te verhelpen aan de relatieve budgettaire onderinvestering in het kleuter- en basisonderwijs, dan zeg ik dat u een punt hebt. Als u zegt dat we aandacht moeten hebben voor kleuterparticipatie, dan zeg ik dat u een punt hebt.
Als u echter zegt dat de aandacht van de minister en de regering in de eerste plaats moet gaan naar het kleuter- en basisonderwijs, dan zeg ik dat dat niet zo is. Dat hebt u echter ook niet gezegd. Ik zou zelfs het tegendeel willen zeggen, met het risico nu verkeerd begrepen te worden en in het veld onrust te veroorzaken. Er is in ons kleuter- en basisonderwijs de voorbije 10 tot 15 jaar zeer veel vernieuwing geweest. Er gebeurt veel, er is een dynamiek. Die is er minder in ons middelbaar onderwijs, met zijn vakken en zijn vakbenadering. Dat zijn eigenlijk gegeven structuren, u hebt het daar trouwens over gehad. Het is eigenlijk in het middelbaar onderwijs dat we moeten proberen dynamiek en vernieuwing te krijgen, meer dan vandaag.
Overigens vind ik dat men in het middelbaar onderwijs soms wel iets kan leren van het basisonderwijs. Zaken zoals hoekenwerk en contractwerk zijn ingeburgerd in het basisonderwijs, maar niet in het middelbaar onderwijs. We moeten dus bijzonder veel aandacht schenken aan het middelbaar onderwijs. Dat zal een belangrijke klemtoon zijn, maar ik denk niet dat we daarover echt van mening verschillen. Mijnheer Van Baelen, u hebt een aantal vragen gesteld waarop ik vandaag nog geen antwoord geef, maar die inderdaad belangrijk zijn.
Wat de programmatie betreft, had ik de indruk dat u zichzelf een beetje tegensprak. Ik denk inderdaad dat we de programmatie kritisch moeten bekijken. Sommige studierichtingen zijn niet meer zo relevant of worden niet zo relevant uitgebouwd, maar dat is precies de reden waarom ik tegen 'vrijheid, blijheid' ben, waarom ik mijn voet op de rem heb gezet. Ik heb gezegd dat we daar nu toch eens over moeten nadenken, want anders krijgen we geen debat.
Participatie van kleuters is, zoals ik reeds zei, erg belangrijk. Ik wens inderdaad meer te doen dan te sensibiliseren. Ik heb u beloofd dat ik met een nota naar de ministerraad zal trekken, en ik zal dat ook doen. Het moet meer zijn dan sensibiliseren, maar de operationele doelstelling moet eigenlijk aanwezigheid zijn. De inschrijvingen liggen in feite immers op een zeer hoog niveau, het is de aanwezigheid die belangrijk is. Dat moeten we bekijken. Over de cijfers hebben we het al gehad.
U vroeg hoe het zit met de 10 miljoen euro aan bijkomende investeringen in scholen met industriële technieken. Welnu, alle voorstellen van scholen over wat ze willen doen met dat geld, zijn binnen. Alle voorstellen die in de commissie die we hebben geïnstalleerd een ruime consensus kenden, zijn aanvaard. Er zijn nog een aantal voorstellen waarover discussie bestaat, die nog worden bekeken. Daarover zullen we op een vergadering van de commissie op 11 en 12 januari knopen doorhakken. Medio januari zullen we dus onze beslissingen genomen hebben, en daarna zullen de scholen weten wat werd aanvaard en wat niet.
U hebt ook de 236 euro aangehaald die we gemiddeld geven ter ondersteuning van de kostprijs van persoonlijke uitrusting voor een aantal opleidingen. U hebt gevraagd wat nu de verantwoordelijkheid van de school is. Dit is eigenlijk een kleine vingeroefening geweest. Ik denk dat we inderdaad de scholen moeten responsabiliseren, maar ze moeten daar ook de middelen voor hebben, dat die persoonlijke uitrusting niet te duur is.
U vroeg of ik een globaal streefcijfer hanteerde inzake stages. Als ik per sector over die convenants onderhandel, moet ik eerlijk bekennen dat ik eigenlijk nog nooit een globaal cijfer heb genoemd. Er zijn sectoren die echt een adequaat aanbod hebben. De bouw heeft vandaag bijvoorbeeld een volledig adequaat aanbod. Ik heb echter nog geen globaal streefcijfer genoemd en durf me daar ook niet zomaar over uitspreken, ik moet daarover nadenken.
Ik kom terug - en ik sluit daarmee af, mijnheer de voorzitter - bij het motto 'goed voor de sterken, sterk voor de zwakken'. Het is natuurlijk een woordspel, maar ik vind het een woordspel waar we iets mee kunnen doen. Ik gebruik graag die uitdrukking: het verschil mensen die sterk staan en mensen die zwak staan, is net dat de eersten zelf wel voor structuur zorgen en dat we de anderen een structuur moeten bieden. Dat geldt in zeer veel maatschappelijke domeinen.
Die metafoor kan op veel situaties worden toegepast. Ik geef even een voorbeeld. Het bewaren van de discipline in een klas is eigenlijk gelijk aan het aanbrengen van structuur. De zwakste leerlingen hebben dat hard nodig. Hetzelfde geldt voor het kader voor de leerzorg.
Bij de presentatie van de discussienota over de hervorming van het landschap van het buitengewone en het gewoon onderwijs heb ik het aanbrengen van structuren benadrukt. Op die manier wil ik bescherming bieden aan de zwaksten en aan die leerlingen die fatale individuele keuzes zouden maken. Hetzelfde geldt voor het taalonderricht. Ik wil hier geen onderwijskundig debat voeren. Dat laat ik aan de linguïsten over. Als we de lat hoger willen leggen, zullen we echter meer aandacht aan het structurele aspect van taal moeten schenken. We moeten een antwoord vinden op de vraag welke rol de lessen Nederlands in het bijbrengen van taalstructuur spelen. De taalzwakken hebben die structuur nodig. Om andere talen onder de knie te krijgen, moeten ze die structuur in de lessen Nederlands leren kennen. De vraag of meertaligheid een structuur biedt waar taalzwakke leerlingen profijt uit kunnen trekken, kan ik vandaag niet beantwoorden. Er is in dit verband naar de situatie in Wallonië verwezen. In Le Soir of in La Libre Belgique is onlangs trouwens een uitgebreid artikel over het immersieonderwijs verschenen. Dat moet nog op orde worden gezet.
Ik heb geen onderwijskundig apriori. Ik ben niet de onderwijskundige bij uitstek. Ik mag dat zelfs niet zijn. Ik heb wel een maatschappelijk apriori, met name 'Goed voor de sterken, sterk voor de zwakken'. We moeten de hervormingen van het onderwijs op basis van dit apriori beoordelen. Om die reden ben ik over een aantal thema's, zoals immersie, zeer voorzichtig.
Mijnheer de voorzitter, mijn uiteenzetting is wat lang uitgevallen. De toespraken van de verschillende sprekers waren inhoudelijk rijk en verdienden een uitgebreid antwoord. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Moerman heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, ik zal het kort houden. Ik wil het enkel over het innovatiebeleidsplan hebben. Volgens mevrouw Merckx blijft dat plan enigszins vaag. Aangezien de commissiebesprekingen van de beleidsbrief en het innovatiebeleidsplan erg lang hebben geduurd, bevreemdt die uitspraak mij.
De beleidsnota is een geïntegreerde nota over de drie beleidsdomeinen. Het is nooit de bedoeling geweest alle elementen van de beleidsnota en van de beleidsbrief Wetenschap en Innovatie in het innovatiebeleidsplan gewoon over te nemen. Het doel van het Innovatiebeleidsplan is het horizontaal introduceren van innovatie in alle beleidsdomeinen. Het Innovatiebeleidsplan bevat noodzakelijkerwijze een aantal algemene doelstellingen die in alle beleidsdomeinen moeten worden geïntegreerd.
Het Innovatiebeleidsplan is zeker niet vaag. Het eerste gemeenschappelijke project is op komst en betreft innovatieve aanbestedingen in het beleidsdomein Mobiliteit en Milieu. Mevrouw Gennez heeft er deze ochtend trouwens al naar verwezen. We gaan in overleg op zoek naar alternatieve aandrijvingsmodi voor het openbaar vervoer, meer bepaald voor bussen. De prioriteitenkwestie stelt zich niet in grote mate. Het gaat immers om de horizontale integratie van het innovatieconcept in alle beleidsdomeinen.
Mevrouw Merckx heeft ook naar de relatie met het verkenningsproject van de VRWB gevraagd. Aangezien ik mee op dit project heb aangestuurd, sta ik hier volledig achter. De finaliteit verschilt echter.
Het innovatiebeleidsplan wordt verder in het parlement besproken, maar dat gebeurt ook met de sociale actoren in het kader van de Vesoc-vergaderingen.
De bevordering van de kennistransfer naar KMO's zit verweven in de hervorming van de ondernemerschapsportefeuille, die op vier pijlers is gestoeld: kennis, advies, opleiding en mentorschap. Om meer aandacht en geld te kunnen besteden aan de kennisoverdracht, hebben we de wettelijk verplichte adviesverlening uit de adviezen gehaald. Dat moet toelaten dat ook KMO's aan bod komen voor de precieze kennistransferbehoefte.
We kunnen nog verder gaan en bijvoorbeeld de gedachte lanceren om de kosten van patentaanvragen te bekijken. We doen het niet slecht, maar de aanvragen zitten vooral geconcentreerd bij grote bedrijven en minder bij KMO's. Als we voor die optie kiezen, spreken we over totaal andere bedragen dan de bedragen waarvoor de ondernemerschapsportefeuille nu is bestemd. Ik wil niet vooruitlopen op de discussie, maar dan moeten we de discussie aangaan in het kader van het economisch impulsprogramma.
Dames en heren, we behandelen nu het hoofdstuk economie, werk, sociale economie, buitenlands beleid, Europese aangelegenheden, internationale samenwerking en toerisme.
De heer Van Goethem heeft het woord.
Mevrouw de minister, uw beleidsbrief en de begroting Economie vormen het bewijs dat het manifest voor een zelfstandig Vlaanderen van de denkgroep in de Warande het bij het rechte eind heeft: indien u een volwaardig economisch beleid wilt voeren, moet u van de Belgische voogdij af.
Het Vlaamse economische beleid heeft slechts een zeer beperkte invloed op de economische ontwikkeling van Vlaanderen. Echte belangrijke beleidsdomeinen zoals de vennootschapsbelasting en de bijdrage voor de sociale zekerheid ontsnappen aan elke vorm van Vlaamse inbreng.
Het is een objectieve vaststelling dat verschillende ondersteuningsmaatregelen moeten dienen om de overdreven fiscale en parafiscale druk op te vangen. Vlaanderen moet in zijn begroting middelen vrijmaken om de Belgische fiscale en parafiscale druk enigszins te milderen. Naast de klassieke transfers naar het Zuiden is dat een extra financiële inspanning die Vlaanderen moet leveren om de Belgische constructie in stand te houden.
Echt verwonderlijk is het niet dat Vlaanderen qua concurrentievermogen van de vijfentwintigste plaats in 2004 zakte naar de eenendertigste plaats in 2005. Het Belgische blok aan het Vlaamse been is daar zeker niet vreemd aan. Mevrouw de minister, ik ben echt bevreesd op welke plaats Vlaanderen in 2006 zal eindigen, want het concurrentievermogen van onze bedrijven brokkelt nog steeds verder af.
Sommige financieringsinstrumenten, zoals de Vriendenlening en het ARKimedesfonds, kunnen we theoretisch niet afwijzen.
De toekomst zal echter moeten uitwijzen of ze een impact zullen hebben op de financieringswijze van de Vlaamse KMO's en of ze ertoe zullen bijdragen dat nieuwe bedrijven het levenslicht zien. Het volstaat immers niet dat er financieringsmogelijkheden zijn, er moet ook een bedrijfsvriendelijk klimaat heersen om nieuwe investeerders aan te trekken. Ook hier stellen we vast dat de federale bevoegdheden veeleer een rem op de Vlaamse ontwikkeling zijn.
Een vereenvoudiging van de papiermolen die de bedrijven moeten doorworstelen, zou een van de prioriteiten van uw regering moeten vormen en blijven. Het is positief - als het goed is, zeggen we het ook - dat er extra aandacht wordt besteed aan verouderde bedrijventerreinen, brownfields en bedrijfshuisvestingsmogelijkheden buiten bedrijventerreinen. Vlaanderen is nu eenmaal betrekkelijk klein en we moeten spaarzaam omspringen met onze ruimte. Investeren in het saneren van oude bedrijventerreinen is toekomstgericht investeren. Graag zagen we in die richting wat meer inspanningen.
Minder positief nieuws staat er in de begroting en de beleidsbrief Werk: 70.000 werklozen meer op 5 jaar tijd. Vanmorgen noemde de minister het nog het bilan van de mislukking. Voor een keer ben ik het met hem eens. Een waarheid als een koe is echter het feit dat een gezonde economische omgeving zelf banen creëert. Er mogen zoveel plannen komen als men wil, tewerkstelling komt er dankzij nieuwe bedrijven of uitbreidende bedrijven, althans in een vrijemarkteconomie die de minister - naar ik durf te hopen - toch wil bewaren.
Opvallend in de beleidsbrief Werk is het gebrek aan een globale visie. Net als zijn voorganger blijft de minister steken in het zogenaamde doelgroepenbeleid. Dat is een mooie naam voor een beleid dat er eigenlijk vooral op gericht is positieve discriminatie ten aanzien van allochtonen te voeren. Dat is natuurlijk moeilijk toe te geven, dus wordt het verpakt als doelgroepenbeleid.
Bij een kritische lezing van de nieuwe beheersovereenkomst tussen de regering en de VDAB wordt al snel duidelijk in welk bedje de administratie Werkgelegenheid ziek is. Met een rist maatregelen van positieve discriminatie tracht de minister een halt toe te roepen aan het steeds maar aanzwellende legertje werkloze allochtonen. Zijn voorganger heeft eenzelfde strategie gevoerd, die mislukt is. Het percentage werkloze allochtonen is onder het bewind van minister Landuyt ondanks alles toegenomen. Het aantal werkloze allochtonen zal ook onder deze minister ondanks alles toenemen. Ik vrees, mijnheer de minister, dat de kordate en hardere plannen die u deze voormiddag aankondigde, ook op een sisser zullen aflopen. De voortdurende instroom van vreemdelingen zonder enige beroepskennis, zonder enige taalvaardigheid en dikwijls zelfs analfabeet, maakt dat het dweilen met de kraan open blijft.
Enig inzicht in de werkbereidheid van de allochtone werkloze, heeft de minister absoluut niet. En die heeft men, naar ik vanmorgen heb vernomen, bij het WAV jammer genoeg ook niet. Men blijft zich blindstaren op de zogezegde discriminatie van werkgeverszijde, zonder daar echt tastbare bewijzen voor te hebben. Dat er zich links of rechts wel eens vormen van discriminatie voordoen, wil ik zelfs niet ontkennen, alleen wil ik er onmiddellijk aan toevoegen dat dit een kleine, meer dan waarschijnlijk verwaarloosbare minderheid is.
Typerend voor de realiteit die de minister weigert onder ogen te zien, is een interview met een allochtone familie in het maandblad Catchy.
Op de vraag of deze mensen ooit te maken hebben met racisme, kwam het volgende antwoord: 'Bij sollicitaties heb ik nooit moeite gehad om een job te vinden. Ik heb jobs gehad als arbeider, bediende en nu ben ik verkoper. Het is allemaal heel vlot gegaan. Als je echt wilt werken, vind je werk en een job.'
Zolang de regering weigert een ernstige studie aan het probleem te wijden, blijft het beleid gedoemd te mislukken. Het is echter zoveel gemakkelijker zich achter clichés te verbergen. Door een mythe in stand te houden, kan het falen van deze en van vorige ministers gemakkelijk gecamoufleerd worden. Ze worden daarin bijgestaan door de zogenaamde progressieve pers en de meute integratiewerkers en aanverwanten, die er een gemakkelijk verdiend loon in vinden - op de keeper beschouwd is dat ook een vorm van sociale tewerkstelling.
Dat brengt ons bij het einde van het rijtje beleidsbrieven dat verband houdt met economie.
De heer Stassen heeft het woord.
Mijnheer Van Goethem, ik distantieer me volledig van wat u zegt. We hebben geen totaalantwoord op het probleem waarmee we alle allochtonen die hier wonen, kunnen laten werken. Maar wat is uw antwoord op de problemen die u schetst? U zegt hoe het niet moet, maar hoe moet het volgens u dan wel?
Er moet een volledig andere structuur komen. Wat ik niet accepteer, is dat mensen van een lokaal VDAB-kantoor me zeggen dat ze de opdracht krijgen bij doorverwijzing flexibeler te zijn tegenover allochtonen omdat die gediscrimineerd worden. Vanuit dat standpunt zal de VDAB zich dus bij werkweigering of in geval van onvoldoende inspanningen soepeler opstellen tegenover een allochtoon. Die zal dan minder snel worden doorverwezen dan een autochtoon.
In die situatie is er geen oplossing. Ik wil dat de lat gelijk ligt voor iedereen: geen positieve discriminatie, en geen negatieve discriminatie. Als u niet tegen een paaltje mag duwen, dan mag ik dat ook niet. Zo simpel is het.
Geef ons één concrete maatregel.
Wat me van het hart moet, is dat er in de beleidsbrief Sociale Economie weinig te zien is van een overgang van de beschutte werkplaatsen naar het departement Sociale Economie. Daar moet meer energie in worden gestoken.
Al bij al moet ik vaststellen dat alle beleidsdomeinen die met economie en werkgelegenheid te maken hebben, dezelfde zwakheid vertonen. Die zwakheid is de verdeeldheid van de bevoegdheden. De economische ontwikkeling verloopt nu eenmaal anders in Wallonië dan in Vlaanderen. De Waalse arbeidsmarkt verschilt wezenlijk van de Vlaamse. Ondanks deze feiten worden we echter nog steeds geconfronteerd met federale maatregelen, ons opgedrongen door een staat die na 175 jaar zijn eigen nutteloosheid nog steeds niet onder ogen durft te zien. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Laurys heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, leden van de regering, collega's, het is niet makkelijk om in 5 minuutjes de beleidsbrieven en de beleidsnota te bespreken. Gelukkig heb ik er nog een paar minuutjes bij gekregen van de heer Van den Heuvel. Ik verwijs trouwens naar de discussie in de commissie dan weet u dat we in grote lijnen akkoord gaan met het beleid. Ik wil me daarom beperken tot één instappunt.
Een belangrijke opdracht voor volgend jaar zal de Vlaamse invulling van het Generatiepact zijn. Zowel hier als in de commissie hebben we het er vaak over dat heel wat federaal afgesproken maatregelen raakvlakken hebben met onze bevoegdheden en een Vlaamse invulling of minstens onze medewerking bij de uitwerking vergen.
U hebt hierover al een eerste insteek geschreven. Ik heb de tekst kunnen doornemen. Vorige week was er, meen ik, een eerste overleg over de nota met de sociale partners. Een aantal voorstellen komt uit de beleidsbrief en ondertussen werden ook andere voorstellen bekendgemaakt, bijvoorbeeld het voorstel over het omzetten van de weerwerkpremie in de tewerkstellingspremie.
Binnen CD&V zijn we al geruime tijd bezig met de voorbereiding van een Vlaams loopbaanbeleidsplan. We hebben een aantal voorstellen naar voren geschoven. De heer Caluwé heeft er al naar verwezen. Onze concrete voorstellen willen we in de loop van de komende weken in het debat brengen. De kern van het CD&V-plan is dat het werkgelegenheidbeleid zich moet richten op een nieuwe vorm van samenleven en werken.
We denken inderdaad dat de standaardlevensloop van leren, werken en pensioen, gekoppeld aan één kostwinnerschap, volledig achterhaald is. We evolueren in de richting van een transitionele maatschappij. Mensen zullen meer activiteiten combineren tijdens verschillende levensfases. In zo'n overgangsmaatschappij wordt loopbaanzekerheid veel belangrijker dan werkzekerheid. Het is belangrijk dat mensen gedurende heel hun loopbaan gevolgd en ondersteund worden in plaats van te worden beschermd in één concrete werksituatie. Mensen zullen afwisselend verschillende jobs uitoefenen en zelfs overstappen op een zelfstandige activiteit, er even uit stappen om zorgtaken op te nemen of om te studeren, misschien iets minder werken tegen het einde van de loopbaan of eventueel vrijwillig overschakelen op lichter werk.
Dat alles heeft uiteraard te maken met de onhoudbare situatie van onze arbeidsmarkt. De generatie van 25-55-jarigen staat enorm onder druk. De sandwichgeneratie moet immers in een korte periode carrière maken, kinderen opvoeden en een huis bouwen. De werkgelegenheidsgraad van 85 percent is onhoudbaar en ligt veel hoger dan het Europese gemiddelde. Het is niet te verwonderen dat mensen uitgeblust geraken.
We moeten meer aandacht schenken aan de kwaliteit van het arbeidsaanbod. Dat veronderstelt respect hebben voor menselijk kapitaal, arbeidsdeelname en zelfstandigheid van vrouwen verhogen, mannen meer zorgtaken laten opnemen, ouderen langer laten werken en verspilling van menselijk kapitaal tegengaan door meer kansen te geven aan allochtonen, kortgeschoolden en gehandicapten.
Het is onze politieke opdracht om ervoor te zorgen dat betaald werken kan gecombineerd worden met zorgtaken. Ook is het onze politieke opdracht om ervoor te zorgen dat iedereen, ook de minder getalenteerde mensen, kan gedijen in een globaliserende kenniseconomie. Dat veronderstelt dat bruggen worden gebouwd. U gebruikt die term vaak in uw voorstellen. Er moeten bruggen worden gebouwd tussen onderwijs en werk, tussen verschillende fases van het werk, tussen verschillende onderdelen van de arbeidsmarkt en tussen de verschillende statuten. Slechts in de mate dat mensen van de ene fase kunnen overstappen naar de andere, dat ze het risico kunnen nemen om van job te veranderen, om zelfstandig te worden, om even van de arbeidsmarkt weg te blijven door een zorgtaak op te nemen, zonder gevaar te lopen om in een onomkeerbare situatie terecht te komen, zullen de mensen de stap zetten en zullen we evolueren naar een meer ondernemende en meer zorgzame samenleving.
Ik zal enkele concrete voorstellen toelichten, mijnheer de minister. De overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt wordt bemoeilijkt doordat nog te veel jongeren de school verlaten zonder diploma of getuigschrift. Dat kunnen we oplossen met een systeem van deelcertificaten, bijvoorbeeld voor computer- of talenkennis. Dat zou het aanvatten van een nieuwe studie stimuleren. Meer alternerende opleidingen, vooral in het BSO, zou de ongekwalificeerde uitstroom kunnen tegengaan.
We moeten in het BSO en TSO meer werkervaringsplaatsen creëren. Elke leerling in het laatste jaar zou de kans op een praktijkstage moeten krijgen.
Aandacht voor levenslang leren is de rode draad. De erkenning van de verworven competenties (EVC), of zoals in het decreet genoemd, bewijzen van beroepsbekwaamheid, moet zo snel mogelijk worden uitgevoerd, evenals een versterking van het betaald educatief verlof en Nederlands als tweede taal.
Met bruggen tussen jobs kunnen we vermijden dat we ons arbeidskapitaal te snel afschrijven. Vooral voor oudere werknemers moeten we maatregelen zoeken die langer werken aantrekkelijk maken, en die hen toelaten op eigen ritme de brug van arbeidsmarkt naar pensioen over te steken. Het recht op een tweede loopbaanpakket voor elke werknemer ouder dan 45 zou hierbij nuttig kunnen zijn. Dat betekent een loopbaanoriëntatiegesprek, trainingsmogelijkheden binnen en buiten het bedrijf en een 'rugzak' van gesubsidieerde vorming die men bij een nieuwe werkgever kan aanwenden. Als dat nodig is, zou de werkgever de subsidies kunnen gebruiken als loonsubsidies.
De sociale partners zouden bij het afsluiten van sectorale CAO's rekening kunnen houden met de EVC en elders opgedane anciënniteit. Dan zouden oudere werknemers ook meer 'bruggen' krijgen naar een nieuwe job in plaats van naar het brugpensioen.
Veel menselijk kapitaal blijft onbenut. Ik verwijs naar de herintreedsters en werkloze allochtonen. Elke jongere die al langer dan één jaar werkloos is en zonder startkwalificatie, zou minstens een opleiding moeten krijgen tot beginnend beroepsbeoefenaar.
Een substantiële verhoging van het trajectaanbod voor werkzoekenden ouder dan 50, moet hun aandeel binnen de VDAB-trajecten optrekken naar 7 percent, zijnde hun aandeel in de werkzoekendenpopulatie.
Ten slotte, om de druk op de 30- tot 40-jarigen, de sandwichgeneratie, te verminderen, moeten er bruggen komen tussen werk en gezin. Zorgvriendelijke CAO's, wat weliswaar een federale materie is, kunnen daartoe bijdragen. Wij geven de voorkeur aan deeltijds tijdskrediet voor ouders met kinderen en aan zorgverlof afhankelijk van de ziekteduur in plaats van een lineaire uitbreiding. We zouden een tegoed van ziektedagen kunnen toekennen aan ouders om de eerste dag bij hun zieke kinderen te kunnen blijven, met doorbetaling van loon, maar gecompenseerd via een onkostenvergoeding aan de werkgever.
Natuurlijk heeft ook de overheid een rol als bruggenbouwer. Zij heeft een voorbeeldfunctie inzake de EVC, leeftijdsbewust personeelsbeleid en het aanwerven van allochtonen. Op dat vlak is er nog werk aan de winkel.
Het is momenteel moeilijk om nog een duidelijk zicht te krijgen op alle soorten tewerkstellingsmaatregelen, zowel op Vlaams als op federaal niveau. We hebben behoefte aan een webapplicatie waar al die maatregelen consulteerbaar zijn. We zouden de loopbaangegevens kunnen linken aan de SIS-kaart zodat iedereen zijn voordelen zou kunnen opladen en aan de werkgever voorleggen. Dan is onmiddellijk duidelijk voor welke tewerkstellingsmaatregel men in aanmerking komt. Die concrete stappen zouden de brug stutten.
Ten slotte heeft de overheid ook nog een rol als bruggenwachter. We hebben daar al vaker over gepraat. Op 1 mei 2006 moeten we beslissen of we de overgangsmaatregelen inzake vrij verkeer van personen aanhouden, dan wel versoepelen voor de acht nieuwe lidstaten. Volgens ons kunnen de overgangsmaatregelen worden versoepeld als de inspectiediensten effectief kunnen nagaan of de werknemers hier onder de Belgische loon- en arbeidsvoorwaarden worden tewerkgesteld.
Dat zijn onze voorstellen in een notendop. We moeten dat vandaag niet bespreken, maar we rekenen erop dat we erover van gedachten kunnen wisselen in de komende weken. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, leden van de regering, collega's, een op vijf werklozen vindt nooit een baan. Dat zijn niet mijn woorden, maar wel van de heer Leroy, administrateur-generaal van de VDAB. Hij erkent dat het voor de VDAB een quasi onmogelijke taak is om een bepaalde groep van hardnekkig werklozen aan het werk te helpen. Hij roept dan ook alle hens aan dek. Hij zegt niet dat die groep verloren is, maar dat we daar dringend werk moeten van maken.
Mijnheer de minister, we merken nu wel dat u een derde pijler lanceert in de pers en dat u pleit voor een nieuw uitkeringsstelsel, naast de ziekte- en werkloosheidsuitkeringen. Er wordt een uitkering beloofd voor die mensen, die in ruil niet langer beschikbaar moeten zijn op de arbeidsmarkt. We vinden dat een vreemd en opmerkelijk antwoord op de vraag om hulp van de VDAB.
Dat is natuurlijk een federale bevoegdheid, maar het getuigt bovendien van een fatalistische visie. Tegen een werkloze op vijf zegt u: 'Beste mens, we hebben in het verleden gefaald, we leggen ons daarbij neer, we kunnen daar niets meer aan doen en we doen ook niets meer voor u, maar in ruil kopen we onze schuld af met een uitkering.'
Mevrouw De Ridder, u zoekt spijkers op laag water door dat zo voor te stellen. Vorige week heb ik gezegd dat de visie van de heer Leroy voor 100 percent spoort met de mijne. U zoekt dus een tegenstelling die er niet is. Ik heb dat trouwens geantwoord aan een journalist die vroeg wat ik dacht van een pleidooi voor een aparte uitkering. Ik heb gezegd dat ik daar niet tegen was. Dat is wel iets anders dan een denkspoor lanceren.
U dwaalt inzake de cijfers. U zegt dat het over een werkloze op vijf gaat.
Dat is volgens bronnen van de VDAB.
Het gaat over een op vijf langdurig werklozen. Dat is iets heel anders.
Het stelt me gerust dat u die groep niet zomaar opgeeft als verloren, want dat zou pas erg zijn. Een dergelijk systeem installeren zou betekenen dat u mensen aanmoedigt om niet meer te werken.
Het klopt dat sommige werklozen het stelsel langer gebruiken dan nodig is en het niet gebruiken waarvoor het bedoeld is. Daarom moet het activeringsprogramma dat u federaal trouwens mee op poten hebt gezet, correct worden toegepast en uitgevoerd. In het generatiepact wordt precies gehamerd op de verhoging van de werkzaamheidsgraad. Er wordt gezegd dat dat een bittere noodzaak is om onze welvaart te kunnen behouden. Het is ongepast om zulke systemen in te voeren, zeker als u weet dat de VDAB 150.000 vacatures ontving in 2004, waarvan de helft toegankelijk is voor kortgeschoolden en voor 40 percent zelfs geen enkel studieniveau is vereist.
De nieuwe VDAB-beheersovereenkomst werkt meer dan ooit aan de sluitende aanpak en voorziet in opleidingen, cursussen, trainingen en houdt ook rekening met de begeleiding van kansengroepen. Dat moet een nieuwe impuls geven aan het activeringsbeleid.
De VLD vindt het schitterend dat er plaats is voor privé-tendering om samen met de VDAB in de nieuwe structuur de bemiddeling van werkzoekenden optimaal te realiseren. Deze projecten moeten een eerlijke kans krijgen en moeten worden geëvalueerd. Mijnheer de minister, u hebt dat tijdens de besprekingen bevestigd op basis van de juiste criteria. Men mag immers geen appelen met citroenen vergelijken.
Wat de kansengroepen betreft, is het voor mijn fractie onbespreekbaar dat er quota's worden opgelegd. Er bestaat een groot verschil tussen quota's en streefcijfers die op vrijwillige basis worden vooropgesteld en wel een aanvaardbaar beleidsinstrument zijn. Wanneer er streefcijfers worden afgesproken, moeten de betrokken partijen er alles aan doen om deze te realiseren. Aan windowdressing heeft niemand iets.
Verder pleit mijn fractie voor een strenge opvolging van het nieuwe activeringsbeleid voor werkzoekenden. De VDAB en RVA moeten daarvoor samenwerken. Af en toe horen we verhalen van werkzoekenden die pro forma solliciteren zodat ze tijdens het gesprek met de RVA-consulenten kunnen schermen met stempels van werkgevers die hun zoekijver moeten bewijzen. Dat is ons bevestigd tijdens een bezoek aan de VDAB. Dit is een probleem dat een degelijke opvolging door de VDAB vereist. De VDAB voert deze taak te goeder trouw uit.
We hebben vernomen dat de RVA bij het doorsturen van de werkzoekenden niet altijd dezelfde normen hanteert voor wat de beoordeling van het zoekgedrag van de werkzoekenden betreft. Er worden werkzoekenden doorgestuurd van de VDBA naar de RVA om vervolgens te worden teruggestuurd naar de VDAB. De VDAB weet niet goed wat daarmee aan te vangen. Deze werkzoekenden voelen zich gesterkt door het zachte RVA-optreden.
Mijnheer de minister, het zou u sieren indien u deze kwestie zou aankaarten op het interministerieel overleg en er een degelijke oplossing voor zou eisen. Dit is allerminst een heksenjacht op werklozen. Het is een correcte uitvoering van afspraken waarbij ook het federale niveau is betrokken.
Vlaanderen wordt geconfronteerd met een stijgend aantal knelpuntvacatures en met een groter wordende mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Er is een beperkte groep werkzoekenden die door allerlei omstandigheden niet meer gemotiveerd is om werk te zoeken. Wij zijn er geen voorstander van om die mensen van hun zoekplicht te ontslaan en hun een andere uitkering te geven. Er is nog een ander dossier waarin u zich moet hoeden, mijnheer de minister, voor een al te protectionistische benadering. Dat is het probleem van de Oost-Europese werknemers, dat zich in hoofdzaak op het federale niveau stelt. De VLD staat er niet voor te springen om die mensen massaal en zonder voorwaarden naar hier te halen. Wanneer die mensen hier willen komen werken, moet dat gebeuren met de nodige omkaderingsmaatregelen en met sluitende controles, zodat misbruiken voorkomen kunnen worden.
Op dit vlak moet een extra tandje bij worden gestoken voor het activeren van onze eigen werkzoekenden. Het probleem wordt niet vanzelf opgelost door legale poorten te sluiten en illegale poorten in stand te houden.
In het kader van de bevordering van de mobiliteit op de Vlaamse arbeidsmarkt wil ik u feliciteren, mijnheer de minister, omdat u erin bent geslaagd een samenwerkingsakkoord te sluiten met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Er is een torenhoge werkloosheid. Door een gebrekkige samenwerking tussen de VDAB en de BGDA blijven heel wat werklozen in de kou staan en voelen zij zich begrensd door het hoofdstedelijke gewest terwijl er in de rand heel wat vacatures en tewerkstellingskansen zijn. Een betere samenwerking tussen de VDAB en de BGDA voor de invulling van vacatures kan hier soelaas brengen, alsook het organiseren van Nederlandse taalcursussen.
Mijnheer de minister, de mobiliteit van de werkzoekenden op de Vlaamse arbeidsmarkt blijft een probleem. Een Vlaming is van nature honkvast. Een medewerkster van de VDAB zei daarover dat een Vlaming wil wonen waar zijn werk is en werken waar zijn woonst is.
Het begrip 'ver' is in onze kleine regio natuurlijk zeer relatief. Door de huidige verkeerssituatie zijn vele Vlamingen toch ettelijke uren onderweg van en naar het werk. Het is al gebleken dat we die situatie niet oplossen met snorfietsprojecten alleen. Het probleem zit dieper. Waarom wordt er niet meer geëxperimenteerd met bijvoorbeeld deeltijds telewerken of het uitbouwen van goede verbindingen naar industrieterreinen met het openbaar vervoer? De waarheid is dat vele Vlamingen vandaag in hun auto worden gejaagd om op hun werk te geraken.
Fundamenteler - maar dan gaat het om een federaal raakpunt - is dat het dringend tijd wordt het begrip 'passende dienstbetrekking' te actualiseren. De criteria dateren van 1963. Wat de afstand betreft, wordt een criterium van 25 kilometer gehanteerd. Dat is uiteraard niet meer in overeenstemming met de huidige toestand. Het gaat terug tot de tijd dat werklozen enkel te voet, met de fiets of bromfiets konden gaan solliciteren. We kunnen niet enerzijds grote inspanningen doen om het openbaar vervoer te verbeteren en basismobiliteit voor iedereen te creëren of onze infrastructuur aan te passen, als we er anderzijds van uit gaan dat werkzoekenden onmogelijk een afstand van enkele tientallen kilometers kunnen overbruggen.
Voor mensen die het moeilijk hebben om aansluiting te vinden met de reguliere arbeidsmarkt of helemaal niet geschikt zijn om daarin mee te draaien, is er de sociale economie. Door sommigen wordt er minimalistisch gedaan over het doorstromingsobjectief. Er wordt gezegd daar geen fetisj van te maken. Dat doen we ook niet. We hameren weliswaar op die doorstroming. Maar we brengen uiteraard ook de nodige nuances aan. Wie start met een achterstand op de arbeidsmarkt, kan die overbruggen, kan die niet overbruggen of kan die kleiner maken.
Het is duidelijk dat de doorstromingskansen van mensen in een beschutte werkplaatsen, die een volwaardig onderdeel worden van de sociale economie, zeer gering tot quasi nihil zijn. Maar in de sociale-economiebedrijven liggen die kaarten anders. Dankzij de verschillende instrumenten binnen de sociale economie kunnen we daar ook een gradatie van ervaring en van evolutie voor de werknemers mogelijk maken. De invoegbedrijven hebben een quasi maximale doorstroming of zouden die moeten hebben, terwijl die voor de sociale werkplaats veel lager is. Toch is het voor ons belangrijk dat de doorstroming binnen de sociale economie zelf mogelijk is, opdat de mensen die vorderingen maken er ook de vruchten van kunnen plukken. Ze kunnen dan ook evolueren binnen de sociale economie.
Mevrouw de minister, we zijn dan ook verheugd dat u tijdens de bespreking van de beleidsbrief voor Sociale Economie uw geloof hebt geuit in die doorstroomgedachte. We pleiten voor een goede opvolging zodat we aan de hand van de doorstromingsresultaten een indicatie krijgen van de meerwaarde van de sociale economie, die - terecht - een beroep kan doen op aanzienlijke financiële middelen.
Mevrouw de minister, een ander positief punt in de beleidsbrief is uw voornemen om, in overleg met de minister van Economie, maatregelen uit te werken om zelfstandig ondernemersschap te stimuleren. Ook mensen uit kansengroepen moeten de gelegenheid krijgen om te ondernemen. Dat geldt ook voor iedere andere werkzoekende. Het zal u uiteraard niet verbazen dat de VLD niet anders kan dan dat toejuichen.
Het verheugt ons natuurlijk dat de Vlaamse Regering eindelijk knopen heeft doorgehakt over de fiscale korting voor alle werkende Vlamingen. Hoe men het ook draait of keert, de centrale boodschap moet blijven dat wie werkt daar ook voor moet worden beloond.
De versterking van het Generatiepact met 20 miljoen euro kan de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen helpen opkrikken, ook al blijft het een second-bestoplossing zolang de regio niet zelf alle instrumenten voor het voeren van een eigen werkgelegenheidsbeleid in handen heeft. We hebben uiteraard gezien wat er gebeurd is met de Weerwerkpremie. Ze is op een complete mislukking uitgedraaid. Er werden slechts veertien premies toegekend.
Het werk is nog niet af. Het Generatiepact moet veel verder gaan dan de twee uitersten van onze arbeidsmarkt, namelijk de jongeren en de ouderen. Dat was ook al een eis van de vakbonden.
We willen daar heel graag aan tegemoetkomen door actief te werken aan een tweede Generatiepact ten gunste van de hardwerkende Vlaming tussen 25 en 55 jaar. We weten dat daarover af en toe lacherig wordt gedaan, maar wie eerlijk is, moet toegeven dat de spitsuurgeneratie of de sandwichgeneratie terechte behoeften heeft waarop we een antwoord moeten geven.
Dit betekent niet dat we kiezen voor de winnaars in onze samenleving. We willen komen tot gepaste maatregelen voor iedereen, want we zijn ervan overtuigd dat ons beleid zich moet richten tot een zo groot mogelijke doelgroep om een werkzaamheidsgraad van 70 percent te bereiken. Ons beleid moet mensen natuurlijk wel degelijk een job geven en ze niet wegleiden van de arbeidsmarkt.
Werk en Sociale Economie zijn meer dan ooit cruciale beleidsdomeinen om de vergrijzing te counteren, om onze welvaart voor de volgende jaren te kunnen verzekeren en om onze werkzaamheidsgraad op te drijven.
Met de beleidsbrieven die nu op tafel liggen, wordt volgens ons een goede aanzet gegeven. We zullen de documenten dan ook goedkeuren. (Applaus)
Mevrouw Temsamani heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, ministers, collega's, de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen evolueert positief. Toch blijven we ver verwijderd van de doelstellingen die we ons samen met de sociale partners hebben gesteld in het Pact van Vilvoorde en van de richtsnoeren die op Europees niveau zijn overeengekomen. Dit alles geldt in het bijzonder voor kansengroepen.
Meer werk is in Vlaanderen niet alleen een zaak van de VDAB en niet alleen een kwestie van een betere toeleiding en meer opleiding. Een voldoende werkzaamheid is de kern van onze economie. Daarom is het goed de begrotingen Werk, Economie en Sociale Economie samen vanuit dit oogpunt te bekijken.
In de begroting Werk wordt het duidelijk dat er extra inspanningen worden geleverd en dat als gevolg van eerdere afspraken in het komende begrotingsjaar een aantal uitgaven een eigen plaats krijgen binnen een coherent beleid in verband met werk en opleiding. Als fractie delen we de opvatting dat enkel structurele ingrepen die de aard van de Vlaamse arbeidsmarkt grondig veranderen, ook de meest schrijnende effecten ervan uit de wereld helpen. De sluitende aanpak binnen de werking van de VDAB vormt meer dan ooit de kern van het tewerkstellingsbeleid in Vlaanderen. Dit wordt geflankeerd door maatregelen zoals extra werkervaringsplaatsen en injecties voor de invoegeconomie. Ook de middelen waarin is voorzien voor de verdere uitbouw van de centra voor loopbaanbegeleiding zijn een onmisbare schakel in de sluitende aanpak. Het Herplaatsingsfonds wordt momenteel geëvalueerd. De toegenomen aandacht voor de kleine faillissementen stellen we in deze context bijzonder op prijs.
Minstens even belangrijk als de structurele aanpassingen binnen ons globale arbeidsmarktbeleid lijkt ons dat de blijvende achterstand van de kansengroepen binnen elke algemene beleidslijn wordt beantwoord met doelgroepgerichte specifieke acties. Het zijn als het ware inhaaloperaties. Indien we niets doen, dreigen we die achterstand te blijven meeslepen en een substantiële groep in onze samenleving los te laten, waardoor het effect van de weliswaar fundamentele en goede ingrepen minder duidelijk zal zijn.
Mijnheer Van Goethem, het gaat hier niet over positieve discriminatie. In mijn stad ligt de werkloosheid bij jonge laaggeschoolde allochtonen twee tot drie keer hoger dan de werkloosheid bij jonge laaggeschoolde autochtonen. Het is wel degelijk een handicap om laaggeschoold en allochtoon te zijn op onze arbeidsmarkt. Die drempels moeten worden weggewerkt.
Mevrouw Temsamani, ik wil de cijfers die u aanhaalt, best geloven. Ik neem aan dat ze juist zijn, maar is er een causaal verband tussen? Ik zoek naar de reden waarom. Neem van mij aan dat ik het net als u betreur dat die cijfers zo zijn, maar ik krijg geen sluitend antwoord op de vraag naar het waarom. Ik heb dezelfde vraag daarnet gesteld, maar er heeft niemand op gereageerd. Kunt u me verder helpen?
Het actieplan Jeugdwerkloosheid, nog deels binnen de werkbegroting van 2005 maar ook binnen de begroting Sociale Economie, is een goed voorbeeld van een gerichte actie. Ik hoop dan ook dat de lokale besturen hier massaal op zullen ingaan.
De bijkomende middelen voor inwerkingstrajecten en opleidingskansen voor personen van allochtone afkomst zijn en blijven nodig. Ook de toename van het aantal diversiteitsplannen binnen de ondernemingen en de hoopvolle ontwikkelingen in het kader van de nieuwe sectorconvenants, reflecteren zich in de begroting Werk. Zonder dat dit veel budgettaire implicaties heeft, ben ik verheugd over de nadruk op meetbare resultaten bij bijsturing van verscheidene projecten voor het verhogen van de arbeidskansen van allochtonen.
Naar de uitwerking van een substantiële Vlaamse tewerkstellingspremie voor oudere werklozen werd reeds verwezen in de algemene beschouwing door mevrouw Gennez. Om gericht te werken rond knelpuntvacatures worden de inspanningen voortgezet. Daarnaast moet de uitvoering van het decreet rond de erkenning van de elders verworven competenties, door de toekenning van titels van beroepsbekwaamheid, meer kansen geven, in het bijzonder aan kansengroepen en juist in de knelpuntberoepen. Volstaat dit? Doen we genoeg? Ik sluit me aan bij de opmerking van minister Vandenbroucke in de commissie dat de Vlaamse Regering misschien nog meer moet investeren in werkgelegenheid voor kansengroepen.
Ik ben verheugd over de toegenomen aandacht voor het ondernemen en het ondernemerschap als deel van het tewerkstellingsbeleid. Omgekeerd willen we ook het economische beleid van onze regering vooral vanuit de invalshoek van het werkgelegenheidsbeleid bekijken. Waar we zorgen voor meer economie, zorgen we in de eerste plaats voor meer werk: niet alleen omdat de Vlaamse bedrijven jobs creëren voor het merendeel van de werknemers, maar ook omdat de zelfstandige activiteit op zich in ons land nog heel wat groeipotentieel heeft.
We willen vooral waken over de goede balans tussen het accent op innovatie en het ondersteunen van de economische activiteit in de breedte. Zo staat de relatieve daling van het budget Economie in contrast met de sterke stijging van het budget van meer innovatieve, verwante beleidsdomeinen, zoals het wetenschapsbeleid. We moeten erop toezien dat de aandacht voor de kenniseconomie en innovatie, niet leidt tot verminderde aandacht voor de traditionelere economische sectoren. Het tewerkstellingsaandeel van de hoogtechnologische sectoren bedraagt slechts 5,7 procent en deze sectoren zorgen op zich slechts voor 7,8 procent van de toegevoegde waarde van de Vlaamse economie.
Binnen de regelingen van de Vlaamse Participatiemaatschappij vinden we een naar ons aanvoelen te grote focus op innovatie. De helft van de erkende risicokapitaalfondsen binnen ARKimedes staat in functie van hightechbedrijven. 75 miljoen euro van het Vlaams Innovatiefonds is enkel beschikbaar voor KMO's met innovatieve producten en/of diensten. Het Vlaams Waarborgfonds staat wel open voor meer traditionele KMO's, maar dit fonds werkt uitsluitend met privé-geld waarvoor de overheid zich borg stelt. Dit tekort aan risicokapitaal voor traditionele activiteit in het kader van de Vlaamse financieringsinstrumenten wordt volgens de minister gecompenseerd door het federale Participatiefonds. Of dit zo is en of deze steun effectief terechtkomt waar de Vlaamse incentives niet voldoen, is te veel wishful thinking.
Innovatie in hoogtechnologische economische activiteit zorgt ook voor afgeleide tewerkstelling voor wie niet in deze innovatieve sectoren aan de slag kan. Uiteraard kan innovatie renderen buiten de hoogtechnologische sector.
Een bakker kan op een andere manier bakken en daardoor kostenbesparend werken. Men kan misschien zelfs op een innovatieve manier een pint tappen. Het mag evenwel duidelijk zijn dat innovatie alleen niet zal volstaan om de kleine zelfstandige beroepsactiviteit levensvatbaar te houden. Het blijft dus even belangrijk om te investeren, te participeren en te ondersteunen in de medium- en laagtechnologische sectoren en in de 'gewone, kleine zelfstandigen' die samen een relatief zwaar gewicht in onze economie hebben.
In het Regeerakkoord zijn we overeengekomen dat fiscale incentives optimaal moeten worden aangewend. We mogen daarbij echter niet stellen dat fiscale incentives financiële ondersteuning volledig kunnen vervangen. Zeker voor opstartende bedrijven is het verschaffen van risicokapitaal vaak veel effectiever dan fiscale vrijstellingen. Het stimuleren van ondernemerschap en de zelfstandige beroepsactiviteit beperkt zich niet tot het uitdelen van geld alleen. In die zin ben ik bezorgd te moeten vaststellen dat het budget van de Ondernemerschapsportefeuille lager is dan het budget dat via de diverse chequemechanismen beschikbaar was.
In de Ondernemerschapsportefeuille wordt bijna het volledige budget van de opleidings- en adviescheques geïntegreerd, of 37,6 miljoen. Maar dat bedrag wordt niet geïndexeerd, terwijl de rest van de begroting wél wordt geïndexeerd.
De totale portefeuille bedraagt vandaag iets meer dan 47 miljoen euro, of 10 miljoen euro meer dan u stelt.
Voorts is het zo dat in het verleden 17 miljoen euro in de vorm van startercheques beschikbaar was. Dat bedrag wordt niet meer opgevist.
De positieve ervaringen met de opleidingscheques, zowel die voor werknemers uit de begroting Werk, als die voor werkgevers uit de begroting Economie, mogen niet verloren gaan. We moeten extra inspanningen leveren opdat iedereen deze cheques ook gebruikt en Mattheüseffecten worden vermeden. Meer in het algemeen vragen we meer middelen en meer aandacht voor ondernemers uit kansengroepen. Niet omdat wij pleiten voor een gesegregeerde of categoriale aanpak, maar wel omdat wij geloven dat de specifieke drempels die van bepaalde sociale groepen 'kansengroepen' maken, de inzet van specifieke maatregelen vereisen. Enkel zo wordt hun toeleiding naar reguliere economische ondersteuningsmaatregelen mogelijk.
Het idee van de Talentenbank uit het Regeerakkoord wordt door de minister vertaald in mentorship gekoppeld aan de vriendenlening. Ook voor het onderdeel mentorship vragen we ons af of dit niet teveel is voorbehouden voor high-profilebedrijven. Er moet meer aandacht gaan naar de begeleiding van de gewone zelfstandige: de bakker, de horeca-uitbater, de krantenwinkel, ook de kwalitatieve nachtwinkel en de telefoonwinkel. Welke plaats dat zal krijgen in maatregelen zoals de Ondernemerschapsportefeuille en andere moet de toekomst uitwijzen. De minister spreekt zich uit voor het stimuleren van buurtwinkels. Welke budgetten daarvoor worden uitgetrokken blijft echter onduidelijk.
De begroting Economie roept bij ons dus nog steeds veel vragen op. Heel even wil ik het nog hebben over de sociale economie. De cirkel werk-economie zou niet rond zijn zonder de groeiende bijdrage van de sociale economie. Ik wil benadrukken dat de sociale economie zoals die nu voort wordt uitgebouwd volledig in een geïntegreerd beleid over werk en economie past. De rol van de sociale economie bestaat erin om mensen op een duurzame wijze te herintegreren in de reguliere economie en mensen op te vangen die in de reguliere economie niet aan de slag kunnen. Het budget van de sociale economie stijgt verder, zoals is bepaald in de meerjarenbegroting. Op die manier worden de nodige middelen uigetrokken, terwijl het decretaal kader wordt verduidelijkt en uitgebreid. De klaverbladfinanciering die nu voor verschillende projecten wordt toegepast, geeft vorm aan de duurzame doelstellingen van die sector. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Loones heeft het woord.
Ik wens een paar minuten over toerisme te spreken. Ik heb met de heer Verstreken afgesproken om het niet over de kust te hebben, maar wel over het toerisme, het buitenlandbeleid en ontwikkelingssamenwerking. Het toerisme is een van de moeilijkste beleidsdomeinen. Ik wens er slechts een aspect van te belichten. Het domein heeft namelijk permanent te maken met andere beleidsdomeinen zoals Tewerkstelling, Onderwijs, Openbare Werken of Ruimtelijke Ordening.
In uw beleidsnota kwam er een prachtig antwoord op. Dat antwoord begint zich in het beleid te vertalen en wordt ook zichtbaar. Ik geef twee voorbeelden. Aan de gewestkust wordt nu de mogelijkheid geboden om een ecohofterrein in te planten, wat een meerwaarde voor het toerisme betekent. Dat kon dankzij de goede samenwerking met Ruimtelijke Ordening en Landbouw. Ik lees vandaag in de krant dat dit een doorbraak betekent voor het watertoerisme. Er komen grote investeringen in Nieuwpoort.
De beurs Vlaanderen Waterland komt er dankzij Openbare Werken. Het kustactieplan is gestart en staat goed op de sporen. We moeten op die weg voortgaan.
Ik heb slechts twee vragen over toerisme. Ik had graag gezien dat de minister van zijn passage op toerisme gebruik maakt om twee dingen te realiseren. De aanzet daartoe is gegeven in de beleidsbrief van dit jaar, de uitwerking van een langetermijnvisie voor het toerisme en van de nodige instrumenten. Ik ben zeer gelukkig dat er naast de SERV een raadgevend comité komt, ook bij het agentschap Toerisme Vlaanderen, dat erin moet slagen een langetermijnvisie te bepalen.
Een tweede punt betreft een zwak element in ons promotiebeleid, namelijk de merknamen. Ik kom dan op het terrein van het buitenlands beleid terecht. U hebt als minister voor Buitenlands Beleid in 2004 van de hele regering een coördinerende opdracht gekregen om voor Vlaanderen een kwaliteitsnaam, een corporate identity, te ontwerpen. Wij hebben met de commissie vorige week het Vlaams Huis in Parijs bezocht en hebben daar kunnen vaststellen hoe dringend er nood is contact op te nemen met de VLAM, de Landbouwraad, het FIT, Toerisme Vlaanderen en de Vlaamse vertegenwoordiging in het algemeen. De voorstelling van hun materiaal heeft aangetoond dat wij hopeloos verstrikt geraken. Naast Vlaamse groenten hebben we Belgisch vlees en het 'bière de l'abbaye' zonder merkbenaming. Er is werk aan de winkel. U hebt resultaat beloofd en we wachten met belangstelling de resultaten af.
Ik hoop dat het Vlaams-Europees verbindingsagentschap zo vlug mogelijk in werking treedt. Het is hoognodig. Ik wil ook een lans breken en, naast de aandachtgebieden die we al hebben, pleiten voor Suriname. Het land is intussen een van de Taaluniegebieden geworden. We laten Suriname nog veel te veel links liggen. Het wordt het onderwerp van een van mijn volgende interpellaties.
Op het vlak van ontwikkelingssamenwerking voert de minister een sterk beleid zonder veel middelen. Ik durf amper berekenen hoever we staan met onze 16 miljoen euro op een totaal budget van 20 miljard. In afwachting van een refederalisering krijgen we een eigen Vlaams agentschap, het VAIS. Er is ook een leefbare oplossing voor het VVOB uitgedokterd.
Wat de convenantwerking met de gemeenten betreft, lees ik vandaag dat er 14 nieuwe gemeenten zijn geselecteerd. De bekendmaking is vandaag gebeurd. Ik geloof sterk in de sensibiliseringsactie van naaste stedenbanden vanuit de sterke gemeenten. Het kaderdecreet ontwikkelingssamenwerking zit in de pijplijn. Het komt er binnenkort.
Ten slotte komen we bij de noodhulp.
We zijn erin geslaagd om, na het verhaal van eind vorig jaar, Vlaanderen op de kaart te zetten. Daarvoor wil ik u bedanken, mijnheer de minister. Ik hoop dat de actie voor Pakistan morgen een wereldsucces wordt. Ik hoop dat de sensibilisatie van de laatste dagen een vingerwijzing wordt voor diegenen die niet hebben durven deelnemen. Het is namelijk toch wel een ontgoocheling dat van de NGO's enkel het Rode Kruis Vlaanderen en Artsen Zonder Grenzen meedoen. Anderen hebben eigenlijk meer naar hun eigen belang gekeken dan naar het belang van het noodgebied. Ik hoop dat u hen met de media-actie van morgen en de respons van Vlaanderen te kijk kunt zetten.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, heren en dames ministers, beste collega's, eerst en vooral wil ik zeggen dat deze regering en haar minister van Economie tijdens het voorbije jaar heel wat werk hebben verzet op het vlak van de economie. Er werden een aantal doorbraken gerealiseerd en verschillende aandachtspunten en prioriteiten uit het regeerakkoord werden concreet aangepakt. Denken we maar aan het opstarten van verschillende financieringssystemen voor jonge KMO's via het aantrekken van risicokapitaal, aan de opstart van het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) per 1 januari en aan het beteugelen van de wildgroei aan diverse chequesystemen.
We hopen dat hetzelfde hoge tempo ook de volgende jaren wordt aangehouden. Het economische beleid kan en mag immers niet bij de pakken blijven zitten, maar moet voortdurend anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en zo Vlaanderen competitief en aantrekkelijk houden voor nieuwe investeringen.
Daarom is het van groot belang dat de Vlaamse Regering en wij allemaal de economische ontwikkelingen wereldwijd op de voet volgen en de positie van Vlaanderen in het oog houden. In de beleidsbrief, maar ook in de algemene toelichting bij de begroting, blijven we op dat vlak een beetje op onze honger zitten. Het zou gepast zijn dat de Vlaamse Regering naar aanleiding van de jaarlijkse begroting ook een degelijke analyse van de stand van zaken maakt. Daarbij moeten we Vlaanderen niet vergelijken met België of Wallonië en al evenmin met het Europa van de 15 of van de 25. Onze Vlaamse benchmarks moeten de absolute Europese topregio's zijn. Het mag ons immers niet aan ambitie ontbreken, wel integendeel: middelmatigheid mag niet in ons woordenboek staan. Een jaarlijkse stand van zaken, ook inzake de doelstellingen van het Pact van Vilvoorde, zou ons veel leren over de kracht van Vlaanderen en zijn economisch groeipotentieel. De minister-president heeft een dergelijke oefening aangekondigd in het kader van de Vlaamse Lissabonstrategie. Waarom kan dat niet gekoppeld worden aan de jaarlijkse voorbereiding en opstelling van de begroting?
Een transparant, ambitieus en daadkrachtig beleid durft immers concrete doelstellingen, zelfs kwantitatieve, formuleren. Het zou ons als parlementsleden in staat stellen om ook onze controletaak nog beter te kunnen uitvoeren en ons toestaan om meer voorstellen tot bijsturen, versnellen of afremmen uit te werken.
Een ander aandachtspunt is de aanvulling van het horizontale economische beleid met concrete verticale inspanningen door het lanceren van sectorale rondetafels. Een horizontaal beleid moet inderdaad het leidmotief zijn: laat de markt zijn werk doen en probeer het Vlaamse economische draagvlak via horizontale maatregelen, over alle sectoren heen, te versterken.
Mevrouw de minister, Vlaanderen mag echter niet aarzelen dat horizontale beleid te versterken, aan te vullen en te verfijnen via sectorale platformen, waar klemtonen kunnen worden gelegd en waar informatie kan worden uitgewisseld. Vlaanderen is niet groot, enige sectorspecialisatie moeten we aandurven. Gisteren nog, mevrouw de minister, hebben we samen aangevoeld hoe sterk dat wordt geapprecieerd in de betrokken sectoren en ook in de multinationale hoofdkwartieren.
Ik ben dan ook tevreden dat de minister op dit vlak recent initiatieven heeft genomen en plannen heeft aangekondigd.
Een derde punt betreft de start van het VLAO op 1 januari 2006. Deze toegangspoort tot de Vlaamse administratie is voor de bedrijven noodzakelijk. Het VLAO moet de bedrijven adequaat informeren en begeleiden. Op het terrein stellen we immers nog steeds een groot gebrek aan kennis over de verschillende overheidsmaatregelen vast. Het gaat hierbij niet enkel om economische maatregelen, maar ook om initiatieven met betrekking tot de arbeidsmarkt. De bedrijven hebben in eerste instantie absoluut eenvoudige en transparante maatregelen nodig. Deze maatregelen moeten natuurlijk ook aan de man worden gebracht. Vanuit dit opzicht verwelkomen we de specifieke rol die de minister aan de antennes van het VLAO heeft toevertrouwd. Deze antennes zullen de bedrijfsleiders informeren over het kluwen van van de federale en Vlaamse tewerkstellingsmaatregelen waar ze eventueel een beroep op kunnen doen. Een snelle aanpassing van de website www.ondernemen.be op basis van de nieuwe ondernemingsportefeuille zou in elk geval een stap in de goede richting zijn.
Een vierde punt betreft de creatie van industrieterreinen. De Vlaamse Regering wil 7.000 hectare aan nieuwe industrieterreinen creëren. Deze doelstelling is in het Vlaams regeerakkoord opgenomen. De minister moet proactief optreden. In het debat over het ruimtelijk beleid in Vlaanderen moet het departement Economie zich zeer actief opstellen. Ik wil me niet tot een pleidooi voor meer industriegronden beperken. Het is uiteraard van belang de bestaande terreinen zo efficiënt en zo duurzaam mogelijk in te richten. Verschillende projecten moeten hierop inspelen.
Mijn laatste punten vertrekken vanuit een lokale invalshoek. Het streekeconomisch instrumentarium is hervormd. Indien we dit instrumentarium kansen willen bieden, moeten we het wat tijd gunnen. De nieuwe structuren vragen rust. Heel wat lokale politici nemen enthousiast aan de vergaderingen deel en zetelen daar naast de doorgewinterde sociale partners. Het is noodzakelijk de voorzitters van de Resoc's goed op te leiden, te begeleiden en te vormen. We moeten hen de nodige ondersteuning bieden, want de goede werking van de Resoc's hangt van hen af.
De Vlaamse Regering trekt ongeveer 1 miljoen euro uit om de stads- en de plattelandswinkels te ondersteunen. Het is de bedoeling in dit verband een open oproep te lanceren. Ik vraag me af welke impact de daling van de EU-middelen voor de Vlaamse plattelandsontwikkeling op dit beleid heeft.
Ik wil afronden met een algemene opmerking. De huidige Vlaamse Regering is een investeringsregering, een regering die terecht voluit voor de versteviging van het economisch draagvlak van Vlaanderen gaat. De voorliggende begroting en de meerjarenbegroting bulken van de concrete projecten die deze strategische doelstelling moeten concretiseren en realiseren. De voorliggende begroting vormt een onderdeel van een samenhangend geheel en een schakel in een sterke ketting. De concrete projecten en de budgetten zijn voorhanden. Om dit dynamisch verhaal nog te versterken, moeten we elke Vlaming op een enthousiaste wijze bij het ambitieus project van de Vlaamse Regering betrekken. Enkel indien ze erin slaagt om de Vlaming warm te maken voor, te betrekken bij en te doen geloven in haar ambitieus verhaal, zal ze erin slagen haar inspanningen daadkrachtiger en efficiënter te maken. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Verstreken heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, ik wil het hier over toerisme hebben. In de bevoegde commissie hebben we het vaak over het kusttoerisme. De heer Loones en ikzelf zijn overeengekomen het vandaag niet over onze kust te hebben. Vlaanderen telt immers nog tal van andere toeristische plekken, zoals Brussel, de Kempen, de kunststeden of Limburg, die tijdens de commissievergaderingen ook regelmatig aan bod komen.
Ik zou de minister nogmaals willen vragen om in de toekomst meetbare gegevens aan zijn beleidsbrief toe te voegen. Zeker als het over toerisme gaat, zijn die cijfers nodig om het beleid te evalueren en eventueel bij te sturen.
De minister pleit voor een geïntegreerd evenementenbeleid. Dit is in mijn ogen noodzakelijk. Een meerjarenprogrammatie maakt hier deel van uit. Het budget voor de evenementen moet uit verschillende bronnen afkomstig zijn. De promotie speelt hierbij een belangrijke rol. Toerisme Vlaanderen is een belangrijke partner in het buitenland. We moeten nagaan hoe de evenementen kunnen worden gefinancierd.
Ook grondig overleg met de andere ministers is nodig. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de minister van Cultuur als het gaat over een project als de Week van de Smaak.
Mijnheer de minister, we zijn bijzonder tevreden dat u ook toeristische promotie wilt maken voor het rijke Vlaamse erfgoed. Onze fractie wenst te benadrukken dat het inhoudelijke beleid in handen moet blijven van de minister van Cultuur, maar dat er niet genoeg promotie kan worden gemaakt voor ons cultureel erfgoed, want het is onze belangrijkste toeristische attractie.
We vragen ook om de promotie in het buitenland goed op te volgen. Mijnheer de minister, u liet uitschijnen dat de Chinese markt belangrijk is. Zoals ook in de commissie werd gezegd, zijn de Chinese toeristen die naar hier komen veeleer geneigd om in Chinese hotels te overnachten. We mogen ons ook niet blindstaren op China. Er is een reisbeperking en Chinese reisbureaus moeten ook samenwerken met andere Europese reisbureaus. We hopen dat het project zal slagen, maar we zullen waakzaam blijven toezien.
Daarnaast moeten we vooral aandacht blijven besteden aan onze buurlanden. Ook tijdens het werkbezoek aan het Vlaams Huis in Parijs merkte de heer Loones dat op. Dit jaar is ook het aantal Spaanse toeristen fel toegenomen. Dat heeft zeker te maken met de rechtstreekse vluchten. Vlotte chartervluchten en cityvluchten zijn niet alleen belangrijk voor het outgoing toerisme, maar ook voor het incoming toerisme. Daarom is het belangrijk te praten met touroperators en de reissector, die trouwens ook de nodige knowhow hebben.
CD&V blijft ook aandringen op een volwaardig toerisme voor allen-beleid. De maatregelen die in het decreet werden vastgelegd, moeten prioritair worden uitgevoerd, dus een aanpassing van het decreet is niet noodzakelijk. Ik denk dan aan jeugdlogies en verbouwingssubsidies voor het volwassenentoerisme, want anders dreigt de sector op korte termijn te verdwijnen wegens infrastructuurproblemen.
Het Steunpunt Vakantieparticipatie levert goed werk, maar het kan nog beter worden uitgewerkt. Onze aandacht gaat dan vooral naar groepsvakanties, die een middel zijn om de drempel om met vakantie te gaan, te verlagen.
Mijnheer de minister, ook kindvriendelijkheid is belangrijk, en we zijn ook blij dat u kampeer- en plattelandstoerisme niet uit het oog verliest. We zijn ook blij dat de budgetten dit jaar werden verhoogd.
Over de verdeling van de marketingbudgetten is CD&V van mening dat meer geïnvesteerd moet worden in marketing in het buitenland. Hierop mag niet bespaard worden. Het incoming toerisme blijft belangrijker dan de binnenlandse promotie.
De subsidies in het kader van het decreet Toerisme voor Allen zijn misschien iets te veel op jeugd gericht. Wat met de middenleeftijd, gepensioneerden en bijzondere doelgroepen als langdurig zieken?
Ook de inspraak van lokale en provinciale besturen moet opnieuw mogelijk worden bij de subsidiëring van toeristische infrastructuur door Toerisme Vlaanderen.
Toerisme is niet alleen ontspanning, het is vooral economie en ondernemen. Het is een groeisector, die dit jaar instaat voor 5,6 percent van de werkgelegenheid. We hopen dat ook de regering het groeiende belang hiervan inziet. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Moerman heeft het woord.
Mevrouw Temsamani, het is niet zo dat het budget voor economie daalt. Voor wat betreft het Hermesfonds is het een budget bij constant beleid.
De door u vermelde cijfers over de ondernemerschapsportefeuille kloppen niet. Het totale bedrag is wel degelijk 47.150.000 euro, dat is meer dan de optelsom van de vroegere instrumenten opleidings- en adviescheque. Voor de afgeschafte instrumenten werden de aanwezige saldi herrekend en geïntegreerd in de ondernemerschapsportefeuille. Het bedrag ligt dus zelfs hoger dan het initieel vastgelegde bedrag van 41.750.000 euro.
Ik blijf herhalen dat het net de bedoeling is om ons meer te focussen op de KMO's. Terwijl vroeger ook de grotere bedrijven een beroep konden doen op de cheques, kan dat nu niet meer, net om de micro-ondernemingen en de KMO's de kans te geven om daar een beroep op te doen.
U had het over de fiscale incentives tegenover het verstrekken van risicokapitaal. Het is niet het ene of het andere: we stimuleren de creatie van risicokapitaalinstrumenten door diegenen die ze verschaffen, fiscale stimuli te geven. Ik denk aan ARKimedes en de Vriendenlening. Men wordt fiscaal gestimuleerd om zijn kapitaal in te brengen, hetzij in een fonds, namelijk ARKimedes, hetzij het zelf ter beschikking te stellen aan een startende ondernemer. De twee zijn niet tegengesteld, maar complementair uitgewerkt.
Er was inderdaad een zeer negatief advies van de Inspectie van Financiën over de Talentenbank. We hebben het element mentorschap in de ondernemerschapsportefeuille gestopt alsook de Vriendenlening voor wat betreft het financiële onderdeel, om dit instrument te vervangen.
Mijnheer Van den Heuvel, we hebben het in de commissie al gehad over de wereldwijde trends. Van iemand die in een vorig leven actief was in het Planbureau, begrijp ik de opmerking. De constante toetsing aan het Pact van Vilvoorde en de daarin vervatte indicatoren moeten we eens goed bekijken. Er zit veel meer in dan de cijfers van Economie. We moeten nagaan op welke manier we dat in onze administratie, met het instrumentarium van mensen en middelen, kunnen doen. Ik ben zeker bereid dit na te gaan.
Ik kom tot het horizontaal versus verticaal beleid. Er zijn een hoop sectorale inspanningen geleverd. De rondetafelconferentie voor de automobielsector was er een van. Recent werd het platform Life Sciences opgestart waar ook de farmaceutische sector in betrokken is. Over anderhalve maand starten we de rondetafelconferentie chemie op. De automobiel- en chemiesectoren ervaren een zekere druk. U hebt gelijk: dit is de uitgelezen manier om de mensen uit de sector samen te brengen met de overheid, met alle instrumenten die de overheid ter beschikking stelt, met de beroepsorganisaties en zelfs met de sociale partners.
Wat betreft de industrieterreinen hebben we net bij de monitoring door de administratie het accent verlegd van knelpuntterreinen, waarvan de meeste trouwens zijn opgelost, naar de reyclage van reeds gebruikte terreinen.
Inzake de buurtwinkels bestaat een open call in concertatie met de minister-president voor wat betreft het plattelandsaspect. De vraag over de invloed van de goedgekeurde Europese begroting van Plattelandsontwikkeling moet u aan minister-president Leterme stellen.
Minister Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Loones en mijnheer Verstreken, het moet voor jullie beiden een daad van onthechting zijn om eens niet over de kust te spreken en het niettemin over toerisme te hebben. Ik feliciteer en dank u daarvoor.
Mijnheer Loones, met betrekking tot toerisme en advies, zal niet alleen het adviescomité, maar vooral de strategische adviesraad belangrijk zijn bij het beleid. De merknaam is uiteraard bijzonder belangrijk. U hebt het samen met de hele commissie kunnen constateren in Parijs. Daarom is het ook goed dat we nu één beleidsdomein Buitenland hebben waar minister Moerman en ikzelf al een prefiguratie hebben van de toekomstige beleidsraad waarin we een synergie ontwikkelen. We hebben de bedoeling in de loop van dit jaar te komen tot een 'corporate identity', namelijk één merknaam, zodat de diverse actoren in het buitenland zich op een eenduidige manier kunnen profileren met het kwaliteitsmerk Vlaanderen.
Het VEVA, het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap, komt er heel zeker, ik hoop in het eerste kwartaal van volgend jaar. De sectoren reageren heel enthousiast. Ik neem aan dat we naar een vorm van PPS kunnen gaan waarbij er een inbreng zal zijn vanuit de economische en wetenschappelijke sectoren, met inbreng van personeel en middelen.
Het VEVA zal een zeer sterke proactieve rol kunnen spelen in dat Vlaams-Europees beleid, dat trouwens bijzonder belangrijk wordt en een rode draad vormt in het beleid van deze regering.
Mijnheer Verstreken, u hebt terecht gezegd dat we een tekort hebben aan meetbare gegevens. Dat is een terugkerend zeer. U kent de problematiek van het Nationaal Instituut voor de Statistiek. Jammer genoeg kan ik daar zelf niet bijsturen. Er is een kleine kentering, maar onvoldoende. We moeten accuraat kunnen zijn en kort op de bal kunnen spelen. Daarvoor hebben we cijfers nodig van het laatste jaar. We maken daar werk van door het ontwikkelen van twee andere instrumenten: de barometer en de satellietrekeningen. Daarmee kunnen we net als andere landen onmiddellijk na het paasweekend zeggen of het een goed weekend was of niet, en er dan ook lessen uit trekken.
Ook over evenementen hebt u gelijk. Bij mijn bezoek aan Barcelona is gebleken dat onze buitenlandkantoren vragende partij zijn om cultuur en erfgoed meer te betrekken bij de buitenlandpromotie. Die verloopt overigens in onze kantoren over het algemeen heel goed. Inderdaad wordt, bijvoorbeeld voor Spanje, altijd weer aangetoond dat er een directe relatie is tussen de werking van het kantoor en de instroom van toeristen. Elke toerist vraagt een veelheid van belevenissen en we moeten inderdaad een verband kunnen leggen met het culturele aanbod. Daarom is het goed dat er op binnenlands niveau samengewerkt zal worden tussen de Productdatabank Toerisme en de Cultuurdatabank. Op buitenlands niveau moet dat evenzeer kunnen.
Het aantrekken van buitenlandse vluchten is bijzonder belangrijk. Ik heb een samenwerkingsakkoord gesloten met BIAC voor drie jaar, precies om die buitenlandse markten samen te bewerken en om te streven naar het aantrekken van nieuwe rechtstreekse lijnverbindingen. Dat resulteert immers in meer toeristen uit bepaalde landen.
U hebt terecht gezegd dat toerisme economie is. Dat is dan ook het motief van mijn beleid. Toerisme is een groeier inzake tewerkstelling. 5,6 percent van de Vlaamse tewerkstelling zit in het toerisme in de enge zin. Dat is dus niet de horeca, maar alles wat rechtstreeks verband houdt met het toerisme. Het groeit ook nog. Het is een sector met heel veel kortgeschoolden. Naarmate we erin slagen meer toeristen aan te trekken, kunnen we bijdragen tot de groei van de economie. Daarom ook willen we nieuwe markten exploreren, ver maar ook dichtbij. Het is een niet-delokaliseerbare sector. Ik ben blij dat u dat draagvlak mee onderschrijft.
De meerjarenbegroting voorziet in een stijging van de kredieten, waardoor we er, bij ongewijzigde buitenlandse omstandigheden, in moeten kunnen slagen de sector nog meer te doen groeien. Ik dank u beiden voor uw belangstelling daarvoor. (Applaus bij CD&V en de N-VA)
Aan de orde is de bespreking van de begroting Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en Bestuurlijke Hervormingen, Decreetsevaluatie, Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering, Gelijke Kansen, Brussel en de Vlaamse Rand.
De heer Verreycken heeft het woord.
Dames en heren, na de laatste verkiezingen werd gedurende korte tijd begrepen dat het vreemdelingenprobleem in ons land geen probleem is als een ander en dat er dringend werk moet worden gemaakt van een andere aanpak. Vooral de VLD heeft bij het begin van deze regeringsperiode harde taal gesproken. Het moest gedaan zijn met het knuffelbeleid. Er zou een kordaat beleid worden gevoerd, zonder taboes.
Vandaag zijn we anderhalf jaar verder, en we kunnen alleen maar vaststellen dat er weinig of niets veranderd is. Het inburgeringsbeleid is mislukt en het knuffelbeleid wordt onder de nieuwe naam 'diversiteitsbeleid' gewoon voortgezet.
Elk inburgeringsbeleid is dweilen met de kraan open, als niet tegelijkertijd de instroom van nieuwe vreemdelingen aan banden wordt gelegd. In de beleidsbrief 2006 staat enkel dat er overleg moet zijn met de federale regering over essentiële zaken als gezinshereniging, asiel en de snel-Belgwet, maar we vrezen dat we op dat vlak met een vrijblijvend overleg geen vorderingen zullen maken.
Vreemd was de aankondiging van de minister op de voorpagina van een krant dat hij ervoor wil zorgen dat de nieuwkomers zelf een deel van de inburgering betalen. Ik herhaal graag mijn vraag die in de commissie niet werd beantwoord. De bepaling dat een inburgeraar zelf een deel van de kosten moet betalen, staat al sinds 2002 in het decreet. Mijn vraag luidt dan ook: wanneer zult u een ministerieel besluit voorleggen om die bepaling van het decreet uit te voeren?
De beleidsbrief geeft in een tweede deel onder de titel 'diversiteit', de volledige steun aan de integratiesector - die nu diversiteitssector wil heten. Dat komt neer op nog meer knuffelbeleid, op nog meer van hetzelfde en precies dat is wat we in dit land niet meer nodig hebben. De integratiesector - die nu diversiteitssector wil heten -, wil allochtonen verankeren in hun anders zijn.
Ik heb met veel interesse geluisterd naar de heer Lauwers. Hij bevestigde namens zijn fractie dat hij pleit voor: 'een beleid dat de groepen als groepen behoudt'. Dat is de socialistische visie, maar die staat volledig haaks op het zogenaamde inburgeringsbeleid dat deze regering meent te willen voeren. Het gaat niet om enerzijds in te burgeren en om anderzijds de groepen te behouden als groep.
Toen de minister gevraagd werd waarom het toch allemaal zo lang duurt in dit beleidsdomein, wanneer de aanpassingen aan het decreet nu eindelijk klaar zullen zijn, antwoordde hij dat hij maar een tiental mensen ter beschikking heeft. Dat is juist, in de zin dat de minister zelf maar een beperkt aantal medewerkers heeft, maar het is ook onjuist, in de zin dat de minister politiek verantwoordelijk is voor honderden mensen die werken in de drukgesubsidieerde integratie- of diversiteitssector.
Het probleem is natuurlijk dat die mensen niet bezig zijn met inburgering, maar met vreemdelingen knuffelen. Ik geef u een voorbeeld hiervan, want de heer De Wever is niet de enige die af en toe spreekt met mensen die in een onthaalbureau werken. Concreet betekent het dat de verplichting die Vlaanderen oplegt om een cursus maatschappelijke oriëntatie te volgen, op het terrein wordt omgevormd tot het volgen van een les waarbij een gesluierde vrouw in het Arabisch aan nieuw aangekomen Marokkaanse mannen uitlegt hoe ze zich zo snel mogelijk moeten aanmelden voor een OCMW-uitkering, een werkloosheidsvergoeding of een sociale woning. Dat houdt maatschappelijke oriëntatie in Vlaanderen in. Zo worden de lessen in de praktijk gebracht, onder meer in het provinciaal centrum van Antwerpen. Van zo'n inburgering zie ik echt de meerwaarde niet in. Bovendien bleek uit de doorlichting dat de kostprijs ervan exorbitant hoog is: 5000 tot 9000 euro per traject.
Toen de minister aantrad, kondigde hij aan dat hij een beleid zou willen voeren zonder taboes. Dat biedt me de mogelijkheid om een zijsprong te maken naar het andere beleidsdomein, dat van de sociale huisvesting. Laat me duidelijk bevestigen dat wonen en sociale huisvesting voor het Vlaams Belang van groot belang zijn. We steunen volledig de stelling dat de Vlaamse Gemeenschap ervoor moet zorgen dat ook de minst vermogende leden kunnen beschikken over een deftig dak boven hun hoofd.
Wij staan dus positief tegenover de sector, tegenover meer investeringen in sociale woningen en tegenover initiatieven zoals het kooprecht voor de sociale huurder. Het gaat echter niet goed met de sector, enerzijds vanwege de steeds slechtere financiële toestand van een aantal huisvestingsmaatschappijen en anderzijds wegens de achteruitgang van de leefbaarheid in een aantal sociale complexen. In beide gevallen moet men, als men de zaak inderdaad zonder taboes wil onderzoeken, durven zeggen dat ook dat samenhangt met de ongecontroleerde en massale toestroom van nieuwe vreemdelingen in onze sociale huisvesting.
Het was Bob Cools - toch geen lid van het Vlaams Belang - die in de commissie kwam vertellen dat er huisvestingsmaatschappijen in het Antwerpse zijn die verplicht zijn om tot 65 percent van de nieuwe toewijzingen te doen aan allochtonen. Het gevolg is het kapseizen van de leefbaarheid van de complexen en de uittocht van Vlamingen die in dat soort complexen geen sociale woning meer willen betrekken.
Daarover ondervraagd, zegt de minister dat hij geen cijfers wil inzamelen, want cijfers over het aantal allochtonen in de sociale huisvesting kunnen volgens hem onmogelijk relevant zijn voor het beleid. Ik begrijp niet dat sp.a-ministers heel actief gebruik maken van cijfers over de aanwezigheid van allochtonen in het onderwijs en in de werkloosheid om projecten te bepleiten, maar dat een VLD-minister niet durft over te gaan tot het verzamelen van duidelijke, heldere en transparante cijfers op basis waarvan we een debat kunnen voeren over de problemen in de sociale huisvesting.
Ik betreur dat u op dat vlak het politiek correcte denken blijft onderschrijven.
Dames en heren, een tussenkomst over dit beleidsdomein zou onvolledig zijn zonder het te hebben over de islam. Zoals u weet, heeft deze regering het licht op groen gezet voor het onzalige plan om subsidies te geven aan moskeeën. Deze operatie zal een bijkomende negatieve impact hebben op het inburgeringsbeleid, aangezien nogal wat van deze moskeeën haat prediken tegen Europa, en dus het verzet prediken tegen elke vorm van inburgering.
Uit de besprekingen is gebleken dat de zogenaamde waarborgen die de Vlaamse Regering heeft ingebouwd, een lege doos zijn. De imam moet alleen een formulier ondertekenen, en dat is het dan; er is geen controle ingeschreven. Zo weten we dat de sanctie, het verlies van subsidies, uiteraard nooit zal worden toegepast. Laat het dus duidelijk zijn dat voor ons de erkenning van moskeeën, gevolgd door subsidiëring met Vlaams belastinggeld, altijd onaanvaardbaar is en blijft.
Mijnheer de minister, u weet dat ik er geen probleem mee heb erg kritisch te zijn voor uw beleid, maar het wordt voor mij steeds duidelijker dat uw beleid ook systematisch ondermijnd wordt door sp.a. Het meest flagrante voorbeeld was de voorwaarde van de taalkennis als voorwaarde om een sociale woning te bekomen. U kondigde terecht aan dat u de taalkennis van het Nederlands zou eisen voor de toegang tot een sociale woning. Zoals u dat doorgaans doet, deed u dat op de voorpagina van een nationale krant. Meteen stuurde sp.a zijn vertegenwoordigers naar onze commissie, om te zeggen dat dit onaanvaardbaar was.
Dan is er een maandenlange stilte gevolgd. Blijkbaar heeft het meerderheidsoverleg dan zijn werk gedaan, want nu ligt er een geamputeerde versie voor, waarin de vereiste van taalkennis vervangen is door een 'taalbereidheid' zonder enige controle. U mag dus de stoere aankondigingen doen op de voorpagina van de krant, maar vervolgens worden de maatregelen achter de schermen door sp.a onschadelijk gemaakt.
Dé vraag in 2006 is dus niet, mijnheer de minister, of u erin slaagt om aankondigingen te doen op de voorpagina van een krant. U hebt bewezen dat u daar bijzonder bekwaam in bent. Dé vraag in 2006 wordt hoeveel van uw stoere aankondigingen u ongeschonden voorbij de sp.a- sabotage tot in dit Vlaams Parlement zult krijgen. Want voorlopig, mijnheer de minister, is het woord van mevrouw Berx volkomen waar: er wordt heel veel gekakeld, maar er worden erg weinig eieren gelegd. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Minister Keulen heeft het woord.
Een reactie is hier op zijn minst op zijn plaats. Als er één duidelijke scheidingslijn is tussen het parlement en de fractie van de heer Verreycken, dan is het toch wel op deze domeinen. In zijn toespraak van tien minuten heeft hij dat een volle tien minuten bewezen.
Wij vertrekken voor de inburgering nog altijd van de emancipatorische gedachte. We willen ervoor zorgen dat mensen die hier wettelijk verblijven - want daarmee werken wij - en die gekozen hebben om hier een toekomst uit te bouwen, en onze taal niet kennen, aan de actieve kant geraken van de samenleving. Daarom doet de overheid die inspanning op het vlak van taal en maatschappelijke oriëntatie en werkgelegenheid. Tezelfdertijd spreken we die mensen aan op hun eigen verantwoordelijkheid. Het klopt niet dat wij de allochtoon als een slachtoffer zien, nee, we zien hem als een handelingsbekwaam individu dat kan worden aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheden, mits hij faire kansen krijgt.
De doelgroep zelf staat daar vandaag open voor. Dat bewijzen de cijfers. U hoort dat niet graag, maar momenteel volgen 60.000 allochtonen NT2. Daarvan zijn er 3500 verplicht aanwezig, 56.500 doen dat op vrijwillige basis. Zij beseffen terdege dat het in hun eigen belang is om hier in Vlaanderen aan de bak te komen en een toekomst uit te bouwen, samen met hun kinderen en hun dierbaren. Ik geef geen cijfers over de etnie van de kandidaat-huurders voor een sociale woning omdat ik respect heb voor de wetgeving.
In de socialehuisvesting bepalen de criteria woonbehoefte, rondkomen met een bescheiden inkomen en de volgorde van inschrijving wie in aanmerking komt. De woonbehoefte is doorslaggevend, niet de origine of de stamboom. Daarover is de wetgeving duidelijk.
Over het leren van het Nederlands probeert u altijd amok te maken, mijnheer Verreycken. Ik heb altijd hetzelfde verteld over de aangepaste wooncode. Het is een element om de leefbaarheid te vergroten, niet om mensen uit te sluiten. Er is een duidelijke scheidingslijn tussen uw fractie en de rest van het parlement. We proberen samen met de sector van de socialehuisvesting meer samenhang te creëren in de appartementsgebouwen en de sociale wijken, zodat de mensen niet naast elkaar maar samen leven. Op die basis kunnen ze met het Nederlands dat ze leren ook sociaal en professioneel functioneren. Daarom doen we ook geen tests, maar is de aanwezigheid verplicht. Het is een inspanningsverbintenis gericht op meer leefbaarheid in die wijken.
De heer Verfaillie heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het afgelopen jaar was voor de Vlaamse gemeenten en provincies van uitzonderlijk belang. Het stond immers in het teken van de uitwerking van een nieuwe basisregelgeving voor de lokale en regionale besturen. De oude gemeente- en provinciewet werden vervangen door een nieuw gemeente- en provinciedecreet. De nieuwe gemeente- en provinciebesturen die na de verkiezingen van oktober 2006 zullen aantreden, zullen kunnen beschikken over een regelgeving die hen de nodige vrijheid zal geven om het eigen beleid vorm te geven. Die modernisering van de basiswetgeving voor gemeenten en provincies stelt een aangepast werkkader ter beschikking dat de mogelijkheid biedt om op een soepele manier op de lokale en provinciale behoeften in te spelen.
De nieuwe basisregelgeving wordt immers niet gekenmerkt door begrippen als verplichten en moeten, maar wel door kunnen. Het is geen regelgeving die dingen oplegt, maar wel mogelijkheden schept, waar de besturen naar eigen inzicht al dan niet gebruik van kunnen maken. Dat is ontzettend belangrijk. Het toont immers aan dat het respect voor de lokale autonomie, het vertrouwen in de verantwoordelijkheidszin en het beoordelingsvermogen van de lokale mandatarissen, wordt verankerd in de regelgeving. Het komt er nu op aan de geest van beide decreten resoluut door te trekken in de uitvoeringsbesluiten.
Ook die moeten uitgaan van respect voor de lokale autonomie en mogen in geen geval worden gebruikt als een soort van achterpoort waarlangs de greep van het centrale gezag over de lokale besturen terug wordt versterkt. CD&V zal erop toezien dat het niet gebeurt en vertrouwt erop dat de minister alles in het werk stelt opdat de geest van vertrouwen en autonomie niet wordt ondergraven.
Mijn bekommernis voor het respect voor de gemeentelijke autonomie brengt me bij het zogenaamde fiscale pact en de afschaffing van wat pestbelastingen worden genoemd. De beleidsbrief heeft het in dat verband over het sluiten van een fiscaal pact tussen Vlaanderen en de gemeenten met het oog op een bedrijfsvriendelijker klimaat. In 2006 zal daartoe het startschot worden gegeven.
Op zich is daar natuurlijk wel iets voor te zeggen. Het creëren van werkgelegenheid en economische activiteit moet worden aangemoedigd en niet bestraft of bezwaard met belastingen of heffingen. Het probleem is dat het natuurlijk helemaal niet zo eenvoudig is om te bepalen wat al dan niet een pestbelasting is. Voor zowat elke belasting die een gemeente heft, zijn er wel argumenten pro en contra. Het blijft echter de vraag wanneer een bepaalde belasting een bedrijfsonvriendelijke belasting is en wanneer niet.
Ook rijst er een probleem inzake mogelijke compensaties. Zullen gemeenten een compensatie krijgen om een bepaalde belasting af te schaffen en blijven de gemeenten die nooit dergelijke belastingen hebben ingevoerd, zoals Veurne, in de kou staan? Dit zal een zeer moeilijke discussie worden, onder meer omdat ze fundamenteel ingrijpt in de gemeentelijke autonomie. Het is mijns inziens nog altijd de gemeente zelf die het lokaal fiscaal beleid moet uitstippelen en het zijn de lokale mandatarissen die voor de keuzes die zij maken verantwoording moeten afleggen aan de bevolking. De idee dat een hogere overheid zal bepalen wat wel en wat niet mag worden belast, is in ieder geval een beknotting van de gemeentelijke autonomie.
Een andere belangrijke doelstelling voor het komende jaar betreft de vermindering van de planlasten en de administratieve procedures. De minister heeft terzake twee decretale initiatieven in het vooruitzicht gesteld. CD&V wil het grote belang daarvan beklemtonen. Mijn fractie dringt erop aan om tot een werkbare planning te komen, een planning die ten goede komt aan de gemeentelijke beleidsvoering en waar de gemeenten zelf dan ook het nut van inzien.
De evolutie van de laatste jaren heeft ertoe geleid dat het maken van de plannen belangrijker is geworden dan de uittekening van het beleid en de gevolgen ervan. Het gevolg daarvan is dat het draagvlak voor deze planningsverrichtingen bij de lokale besturen zowat onbestaande is geworden. Wij dringen er bij de minister op aan om deze aangelegenheid boven aan de agenda van volgend jaar te plaatsen. Het verminderen van de planlasten moet de gemeenten immers ook de mogelijkheid bieden om kostenbesparend te werken en meer energie te besteden aan die zaken die het lokale beleid onmiddellijk ten goede komen.
Een ander belangrijk punt is de in de beleidsbrief aangekondigde evaluatie van het decreet op de intergemeentelijke samenwerking. Wij hebben tijdens de commissiebesprekingen al beklemtoond dat we niet de grootste supporters zijn van dit decreet. We staan nog altijd achter de kritiek die wij bij de totstandkoming ervan hebben geleverd.
Intussen is het decreet in werking getreden en worden de gemeenten geconfronteerd met de concrete gevolgen ervan. Uit de praktijk blijkt dat het decreet een zeer sturend instrument is. Oorspronkelijk was het de bedoeling om de uitvoering van bepaalde activiteiten op een soepeler manier te laten gebeuren. Dat is in de praktijk echter niet het geval. Ik verwijs naar de rapporteringsverplichtingen, het veelvuldig aanstellen van de afgevaardigden, de cumulatiebeperkingen, enzovoort. Wij kijken dan ook uit naar de evaluatie van dit decreet.
Ik wil ook de noodzaak beklemtonen van instrumenten die de interbestuurlijke samenwerking regelen en mogelijk maken. Het regeerakkoord is wat dat betreft duidelijk: 'Het is cruciaal dat gemeenten, provincies en de Vlaamse overheid interbestuurlijk samenwerken met het oog op een effectievere, snellere en meer klantgerichte dienstverlening, zodat de termijnen voor besluitvorming - toekenning van vergunningen en tegemoetkomingen - drastisch worden verkort en de kwaliteit van de besluitvorming verbetert.'
CD&V is ervan overtuigd dat een degelijk uitgewerkte interbestuurlijke samenwerking een belangrijk instrument kan worden. Het moet mogelijk zijn ruime samenwerkingsverbanden tot stand te brengen waar de verschillende bestuursniveaus elkaar kunnen vinden om oplossingen voor grote en kleinere maatschappelijke problemen uit te werken.
Mijnheer de minister, er wacht ons nog een uiterst belangrijke uitdaging. Wij moeten met zeer bekwame spoed de wijzigingen van de kieswetgeving afwerken. In zowat elke gemeente en provincie zijn de voorbereidingen voor de komende verkiezingen volop aan de gang en de regelgeving moet kwalitatief van een hoogstaand niveau zijn. We kunnen ons in dezen geen onduidelijkheden veroorloven. De afgelopen weken verschenen er regelmatig persberichten met titels zoals 'Lokale verkiezingen worden een soepje', 'Tien maanden voor de gemeenteraadsverkiezingen is er nog geen decreet dat de spelregels vastlegt', enzovoort.
De krachtlijnen van deze wijzigingen zijn inderdaad al geruime tijd bekend, maar ze moeten ook in een duidelijke en sluitende regelgeving worden gegoten. We moeten er met ons allen de volgende weken voor zorgen dat de werkzaamheden dienaangaande kunnen worden gefinaliseerd én dat de doemdenkers die chaos voorspellen bij de komende verkiezingen in het ongelijk worden gesteld. (Opmerkingen van de heer Joris Van Hauthem)
Mijnheer de minister, ik wil eindigen met een aantal bedenkingen over de toestand van de gemeentelijke financiën. Er is ten eerste het Gemeentefonds. Via dat fonds zal het komende jaar meer dan 1,7 miljard euro over de gemeenten worden verdeeld. Daarnaast was er de beursgang van Telenet en de verkoop van de Electrabelaandelen. Men zou bijgevolg kunnen stellen dat 2005 op financieel vlak geen slecht jaar was voor de gemeenten.
Waakzaamheid blijft echter geboden. Heel wat gemeenten blijven het moeilijk hebben om het hoofd boven water te houden. Dexia wijst op een aantal toekomstige uitdagingen, zoals de herziening van de financiering van de politiezones, de hervorming van de brandweer, de mogelijke stijging van de pensioenlasten, enzovoort.
De Vlaamse minister is natuurlijk niet altijd verantwoordelijk voor al deze zaken, maar hij is wel de eerste advocaat van de Vlaamse gemeenten om hun belangen te verdedigen. Wij rekenen er dan ook op dat hij alles in het werk zal stellen om de gezondheid van de gemeentelijke financiën te garanderen. (Applaus bij CD&V)
De heer De Meulemeester heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, dames en heren ministers, geachte collega's, ik wens nogmaals de nadruk te leggen op het belang van de administratieve vereenvoudiging. Het gaat hier misschien over een veeleer technische, maar niettemin nuttige discussie. Sinds jaren merken we een zekere juridisering van de samenleving. De inbreng van de overheid wordt steeds groter, waardoor ook de wetgeving blijft toenemen. Een belangrijk gevolg van deze toename is dat er met betrekking tot de wetgeving en de toepassing ervan allerlei klachten ontstaan. Die klachten handelen enerzijds over de grote hoeveelheid aan normen, waardoor zowel burgers als ondernemingen het bos door de bomen niet meer zien, en anderzijds over de soms povere kwaliteit van de genomen beslissingen.
Deze twee vaststellingen hebben natuurlijk een negatieve weerslag op de kwaliteit van onze democratische rechtsstaat. De effecten zijn onder meer een gebrek aan kenbaarheid van ons recht, de ontoegankelijkheid van datzelfde recht, een vervaging van de normen, enzovoort. De VLD wil dan ook al geruime tijd een bijdrage leveren in dit debat en een oplossing proberen te vinden voor de beschreven problematiek. De situatie zoals die tot voor enkele jaren bestond, werkte als een sluipend gif. Indien er geen verbetering was opgetreden, had dit kunnen leiden tot een zekere verzuring van de burger met een verdere vervreemding van de politiek als gevolg. Het tegengaan van deze evolutie was dan ook noodzakelijk.
Het is verder wetenschappelijk bewezen dat het bestuurlijk beleid van de overheid ook zijn stempel drukt op de concurrentiepositie van ondernemingen in de Europese Unie. Hoe beter dat beleid, hoe meer concurrentiekracht er kan worden verwacht. De afgelopen jaren zagen we dan ook een bekommernis om de verminderde kwaliteit van de wetgeving in de ruime zin van het woord te verbeteren. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de regeerakkoorden van zowel de Vlaamse als de federale regering. Deze ideeën vinden we trouwens niet alleen in België terug. Ook andere landen hebben al stappen ondernomen of zijn van plan om stappen te zetten en deze problematiek aan te pakken. Zelfs op Europees niveau is al overleg gepleegd over deze materie.
De VLD wil pleiten voor het in acht nemen van een aantal algemene beginselen, zoals de terughoudendheid in verband met regelgeving, de verhoging van de regelgevingskwaliteit, het afstemmen van de regelgeving op maatschappelijke ontwikkelingen en economische wetmatigheden en ten slotte de vermindering van de administratieve lasten die uit de regelgeving voortspruiten. We kunnen als partij alleen maar verheugd zijn dat de verschillende regeringen in ons land deze bekommernis delen.
Het vereenvoudigen van wetgeving of van administratieve lasten hoeft al bij al geen theoretisch discours te blijven. Verschillende voordelen kunnen worden vermeld. Ik haal er een enkele aan ter illustratie.
Er is een recente studie van het Federaal Planbureau. Het FPB heeft in de jaren 2000, 2002 en 2004 een aantal enquêtes gehouden en een duizendtal ondernemingen en zelfstandigen gevraagd om de administratieve lastendaling te beoordelen. Uit het dit jaar verschenen verslag blijkt dat de administratieve lasten van ondernemingen in 2002 nog 3,43 percent van het BBP bedroegen. In 2004 was dit cijfer gedaald tot 2,57 percent. In absolute cijfers betekent dit een besparing van maar liefst 1,7 miljard euro. Deze cijfers tonen aan dat de strijd tegen de administratieve rompslomp op federaal niveau wel degelijk werkt en dat de maatregelen een concrete impact hebben.
Wanneer we terugkeren naar het Vlaamse niveau, dan merken we dat ook hier de voorbije jaren de aandacht voor de administratieve rompslomp is toegenomen en dat er een consensus bestaat over het beheersen ervan. Ik denk zelfs dat de Vlaamse overheid vroeger is begonnen met de denkoefening in dit verband dan de federale overheid. Ik verwijs naar de Kenniscel Wetsmatiging.
Verschillende aspecten zijn al gerealiseerd. Dat mag ook eens worden gezegd. Er zijn een aantal positieve elementen, maar er zijn ook een aantal bemerkingen te maken.
Het feit dat nieuwe regelgeving moet worden onderworpen aan een RIA, is alvast een positieve maatregel te noemen. De daarmee gepaard gaande compensatieregel voor administratieve lasten is een uitstekend idee. Zo blijkt bijvoorbeeld dat er het vorige kwartaal voor 667.000 euro aan administratieve lasten bij is gekomen, maar dat er eveneens voor 1.280.000 euro aan administratieve lastenvermindering is gedaan. De balans is dus positief.
In die context moet de vraag worden gesteld of de bestaande regelgeving ook niet beter versneld kan worden aangepakt. Is er al onderzocht welke beleidsdomeinen het dringendst toe zijn aan een dergelijke controle? Is er al onderzocht welke aspecten zowel volgens de burgers als volgens de ondernemingen prioritair moeten worden aangepakt?
De RIA-maatregel is met een jaar verlengd. Daarvoor is een bepaald budget uitgetrokken dat volledig kan worden ondersteund. We moeten ons afvragen of die maatregel niet beter kan worden bestendigd. Daar is uiteraard een zeker budget voor nodig, maar wanneer we zien welke voordelen de maatregel oplevert, moeten we niet langer twijfelen. We mogen de klok in ieder geval niet opnieuw terugdraaien.
Het grote probleem waarmee de Vlaamse overheid lijkt te sukkelen, is het krijgen van naambekendheid. Volgens de beleidsbrief zou er een meldpunt zijn of worden opgericht. Misschien zou het niet onverstandig zijn om voor wat meer bekendheid te zorgen. Dat gebeurt bijvoorbeeld voor het Kafka-meldpunt van de federale overheid.
Ik heb de minister al ondervraagd over de afschaffing van de Plus-3-pas. Die pas is gratis en geeft recht op een verminderde toegangsprijs bij allerlei culturele evenementen.
Naar mijn mening zou het afschaffen van de Plus-3-pas een enorme besparing betekenen voor de gemeenten. Aangezien elke Vlaming ouder dan 55 jaar automatisch recht heeft op deze korting, zou het tonen van de identiteitskaart moeten volstaan om de korting te bekomen. Bovendien heeft een dergelijke vereenvoudiging een sociaal karakter: het zijn inderdaad meestal de sociaal zwaksten die het minst geïnformeerd zijn en derhalve allerhande voordelen mislopen.
Ook al is er al behoorlijk wat werk verricht, er blijft overduidelijk nog een lange weg af te leggen. Het klopt dat grondige hervormingen tijd nodig hebben: Rome is ook niet op één dag gebouwd. De indruk wordt echter gewekt dat er soms een te theoretisch discours wordt gehanteerd waardoor de concrete realisaties te lang op zich laten wachten. 2006 kan dan ook een belangrijk jaar worden. De meeste projecten staan momenteel nog in de kinderschoenen, maar vanaf volgend jaar zouden meer concrete initiatieven zichtbaar moeten worden die voor de bedrijfswereld, de burger en de gemeentebesturen positieve gevolgen kennen. Ik kan alleen maar hopen dat de aandacht voor administratieve vereenvoudiging het komende jaar niet zal verslappen en dat er zelfs een tandje bij wordt gestoken.
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, leden van de regering, dames en heren, ik wil beginnen met een positieve noot: het gaat goed op de Vlaamse woningmarkt, althans voor die Vlamingen die een eigen huis hebben. Ruim tien jaar geleden was dat 65 percent, vandaag heeft ruim 75 percent van de mensen een eigen woonst. Jammer genoeg stopt hier voorlopig het goede nieuws, want in het andere kwart van de woningmarkt is de toestand soms schrijnend. Vooral op de privé-huurmarkt zullen de komende jaren extra inspanningen moeten worden geleverd. De privé-markt, toch goed voor 19 percent van de woningmarkt, is niet alleen het meest fragiele segment, maar bijkomende inspanningen zullen er ook moeten toe bijdragen dat de druk op wachtlijsten voor de sociale huisvesting afneemt.
Mijnheer de minister, ik denk dat we het erover eens zijn dat we op korte termijn moeten komen tot een betere en ook beter gecontroleerde privé-huurmarkt die opnieuw gezond en aantrekkelijk is, met maatregelen die zowel de huurder als verhuurder ten goede komen.
We zijn voorstander van een systeem van huursubsidies dat uitgebreider is dan wat we vandaag kennen. Mijn partij was aanvankelijk niet happig op dit voorstel omdat het systeem van huursubsidies vooral de eigenaar-verhuurder ten goede zou komen. Dat is ook het gevaar als er geen correlatie is tussen de huurprijs en de kwaliteit van de woning, én als de huurprijs niet is onderworpen aan een maximum. We pleiten er dan ook voor om de huursubsidies te koppelen aan een prijs-kwaliteitscontrole van de woning. We vragen om de huursubsidies via de sociale verhuurkantoren te regelen die dan ook die controle moeten uitvoeren. De verhurende eigenaar krijgt op die manier meer zekerheid en rendabiliteit, maar daar tegenover staat dat hij kwaliteit moet bieden. Het sociaalverhuurkantoor kan de huursubsidie afhankelijk maken van het uitvoeren van renovatiewerken door de eigenaar.
We zijn van mening dat de middelen voor de huursubsidies moeten komen uit de leegstandsbelasting. Het huidige heffingsdecreet is een quasi onbruikbaar instrument geworden. Ik wil niet vooruitlopen op de discussie en de gevolgen van het recente arrest van het Arbitragehof terzake, maar gelukkig kunnen de gemeenten nog steeds een eigen reglement met betrekking tot leegstand opleggen en zelf de modaliteiten vastleggen. We pleiten dan ook voor de afschaffing van het huidige gewestelijke stelsel dat niet werkbaar is, en we opteren voor een gestructureerd beleid op gemeentelijk vlak.
De opbrengst van deze heffing moet prioritair worden gebruikt voor de huursubsidies.
Anderzijds wil ik hier nogmaals herinneren aan het Vlaams regeerakkoord. Daarin staat dat er een centraal huurwaarborgfonds zal komen. Dat voornemen wordt in de beleidsbrief herhaald. Ik heb begrepen dat het huurwaarborgfonds op de agenda van de interministeriële conferentie staat. Ik hoop dat daar snel concrete initiatieven worden genomen. Vandaag staan al die huurwaarborgen verspreid over honderden individuele rekeningen. Dat brengt een heel klein beetje rente op. Waarom kunnen we al deze waarborgen niet samenbrengen in een centraal huurwaarborgfonds? Dat heeft voordelen voor huurders én verhuurders: huurders kunnen gemakkelijker aan een huurwoning geraken, eigenaars krijgen een grotere zekerheid. Zo'n fonds kan al snel 800 tot 900 miljoen euro bijeenbrengen. Dat geld kan dan worden aangewend voor projecten of ondersteunende maatregelen voor de privé-huurmarkt.
Mijnheer de minister, ik zei het al: de privé-huurmarkt zal nodig blijven. Dat neemt niet weg dat de inspanningen voor de sociale huisvesting moeten worden volgehouden. Er is de voorbije jaren geïnvesteerd in kwalitatief hoogstaande projecten, maar toch zullen we de inspanningen nog moeten opdrijven. Vandaag zijn 6 percent van de woningen sociale woningen, wij willen dat percentage optrekken tot 10 percent. Om dat te bereiken, moet over een lange periode in elk geval 10 percent van de nieuwbouw uit sociale woningen bestaan.
Ik wil de eigendomsverwerving niet onbesproken laten. Het gaat goed met het woningbezit in Vlaanderen. Het is een beetje een vreemde vaststelling: op een moment dat de grond- en woningprijzen historisch hoog zijn, werd er nog nooit zoveel gebouwd en gekocht. Het ligt ongetwijfeld voor een belangrijk stuk verankerd in onze cultuur, maar ik denk dat we er het met zijn allen toch over eens zijn dat we eigendomsverwerving van de eigen woning verder moeten stimuleren. Het bezit van de eigen woning geeft de mensen zekerheid, want het bezit van een eigen woning is de beste vorm van pensioensparen. Vandaag is ongeveer 75 percent van de Vlamingen eigenaar van de eigen woonst. Ik denk dat de minister en onze fractie op dezelfde golflengte zitten inzake het streven om dat percentage naar 80 percent op te trekken.
Een aantal maatregelen uit het verleden zijn niet vreemd aan deze sterke stijging. Er waren natuurlijk de historisch lage rentevoeten en de verlaging en de meeneembaarheid van de Vlaamse registratie- en schenkingsrechten, of recenter nog de woonbonus. Als het één van de beleidsprioriteiten is om nog meer Vlamingen - in het bijzonder éénverdieners en kleinverdieners - de mogelijkheid te geven een eigen huis of appartement te kopen, zullen er bijkomend nog een aantal maatregelen moeten worden genomen.
Het verheugt ons dat de substantiële renovatiepremie wordt ingevoerd. Daarnaast is er het kooprecht van sociale huurders dat we hier recent hebben goedgekeurd. Verder is het onze overtuiging dat de verzekering gewaarborgd inkomen moet worden uitgebreid. Deze verzekering is momenteel te complex, te weinig bekend en zeker niet toegankelijk voor iedereen. Wij willen dat iedereen die een bescheiden of normale woning koopt, in aanmerking komt voor die verzekering.
Bouwen is duur, en ik twijfel er niet aan dat het dat eigenlijk altijd al geweest. Het is echter een feit dat de bouwgronden vandaag stukken duurder zijn geworden, té duur voor het doorsnee gezin van tweeverdieners. Daarom moeten er meer betaalbare bouwgronden op de markt komen. Dat is trouwens in het regeerakkoord overeengekomen. Een groter aanbod zal de prijs doen dalen. In het Zomerakkoord hebben we trouwens afgesproken dat goed gelegen uitbreidingsgebieden kunnen worden aangesneden.
Mevrouw Gennez heeft het hier al gezegd: sp.a wil dat één derde van de woonuitbreidingsgebieden ter beschikking wordt gesteld wordt van de gemeente, tegen een lagere prijs - namelijk 60 percent van de marktprijs.
Tot slot ben ik ervan overtuigd dat we nog een aantal fiscale maatregelen kunnen nemen die het verwerven van een eigen woning kunnen aanmoedigen. Ik denk hier in de eerste plaats aan de registratierechten op hypothecaire leningen. Dit is een belasting die enkel de mensen treft die moeten lenen om een huis te kopen. Het is met andere woorden een belasting op het niet hebben van geld, dus asociaal en bovendien oneerlijk. Het zou me dan ook verheugen mocht het voorstel van decreet dat onze fractie hierover heeft uitgewerkt binnen een redelijke termijn door het Vlaams Parlement zou worden goedgekeurd. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Demesmaeker heeft het woord.
Ik zal het vijf minuten hebben over de Vlaamse Rand. Zowel de beleidsbrief Vlaamse Rand als de begroting bewijzen dat de regeringsverklaring van 18 mei haar impact op het terrein niet heeft gemist. Het is niet evident om het vertrouwen te herstellen na de mislukking van de BHV-onderhandelingen. Eerst heerste ook in de Rand nogal wat scepsis, maar zeven maanden later worden de verschillende maatregelen positief onthaald.
We zoomen nog even in op sommige maatregelen: een half miljoen euro voor taalpromotie, bijkomende middelen voor vzw De Rand - het instrument bij uitstek om het Nederlandstalige karakter van de Rand te promoten-, de uitbreiding van het aanbod Nederlands op de werkvloer en tijdens de opleiding - waarvoor 221.000 euro extra worden voorzien- , het akkoord tussen het Vlaamse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest over afstemming tussen opleidingsbeleid en het arbeidsmarktbeleid, dat in de pijplijn zit.
Dat alles staat in schril contrast met de hersenspinsels van sommige leden van de Brusselse regering die een quotastelsel bij overheidsdiensten en -bedrijven en in de privé-sector willen invoeren om meer Brusselaars aan het werk te helpen. Het Brusselse werkloosheidspercentage van meer dan 20 percent is een sociale tijdbom, maar op geen enkele manier wordt een belangrijke oorzaak van het Brusselse werkgelegenheidsprobleem erkend, namelijk het gebrek aan doorleefde tweetaligheid en het kwalitatief ondermaatse Franstalig onderwijs.
Het lage aantal Brusselse werknemers in overheidsdiensten en in bedrijven is geen gevolg van discriminatie bij de aanwerving, maar al te vaak van het gebrek aan kennis van beide landstalen. Hetzelfde fenomeen doet zich trouwens ook voor in de Vlaamse Rand, waar gemiddeld circa 35 percent van de werklozen Franstalig is.
Het is mijn stellige overtuiging dat we verder moeten gaan dan de 2.710.000 euro extra in de begroting Onderwijs bestemd voor meer ondersteuning van het Nederlandstalige onderwijs in 100 extra scholen in de Rand om anderstalige leerlingen te helpen integreren. Het probleem is ook buiten de klassieke omschrijving van de Vlaamse Rand even prangend.
Ook andere maatregelen die de bevoegdheid zijn van de collega's van de minister, bevoegd voor de Vlaamse Rand, verdienen onze aandacht. Ik denk aan de aanvullende rondzendbrief over de strikte toepassing van de taalwetgeving na de arresten van de Raad van State over de circulaire Peeters/Martens, de verhoging van de middelen van Vlabinvest, de uitbreiding van het werkingsgebied en het voorkooprecht. Het is meer dan een druppel op een hete plaat. Vlabinvest heeft de mogelijkheid om te participeren in sociale woningprojecten die dan in hun geheel aan de Vlabinvest-voorwaarden moeten voldoen. We weten dat voorrang wordt gegeven aan inwoners die een band kunnen aantonen met de lokale gemeenschap. Daardoor krijgt Vlabinvest een niet te onderschatten hefboomeffect. Ook de nieuwe Vlaamse Wooncode kan positieve gevolgen hebben voor de Vlaamse Rand.
Een eigen MUG-dienst voor Zuidwest-Brabant zit dicht bij de realisatie. Wat de vernederlandsing van het straatbeeld betreft is er dringend behoefte aan een juridisch sluitend instrumentarium, zoals het welles-nietesspelletje rond het marktreglement van de gemeente Merchtem aantoont. Wij staan achter de bevindingen van professor Boes die daarover al een uitgebreide studie heeft gemaakt. Vanop deze plaats bieden wij alvast onze gelukwensen aan het gemeentebestuur van Merchtem dat zijn marktreglement na de schorsing door de provinciegouverneur herbevestigd heeft en daarvoor, zonder de hulp van een nieuwe expert, een heel plausibele argumentering naar voren brengt. De bal ligt in het kamp van minister Keulen. Wij hopen dat hij het gemeentebestuur van Merchtem niet in de steek laat. We kunnen niet eeuwig blijven studeren.
Samengevat stellen wij dat de minister voor de Vlaamse Rand van ons een goed rapport krijgt. Blijvende inspanningen en aandacht zijn echter nodig voor een goed eindrapport. Permanente evaluatie en opvolging blijven onze taak en onze zaak. Ik voel mij, in tegenstelling tot sommige collega's in dit parlement, helemaal niet nutteloos. Zeker niet in het licht van de maatregelen die we doorlopen of als ik bedenk waar we de volgende weken en maanden voor staan, zoals de dossiers van het faciliteitenonderwijs of de ruimtelijke ordening.
Deze regering levert nuttig werk, de commissie doet dat ook. Van nutteloosheid is dus zeker geen sprake. Iets anders is natuurlijk dat er soms een gevoel van machteloosheid bestaat inzake dit soort van complexe samenlevingsproblemen. De Vlaamse Regering gaat resoluut voor het behoud en het versterken van het Nederlandstalige karakter van de Rand. Die inspanningen worden echter niet zelden doorkruist door ondernemingen, bedrijven, promotoren, vastgoedkantoren en dergelijke, die de Rand helemaal anders benaderen. Dat wordt geïllustreerd door de manier waarop de Rand - letterlijk en figuurlijk - wordt 'verkocht' in Brussel en Wallonië.
Een voorbeeldje maakt al heel veel duidelijk. Zo kan je op een Franstalige immowebstek het volgende lezen: 'Halle: Très jolie maison 3 façades, dans un beau quartier calme et serein. Dans cette belle région de Halle, on y parle couramment le français et Bruxelles est à seulement 10 minutes de voiture.'
Dit bewijst dat we ons geen illusies moeten maken. In de ogen en de geesten van vele Franstaligen is de Rand een soort van tweetalig overloopgebied van Wallo-Brux. Velen hebben hoegenaamd niet de intentie om zich te integreren of om respect te tonen voor het Nederlandstalige karakter van de Rand. Die mentaliteit wordt gevoed door een categorie van Franstalige politici, die ook hier in dit parlement een vertegenwoordiger heeft. Het bewijst dat alle beleidsmaatregelen van de Vlaamse en lokale overheden - hoe goedbedoeld ook - moeten worden aangevuld en dat ze een verlengstuk moeten zijn van een institutionele oplossing.
Die institutionele oplossing bestaat voor ons op de eerste plaats uit de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel, zodat voor iedereen duidelijk wordt dat Halle-Vilvoorde ondubbelzinnig tot het Nederlandstalige taalgebied behoort. Verder kan die oplossing wat ons betreft op termijn ook bestaan uit de vorming van een onafhankelijke Vlaamse staat, met erkende en gerespecteerde grenzen. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Van Linter heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's: 'Het beleid van de Vlaamse Gemeenschap op het gebied van gemeenschapsmateries moet volledig kunnen gelden voor alle Brusselse Vlamingen én voor allen die van onze voorzieningen gebruik maken.' Dit is een prachtige zin om een beleidsbrief te beginnen. Het spijt me dan ook te moeten zeggen, mijnheer de minister, dat u daar reeds tekortschiet in uw doelstelling.
Ik refereer naar het steeds weerkerende probleem van de discriminatie van de Brusselse Vlamingen wat de zorgverzekering betreft. Hierover staat niets in de beleidsbrief. De onlangs voorgestelde lapmiddelen wat de terugbetaling van de mantelzorg betreft zijn in dezen sprekend.
Gezondheidszorg en welzijn in eigen taal blijven het grootste probleem in Brussel. Er is wel een inhaalbeweging op het vlak van zorg. Via het Brusselfonds worden de volgende jaren impulsen gegeven op het vlak van woon-zorgzones, lokaal sociaal beleid en dergelijke.
Ik wou hier met mijn betoog echter terugkomen op de positie van Brussel ten opzichte van Vlaanderen maar vooral omgekeerd, de positie van Vlaanderen ten opzichte van Brussel. De Vlaamse Gemeenschap besteedt jaarlijks zowat 500 miljoen euro aan de verbondenheid met haar hoofdstad. Het moet dus voor iedereen duidelijk zijn wat de Vlaamse Gemeenschap in haar hoofdstad doet en vooral vanuit welke ingesteldheid ze dat doet.
Mijnheer de minister, op 10 oktober hebt u in de samenwerkingscommissie van de VGC een toespraak gehouden waarin u een oproep deed tot meer samenwerking tussen de Vlaamse Gemeenschap en haar hoofdstad, om deze band meer vorm te geven en uit te bouwen. U uitte uw bezorgdheid over de VGC, die de voorbije jaren meer kiest voor samenwerken met en aanleunen bij het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, dan te denken en te handelen vanuit een gemeenschapsfilosofie. De gewestreflex haalt de bovenhand, ook als het over welzijnsmateries, cultuur en zelfs onderwijs gaat. U betreurt dit, en terecht.
Het mes snijdt echter langs twee kanten. Ik heb sterk de indruk dat de samenwerking tussen de VGC en de Vlaamse Gemeenschap langs de twee kanten stroef verloopt. De afwezigheid van Vlaams minister-president Leterme op de genoemde samenwerkingscommissie was voor mij een teken aan de wand.
De visie van Vlaanderen op Brussel is zeer belangrijk, maar laat mijns inziens te wensen over. Brussel wordt in het Vlaams beleid te weinig als een deel van Vlaanderen beschouwd en als hoofdstad van Vlaanderen ondermaats gepromoot.
Er heerst een zekere desinteresse voor de problemen van de Brusselse Vlamingen. Het reeds aangehaalde probleem van de toepassing van de zorgverzekering in Brussel is hier uiteraard een bewijs van. Tijdens de academische zitting ter gelegenheid van de opening van de nieuwe gebouwen van de VGC heeft de voorzitter van het Vlaams Parlement zich in dezelfde zin uitgesproken. Hij heeft toen het volgende gezegd: 'Het is uitermate belangrijk dat de Vlamingen zich goed voelen in Brussel, in onze hoofdstad.'
Ik vraag me af hoe een Vlaming zich in Brussel goed kan voelen terwijl hij van een van de meest elementaire kwaliteitselementen in de gezondheidszorg verstoken blijft. Het is voor Vlamingen nog steeds niet mogelijk om zich in de eigen hoofdstad in de eigen taal te laten verzorgen. De Raad van Europa heeft het taalprobleem in de Brusselse ziekenhuizen erkend en dringt aan op controlemechanismen. Minister Demotte blijft deze controles echter halsstarrig weigeren.
Het Vlaamse antwoord op deze weigering is helemaal ondermaats. De Taalwetwijzer wordt uitgebreid. Deze dienst is evenwel slechts een steunpunt waar mensen voor informatie over de taalwetgeving of voor de begeleiding van taalklachten terechtkunnen. Het gaat hier niet om de in het Vlaamse regeerakkoord en in de regeringsverklaring van 18 mei 2005 beloofde taalombudsdienst die klachten zou registreren en opvolgen.
Het is nog wraakroepender dat de Vlaamse Regering de haalbaarheidsstudie over een tweede Vlaams ziekenhuis in Brussel naar de Griekse kalender heeft verwezen en hiermee het Vlaams regeerakkoord nogmaals zonder schroom heeft verbroken. De Vlaamse Regering biedt het Zorgnet als alternatief aan. Dit is slechts een doekje voor het bloeden. Het Zorgnet bevindt zich nog in een prille opstartfase en biedt geen afdoende oplossing. De spilfiguren zijn immers de Nederlandstalige artsen. Zij zijn in Brussel onvoldoende aanwezig en we mogen op dit vlak geen positieve evolutie verwachten. Recent zijn tevens een aantal samenwerkingsakkoorden tussen tweetalige ziekenhuizen en eentalig Franse ziekenhuizen gesloten. De gevolgen zijn bekend. De tweetalige ziekenhuizen zijn onvermijdelijk en onverwijld eentalig Frans worden.
Indien we dit alles in overweging nemen, blijft er bitter weinig over van de Nederlandstalige gezondheids- en verzorgingsvoorzieningen in Brussel. Het gaat echter nog een stuk verder. Ook Vlamingen van buiten de hoofdstad zijn vaak op de gezondheidsvoorzieningen in Brussel aangewezen. Het probleem overschrijdt met andere woorden de gewestgrenzen.
Indien ik de minister van Welzijn in het Vlaams Parlement over deze problematiek wil ondervragen, krijg ik te horen dat mijn vraag om uitleg niet opportuun is. De voorzitter van de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin is van mening dat dergelijke vragen om uitleg niet tot een gedegen debat zouden leiden. Dit is tekenend voor de desinteresse.
De Vlamingen in Brussel worden in de steek gelaten op een ogenblik dat ze zich in een uiterst zwakke positie bevinden. Zolang Vlaanderen dat niet begrijpt en de minister niet ingrijpt, schiet de Vlaamse Regering met betrekking tot de eigen doelstellingen schromelijk tekort en staat de minister van Brussel nog een zeer zware taak te wachten. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, we hebben in de bevoegde commissie een uitgebreide en goede discussie over de begroting en over de beleidsnota gevoerd. Ik hoop dat de beleidsbrief Wonen een voorbeeld voor de andere leden van de Vlaamse Regering kan worden. Ik moet wel toegeven dat ik de andere beleidsbrieven niet heb doorgenomen. De beleidsbrief Wonen is zeer goed en dat mag dan ook worden gezegd.
Het eerste onderwerp dat ik hier wil behandelen, is de notie 'betaalbaar wonen'. We hebben het hier de voorbije jaren al vaak over gehad. We hebben steeds beklemtoond dat we maatregelen moeten treffen om de mensen te helpen. Vooral jonge, startende gezinnen moeten de kans krijgen om aan betaalbare voorwaarden een degelijke woning te vinden.
De prijzen van woningen en gronden blijven stijgen. Mevrouw Hostekint, mijn grootste zorg zijn de leningen die de mensen hebben aangegaan aan zeer lage rentevoeten. Via de pers hebben we kunnen vernemen dat de rentevoeten de volgende maanden zullen stijgen. Dan rijst de vraag of die mensen hun leningen kunnen blijven betalen.
Als we het hebben over betaalbaar wonen, kunnen we slogans lanceren of werken aan oplossingen. CD&V opteert voor de tweede keuze en wil niet in slogantaal discussiëren.
We hebben het al gehad over betaalbare gronden, maar even belangrijk is betaalbaar wonen. In ons land is er jammer genoeg nog altijd een categorie van mensen die zeer moeilijk een betaalbare woning kan vinden. Die mensen zijn vandaag genoodzaakt zich te richten tot de sociale woningmarkt, maar die is zeer beperkt. Mijnheer de minister, we doen ons best, maar we hebben de toverformule nog altijd niet gevonden, waardoor deze mensen zich dikwijls moeten richten tot de privé-huurmarkt.
Het is heel belangrijk dat we in 2006 werk maken van huursubsidies. Mijnheer de minister, ik weet dat het geen eenvoudige oefening zal zijn, maar in 2006 moet de aanzet gegeven kunnen worden. Voor veel mensen staat het vinden van een sociale woning bijna gelijk met het winnen van de lotto. Veel mensen kunnen jammer genoeg de lotto niet winnen en moeten zich richten tot de privé-huurmarkt, waar de kwaliteit zeer slecht is.
Voor ons is sociale vermenging zeer belangrijk. De sociale mix staat in het regeerakkoord vermeld, maar misschien hebben we er de voorbije maanden te weinig de nadruk op gelegd. De sociale mix moet worden gerealiseerd, maar gemeentelijke autonomie is even belangrijk. Ik verwijs dan naar het debat over de woonuitbreidingsgebieden.
Ik heb het gehad over huursubsidies, maar voor betaalbaar wonen is ook het premiestelsel belangrijk. Voor CD&V zijn bouw- en renovatiepremies belangrijke items. Als het budget beperkt is, zullen de middelen allicht worden ingezet voor renovatiepremies. Dat moeten we in 2006 kunnen realiseren. Het moet een klantvriendelijk, substantieel en eenvoudig premiesysteem zijn.
Ik ben blij dat ook de minister van Ruimtelijke Ordening aanwezig is. Mijnheer de minister, de minister van Wonen heeft gesuggereerd om het premiestelsel te koppelen aan de bouwvergunning. Dat zou pas een vereenvoudiging met zich mee kunnen brengen. Als mensen op gemeentelijk niveau een bouwvergunning krijgen, weten ze ook onmiddellijk of ze in aanmerking komen voor de premie, die dan automatisch aangevraagd kan worden. In het verleden kwamen veel mensen in aanmerking, maar stelden ze de vraag niet. We moeten dus ook leren uit de ervaringen.
De leningen baren me grote zorgen. In mijn eigen vriendenkring zie ik dat veel jonge mensen veel geld durven lenen om een woning te kopen. Zelfs aan de huidige lage rente lenen ze soms teveel, en moeten ze vaststellen dat ze niet over de middelen beschikken om de nodige renovatiewerken te doen. Als ze lenen met variabele intrestvoeten, is dat niet plezant voor de volgende jaren.
Mijnheer de minister, u moet meer reclame maken voor de destijds gelanceerde verzekering gewaarborgd wonen. Het is belangrijk dat we het sociale woonkrediet kunnen vereenvoudigen.
U weet dat het voor een burger niet gemakkelijk is om te weten waar hij recht op heeft. Er zijn verschillende systemen, al dan niet met gewestwaarborg door de Vlaamse overheid, die niet transparant en moeilijk te vergelijken zijn.
Daarom wil ik verwijzen naar de motie die we hebben goedgekeurd om dat systeem te vereenvoudigen en te harmoniseren.
Ik wilde het nog hebben over de Vlaamse Wooncode en het financieringsstelsel, maar ik zal eindigen met Wonen en Welzijn. Ik heb ervoor gepleit dat niet alleen in de beleidsnota Wonen de link tussen wonen en welzijn zou worden gelegd, maar ook de link tussen wonen en ruimtelijke ordening. Minister Van Mechelen heeft zelf al bij de bespreking van de Woonatlas aangegeven dat zijn werk af is en het nu aan de minister van Wonen is. Voor Welzijn is dat precies hetzelfde. We betreuren de gemiste kans in de begroting 2006 om de aanzet te geven voor die link tussen wonen en welzijn. Het Woonzorgfonds vinden we nergens terug. (Opmerking van minister Marino Keulen)
We zijn in blijde verwachting van het generatiepact ruimtelijke ordening-wonen. Het zal een boeiend werkjaar worden. (Opmerkingen van minister Dirk Van Mechelen)
Ik verwacht tegen Pasen de eerste resultaten.
Mijnheer de minister, u kunt rekenen op de medewerking van onze fractie, zeker voor een aantal decretale initiatieven, ook vanuit het parlement, waarbij we hopen op de realisatie van wat in de beleidsnota en de beleidsbrief staat. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Gatz heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, het stedenbeleid heeft de voorbije jaren stevig vorm gekregen. In Brussel zou men zeggen: er ligt 'ne fond', er is een basis gelegd. Het is ook wel tijd voor een nieuwe fase, die ik met een knipoog de blauwe versnelling zou willen noemen.
Wat betreft de stevige basis, mijnheer de minister, wil ik niet alleen u lof toezwaaien, maar ook uw voorgangers die de voorbije jaren het stedenbeleid mee vorm hebben gegeven. Die basis bestaat uit verschillende elementen. Een eerste belangrijk punt is dat steden meer partners van de centrale Vlaamse overheid zijn geworden dan in het verleden. Vroeger werd het Stedenfonds meer opgelegd en meer voorgesteld aan de steden als te nemen of te laten. Nu kan er meer over onderhandeld worden. Een element dat bewijst dat het partnerschap werkt, is dat een meerderheid van de burgemeesters van de steden niet noodzakelijk het Stedenfonds wil zien opgaan in het Gemeentefonds. Dit verwonderde me nogal. Deze burgemeesters vinden dat het Stedenfonds verder naast het Gemeentefonds kan evolueren.
Een tweede element voor een goede basis voor het stedenbeleid is de visitatie: de doorlichting van het stedenbeleid door experts. Dat bevordert de kwaliteit van het stedenbeleid op middellange termijn. In de eerste rapporten wordt een kwaliteitsverhoging van het lokaal stedelijk beleid vastgesteld.
Naast visitatie is er ook participatie. Ik alludeer even op de mogelijkheid die u, in een andere functie, creëert in het Gemeentedecreet om participatie op wijkniveau zeer ver doorgedreven mogelijk te maken. Na de gemeenteraadsverkiezingen van oktober zullen we zien welke interessante zaken er allemaal uit voortvloeien.
Een ander element van die stevige basis zijn de stadsvernieuwingsprojecten, die nu, oneerbiedig gesteld, even in de koelkast zitten, maar er vrij snel weer zullen uitkomen, zoals u in de commissie hebt gezegd. Het is belangrijk in mensen te investeren, maar het is ook belangrijk in stenen te investeren, want investeren in stenen is onrechtstreeks ook goed voor mensen.
Toch moet er meer gebeuren. De laatste jaren zijn er twee tendensen merkbaar in de stedelijke demografie. De bevolking stijgt, maar dat is voornamelijk te wijten aan de internationale migratie. Daarnaast is er een bescheiden terugkeer van de middenklasse naar de binnenstad. Er zijn nog altijd meer middenklassers die de stad verlaten dan er binnenkomen, maar een stijgend aantal komt terug. Er is dus nog geen evenwicht, maar het is al veel beter dan vijf of tien jaar geleden. Dat is onder meer het gevolg van de stadsvernieuwingsprojecten, waarbij ook geïnvesteerd is in de verfraaiing van de openbare ruimte.
Ik heb de indruk dat het stedenbeleid en het Stedenfonds in het bijzonder vooral op de eerste tendens inspelen. De doelstellingen van het Stedenfonds en van de lokale overheden zijn, naast het verhogen van de kwaliteit van het bestuur, vooral het tegengaan van het dualisme en het verbeteren van de leefbaarheid van de steden.
Dat is natuurlijk terecht en goed, maar in het stedenbeleid zou ook rekening moeten worden gehouden met de tweede tendens, de terugkeer van de middenklasse naar de stad. Die verhoogt immers de fiscale draagkracht van de lokale overheid en de sociale mix. Uiteindelijk kan het ook beter zijn voor zwakkere groepen in de stad. Als de sociale mix uitgesprokener is, dan is dat ook beter voor de stad als geheel.
Zo kom ik bij de elementen die voor de VLD-fractie nodig zijn voor een 'blauwe versnelling' in het stedenbeleid. Een eerste element is de uitbouw van het overleg- en kenniscentrum van de steden zelf, een van onderuit gegroeid initiatief. Het is goed dat u een beleid voert, maar het is even belangrijk dat de burgemeesters van de dertien centrumsteden en de VGC geregeld bijeenkomen om samen het stedenbeleid vorm te geven.
Op economisch vlak is er een studie van Flanders DC die we wellicht binnenkort in de Commissie voor Stedenbeleid zullen bespreken. Ik geef daar graag een klein citaat uit: 'Steden boeten in aan economische beslissingsmacht. Ze boeken echter wel jobwinst in de kennisintensieve sector, zoals de pharma-, medische en audiovisuele sector, en in de creatieve sectoren. De creatieve sector is zelfs goed voor 10 keer meer jobs in de 14 centrumsteden dan in de rest van Vlaanderen. Dertien percent van de banengroei in de steden was te danken aan kunsten, media, entertainment en creatieve dienstverlening. In de creatieve kenniseconomie kunnen de steden een vooraanstaande rol spelen als motoren van groei voor Vlaanderen.'
We zullen daar binnen enkele weken dieper op ingaan, maar het toont alvast aan dat we oog moeten hebben voor wat zich in onze steden afspeelt op economisch vlak, zeker als we kijken naar de meerwaarde van het netwerk van Vlaamse steden, dat steeds belangrijker wordt en op zijn manier een internationale speler van belang wordt. Mijn boodschap aan u, maar ook aan de minister van Economie, is dat we daar meer in zouden moeten investeren.
Daarbij aansluitend is het ook belangrijk dat we goed de ontwikkelingen van het stedenbeleid op federaal, maar vooral op Europees niveau volgen. Ten slotte moeten we er ook voor zorgen dat we bepaalde dingen fiscaal mogelijk blijven maken. U hebt daarvoor openingen gemaakt in uw beleidsbrief, onder meer met het oog op de differentiatie van de onroerende voorheffing voor bepaalde wijken die in het regeerakkoord staat. Dat is geen gemakkelijk dossier, maar ik dring erop aan dat er voort in wordt geïnvesteerd.
Enkele andere fiscale mogelijkheden laat ik voorlopig onbesproken. Ik heb ze voorheen al op deze tribune aangehaald, en in de toekomst zal ik dat nog doen.
Het stedenbeleid zit goed op koers. Wat we hebben, moeten we voort uitbouwen en verstevigen, maar het is nog niet genoeg. We moeten ook ingaan op nieuwe uitdagingen, en we vinden daarvan een begin in uw beleidsbrief. We hebben er dan ook alle vertrouwen in dat het beleid de volgende jaren nog veel steviger zal worden. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Vanackere heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, geachte leden van de regering, collega's, ik wil in dit plenaire debat nog even terugkomen op een kritiek die mijn fractie op de verschillende beleidsbrieven heeft geuit. Geen enkele minister hoeft zich dus persoonlijk aangesproken te voelen; het is bedoeld in het algemeen.
Artikel 74 van ons Reglement zegt wat een beleidsbrief die de begroting begeleidt, zeker moet inhouden.
Het artikel werd door nagenoeg alle ministers met de glimlach terzijde geschoven. Een overzicht van de begrotingsuitvoering, een prognose over de beleidsinvulling tijdens het volgende begrotingsjaar, een overzicht van hoe gevolg werd gegeven aan het regeerakkoord en de beleidsnota's, maar ook aan resoluties en moties van het parlement, en de stand van uitvoering van de belangrijkste decreten: ik zal artikel 74 niet helemaal voorlezen, maar al deze elementen ontbraken vaker wel dan niet.
Voeg hierbij wat de minister-president zelf schreef in zijn beleidsbrief Statistiek: 'We stellen vast dat in de beleidsnota's van de Vlaamse Regering weinig gebruik werd gemaakt van statistieken' - voorwaar een mooi understatement. De conclusie is duidelijk: vele beleidsbrieven laten kansen liggen om een bron te zijn niet alleen van parlementair debat, maar ook van een goed maatschappelijk debat. Van parlementsleden kan worden verwacht dat ze er de begroting bij halen, maar wanneer geïnteresseerde burgers op de hoogte willen zijn van wat de Vlaamse Regering zinnens is te doen, hebt u er belang bij om artikel 74 tot op de letter te respecteren.
Voor een dergelijk maatschappelijk debat is meer nodig dan volzinnen die niet zouden misstaan in Willem Elsschots 'Lijmen - Het Been'. Het vergt nu eenmaal wat cijfermatig onderbouwde zakelijkheid, verifieerbare ambities en objectieve evaluaties. CD&V vraagt in elk geval dat de minister-president erop toeziet dat de regering dat alles in toekomstige beleidsbrieven beter waarmaakt.
Ik kom dan tot enkele politieke commentaren over Brussel en de Vlaamse Rand. Als vers verkozen parlementslid heb ik nog gepleit voor de afschaffing van de commissie met die naam. Ik vond dat we de Brusselse specificiteit beter aan bod lieten komen bij de collega's in de commissies voor Welzijn, Onderwijs, Cultuur, enzovoort. Ik was bang voor commissiezittingen met Brusselaars, een club van overtuigden, die resoluties zonder veel impact zouden goedkeuren.
Wat was het resultaat van mijn pleidooi? De commissie bestaat nog altijd en mijn fractie duidde mij zelfs aan als promotor. Met andere woorden, wie pleit voor de afschaffing van de provincies, kan dus nog altijd gouverneur worden.
Maar het kernidee achter mijn pleidooi, namelijk transversaliteit, blijft natuurlijk overeind. De ministers bevoegd voor Brussel en voor de Vlaamse Rand krijgen van mij hoogstens de helft van hun punten voor de beleidsbrieven die ze zelf schreven. De andere helft kunnen ze verdienen voor hun impact op de beleidsbrieven en de begrotingen van hun collega's. Op die manier moeten transversale bevoegdheden worden bekeken, want soms heb ik het gevoel dat ik de mensen moet feliciteren met een prachtig werkstuk, waarna ik vergeefs zoek naar dezelfde ideeën in de beleidsbrieven van hun collega's.
Voor de Vlaamse Rand valt het op dat de verantwoordelijke minister een bijzonder goed contact moet hebben met de ministers van Onderwijs en van Werk. Uit fair play erken ik dat deze domeinen een bijzonder grote impact hebben op een goed beleid voor de Vlaamse Rand, maar toch insisteer ik erop dat ook inzake de welzijnsvoorzieningen een belangrijke inhaaloperatie nodig is en dat de extra middelen die de Vlaamse Regering vrijmaakte voor een goed Randbeleid daartoe moeten worden aangewend.
Wonen is voor de Rand een ander cruciaal domein. Het is bijzonder goed dat Vlabinvest met 25 miljoen euro extra werkkapitaal meer projecten kan realiseren. Waardevol is de synergie met socialehuisvestingsmaatschappijen, zodat Vlabinvest-criteria gelden voor de gezamenlijke projecten. Mijn fractie is ook voor de uitbreiding van het werkingsgebied, maar wil wel de garantie dat er ook projecten in de faciliteitengemeenten tot stand komen. Dat vergt meer dan een eenvoudige prioriteit. Het vergt ook de reservering van middelen. Het volstaat niet te zeggen dat eerst werd gekeken of er toevallig initiatieven mogelijk waren in de faciliteitengemeenten.
Voor wat Brussel betreft, is de Brusseltoets de vertaling van die transversaliteit. Met de volstorting van het Vlaams Brusselfonds in deze legislatuur - beter laat dan nooit - verdient minister Anciaux onze felicitaties.
Maar ook hier ligt de echte test bij de voornemens van zijn collega's. Zeker voor Welzijn beweegt er heel wat in Brussel. Terecht, want iedereen weet dat Vlaanderen veel investeert in zijn hoofdstad via cultuur en onderwijs, en nog onvoldoende via de broodnodige welzijnsvoorzieningen.
Ik ben zeer tevreden dat de minister in 2006 uitdrukkelijk wil focussen op de terreinen Welzijn en Gezondheid. Het virtuele zorgnetwerk, campagnes zoals 'In Brussel kan je wonderen doen' gericht op afstuderende welzijnswerkers en verpleegkundigen, de prioritaire woonzorgzones, het zijn goede initiatieven die hun doel niet zullen missen, zeker als ze gepaard gaan met goed overleg met de minister van Welzijn en met het VGC-collegelid.
Wat beroering wekte in onze commissie was de melding van de minister dat hij afziet van een studie over een tweede Vlaams ziekenhuis in Brussel. Ter attentie van mevrouw Van Linter: het regeerakkoord zegt dat men dit zal onderzoeken, maar schreef niet voor dat er een wetenschappelijke studie moest worden besteld. Ik kan me vinden in het afvoeren van dit idee.
Mijnheer Vanackere, het regeerakkoord spreekt inderdaad niet van een wetenschappelijke studie, maar van een onderzoek. Ik vraag me af of u de voorgeschiedenis kent. In 2003 nam dit parlement unaniem het besluit - naar aanleiding van de bespreking van een verzoekschrift met 22.000 handtekeningen - om wel degelijk een studie te laten uitvoeren. Als de nieuwe regering daarop in haar akkoord spreekt van een onderzoek, mogen we toch wel veronderstellen dat dit iets verder gaat dan de appreciatie van één minister of het al dan niet geschikt is om tot zo'n studie over te gaan.
Ik begrijp wat u zegt. Ik zeg alleen maar wat er staat in het regeerakkoord. Daarbij is het belangrijker om de ogen te richten op het doel en niet alleen op een van de mogelijke instrumenten. Een nieuw ziekenhuis is trouwens een zeer duur instrument, zeker omdat er al een overcapaciteit aan ziekenhuizen bestaat in dit land en zeker in dit gewest. Het doel is de essentie, en het doel is de zekerheid dat Vlamingen in Brussel voor gezondheidszorg terechtkunnen in het Nederlands. Dat moet niet noodzakelijk via een dure aparte infrastructuur. Dat kan ook gebeuren door eindelijk - en ik ben de eerste om te zeggen: eindelijk - een doorleefde tweetaligheid te realiseren in de bicommunautaire ziekenhuizen in Brussel. U zult me antwoorden dat we daar al jaren aan werken. Ik zeg u dat dit een zevenmijlsstap zou zijn in vergelijking met het illusionaire idee van een nieuw Vlaams ziekenhuis. De middelen zijn beperkt en er bestaat een overschot aan ziekenhuisbedden in Brussel.
Een doorleefde tweetaligheid heeft niet alleen te maken met controlemechanismen, maar ook en in de eerste plaats, met een aanbodondersteunend beleid. Dat moet het voor verpleegkundigen aantrekkelijk maken om tweetalig te worden en voor tweetalige verpleegkundigen om in Brussel te komen werken. Vandaag verdient een tweetalige verpleegster in Brussel 1500 euro per jaar minder dan haar eentalige collega in Vlaams- of Waals-Brabant. Hebt u mij goed gehoord? Zal ik het nog eens herhalen? Dat is de essentie van het probleem. Ik stel voor dat we eerst daar iets aan doen. Vervolgens moeten we uiteraard eisen dat de taalwetgeving wordt gerespecteerd en dat er een doorleefde tweetaligheid komt. Wie vandaag slaagt voor een Selor-examen in tweetaligheid verdient meer in Vlaams- of Waals-Brabant dan een collega in Brussel. Ik ben geen marxist, maar zo zullen veel mensen hun gedrag bepalen gebaseerd op hun portefeuille.
'I rest my case.' Laten we daar eerst aan beginnen. Dan kunnen we nog eens nadenken of er geld over is voor een extra ziekenhuis in Brussel. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Guns heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, na mijn algemene appreciatie voor het gelijkekansenbeleid wil ik bijzondere aandacht besteden aan de gelijke bezoldiging van mannen en vrouwen, of het gebrek daaraan. Ik sta achter het gelijkekansenbeleid dat in 2005 werd gevoerd, achter de meerderheidsmotie, goedgekeurd naar aanleiding van de bespreking van de beleidsnota 2004-2009, en ook achter de verdere invulling van het gelijkekansenbeleid in 2006.
Voorheen waren de doelgroepen heel strikt gescheiden. Nu gaat het over diversiteit. Door de visie op het gelijkekansenbeleid ruim te stellen, toon ik mijn bezorgdheid over het beperken van de aandacht voor het gelijkekansenbeleid voor vrouwen en mannen waardoor het genderbeleid onder druk komt te staan.
De beleidsmaatregelen voor 2006 beperken zich tot het actieplan loonkloof/loopbaankloof en de evenwichtige vertegenwoordiging. De heer Facon van de KUL stelde vorig jaar dat een vals gevoel van voltooide emancipatie is opgedoken en dat de maatschappelijke ontwikkelingen het gelijkekansenbeleid op de achtergrond dringen. In Nederland werd die fout gemaakt, waardoor het genderbeleid er afbrokkelt. Ik dring erop aan dat niet uit het oog te verliezen.
Positief is dat het tweesporenbeleid in het gelijkekansenbeleid wordt gehandhaafd. Vooreerst moet de open coördinatiemethode voort worden uitgewerkt. Het is belangrijk voor het gelijkekansebeleid dat indicatoren worden bepaald. Ze bieden de mogelijkheid om effecten van het gevoerde beleid in verhouding tot de gedefinieerde beleidsdoelstellingen in kaart te brengen, te bewerken, te analyseren, te evalueren en zo nodig bij te sturen.
Mevrouw de minister, ik vraag bijzondere aandacht voor de gelijke bezoldiging van mannen en vrouwen. De werkzaamheidsgraad van de vrouwen in Vlaanderen is de voorbije jaren gestegen van 36 naar 56,7 percent. Hiermee zijn we goed op weg om de Lissabondoelstelling voor vrouwen van 60 percent tegen 2010 te benaderen. Ook het onderwijsniveau van vrouwen staat er goed voor: 47 percent van de jonge vrouwen tussen 25 en 34 jaar is hooggeschoold, tegenover 37 percent van de jonge mannen. Toch verdienen vrouwen gemiddeld nog steeds een kwart minder dan hun mannelijke collega's.
De oorzaken van deze jammerlijke vaststelling zijn deels objectief te verklaren, maar stoelen voor een deel op pure discriminatie. Mevrouw de minister, bij de presentatie van het genderzakboekje hebt u zich op de borst geklopt en maatregelen aangekondigd om die discriminatie te lijf gaan, maar bij nader inzien vrezen we dat het onvoldoende zal zijn. De meest voorspelbare en mogelijk ook duurste maatregel is het bestellen van bijkomende studies. Laat ons ernstig blijven. Waarom beschikt dit land over een Instituut voor Gelijke Kansen, een Raad voor Gelijke Kansen en een Vrouwenraad? Waarom verricht het Steunpunt Werkgelegenheid een degelijk onderzoek naar de problematiek? Het moet intussen voor iedereen zonneklaar zijn dat de loonverschillen door een aantal objectieve factoren te verklaren zijn.
Ik heb het dan over de keuze van de stereotype studierichtingen en het grotere aandeel van vrouwen in deeltijdse arbeid. Vrouwen onderbreken hun loopbaan via tijdskrediet of andere tijdelijke uittredingsformules. Ze presteren minder overuren en hebben gemiddeld een minder lange anciënniteit.
Er ligt een grote uitdaging bij de sociale partners. De vakbonden hebben een belangrijke sleutel in handen om de loonongelijkheid weg te werken. Tot op heden zijn ze nog niet overgegaan tot een grootscheepse herziening van de functieclassifiaties. Net daar is veel werk aan de winkel. Ik citeer Mieke Verheyde uit haar onderzoek Gender equality on the Belgian Labour Market: 'In reality it turns out that equal treatment is not a priority on the agendas of these organisations'. Met 'these organisations' bedoelt ze de vakbonden.
Tabula rasa maken en de discriminatie wegwerken zal niet lukken van vandaag op morgen, daar is meer tijd voor nodig. Dat betekent echter niet dat we het proces niet moeten activeren. De sociale partners zouden een tijdspad en een agenda moeten afspreken om de discriminatie tussen mannen en vrouwen binnen een redelijke termijn en op een neutrale manier voor de ontwikkeling van het algemene loonkostenniveau weg te werken.
In de huishoudens blijft er werk aan de winkel om de traditionele rolpatronen te doorbreken. Een vergelijking van het aantal werkuren toont aan dat mannen ongeveer 50 uur per week presteren en vrouwen 53 uur. Mannen presteren wel meer verloonde arbeidsuren dan vrouwen, wier aandeel in het onbetaalde gezinswerk veel groter is. Mannen moeten blijvend gestimuleerd worden om een deel van de gezinstaken op zich te nemen. In de praktijk is de combinatie van arbeid en gezin nog te vaak het probleem van de vrouw. Bij de groep van 25- tot 49-jarigen heeft 42 percent van de vrouwen een deeltijdse baan tegenover 3 percent van de mannen.
Mevrouw Guns, ik heb mevrouw Ceysens op deze tribune een heel ander discours horen brengen dan het uwe, bij de bespreking van een aantal decreten over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Bijna 70 percent van de vrouwelijke deeltijdse werknemers verklaart dat voor hen de combinatie arbeid en gezin de belangrijkste reden is waarom ze geen voltijdse baan hebben. De invoering van dienstencheques kan deels tegemoetkomen aan de noodzaak om de taken voor de vrouw te verlichten, maar uiteindelijk zijn het de mannen die over de streep moeten worden getrokken: zij zullen offers moeten brengen.
Onder meer door de blijvende loonkloof tussen mannen en vrouwen, is het nog steeds de vrouwen die haar job zal opgeven of deeltijds zal gaan werken - de vrouw verdient toch minder. Bovendien kan de poetsvrouw worden opgezegd als de vrouw een deeltijdse job heeft. Voor de man verandert er in de praktijk niet veel, want zijn potje staat 's avonds klaar en het huis is opgeruimd.
Vrouwen die kiezen voor deeltijds werk of voor loopbaanonderbreking, plaatsen ze zich in een zeer kwetsbare positie, zeker als het huwelijk misloopt of het partnerschap wordt beëindigd. Mevrouw de minister, dat toont aan dat werknemersflexibiliteit nodig is, waarbij optimaal tegemoet kan worden gekomen aan de behoeften van werknemers met kinderen. Het debat over de flexibele kinderopvang heeft de politieke gemoederen de afgelopen weken niet toevallig verhit. Maar dat vormt slechts één aspect van de maatregelen. Idealiter zou de werknemer uit een pakket dat moeten kunnen kiezen wat het best aan zijn behoeften beantwoordt.
Aangezien heel wat van die ingrepen op federaal niveau moeten worden genomen, is het aan de Vlaamse Regering om het overleg met de federale collega's daarover op gang te trekken. Zoals mevrouw Ceysens al heeft gezegd, zouden heel wat ouders al geholpen zijn met een regeling waarin ze 's ochtends een uur later zouden kunnen starten of 's avonds een uur vroeger stoppen, of, waar het mogelijk is, tijdens de spitsuren thuis te telewerken. Later zouden ze dan naar het werk kunnen gaan. Het zijn praktische ingrepen die voornamelijk vrouwen veel minder uit het arbeidsproces zullen stoten en bijgevolg een gunstig effect hebben op het wegwerken van de objectiveerbare loonverschillen tussen de geslachten.
Maar al die maatregelen eisen actie en enig lef. Studeren mag en moet, sensibilisatiecampagnes zijn niet verboden. Het is nu echter tijd voor actie. Hopelijk rapen vooral de vakbonden hun moed bij elkaar om samen met de werkgevers te zoeken naar een oplossing voor het wegwerken van de discriminatie inzake functieclassificaties. (Applaus)
De heer Mahassine heeft het woord.
Voorzitter, mijnheer de minister, collega's, vorig jaar heb ik op deze tribune gewaarschuwd voor een te rooskleurige voorstelling van het inburgeringsverhaal. Ik heb gewaarschuwd dat we moeten opletten niet alle samenlevingsproblemen te catalogeren als een gemis aan inburgering. Inburgering lost niet alle samenlevingsproblemen op. Inburgering helpt de nieuwkomers of zelfs oudkomers in hun zoektocht om hier sneller en beter te kunnen functioneren. We hopen hiermee problemen die zijn ontstaan door een tekort aan taal of werk, te kunnen verminderen en daardoor heel wat minder samenlevingsproblemen te hebben. Ik wil hier weer ook niet zeggen dat we niets moeten doen. Integendeel! Maar we hebben ook heel wat werk op andere vlakken. Ik kom daar later nog op terug.
Mijnheer de minister, u hebt ons eens gezegd dat we met het thema van samenlevingsproblemen, integratie, inburgering enzovoort, geen politieke spelletjes mogen spelen of ons daar tegen wil en dank mee profileren. Dat is veel te delicaat, zo zei u. Nu, we zijn er steeds mee akkoord gegaan en hebben wat dat betreft geen profileringsdrang vertoond.
Ik herhaal nog eens duidelijk dat we achter het inburgeringsbeleid staan van deze regering en van deze minister in het bijzonder. Om ervoor te zorgen dat dit beleid zonder blutsen of builen en met vereende krachten wordt voortgezet, moet ik vragen om de communicatie daarover meer te stroomlijnen. We vragen om de zaken niet voor te stellen alsof inburgering alle samenlevingsproblemen in verband met integratie zal oplossen. Anders zal een en ander als een boemerang terugkomen en zal de rekening worden vereffend.
Inburgering is pas zinvol en heeft pas slaagkans als er gelijke scholings- en tewerkstellingskansen zijn. Ik vind het dan ook niet erg om harde eisen te stellen voor alle mensen die in dit land willen leven, of het nu gaat over oudkomers, nieuwkomers, nieuwe Vlamingen of oude Vlamingen.
Om iets te bereiken moet men met twee zijn. We spreken dan ook over een dialoog tussen de nieuwe en de oude Vlamingen. Die dialoog is essentieel op alle vlakken. Er moet niet alleen dialoog zijn tussen de overheid en de burgers, maar ook tussen de burgers onderling.
Over inburgering wordt veel gesproken in termen van verplichtingen, sancties, betalingen, vrijstellingen en aanpassen. Inburgering is echter een dynamisch gebeuren. Het is een middel en geen doel.
Wanneer wordt de inburgeraar een ingeburgerde? Wat is het doel, het sluitstuk van inburgering? Gaan we als ontvangende samenleving de personen die een inburgeringscursus hebben gevolgd, ook werkelijk meer kansen geven?
Inburgering is een dynamisch begrip en vraagt wederzijdse verantwoordelijkheid. Ook de ontvangende samenleving heeft dus een verantwoordelijkheid.
We zijn voorstander van de uitbreiding van de doelgroep van nieuwkomers voor wie het volgen van een inburgeringstraject verplicht is. We moeten zo veel mogelijk nieuwkomers de kans geven om een inburgeringstraject te volgen. Het aanleren van de Nederlandse taal en het vergroten van de kans op werk zijn de belangrijkste factoren voor een geslaagde integratie. We moeten dus in die richting voortwerken. De verplichting kan daarbij emancipatorisch werken, zeker voor de nieuwkomers die omwille van allerlei redenen niet kunnen of mogen participeren aan de cursus.
We zijn er niet van overtuigd dat het hebben van werk op zich voldoende is om zich te integreren in onze samenleving. Dat wie werk heeft, wordt vrijgesteld van het primaire inburgeringstraject, lijkt ons niet goed. Vaak krijgen deze mensen immers jobs waarbij de kennis van de Nederlandse taal minder belangrijk is en werken ze samen met collega's die zelf ook de Nederlandse taal niet gebruiken. De interactie op de werkvloer is dus geen garantie voor het leren van het Nederlands en van de elementaire vaardigheden die nodig zijn om in onze samenleving te kunnen functioneren. Bovendien is het absoluut onduidelijk wat er wordt bedoeld met werk. Zal iemand met een interimcontract van enkele weken worden vrijgesteld of tijdelijk worden vrijgesteld van het verplichte inburgeringstraject? Hoe moet dat op het terrein worden georganiseerd?
Er zou dus moeten worden voorzien in een inburgeringstraject voor werkenden. Dat kan dan flexibeler worden ingericht, bijvoorbeeld met een avondaanbod NT2 of met alternerend leren op de werkvloer.
Volgens de huidige regel kan een cursist al worden gesanctioneerd wanneer hij 6 uren les heeft gemist. Dat is onwerkbaar gebleken in de praktijk. Bovendien lopen de kortgeschoolden die een langer traject moeten volgen, meer risico op een sanctie dan de hooggeschoolden.
Sp.a pleit ervoor te werken met een aanwezigheidspercentage en wil deze keer een realistisch streefcijfer.
Mijnheer de minister, het is prima dat u inburgering ziet in functie van emancipatie en van bestraffing geen hoofdthema maakt.
Ik wil het nog even hebben over de maatschappelijke oriëntatie en het kwaliteitszorgsysteem voor cursussen in onthaalbureaus. Waarom een onderwijsvoorziening uitbouwen buiten het onderwijs? Wat is de link met het aanbod maatschappelijke oriëntatie in de basiseducatie en het aanbod socio-culturele vorming in de centra voor volwassenenonderwijs? We pleiten voor meer integratie van de maatschappelijke oriëntatie in het aanbod NT2. Een taal leer je niet in het luchtledige: je gebruikt daarvoor contexten uit het dagelijkse leven zoals de winkel, de bank, de school enzovoort. In de opleidingen NT2 zijn dus vele MO-doelen verwerkt. Wordt hier geen dubbel werk geleverd? Kan het niet efficiënter en goedkoper?
In verband met de onthaalbureaus moeten we ervoor opletten dat er meer geld gaat naar coördinatiefuncties dan naar uitvoerende instanties. Met onthaalbureaus en Huizen van het Nederlands is er al een zeer omvangrijke coördinatiepoot in de inburgering, en dat terwijl er wachtlijsten zijn voor de opleidingen NT2 en de VDAB veel middelen moet bijleggen om de loopbaanoriëntering mogelijk te maken. Uit de audit kan er worden opgemaakt dat de middelen zeker niet maximaal efficiënt worden besteed. Er moet dan ook een tekening worden gemaakt van de financiering van het inburgeringstraject. Waar is er teveel en waar is er tekort? Hoe regelen we dat?
Mijnheer de minister, dat waren enkele bemerkingen, maar we steunen uw beleidsbrief volledig. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Keulen heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer Verfaillie, we moeten er samen over waken dat we in de uitvoeringsbesluiten van het Gemeente- en Provinciedecreet de autonomiegedachte overeind houden. Het is des mensen dat de goede intenties uit het decreet verloren gaan omdat in de uitvoeringsbesluiten de principes van autonomie worden losgelaten.
Mijnheer Verfaillie, wat betreft het verminderen van de planlast, zal het 'schrapdecreet' er alleszins komen in de loop van 2006. De Vlaamse Regering heeft vorige week het ontwerp van kiesdecreet principieel goedgekeurd. Er is spoedadvies gevraagd aan de Raad van State en we zouden het dus nu vrijdag definitief moeten kunnen goedkeuren.
We moeten waken over de betaalbaarheid van de bouwgronden. We hebben daar deze voormiddag een interessante discussie over gevoerd. Iedereen moet een winnaar worden. Het vergroten van het aanbod is de weg daarnaar toe.
Mevrouw Heeren, u had het over de huursubsidies en renovatiepremies. In de meerjarenbegroting zijn de middelen daarvoor opgenomen vanaf 2007. We kunnen 2006 al gebruiken om een en ander inhoudelijk uit te praten en op poten zetten. We moeten eerlijk bekennen dat er voor dit jaar geen budgettaire ruimte meer is, tenzij we schrappen of provisies weghalen bij de sector van de sociale huisvesting. Dat kan de bedoeling niet zijn.
Mijnheer Mahassine, ik druk me steeds erg genuanceerd uit over inburgering omdat ik niet wil provoceren. In die sector zou dat erg gemakkelijk zijn. Ik heb echter nog nooit een woord moeten terugnemen van wat ik heb gezegd, precies omdat ik dat steeds op een evenwichtige manier probeer te doen.
U had het ook over werkenden vrij te stellen van inburgering. U weet dat ik daar steeds een voorbehoud bij maakte, maar we zijn bezig met de besprekingen. Iemand die werkt en hier tijdelijk is, is per definitie vrijgesteld. Voor iemand die hier permanent verblijft en werkt, moeten de inburgeringscursussen en taallessen flexibel worden georganiseerd.
Daarbij moeten we erover waken dat die job niet in gevaar komt. Het aanbod van die taalcursussen en andere inburgeringsactiviteiten moet dus flexibel worden georganiseerd, in functie van de werkuren van de betrokkenen.
Het gaat dus over emancipatie. Het klopt dat de mensen inspanningen moeten leveren. Van zodra ze dat hebben gedaan, moeten we kunnen zeggen dat die mensen hier welkom zijn en hen in ons midden accepteren. Die laatste gedachte moet bij de autochtone Vlaming ingang vinden.
Ik heb, met de goedkeuring van de regering, de Inspectie van Financiën gevraagd om de sector door te lichten. De twee inspecteurs hebben dat goed gedaan. Ik verbind me ertoe de bevindingen in hun audit op het terrein te vertalen. Dat is overigens besproken met de sector zelf, die dus weet wat op hem afkomt.
Ik deel de analyse van de heer Vanackere over de werking van Vlabinvest in de faciliteitengemeenten. Vlabinvest is ooit gestart in de zes faciliteitengemeenten. De maatschappij mag ze dus zeker en vast niet loslaten. De actieradius is nu uitgebreid van 9 naar 39 gemeenten, tot geheel Halle-Vilvoorde plus Bertem, Huldenberg en Kortenberg. We moeten ons echter goed realiseren dat de prijs van de bouwgronden in de faciliteiten vaak onbetaalbaar is. Als u goede ideeën hebt, dan mag u ze me laten weten. Het is echter niet eenvoudig, zelfs met de inzet van Vlabinvest. Dat heeft niets te maken met slechte wil, maar met financiële haalbaarheid. De overheid moet zich daarvan bewust zijn, want we werken tenslotte met het geld van de belastingbetaler.
Mevrouw Guns, ik ben erg blij en kijk uit naar de steun van de VLD-fractie voor de opencoördinatiemethode en het bestrijden van de loopbaankloof in het bijzonder. Ik betreur een beetje de eenzijdige interpretatie van het Actieplan. Daarin neemt onderzoek een kleine plaats in. Het is de bedoeling een monitoringsysteem te ontwikkelen om de loopbaankloof te kunnen meten. Dat is niet het belangrijkste, maar de opencoördinatiemethode ter bestrijding van de loopbaankloof is wél het belangrijkste. De andere ministers zullen daar een belangrijke rol in moeten vervullen, vooral op het vlak van onderwijs, werk en economie, en ten dele ook welzijn, als we het hebben over plannen inzake kinderopvang. Dat is trouwens een van de redenen waarom de brede toegankelijkheid van de kinderopvang me zo na aan het hart ligt.
In het plan is ook sprake van de voorbereiding van het debat over de functieclassificatie en de belangrijke rol van werkgevers- en werknemersorganisaties in het debat. U hebt er misschien overgelezen. Ik heb dat debat al aangekondigd in het Vesoc-overleg. Dat moet uiteraard worden ingebracht in de besprekingen op het federale niveau en de eerstkomende IPA-besprekingen.
Last but not least is het belangrijk dat Vlaanderen het debat begint dat op het federale niveau zijn beslag moet krijgen. Ik ben even staatssecretaris voor Welzijn op het werk geweest. Toen heb ik heel hard gestreden voor de uitbreiding van het ouderschapsverlof. Ik heb daarin niet altijd de steun van de VLD gehad. Misschien kan dat in de toekomst verbeteren.
We bespreken nu de beleidsdomeinen leefmilieu, natuur, landbouw, visserij, platteland, ruimtelijke ordening, onroerend erfgoed, openbare werken, mobiliteit en energie.
De heer Wymeersch heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, leden van de regering, geachte collega's, er zijn nog ongeveer 25 parlementsleden in de zaal.
Het zijn er 23. Ik maak elk uur een lijst op van het aantal aanwezigen.
Mijnheer de minister, de landbouw waarover we het vandaag niet zullen hebben, staat zwaar in de verdrukking. De afgelopen weken is het probleem sterk naar voren gekomen. Ik denk aan het mestdecreet dat niet kan doorgaan zoals u het graag wilde. U moet nu een nieuw mestdecreet schrijven in functie van een zuiver milieudecreet. We hebben de discussie al gevoerd. Vroeger was het mestdecreet voor een gedeelte ook een milieudecreet en een landbouwdecreet. Nu moet er werk worden gemaakt van een zuiver milieudecreet. Voor de landbouw moeten compenserende maatregelen worden gevat in een ander decreet.
U weet dat wij onze bijdrage aan het debat hebben geleverd. Wij hopen dat wij na het kerstreces op basis van de teksten die wij hebben ingediend, onze bijdrage tot het debat in de bevoegde commissie kunnen leveren. Al is de tekst niet meer zoals hij bedoeld is omdat sommige punten door de Europese beslissingen achterhaald zijn, haal ik toch wat bemerkingen aan.
Ik wil vooreerst stellen dat een milieuregeling geen economische beperkingen mag inhouden. Als er toch economische gevolgen aan verbonden zijn, moeten deze worden weggewerkt. We stellen vast dat er op het vlak van de mestverwerking een duidelijke kloof bestaat tussen de vergunde capaciteit en de beschikbare of operationele capaciteit. Er moet werk gemaakt worden van het wegwerken van deze kloof. Wat de mensen op het terrein nodig hebben is een eenvoudige en doorzichtige regelgeving met een eenvoudige administratie voor de individuele landbouwer. Ik heb het hier al dikwijls herhaald. Wij zijn een absolute tegenstander van een open of verdoken afbouw van de sector. Wij pleiten voor een gezonde groei van de sector zowel op sectoraal vlak als op bedrijfsniveau.
Maar als minister staat u tussen twee vuren. Onmiddellijk na de Europese beslissing verschenen persmededelingen van bijvoorbeeld de Bond Beter Leefmilieu, gevolgd door mededelingen van sommige politieke fracties van het Vlaams Parlement. Daarin werd gesteld dat mestverwerking misschien niet zaligmakend is, maar dat duidelijk moet worden geopteerd voor een afbouw van de varkenssector. Aan de andere kant wordt gesteld dat mestverwerkinginstallaties zeker niet thuishoren in landbouwgebied, maar wel in industriezones. Ik heb daar vragen bij. Ik wens de minister veel moed om tot een gezond milieudecreet te komen dat rekening houdt met de noodzakelijke mestverwerking. De Vlaamse en federale overheden zouden de verwerking moeten subsidiëren. Daarvoor is binnen de Europese instanties een opening verkregen. Voor ons moet zelfs een overheidsparticipatie bespreekbaar zijn.
Wat het natuurbehoud en de biodiversiteit betreffen zit u als minister alweer tussen twee vuren. U hebt bepaalde ideeën en verdedigt een pragmatische aanpak.
Aan de andere kant zit u met een aantal dogmatici die blijkbaar nog altijd een soort van ideaalbeeld dat ze voor zichzelf hebben gecreëerd, verwezenlijkt willen zien. Het afgelopen anderhalf jaar werd u in de commissie voor Leefmilieu regelmatig geconfronteerd met allerhande vragen over verschillende diersoorten omwille van de problemen die een en ander met zich meebrengt. Het is duidelijk - en wat dat betreft zijn we het met u eens - dat er opnieuw grondig zal moeten worden gediscussieerd over de bestrijding van een aantal soorten, over de bejaging van een aantal soorten, en dergelijke. Er zijn vragen om uitleg geweest over de aalscholver en over Canadese en andere ganzen. We hebben de discussie niet kunnen voeren, omdat sommigen vonden dat ze politiek te gevoelig lag, over de vinkenvangst. Ik wil enkel zeggen dat bepaalde dingen misschien symbolisch zijn maar wel zeer gevoelig liggen.
U moet er ook rekening mee houden dat er op het terrein soms rare dingen gebeuren. Soms denk je onvermijdelijk dat je in Absurdistan leeft. Enkele jaren geleden was er grote heibel over de enorme teruggang van de huismus, zoals u wel weet, mevrouw Vogels. Iedereen moest dringend overal de huismussen tellen, de mannetjes alleszins. De huismussenpopulatie ging achteruit, net als de zwaluwenpopulatie. Dan worden we op het terrein echter geconfronteerd met andere maatregelen, mijnheer de minister, bijvoorbeeld met maatregelen inzake voedselveiligheid. Een van de maatregelen inzake voedselveiligheid schrijft bijvoorbeeld voor dat stallingen zodanig moeten worden afgesloten dat er noch mussen, noch zwaluwen, om die twee soorten te noemen, kunnen komen wonen. Nochtans is dat hun natuurlijke habitat, mijnheer de voorzitter.
Ik wil u nu vertellen wat ik heb meegemaakt toen ik een varkensbedrijf ging bezoeken, dat zijn eigen maalinstallatie heeft en dus zijn eigen voeders aanmaakt en dergelijke. Dat bedrijf moest hermetisch worden afgesloten. Wij mochten wel naar binnen, maar de kat niet. Niet enkel de vogels, ook de kat mocht dus niet binnen volgens het voedselagentschap. Waar graan wordt gemalen, zitten echter muizen, en daarom moest er dus vergif worden gelegd om die muizen te doden. Die dode muizen komen daarna echter in het graan terecht en worden dan wel mee vermalen om tot voedsel te dienen voor de dieren. Welnu, als dat niet Absurdistan is, dan weet ik het ook niet meer.
Ik wil maar zeggen, mijnheer de minister, dat u veel werk aan de winkel heeft. Een aantal maatregelen die de afgelopen jaren werden genomen, terecht of onterecht, hebben ertoe geleid dat we in een heel scheefgetrokken situatie zijn terechtgekomen. Mijnheer de minister, u wilt een beleidsnota opmaken voor bejaging, bestrijding en dergelijke. U wilt dat doen - en dat juichen we toe - in overleg met de jachtverenigingen en met de wildbeheerseenheden. We zullen zien wat er in de praktijk van terechtkomt, maar ik beloof u van onze kant alle welwillende medewerking als het op een gezonde manier gebeurt. Ik voorspel u echter dat u ook binnen dit parlement en zeker binnen uw meerderheid nog wel enige harde noten zult moeten kraken aangaande het een en het ander. We wensen u daarvoor ook het volgende jaar veel sterkte toe. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mijnheer de voorzitter, ik wil enkele belangrijke vaststellingen over het beleidsdomein Leefmilieu naar voren brengen.
Het is positief dat de investeringen in de bovengemeentelijke waterzuiveringsinfrastructuur opnieuw op kruissnelheid zitten. Het dossier is jarenlang geblokkeerd gebleven. In 2003 was het investeringsvolume tot amper 30 miljoen euro gedaald. Om de Europese richtlijn over het stedelijke afvalwater te kunnen implementeren, was het toen nochtans noodzakelijk om binnen een termijn van 5 jaar voor 1 miljard euro aan dringende waterzuiveringsprojecten uit te voeren. Momenteel bedraagt het investeringsvolume 170 miljoen euro.
Op 25 november 2005 heeft de Vlaamse Regering het optimalisatieprogramma voor de bovengemeentelijke waterzuiveringsinfrastructuur 2007-2011 goedgekeurd. Dit programma houdt in dat de NV Aquafin voor investeringsprojecten in de waterzuiveringsinfrastructuur in het investeringsjaar 2007 over een bijkomend bedrag van 100 miljoen euro, exclusief BTW, zal kunnen beschikken. Voor de investeringsjaren 2008-2011 staat voor 280,5 miljoen euro aan projecten geprogrammeerd. Mijns inziens, zal dat bedrag ruim onvoldoende zijn om aan de Europese richtlijn te kunnen voldoen. We moeten immers nog een lange weg afleggen. Een investeringsvolume van 150 miljoen euro per jaar zal niet volstaan. In de periode 2008-2011 zullen we het dubbele nodig hebben. In de toekomst zullen zich dan ook budgettaire aanpassingen opdringen.
Het bepalen van het overnamepunt, de scheidingslijn tussen het gemeentelijke en het bovengemeentelijke niveau, is eveneens zeer belangrijk. De vorig jaar goedgekeurde bepalingen zullen de gemeenten aanzetten om hun deel van de rioleringsproblematiek aan te pakken. Er is alvast duidelijk beweging in de sector.
De oplossing die de minister eind november 2005 voor de Vlaamse baggerspecie heeft gevonden, is ook belangrijk voor de toekomst. Hij zal daarvoor een ontgonnen kleiput langs de Schelde in Zwijndrecht en Kruibeke gebruiken. Onderhoudsbaggerwerken en het wegwerken van de historische achterstand vormen een belangrijk element in de preventie van overstromingen. Op die manier kunnen we binnenvaart opnieuw verzekeren en onze waterbodems saneren.
De steun van de Vlaamse Regering aan het proefproject Grijswater in Waregem draagt eveneens de goedkeuring van mijn fractie weg. We stellen vast dat Febeltex het project ook goedkeurt. Het project spaart de grondwaterlaag en maakt herstel mogelijk.
- De heer Luk Van Nieuwenhuysen, vierde ondervoorzitter, treedt op als voorzitter.
We hebben tevens vernomen dat de Vlaamse Regering een deel van haar meerderheidsparticipatie van iets meer dan 54 percent in Indaver zal verkopen. Het is positief dat de Vlaamse Regering, samen met enkele industriële aandeelhouders, een minderheidsparticipatie van minstens 25 percent wil behouden. Als de Vlaamse Regering een sturende rol in het afvalbeleid wil blijven spelen, is de verankering van Indaver van groot belang.
Tijdens de commissiebespreking van de begroting en van de beleidsbrief is de opmerking weerlegd dat de minister in vergelijking met voorheen in te weinig middelen voor bodemsanering voorziet. Ik heb de cijfers bij het Rekenhof en bij de OVAM opgevraagd. We moeten daarbij een onderscheid maken tussen het budget voor bodemsaneringswerken en bodemgerelateerde afvalverwijdering, de middelen die uitsluitend voor bodemsaneringswerken bestemd zijn en de middelen die voor bodemsaneringswerken en studiekosten zijn vastgelegd. Volgens het Rekenhof bedroeg het uitsluitend voor bodemsaneringswerken bestemde budget in 2003 10,9 miljoen euro en in 2004 32 miljoen euro. Dit jaar is ongeveer 22,5 miljoen euro voor bodemsaneringswerken en bodemgerelateerde afvalverwijdering vastgelegd. Minister Peeters heeft aangekondigd dat hij in de begroting 2006 27,5 miljoen euro voor bodemsanering wil uittrekken. Hij wil bovendien samenwerkingsverbanden met andere overheden sluiten. Hij zet de tijdens de vorige regeerperiode opgestarte inspanningen tegen een versneld tempo voort.
Het jaar 2006 zal een belangrijk scharnierjaar worden. Op de agenda staan immers het bodemsaneringsdecreet, de oprichting van de sectorale bodemsaneringsfondsen, een aangepast mestdecreet en een nieuw milieuhandhavingsdecreet. Onze fractie is alvast bereid hier ten volle aan mee te werken.
De heer Martens heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, collega's, enkele dagen geleden werd het Milieu- en natuurrapport Vlaanderen voorgesteld. Dat rapport is opnieuw het resultaat van een proces waaraan de top van onze wetenschappers en alle betrokken maatschappelijke groepen hebben meegewerkt. Het moet gezegd: we hebben nog nooit zo goed geweten hoe slecht het wel gesteld is met ons milieu.
Gelukkig is het niet allemaal kommer en kwel. Het Milieu- en natuurrapport toont ook aan dat het milieubeleid zin heeft en resultaten kan boeken. Nieuwe technieken en transportvormen zorgen bijvoorbeeld voor een ontkoppeling tussen economische groei en milieudruk. We staan blijkbaar aan het begin van een ware groenestroomrevolutie, met een vertienvoudiging van de productie van groene stroom de voorbije 10 jaar en eenzelfde verwachte evolutie voor de toekomst. De doelstelling om tegen 2010 6 percent groene stroom te produceren, zullen we gemakkelijk kunnen halen. We zien dat het storten van huishoudelijk afval - door het verbeteren van de afvalrecyclage en door energierecuperatie - sterk kon worden afgebouwd en vanaf volgend jaar zelfs voorgoed tot het verleden kan behoren. Ook op andere punten zien we een lovenswaardige vooruitgang.
Maar er blijven hardnekkige problemen. Een aantal problemen zullen we niet alleen met Vlaamse maatregelen kunnen oplossen en vereisen ook een Europese aanpak. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de fijnstofproblematiek en de uitstoot van ozonprecursoren zoals stikstofoxide. We hebben ook nog een enorm ecologisch passief van verontreinigde bodems en onderwaterbodems. Het energieverbruik van de gezinnen blijft stijgen. De waterkwaliteit is geëvolueerd van zeer slecht naar slecht, maar stagneert nu blijkbaar door het feit dat op onze landbouwgronden nog altijd veel meer mest wordt uitgereden dan door de gewassen kan worden onttrokken en doordat de riolering ontoereikend is omdat te weinig gezinnen zijn aangesloten en er te veel regenwater in komt.
Het is goed dat in de beleidsbrieven van de verschillende ministers en in de begroting en het programmadecreet werk wordt gemaakt van de aanpak van deze hardnekkige problemen.
Voor onze fractie is het heel positief dat voor bodemsanering per jaar 10 miljoen euro extra wordt vrijgemaakt uit het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Uitgaven. We denken dat daarmee een inhaalbeweging wordt ingezet. Met de middelen van het FFEU komen de bodemsaneringsmiddelen voor volgend jaar op 27 miljoen euro. Dat is een belangrijke trendbreuk die moet worden voortgezet. Ook in het kader van het aangekondigde nieuwe bodemsaneringsdecreet moet worden gezocht naar een alternatieve financiering voor een intensivering van de sanering van onze vervuilde bodems.
We vinden het ook positief dat de regering een decretale regeling plant voor de oprichting van sectorfondsen, die de door bepaalde industriële activiteiten veroorzaakte bodemverontreiniging kunnen aanpakken en cofinancieren. Met name de oprichting van een fonds voor de droogkuissector kan ervoor zorgen dat veel KMO's niet in financiële problemen terechtkomen en familiale drama's vermeden kunnen worden.
We rekenen er ook op dat snel werk kan worden gemaakt van het stookoliefonds, dat inspanningen moet leveren voor de bodemsanering van particulieren en gezinnen. Momenteel kijken we vol verwachting naar de federale overheid, die het fonds tegen begin volgend jaar moet operationaliseren. We hopen dat er hoe dan ook een oplossing komt voor mensen die met stookolieverontreiniging worden geconfronteerd en omschakelen naar een meer milieuvriendelijk verwarmingssysteem op basis van aardgas. We vinden dat er ook een fonds moet komen dat de saneringskosten voor deze gezinnen mee helpt dragen.
Als er federaal geen oplossing mogelijk is, moet Vlaanderen daar een oplossing voor aanreiken en er de nodige middelen voor vrijmaken.
Ik kom tot de waterproblematiek. Ik vind het verheugend dat de regering eindelijk een mestdecreet zal schrijven dat de Europese toets zal kunnen doorstaan en dat zal uitgaan van een volledige afbakening van Vlaanderen als kwetsbaar gebied. Toen ik dat vijf jaar geleden met een ander petje op in het Vlaams Parlement kwam verdedigen, werd ik door zowat alle partijen uitgemaakt voor een groene fundamentalist. Je kunt beter laat dan nooit gelijk krijgen. Die afbakening van heel Vlaanderen als kwetsbaar gebied, is het enige logische gevolg dat kan worden getrokken uit de slechte meetresultaten van ons water en de Europese normen terzake. Die afbakening vergroot het probleem niet, het maakt het enkel zichtbaar en doet het mestoverschot dat nu in ons grond- en oppervlaktewater zit, letterlijk boven water komen. Mijnheer de minister, wij bieden onze diensten aan om een constructieve oplossing te zoeken om het mestoverschot weg te werken.
Ook belangrijk is de hervorming van de watersector die wordt voortgezet met een amendement van de meerderheid op het programmadecreet, iets waar we ook graag aan hebben meegewerkt. Het amendement zorgt ervoor dat de waterheffingen worden opgesplitst in waterheffingen voor de zelfzuiveraars en voor bedrijven die lozen in de riolering en het collectieve systeem. We hopen dat die opsplitsing ervoor kan zorgen dat de waterheffing voor die eerste groep van bedrijven meer gedragsturend kan worden en de waterheffing voor de tweede groep bedrijven meer kostendekkend.
Belangrijk is ook dat in hetzelfde amendement op het programmadecreet de grondwaterheffing meer sturend zal worden gemaakt. Er is al lang gepland dat in de formule voor de grondwaterheffing een gebied- en laagfactor kan worden ingevuld die de grondwaterheffing zal verhogen voor gebieden waar het nodig is en waar er een overexploitatie is van kwetsbare grondwaterlagen. Met het amendement dat de meerderheid voorstelt, zal daar voor de eerste keer gebruik van worden gemaakt en zal de grondwaterheffing voor het overbemalende systeem van de sokkel gevoelig omhoog gaan, waardoor gebruik van het sokkelwater wordt ontraden en gebruik van grijs water bevorderd. Op die manier hopen we te voorkomen dat bedrijven elkaar te gronde zullen richten en door de overexploitatie van de grondwaterlagen elkaar droogvallende putten zullen bezorgen. Die 'tragedy of the commons' willen we absoluut vermijden.
Wat afval betreft, rekenen we erop dat de forfaitaire afvalbelastingen tot het verleden zullen gaan behoren en er snel initiatieven zullen worden genomen, temeer omdat de afschaffing van de forfaitaire huisvuilbelasting niet alleen in het regeerakkoord staat maar ook in het uitvoeringsplan Huishoudelijke Afvalstoffen dat eind 2007 afloopt. We hopen tegen dan de forfaitaire afvalbelastingen te hebben afgeschaft omdat niet de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Het is een onrechtvaardige belasting die niet gedragssturend werkt en voor iedereen hetzelfde is. We willen die vervangen zien door meer sturende afvalheffingen die geïnd worden op basis van het volume buitengezet afval en niet door een verhoogde bijdrage vanuit de algemene middelen die sociaal rechtvaardig worden opgebracht.
De objectieve evaluatie van de verschillende instrumenten van het beleid van Natuur en Bos wordt nu gepland in het Natuurrapport voor 2007. We hebben alleszins het advies van de MINA-raad hieromtrent met veel aandacht gelezen en ook de analyse die in het Natuurrapport van 2005 daarover werd gemaakt. Die objectieve evaluatie zal alleszins aanleiding moeten geven tot een verhoging van de middelen die zullen moeten gaan naar de aankoop van natuur- en bosgebieden. We hebben ook uit de toelichting van de beleidsbrief Ruimtelijke Ordening begrepen dat we er aan het huidige tempo nooit zullen geraken. De teller voor bijkomende bosgebieden staat op 1300, dat heeft minister Van Mechelen in de commissie gezegd, terwijl we tegen 2007 10.000 hectare bijkomend bosgebied moeten realiseren.
De sleutel daarvoor ligt niet alleen in het beleidsdomein Leefmilieu, maar ook bij Ruimtelijke Ordening. Er moet immers ruimte worden gecreëerd voor bijkomende natuur- en bosgebieden.
Mijnheer Martens, u spreekt minister Van Mechelen aan over de mogelijkheden om de bosgebieden uit te breiden. Hebt u echter een strategie om dat te realiseren als u er morgen de verantwoordelijkheid voor zou dragen?
Bij de opmaak van de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen moet prioriteit worden gegeven aan ruimtelijke uitvoeringsplannen voor het buitengebied.
Mijnheer Martens, ik wil wel, maar dit is een veel te geleerde taal. Ik vraag gewoon hoe u het zou doen in de realiteit, maar misschien kan de minister het wel zeggen. De burgers verwachten van ons als politici kers dat we daar een antwoord op hebben. Ik heb de minister van Leefmilieu enkele maanden geleden gezegd dat een bepaalde gemeente inspanningen leverde. Gisteren werd 6 hectare bosgebied geopend. (Opmerkingen)
Ik heb veel sympathie voor u, maar ik vraag u hoe u zou doen wat u zegt.
Ik leg het nog eens uit voor de mensen die niet de kans hebben gehad om de uitvoerige beleidsbrief Ruimtelijke Ordening, die tenminste beantwoordt aan de criteria, te lezen. Na de stedelijke afbakening, die in de eindfase is gekomen met de definitieve vastlegging van een aantal ruimtelijke uitvoeringsplannen, zijn we nu volop bezig met de afbakening van de natuurlijke en agrarische structuren. We moeten eerst het stedelijk gebied kennen vooraleer we het buitengebied kunnen afbakenen. We zijn op topsnelheid bezig met dat afbakeningsproces. De eerste pilootregio is inmiddels door de regering vastgelegd, en daar is al een advies van de Raad van State over gevraagd. De 14 andere zullen nu in sneltempo volgen. Binnen die afbakeningen zullen die structuren worden aangeduid.
Mijnheer de voorzitter, het verheugt me dat een eminent lid van de meerderheid een vraag stelt en dat de minister daar een antwoord op heeft. (Gelach)
Het komt er inderdaad op neer in de ruimtelijke ordening de nodige ruimte vrij te maken voor de natuurlijke structuur en de bosstructuur, uiteraard in een gelijktijdige afbakening met de agrarische structuur. Er moeten echter ook instrumenten worden gecreëerd om die gebieden werkelijk te realiseren.
Ten slotte wil ik nog iets over het energiebeleid zeggen. Jammer genoeg verspillen vooral de gezinnen nog veel te veel energie. De energiebesparingsdoelstelling die aan de intercommunales wordt opgelegd, moet worden verhoogd. We hebben in het verleden gemerkt dat de intercommunales de wettelijk opgelegde doelstelling met de vingers in de neus halen, met als gevolg dat ze zelfs premies voor bepaalde energiebesparende maatregelen, zoals superisolerende beglazing, geschrapt hebben uit hun actieplannen. Nochtans blijkt uit een evaluatie van uw administratie dat die actieplannen van de intercommunales zeer goedkope energiebesparingen opleveren en zelfs een CO2-reductie die drie keer minder kost dan de CO2-rechten die we in het buitenland zouden moeten kopen.
Als we dus werk willen maken van het terugdringen van de energieverliezen, dan moet wat ons betreft de energiebesparingsdoelstelling voor de intercommunales opgetrokken worden. Ook het wooncomfort van de gezinnen wordt daardoor verbeterd en er wordt bijkomende werkgelegenheid gecreëerd in de bouwsector, in de verwarmingssector, bij de dakbewerkers, enzovoort.
Uiteraard rekenen we er ook op dat de gezinnen een gratis audit krijgen aangeboden. U zult wel vragen hoe de intercommunales dat allemaal zullen betalen, maar ook daarover hebben we in de commissie uitvoerig gesproken. Er blijkt nog heel wat efficiëntiewinst te boeken in het beheer van de intercommunales. Het besparingspotentieel wordt door McKinsey geraamd op 1 miljard euro.
Dat is vijf keer meer dan wat de Elia-heffing jaarlijks opbracht. Dat besparingpotentieel moet worden ingezet zodat de intercommunales bijkomende openbaredienstverplichtingen opgelegd kunnen krijgen om gezinnen en bedrijven te helpen bij de energiebesparing zonder dat de prijs van stroom of gas de hoogte ingaat. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Daems heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, geachte ministers, geachte collega's, ik zal in het korte tijdsbestek waarover ik beschik, focussen op het beleid inzake Leefmilieu en Natuur, met een korte verwijzing naar Ruimtelijke Ordening. Voor Openbare Werken verwijs ik naar de uitgebreide motie die ik samen met de heer Glorieux heb ingediend en waarin de pijnpunten en voorstellen worden opgelijst.
Mijnheer de minister van Leefmilieu, u bent consequent. Uw lage ambitie is dezelfde in uw huidige beleidsbrief en in de beleidsnota van vorig jaar. Ik vond het dan ook heel ontroerend toen het Vlaams Belang u zonet steunde in uw strijd als witte ridder tegen 'Absurdistan'.
Ik loop het lijstje niet meer af, want in de commissie hebben we al heel uitgebreid gedebatteerd. Ik wil me beperken tot enkele punten waarover u zowel in de beleidsbrief als tijdens uw repliek in de commissie, op de vlakte bent gebleven. Men zou kunnen zeggen dat u ondertussen 'de truken van de foor' hebt geleerd door u niet al te veel vast te pinnen op timings en op cruciale punten. Als het lijstje zou worden opgesomd van decreten en uitvoeringsbesluiten die tegen de zomer of het einde van 2005 gerealiseerd hadden moeten zijn, dan ben ik een tijdje bezig. Misschien is het niet zo erg dat een aantal projecten voorlopig geen uitvoering krijgen, want met wat we wel te zien krijgen, is ons leefmilieu niet altijd gediend.
Inzake het MAP is het is betreurenswaardig hoe bijna op een 'diefje' in het decreet Beter Bestuurlijk Beleid een graduele verscherping van de mestverwerkingsplicht ongedaan wordt gemaakt.
Op het vlak van handhaving is het resultaat van wat voorlag na de eerste rondetafelconferentie ronduit bedroevend. Van het oorspronkelijke voorstel van decreet uit de vorige legislatuur blijft niet veel meer over. U geniet in deze echter het voordeel van de twijfel, want tijdens de tweede rondetafelconferentie waren er verschillende mensen die er net zo over dachten. Ik kijk nieuwsgierig uit naar de nieuwe versie die wellicht de komende maanden op ons bord terechtkomt.
Inzake het waterbeleid heeft de heer Matthijs al verwezen naar het grijswaterproject. Ik heb de beslissing van de regering jammer genoeg nog niet kunnen lezen en ben dus niet op de hoogte van de exacte inhoud ervan. Ik heb wel begrepen dat het om een behoorlijke afwijking van het oorspronkelijke idee gaat, namelijk het idee om sokkelwater te vervangen door grijs water of productiewater. Ik heb begrepen dat het nu de bedoeling is om sokkelwater te vervangen door oppervlaktewater of drinkwater via de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening of VMW. Als dat zo is, is er sprake van een belangrijke afwijking ten opzichte van wat een aantal jaren geleden met de bedrijven en met Europa werd afgesproken.
In 2004 hebt u ook de hervorming van Aquafin in twee fasen aangekondigd. Fase 1 is achter de rug, maar het is voorlopig niet duidelijk wat er in huis zal komen van fase 2. Er zou in een ecologische resultaatsverbintenis worden voorzien, maar ondertussen staan we meer dan een jaar verder en is het compleet onduidelijk welke richting u wenst uit te gaan.
Met het programmadecreet van fase 1 van de waterhervorming werd sp.a-spirit over de streep getrokken met een artikel dat openbaredienstverplichtingen zou opleggen aan de watermaatschappijen. Voor zover ik weet is de uitvoering daarvan nihil.
In 2004, alweer een jaar geleden, werd aangekondigd dat het decreet Integraal Waterbeleid uitvoering zou krijgen via tal van uitvoeringsbesluiten. Vandaag hebben we er eentje: het uitvoeringsbesluit over de structuren. Al de rest, even cruciaal volgens mij, over de watertoets, voorkooprecht, vergoedingsplicht, onteigening, Rubicon-fonds: daar is niets van te zien.
Ik zou graag weten wat deze regering wil met het waterbeleid. Want aan de ene kant horen we de heer Martens vriendelijk doch kordaat aandringen op de volledige uitvoering van het regeerakkoord, maar jammer genoeg moet hij dikwijls in het zand bijten. Want er zijn andere collega's en dikwijls ministers, die zich verstoppen achter de moeilijke uitvoerbaarheid van een en ander.
Eenzelfde vaagheid en dubbele boodschap vinden we terug in verband met de vereenvoudiging van de regelgeving. Hier moeten we zelfs niet tussen de regels lezen om de dissonantie binnen de meerderheidspartijen te zien. Mijnheer de minister, u schaft onder het mom van vereenvoudiging de gemeentelijke milieubeleidsplanning af. Zelfs uw eigen fractie vraagt zich hardop af of dit zal leiden tot een beter milieuresultaat. U wilt de MER-wetgeving versoepelen, terwijl collega's vragen om een uitbreiding ervan, om bijvoorbeeld situaties zoals die in Antwerpen met de Oosterweelverbinding - voorstel Staten-Generaal - te kunnen opvangen in het begin van het inspraakproces en niet op het einde.
Naar de buitenwereld onderstreept u het belang van een krachtdadig beleid inzake fijn stof, maar tegelijk lobbyt men hard bij Europa om de wetgeving inzake fijn stof uit te hollen of te versoepelen.
Intussen blijven echte vereenvoudigingsdossiers uit, zogezegd omdat het allemaal wat te complex is, of omdat - en nu vertaal ik het een beetje provocerend - de vorige minister van Leefmilieu er volgens u een zootje van gemaakt heeft. Bijvoorbeeld het decreet integrale milieuvoorwaarden zit al meer dan een jaar, bijna twee jaar, op uitvoering te wachten. Ook de integratie van de bouw- en de milieuvergunning gaat terug naar af. Dat zeg ik niet, dat zeggen ook leden van de meerderheidspartijen.
Een ander voorbeeld betreft het saneringsbeleid. Hoewel dit zich voorlopig wat geruislozer afspeelt, wordt deze oefening een beetje verdoezeld door de verhoging van de middelen. Maar onze bezorgdheid gaat eerder over de inhoudelijke richting die deze regering wil inslaan met de bodemsanering. Het klinkt voorlopig allemaal nog wat cryptisch, maar we maken ons zorgen over de aanpak van bodemvervuiling op 'risicogebaseerde' en 'marktconforme' wijze, dat wordt sanering op maat.
Ik wil hieraan het interessante debat van vanmorgen koppelen over de PPS. Mevrouw Gennez, ik wil u vragen om dat eens toe te passen op de brownfieldsector. Het wordt toch stilaan duidelijk dat de win-winsituatie niet altijd opgaat, en dat het oorspronkelijke opzet om met de meerwaarde van meer rendabele PPS-projecten de minder rendabele op te pikken, de facto verlaten wordt.
Ik zou tot slot dezelfde vraag willen stellen als vorig jaar. De proefprojecten van het Vlaams Ecologisch Netwerk gaan zo traag vooruit dat ik me afvraag of deze regering wel wil doorgaan met de volledige uitvoering van het VEN zoals gepland in het regeerakkoord. (Applaus bij Groen!)
De heer Huybrechts heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, ik wil me voornamelijk richten tot minister Van Mechelen. Mijnheer de minister, geruime tijd geleden hebt u bekendgemaakt dat het basisdecreet op ruimtelijke ordening van mei 1999 nogmaals, voor de vijftiende en hopelijk de laatste maal, fundamenteel zal worden gewijzigd.
Hoewel het niet eenvoudig is voor lokale besturen en voor de burger om zich steeds aan te passen aan de wijzigende regelgeving, evolueert het beleid langzaam.
Mijnheer Huybrechts, u hebt geen enkele ervaring.
Mijnheer Vermeiren, blijkbaar moet u eens praten met uw burgers.
Voor velen evolueert het te langzaam, maar wel in de goede richting. Blijkbaar is de definitieve decreetswijziging lastiger dan gedacht. Ofschoon de door u vooropgestelde termijn van eind 2005 zo goed als verstreken is, hebben we het aangepaste decreet nog niet ontvangen. Hopelijk wordt ons geduld niet te lang meer op de proef gesteld.
Mijnheer de minister, als uw gemeentebestuur haar volledige bevoegdheid over het vergunningsbeleid wil behouden, dan moet ze voldoen aan 5 verplichtingen. Een ervan is de vereiste dat de gemeente ook een gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar in het personeelskader moet hebben. Daar wringt dikwijls het schoentje.
Tot voor kort bestond de mogelijkheid dat gemeenten iemand aanstelden als stedenbouwkundig ambtenaar, ook al voldeed die persoon niet aan de diplomavereisten. Na de aanstelling moest de ambtenaar alsnog dat diploma behalen. Gelukkig subsidieerde de Vlaamse overheid die opleidingen. Een voorwaarde voor die subsidie was dat de betrokken persoon al moest aangesteld zijn als gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar. Dat laatste kan nu niet meer. Daardoor missen de gemeenten een subsidiebedrag van ongeveer 22.000 euro.
Door de onmogelijkheid om na de aanwerving het diploma te halen, wordt het aantal kandidaten voor een vacature onnodig beperkt op een moment dat er nog steeds een tekort aan stedenbouwkundigen is.
Mijnheer de minister, het decreet ruimtelijke ordening evolueert heel langzaam in de goede richting. Jammer genoeg is dat voor velen al te laat. Het Vlaams Belang zal in de toekomst blijven ijveren voor de belangen van de eigenaars en bewoners van een constructie, waarop een bouwmisdrijf rust, ook al is die gelegen in de zogenaamd kwetsbare gebieden.
De Vlaamse Regering heeft beslist dat de strafsanctie voor het in stand houden van bouwmisdrijven, gelegen in ruimtelijk kwetsbaar gebied, behouden blijft. In sommige gevallen wil dat zeggen dat mensen die een volledig legale constructie hebben gebouwd vóór de inkleuring van de gewestplannen door de huidige Vlaamse Regering, nog steeds worden gestraft als hun woning na de invoering van de gewestplannen buiten hun wil in een kwetsbaar gebied terechtkwam.
We vragen dan ook in onze motie van aanbeveling dat constructies die werden gebouwd vóór de wet op stedenbouw, als vergund worden beschouwd, ongeacht de bestemmingszone.
Mijnheer Huybrechts, in het decreet staat letterlijk dat alle woningen gebouwd vóór het in werking treden van de wet van 1962 op de ruimtelijke ordening, worden geacht vergund te zijn, en dat alle woningen tussen 1962 en het tot stand komen van een gewestplan, geacht worden vergund te zijn, tenzij het tegendeel wordt bewezen. De bewijslast is dus omgedraaid. De gemeente moet bewijzen dat het illegaal gebouwd is. Als ze dat niet kan of wil, wordt die woning opgenomen in het vergunningenregister.
Ook al is die gelegen in kwetsbaar gebied? Des te beter, ik hoop dat het waar is.
Mijnheer Vermeiren, als ik u daarmee een plezier kan doen, dan wil ik graag mijn vergissing toegeven. Als minister Van Mechelen gelijk heeft, dan is dat des te beter. Ik ben altijd bereid om iets bij te leren.
Mijnheer de minister, een van de voornaamste elementen van het handhavingsbeleid inzake ruimtelijke ordening is het oprichten van een Hoge Raad voor het Herstelbeleid. De bedoeling is dat deze raad alle bouwmisdrijven van voor 1 mei 2000 op een objectieve, evenwichtige en rechtvaardige manier beoordeelt en een bindend advies uitbrengt over de herstelvordering. Oorspronkelijk zou de Hoge Raad voor het Herstelbeleid worden geïnstalleerd begin juni 2004. Dat klopt toch?
De Hoge Raad voor het Herstelbeleid functioneert sinds het najaar. Er is een huishoudelijk reglement opgesteld dat vorige vrijdag door de regering is goedgekeurd. De Hoge Raad voor het Herstelbeleid is dus in werking getreden.
Anderhalf jaar later dan voorzien, maar beter laat dan nooit.
Inzake het energiehoofdstuk wil ik het nog even hebben over de kernenergieproblematiek. Ik wil aan de minister vragen om er in samenspraak met de federale ministers voor te zorgen dat de uitstap en op zijn minst het debat over kernenergie worden herbekeken. We zullen de volgende generaties opzadelen met gigantische problemen als, zoals Verhofstadt-I heeft beslist, de kerncentrales tegen 2025 definitief moeten worden gesloten. Het Vlaams Belang is niet tegen groene energie gekant, maar we moeten realistisch blijven. Momenteel kunnen de alternatieve energiebronnen niet snel genoeg op de markt komen om kernenergie te vervangen.
Ik begrijp u niet. U zegt dat u voor bent, maar u bent tegen. Wat is nu uw stelling?
Mijnheer Vermeiren, het is niet mijn taak de heer Huybrechts te verdedigen, maar ik kan wel bevestigen dat hij zijn standpunt in de commissie duidelijk heeft uiteengezet. U was daar niet aanwezig.
Ik vraag een verduidelijking van uw stelling, mijnheer Huybrechts. Bent u voor of bent u tegen?
Het Vlaams Belang is voor kernenergie, maar is niet tegen groene energie. We moeten echter realistisch blijven. Momenteel kunnen alternatieve energiebronnen niet snel genoeg op de markt komen om kernenergie te vervangen. Een onlangs verschenen doctoraatstudie toont aan dat het in België weinig zin heeft om ongeremd windmolens te blijven bouwen.
Waarop baseert u deze stelling? Er zijn heel wat nieuwe productie-installaties gebouwd, en er zijn er andere waarvan de bouw is aangekondigd. Zo is er de STEG-installatie van BASF van 400 megawatt, de nieuwe elektriciteitscentrale bij Sidmar van 800 megawatt, de centrale die zal worden gebouwd bij Tessenderlo Chemie, de warmtekrachtkoppeling van de centrale van Essent bij Neos, en de windmolenprojecten van de Antwerpse haven en op de Noordzee.
Als we alleen al die projecten bekijken waar de vergunningen voor op tafel liggen, dan komen we tot een geïnstalleerd nuttig vermogen dat hoger ligt dan het vermogen van de eerste drie kerncentrales die in 2015 worden gesloten. Ik zou dus willen weten waarop u de stelling dat er nooit voldoende alternatieven kunnen worden gevonden om de uitstap uit de kernenergie op te vangen, steunt. Ik vind het ontroerend hoe het Vlaams Belang hier het Franse Suez aan het verdedigen is. Ik zou echter ook graag hebben dat u uw stelling op feiten baseert.
Mijnheer Martens, stel uw vraag aan de minister! Hij behoort tot de meerderheid. U moet de oppositie niet interpelleren, maar wel de minister.
Mijnheer Martens, waarschijnlijk hebt u de recente doctoraatsverhandeling die aan de KULeuven is gemaakt, niet gelezen, want ze past niet in uw kraam. De stelling wordt daarin onderbouwd. Blijkbaar zal die doctoraatsverhandeling ook weer op de achterkant van een bierviltje zijn geschreven.
Ik heb die doctoraatsstudie met veel aandacht gelezen. Ik heb ook de commentaar gelezen van de organisatie Duurzame Energie, van bedrijven in de energiesector, van de Duitse studiebureaus, van het Duitse ministerie van Energie. Zij zeggen dat het gemakkelijk haalbaar is om 20 percent stroom uit windenergie in het net in te schakelen.
De doctoraatsthesis gaat uit van windsnelheden op 10 meter hoogte. De windmolens van vandaag worden 100 meter hoog gebouwd. Ze gaat uit van het feit dat een toename van windenergie een toename van de back-upcapaciteit veronderstelt. In Duitsland is echter juist bewezen dat door het groeiend aandeel van windenergie de back-upcapaciteit kan worden afgebouwd.
Ik wil hier niet te technisch worden. Over de doctoraatsthesis valt heel wat te zeggen.
Zoals u zegt, ze zal ook wel weer op de achterkant van een bierviltje zijn geschreven.
Behalve het gebrek aan ruimte is er ook het probleem dat windenergie nooit zo betrouwbaar kan zijn als traditionele centrales. Dat zult u waarschijnlijk ook weer 'weerleggen'. Wind is immers nooit perfect te voorspellen, laat staan te controleren. Of, zoals minister Van Mechelen het ooit heeft uitgedrukt: 'Omwille van de ruimtelijke ordening staan er geen tv-antennes meer op de daken. Gaan we dan op elke hoek van de straat windmolens inplanten?'
Mijnheer de voorzitter, wat Mobiliteit en Openbare Werken betreft, verwijs ik naar onze moties van aanbeveling. Wat de controle van het Vlaams Parlement op de regering aangaat, wil ik graag eindigen met een citaat van Hugo De Ridder uit zijn boek 'Keien van de Wetstraat.' Hij schrijft daarin: 'Waar staat de centrale computer waarop elk parlementslid dagelijks de stand van uitvoering van de begroting in de departementen kan aflezen? Ik heb die computer nog niet gevonden.' (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, heren ministers, collega's, ik dank u dat u nog even aanwezig wilt blijven om te luisteren naar mijn inbreng, die gaat over Mobiliteit en Openbare Werken.
Dames en heren, twee verkeersspecialisten uit dit huis lieten enkele dagen geleden in de kranten de scherpzinnige opmerking optekenen dat twee stilstaande objecten niet met elkaar in botsing kunnen komen. Dat klopt natuurlijk. Maar ik zou daar evengoed de vaststelling aan kunnen toevoegen dat als twee objecten wel met elkaar in botsing komen, alle andere stilstaan. Dat is nu de situatie op onze snelwegen.
De oorzaak daarvan is genoegzaam bekend. We willen allemaal op hetzelfde moment op dezelfde plaats zijn, en liefst met de wagen. En als de trend in de evolutie van de personenmobiliteit zich doorzet, dan kunnen we in de tijdspanne van één regeerperiode een stijging van het aantal verplaatsingen met bijna 9 percent verwachten. De kloof tussen de groeiende mobiliteitsbehoefte en de bestaande verkeers- en vervoerscapaciteit wordt dus groter. En het gevolg daarvan is onder andere een zware tol tengevolge van de verkeersonveiligheid, die we, gelukkig, al voor een groot stuk hebben kunnen terugdringen. Daarnaast zijn er ook belangrijke negatieve effecten voor het milieu en de leefbaarheid.
Ik vind het verbijsterend om in het Milieurapport Vlaanderen te moeten lezen dat de vermindering van broeikasgassenemissies met 3,74 megaton door inspanningen van de industrie zo goed als teniet wordt gedaan door een toename van 3,10 megaton door het wegverkeer.
Om de urgentie van het probleem te onderstrepen, is het misschien nuttig om ons engagement voor het wegverkeer in de context van het Kyoto-protocol nogmaals in herinnering te brengen, namelijk het behoud van de CO2-uitstoot op het niveau van
Ondertussen zijn we het erover eens dat dergelijke maatregelen vooraf goed moeten worden bestudeerd. We mogen elkaar echter niets wijsmaken. Natuurlijk zal de milieuwinst die kan worden gerealiseerd door inspanningen van de transportsector, een prijs hebben. Die prijs moet in verhouding zijn met het resultaat. Wie daarvoor echter geen minimale inspanning wenst te aanvaarden, schuift de factuur rechtstreeks door naar de gezinnen van die hardwerkende Vlamingen. Dat kan toch ook niet de bedoeling zijn.
Geachte collegas van de VLD, we zijn uiteraard niet blind voor de economische realiteit. Terecht werd in de Septemberverklaring sterk de nadruk gelegd op noodzakelijke investeringen om de bereikbaarheid van onze economische poorten te waarborgen en te verbeteren. Die investeringen moeten echter verzoenbaar zijn met ecologische en sociale consideraties. Alleen een integrale aanpak kan aan die duurzaamheidseis voldoen. Gelukkig hoeft er geen tijd verloren te gaan met het opnieuw uitvinden van het warme water. Het Mobiliteitsplan Vlaanderen waaraan dit parlement een aantal beleidsaanbevelingen heeft gekoppeld en dat principieel werd goedgekeurd door de vorige Vlaamse Regering, is nog steeds zeer actueel en biedt een stevig houvast voor de middellange en de lange termijn.
Als er in de Commissie over Openbare Werken wordt gediscussieerd, merkt mijn achtbare collega Sauwens graag op dat er een zogenaamde trendbreuk wordt gerealiseerd na de stiefmoederlijke behandeling van de vervoersinfrastructuur door de voorgangers van minister Peeters. Niets is echter minder waar. Tot onze grote vreugde stellen we in de beleidsbrief van minister Peeters een zeer grote continuteit vast met het recente verleden.
Het lijstje van geselecteerde missing links die op korte termijn zullen worden aanbesteed of die in de ontwerpfase zitten, komt de lezer van het Mobiliteitsplan niet onbekend voor. Hetzelfde geldt voor het STOP-principe dat zal worden gehanteerd voor investeringen die bijkomende vervoersbehoeften moeten dekken. Het Kaaimurenprogramma en het inzetten van de kustvaart om de modal shift in het goederenvervoer te stimuleren en het programma voor het aanpakken van de gevaarlijke punten en voor de uitbouw van het dynamisch verkeersmanagement om de bestaande capaciteit van het wegennet te optimaliseren, zijn niet bepaald verrassende elementen te noemen voor wie het beleid van de voorbije jaren van nabij heeft gevolgd.
De heer Glorieux van Groen! merkte bezorgd op dat de missing links van minister Peeters niet dezelfde zijn als die van minister Van Brempt. Dat klopt natuurlijk. (Gelach)
De missing links waarover minister Peeters het heeft in zijn beleidsbrief, zijn niet dezelfde als die waarover minister Van Brempt het heeft in haar beleidsbrief. Ik vind dat logisch en wenselijk. Het is immers goed dat elke minister zich in zijn beleidsbrief beperkt tot het aankondigen van plannen in de context van de eigen bevoegdheden.
Ik stel vast dat minister Peeters gewag maakt van de taskforce Doorstroming. Die onderzoekt welke maatregelen nodig zijn om de doorstroming voor het openbaar vervoer te bevorderen en zal daarvoor een fysisch actieprogramma opstellen. Ik veronderstel dan ook dat minister Peeters met de nodige middelen over de brug zal komen om zijn bijdrage te leveren aan die doorstromingsprojecten. Aangezien minister Peeters, zoals gezegd, zelf het STOP-principe naar voren schuift voor infrastructuurwerkzaamheden, vermoed ik dat we beide beleidsbrieven op dit punt als complementair mogen beschouwen.
Het omgekeerde zou bijzonder nefast zijn. Als we vooruit willen met onze mobiliteit dan is een visie op lange termijn met een minimaal draagvlak immers onontbeerlijk. Een aantal hardnekkige problemen zijn te wijten aan de afwezigheid daarvan tot voor enkele jaren. Wie beweert dat we er wel zullen geraken met enkele spectaculaire projecten die hoofdzakelijk zijn gericht op een verdere capaciteitsuitbreiding van het wegennet of hoe moeten we het voorstel voor de bouw van een tweede verdieping op de Brusselse ring anders begrijpen maakt opnieuw dezelfde fout.
Het Mobiliteitsplan Vlaanderen geeft de weg aan. Wat het personenvervoer betreft, moeten we investeren in een kwaliteitsverhoging van de alternatieven. Met de realisatie van de ambitieuze doelstelling van het decreet op de basismobiliteit in zicht, is de eerste horde bijna genomen. Iedere Vlaming zal kunnen rekenen op een gegarandeerd minimumaanbod van De Lijn. De investeringen in de basismobiliteit werpen nu reeds hun vruchten af, als we de ontegensprekelijk stijgende reizigersaantallen in ogenschouw nemen.
Zowel minister Peeters als minister Van Brempt willen het huidige investeringsritme voor fietspaden aanhouden. Ook dit past in de integrale aanpak die voorrang verleent aan duurzame mobiliteitskeuzes.
Het gegarandeerde opstaprecht in het kader van de basismobiliteit moet verder worden uitgebreid met garanties inzake snelheid en efficiëntie voor woon-werkverkeer. Het Pendelplan van minister Van Brempt komt dus als geroepen, maar creëert hoge verwachtingen. Als we het gewoontedier dat de Vlaming is inzake zijn woon-werkverplaatsingen, er effectief kunnen toe aanzetten om veel meer het openbaar vervoer te gebruiken, dan zullen we een reuzenstap vooruit hebben gezet.
Mijnheer Vandenbroucke, dit is een bijzonder interessant onderwerp. Het Pendelplan is een goed plan, en ik hoop dat er voldoende middelen voor zullen zijn. Hoe zult u het capaciteitsprobleem echter oplossen? Als u mensen tijdens de spitsuren uit de wagen wilt halen, dan moet u ze een bus of trein aanbieden, of dan moeten ze gaan carpoolen. Ik zou de strategie daartoe graag kennen. De NMBS zegt dat ze tijdens de spits geen sporen meer heeft om nog meer treinen te laten rijden. De Lijn moet op de spitsuren veel bussen inzetten die tijdens de daluren niet worden gebruikt.
Bij de toepassing van het STOP-principe moeten we ook eens goed nadenken over het aanbod van gratis openbaar vervoer. De conclusie daarvan is dat fietsers en voetgangers het openbaar vervoer gebruiken in plaats van de fiets te nemen of te voet te gaan. Dit is bijvoorbeeld de realiteit in Hasselt. Als u kwaliteit aanbiedt, dan moet u daar volgens mij een prijs voor vragen.
Mijnheer Peumans, inzake het capaciteitsprobleem wil ik verwijzen naar het Masterplan, het Pegasus- en Spartacusplan. Dit zijn plannen op de lange termijn, maar het is een grote verdienste om daar nu al over na te denken. Er kan niet worden verwacht dat we nu al zicht hebben op alle middelen die nodig zijn om ze in detail te realiseren. De situatie zal vermoedelijk ook nog veranderen. Die plannen liggen echter op tafel, en we zijn begonnen met de uitvoering. Daardoor zullen de werkgelegenheidspolen en de slecht ontsloten gebieden in dit land beter bereikbaar zijn, en mensen zullen kunnen rekenen op een goed alternatief voor de wagen.
Minister Van Brempt heeft het woord.
Het klopt inderdaad dat een deel is gesitueerd bij de uitbreiding van het net. Er is ook nog heel wat marge in de uitbreiding van de capaciteit tijdens de spits en op het ontsluiten van heel wat bedrijventerreinen die vandaag helemaal geen aanbod hebben van openbaar vervoer. We mogen ook niet alleen kijken naar het openbaar vervoer om dit probleem op te lossen, want dan zullen we er niet geraken. Het is een deel van de oplossing.
Er moet veel meer worden gefietst. Een op de vijf Vlamingen woont binnen 5 kilometer van het werk, maar toch gaan er maar heel weinig met de fiets naar het werk. De reden daarvoor ligt vaak in de onveiligheid van onze wegen. We moeten de focus leggen op de heraanleg van bestaande of de aanleg van nieuwe fietspaden. Het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk is daarin erg belangrijk.
Tot slot wil ik ook nog eens wijzen op het belang van carpoolen. We zitten met z'n allen alleen in de wagen, en dat is een zeer slechte benutting van de wegen. Deze uitdaging kunnen we niet gemakkelijk realiseren omdat het een echte mentaliteitswijziging vergt. Al deze mogelijkheden zijn opgenomen in het Pendelplan.
Bijkomende investeringen in het openbaar vervoer worden soms bekritiseerd met verwijzingen naar de lage kostendekkingsgraad van De Lijn. Zo gaat men voorbij aan de vervoersarmoede die de toegang tot de arbeidsmarkt voor veel werkwillige Vlamingen beperkt. Bovendien is het een perverse redenering, want van elke drie kilometer die met de wagen wordt afgelegd worden er twee indirect door de gemeenschap gesubsidieerd in de vorm van het opvangen van de kosten van milieu- en lawaaioverlast, toenemende files en verkeersonveiligheid.
Ondertussen tikt de Kyotoklok verder en dreigen de milieukosten nog veel hoger op te lopen. Minister Van Brempt heeft gelijk als ze stelt dat de milieuschuld wel eens het toekomstige equivalent van de stommelings opgebouwde staatsschuld zal worden. Iedereen weet dat die laatste niet vanzelf weggaat. (Applaus bij de meerderheid en bij Groen!)
Minister Peeters heeft het woord
Ik dank alle sprekers voor hun uiteenzettingen. U weet dat we werken aan een nieuw Mestdecreet. Allerlei maatregelen lopen op 1 januari 2006 af of vereisen een ingreep. Ik denk dan aan de milieubeleidsovereenkomst die er in de vorige legislatuur nooit is gekomen. Vanaf 1 januari 2006 stijgt de boete met 5 percent. Er is verder het probleem van de substitutie van de verwerkingsplicht voor kippenmest, dat in 2006 moet worden opgelost. Dat vereist allemaal doortastende maatregelen die zullen leiden tot de totstandkoming van een nieuw MAP dat overeenkomstig de bepalingen in het regeerakkoord transparant en eenvoudig moet zijn.
De heer Wymeersch heeft gelijk als hij zegt dat mestverwerking een belangrijk element is. Inzake de creatie van biomassa kunnen we bijkomende stimuli inbouwen. We moeten de biodiversiteit vergroten en daarover overleggen met alle actoren, zoals de natuurverenigingen, jagers en vissers en alle anderen. In dat verband zijn de wildbeheerseenheden niet onbelangrijk.
De heer Matthijs heeft terecht gezegd dat Aquafin een investeringsportefeuille van 826 miljoen euro heeft. Er is een inhaaloperatie bezig. In dat verband ben ik wat verbaasd over wat de heer Daems heeft gezegd. Vriend en vijand moeten toch erkennen dat dit dossier in een zeer kort tijdsbestek, samen met de leden van de commissie voor Leefmilieu, is opgelost. Wat de BTW betreft, zullen we in de toekomst 50 tot 60 miljoen besparen. Het is wel spijtig dat we een aantal geschillen uit het verleden moeten meenemen. We doen er echter alles aan om de Europese richtlijnen inzake water en het stedelijk afvalwater te respecteren. Als dat niet het geval zou zijn, willen we Europa duidelijk maken dat we er alles aan doen om dat doel te bereiken.
Ik heb niet gezegd dat de sanering van het afvalwater slecht is.
Ik heb gezegd dat ruim een jaar geleden engagementen zijn aangegaan om te onderhandelen met Aquafin over de herziening van de beheerovereenkomst, met als doel een ecologische resultaatverbintenis op te leggen. U blijft daar, ondanks herhaalde vragen, zeer vaag over. Bovendien voltrekt zich op dit moment op het niveau van de gemeenten, de intercommunales en de provinciale drinkwatermaatschappijen eenzelfde operatie. Indien het wettelijke kader, dat nu onvoldoende is, niet wordt gecreëerd, vrees ik dat zich binnen 10 à 15 jaar misschien dezelfde avonturen afspelen als die op gewestelijk niveau in het verleden.
Het is duidelijk dat wij in twee fasen werken en naar een resultaatverbintenis gaan. We gaan ook voor de regulator die zijn opdracht binnen de VMM zal opnemen.
Ik begrijp uw opmerking vanuit uw vorige functie. Er moeten nog stappen worden gezet samen en in overleg met Europa, ook wat het uittreden van sommige partners betreft. We moeten daar jammer genoeg meer tijd voor uittrekken dan ik had gewild.
We moeten het debat niet nog eens overdoen. Ik heb op 24 oktober 2001 vanuit de oppositie met de meerderheidspartijen een resolutie goedgekeurd. Wij hebben toen aan de regering gevraagd het contract te herzien om te komen tot een resultaatverbintenis. Dat heeft jaren geduurd. Ik blijf dit niet herhalen, maar we moeten correct blijven.
Het project over het grijze water waarnaar de heren Matthijs en Daems verwezen, is vorige week door de regering goedgekeurd. We hebben aanpassingen aangebracht die ons door Europa zijn opgelegd. Ik zal u het volledige project bezorgen zodat u mij daarover eventueel met nog meer kennis van zaken kunt ondervragen.
Wij voeren een transparant beleid. De heer Matthijs heeft zeer goed begrepen dat 2006 een zeer belangrijk jaar is. De heer Daems heeft gezegd dat er een aantal decreten werden aangekondigd en de timing niet werd gehaald. Het is evident dat er stappen vooruit zijn gezet. Alle projecten en voorstellen van decreet moeten nog gefinaliseerd worden. Het jaar 2006 wordt in dat opzicht een belangrijk jaar.
In het Mira-T-rapport dat vorige vrijdag is overhandigd, zitten positieve en belangrijke uitdagingen. Een van de belangrijkste uitdagingen werd terecht door u aangehaald, namelijk fijn stof. Het is een vrij complex, maar belangrijk probleem. Het gaat niet alleen om fijn stof in het buitenklimaat, maar ook om het fijn stof binnen in woningen en gebouwen. Het zal ons nog heel wat zorgen baren en bijkomende maatregelen doen treffen. U hebt verwezen naar de bodemproblematiek. Daarvoor hebben we een verhoging van het budget verkregen. Het budget zou nog verder kunnen toenemen, maar iedere begroting is in evenwicht en een zoektocht naar de juiste prioriteiten. Hier is een serieuze stijging te zien. Het budget is gestegen naar 27,5 miljoen euro.
De heer Martens heeft terecht de problematiek van de lekkende mazouttanks aan de orde gesteld. We hebben een stap gezet in de richting van een princiepakkoord samen met onze collega's op het federale en het regionale niveau. Vandaag is dat nog niet gefinaliseerd. Heel wat mensen hopen dat het fonds op 1 januari operationeel zal zijn, maar dat zal jammer genoeg niet het geval zijn.
Dat is zeker niet aan ons te wijten, en dat wil ik benadrukken. We hebben het protocol ondertekend en we hebben de teksten verder gefinaliseerd. Het is het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dat hier blijkbaar stokken in de wielen steekt - alweer. U hebt ook, en terecht, verwezen naar het Mestdecreet, maar daar ga ik nu niet dieper op in. U hebt het ook gehad over de amendementen die de meerderheid in de commissie naar voren heeft geschoven, waarvoor ik de meerderheid dank, want dat waren positieve elementen. Over de problematiek van de energiedoelstellingen, de REG-doelstellingen, hebt u het al gehad in de commissie, mijnheer Martens. Daarover moeten we ook in 2006 nog verder van gedachten wisselen. We moeten nagaan of een bijkomend initiatief aangewezen is om die REG-doelstellingen hoger te leggen.
Mijnheer Daems, ik begrijp dat u vanuit de oppositie zegt dat mijn ambitieniveau te laag ligt. Ik kan alleen maar vaststellen dat ik natuurlijk een ander beleid voer dan het beleid dat vroeger werd gevoerd. Ik voer ook uit wat het vorige beleid goed in gang heeft gezet. Ik wil het vorige beleid dus niet alleen afbreken, ik denk dat ook in het verleden goede maatregelen zijn genomen. Zoals u echter weet, ga ik voor het resultaat. Dat resultaat zal zich natuurlijk de volgende jaren effectief moeten manifesteren. Ik denk dat ik daar, samen met u, ook halsreikend naar uitkijk. Wat het grijs water betreft, heb ik reeds geantwoord. Op uw opmerkingen over het integraal waterbeleid zou ik uitvoerig kunnen terugkomen. Het is natuurlijk gemakkelijk om een decreet goed te keuren, maar daar moeten ook middelen voor beschikbaar zijn. Ik wil niet verwijzen naar de vorige legislatuur, maar ik werd geconfronteerd met een decreet dat ik moest uitvoeren, waarvoor spijtig genoeg niet voorzien was in genoeg middelen.
De heer Huybrechts kwam nog eens even terug op de problematiek van de kernenergie. Ik denk dat we een zeer interessant debat hebben gevoerd over deze problematiek, niet alleen daarstraks maar ook in de commissie. Iedereen weet dat mijn collega van het federale niveau, minister Verwilghen, een studie heeft besteld die in de loop van 2006 klaar moet zijn en waarover dan op het federale niveau verder kan worden gediscussieerd. Ik ga hier de discussie van de commissie niet in het kort overdoen, ik denk dat iedereen de verschillende standpunten kent.
Ten slotte heeft de heer Vandenbroucke - terecht natuurlijk - de problematiek van mobiliteit en CO2-uitstoot aangekaart. Ik voeg daar nog het fijn stof aan toe, zeker wat de dieselmotoren betreft. Het is evident dat we op dat vlak ook in 2006, samen met andere collega's, bijkomende maatregelen moeten nemen. Ik heb begrepen dat u geen problemen hebt met mijn missing links, wat me zeer veel genoegen doet. Mijn missing links - bij wijze van spreken - zijn dus in orde.
Alle gekheid op een stokje, er is nog wel wat werk aan de winkel wat de mobiliteitsproblematiek betreft, maar ik sta er niet alleen voor; ook minister Van Brempt wil deze problematiek mee aanpakken in de verschillende facetten: openbaar vervoer, wegen, binnenvaart, haven en dergelijke meer. Dat werd echter al voldoende herhaald. Ik denk dat we op dat vlak voor heel belangrijke uitdagingen staan om dat te realiseren wat u van ons verwacht, namelijk een grotere mobiliteit en een betere leefmilieuomgeving.