Report plenary meeting
Report
De heer Stassen heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, dames en heren ministers, collega's, het is niet altijd gemakkelijk om deze Vlaamse Regering te volgen in haar standpunten. We hebben het al herhaaldelijk gehad over de dienstencheques en het jeugdsanctierecht. Gisteren ging het over de 80 kilometer per uur. Vandaag lanceert zelfs minister Peeters, die ook vaststelt dat er in de Vlaamse Regering chaos heerst, het voorstel dat de regering een groot Vlaams project zou lanceren, wat dat ook moge inhouden. In elk geval is er behoorlijk wat chaos.
Er is echter ook een lichtpuntje, dat jammer genoeg niet van de Vlaamse Regering komt, maar van een topman van een overheidsbedrijf, de heer Leroy, die maandag als grote baas van de VDAB belangrijke dingen heeft gezegd. Ik pik er twee dingen uit.
Hij zei ten eerste de kritiek op de VDAB ernstig te nemen. Omwille van Europa en van de beheersovereenkomst heeft de VDAB zich te veel moeten richten tot de gemakkelijk plaatsbare werkzoekenden. Daardoor is een aantal mensen verwaarloosd. Uit die vaststelling zijn er lessen getrokken.
Ten tweede heeft hij een vrij belangrijke kritiek geformuleerd op de actieve welvaartstaat, waarin de overheid de plicht heeft om zo veel mogelijk mensen te activeren zodat ze hun plaats kunnen vinden op de reguliere arbeidsmarkt. De heer Leroy zei, bezig zijnde met de sluitende aanpak, zwart op wit te merken dat een groep mensen, 20 percent van de langdurig werkzoekenden, met de beste wil niet te plaatsen is op de reguliere arbeidsmarkt, ondanks vorming, opleiding en extra duwtjes in de rug. We hebben een verantwoordelijkheid tegenover deze mensen.
Met deze belangrijke analyse deed hij ook een duidelijke beleidsoproep. Mijnheer de minister, u hebt die oproep gehoord, en u hebt er vandaag in De Morgen al deels op geantwoord. U zei dat we inzake uitkeringen misschien een derde weg moeten bewandelen. Naast de ziekte-uitkering en de werkloosheidsuitkering zouden we een nieuw soort uitkering in het leven moeten roepen voor mensen die echt geen plaats vinden op de arbeidsmarkt. Dat is een totaal nieuw gegeven. Noch als minister van Arbeid, noch als minister van Sociale Zaken hebt u dat ooit gezegd. U zei ook dat we onze verantwoordelijkheid moeten nemen in de sociale economie.
Het eerste is natuurlijk een federale materie, en ik veronderstel dat u nu een andere analyse maakt dan destijds, gezien uw nieuwe voorstel van een derde weg inzake uitkeringen voor die bepaalde doelgroep. U hebt daar nu echter geen verantwoordelijkheid meer voor.
Het tweede gaat over sociale economie. Toen de begroting en de beleidsbrieven werden besproken, werden geen fundamentele extra middelen vrijgemaakt voor de sector die werkt met niet te plaatsen langdurige werklozen. Het gaat om een vijfde van de mensen op de Vlaamse arbeidsmarkt of 10.000 tot 15.000 mensen.
Ik stel vast dat er na de verschillende ruzies binnen de Vlaamse Regering geld vrijgekomen is: 20 miljoen euro, 13 miljoen euro en vorige week vrijdag zelfs 150 miljoen euro. Ik heb heel pertinente vragen en het is spijtig dat ik ze niet kon stellen tijdens de begrotingsbesprekingen.
Wat zult u doen met de beleidsoproep van de heer Leroy? Wat zult u doen voor deze groep mensen die niet te plaatsen zijn? Welke middelen zult u extra investeren in sociale economie in 2006? Welke van de vrijgekomen middelen zult u inzetten?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, ik ben bijzonder blij dat we dit belangrijke maatschappelijke thema kunnen aanraken over de grenzen van de meerderheid en de oppositie heen. Ik stel vast dat we het eigenlijk nogal eens zijn over een aantal punten.
Mijnheer Stassen, ik ben blij dat u het interview met de heer Leroy een lichtpunt noemt, want wat hij heeft verteld, had ik op voorhand grondig met hem besproken. In feite hebt u dus een compliment gemaakt ten aanzien van het beleid. Ik dank u daarvoor.
Ik noem het een compliment voor het beleid, maar ik doe dat zonder zelfgenoegzaamheid. Het betreft immers ook de vaststelling van een enorme uitdaging. Voor het eerst sinds heel veel jaren zijn we erin geslaagd om een beleid op te starten waarbij we elke werkzoekende in dit land contacteren en uitnodigen. We doen iedereen ook voorstellen. We doen dat bovendien in toenemende mate voor de grote groep mensen die reeds enige tijd werkloos zijn. Dit is de sluitende aanpak. Die term klinkt een beetje koel en koud, maar betekent dat we niemand door de mazen van het net laten kruipen.
We proberen een rijke opvatting over de rechten en plichten van mensen die het moeilijk hebben in de praktijk om te zetten. Mensen hebben recht op individuele hulp en begeleiding, recht op opleiding, en recht op werk. We bieden hiertoe een stevige helpende hand aan. Daartegenover staat dat we ook een inspanning vragen van de mensen om iets van die rechten te maken. Ondanks de inspanningen van vele bewindslui was er in het verleden geen recht op individuele contactname, geen recht op individuele begeleiding, geen recht op opleiding. Bovendien hielden we er een nogal armzalige opvatting over de plicht van deze mensen op na. Een deelgroep werd heel brutaal uitgesloten. De grote meerderheid werd min of meer met rust gelaten, maar in de negatieve betekenis: men liet heel veel mensen in een hoekje verkommeren.
Sinds 2004 hebben we met die jarenlange praktijk gebroken. Nu zeggen we dat iedereen in dit land die werkloos wordt en binnenkort iedereen die werkloos is, recht heeft op een helpende hand vanwege de samenleving en de overheid. Precies omdat we dit in de praktijk aan het brengen zijn, worden we geconfronteerd met een realiteit waarvoor we te lang onze ogen hebben gesloten, namelijk dat heel veel mensen met ernstige persoonlijke, sociale en familiale problemen zich in de werkloosheid bevinden.
Grosso modo kunnen we die groep opsplitsen in twee deelgroepen: de mensen met een werkelijk persoonlijk probleem zoals een verslaving, iets wat weinig te maken heeft met hun ervaringen op de arbeidsmarkt, en de mensen die zodanig ver van de arbeidsmarkt af staan dat ze moeilijk in het reguliere systeem geïntegreerd worden.
Voor die laatste groep moeten we grotere inspanningen leveren in de sociale economie.
De heer Leroy spreekt hier over 20 percent. Het precieze aantal kennen we niet. Ik kom daar dadelijk nog op terug. Dat lijkt me een vrij realistische inschatting van de omvang van dit maatschappelijk probleem.
Ik ben het niet met u eens dat dit aantoont dat de actieve welvaartstaat als idee of het activeren van werklozen fout zou zijn. Laat staan dat de heer Leroy dat gezegd zou hebben. Hij heeft dat absoluut niet gezegd. De editorialist van De Morgen heeft dat eruit gehaald, maar dat is een heel merkwaardige conclusie. Ten eerste zou de andere 80 percent van de werklozen perfect een plaats op de arbeidsmarkt kunnen vinden. We zouden dus vier op de vijf werklozen moeten uitnodigen en een plaats bieden op de arbeidsmarkt. We mogen daartoe een inspanning vragen aan deze mensen. Ten tweede zouden we dit debat niet gevoerd hebben als de activering niet op de agenda werd gezet en de overheid zichzelf niet had verplicht om iedereen uit te nodigen. Dit bewijst dat de activerende aanpak een absolute noodzaak was. Ik ben het op dat punt niet eens met de overigens uitstekende editorialist van De Morgen. U echoot zijn conclusie, namelijk dat we de mensen niet hoeven te activeren als één op de vijf veraf staat van de arbeidsmarkt. Maar dat betekent ook dat vier op de vijf er niet veraf staat. Zij kunnen wel een activering gebruiken.
Voor die groep van 20 percent moeten we een gepaste oplossing vinden. Op mijn vraag zal de VDAB deze groep op korte termijn in kaart brengen. Ik wil vervolgens met minister Vervotte overleggen hoe we bruggen kunnen slaan tussen Welzijn en de VDAB. We bevinden ons hier immers op een terrein waar individuele hulpverlening nodig is, en ver buiten het strikte van arbeid en competenties. De helpende hand en de rijke opvatting over de rechten en plichten van mensen veronderstelt een engagement vanuit Welzijn. Dat krijg ik nu gemakkelijker gezegd dan gedaan. Minister Vervotte en ik hebben afgesproken dat we hierover gaan overleggen. Het zal niet eenvoudig zijn, maar we moeten dit op de agenda plaatsen.
Ik heb aan De Morgen gezegd - en dit situeert zich op de lange termijn - dat dit vandaag veeleer een speculatieve gedachte is, en zeker niet iets wat ik bepleit voor deze legislatuur.
Als u mij vraagt of we geen conclusies moeten trekken over de aard van de uitkering van deze groep, dan zeg ik: eigenlijk wel. Eigenlijk moeten we op langere termijn de conclusie trekken dat dit een ander soort uitkering moet zijn. We moeten deze mensen ondersteunen, opvangen en financieel helpen, zelfs al weten we dat ze niet meer naar de arbeidsmarkt kunnen doorstromen. Ik stel vandaag geen concrete hervorming in deze zin voor. Het is slechts een speculatieve gedachte. Er is geen spoor van te vinden in een of ander beleidsdocument of in het regeerakkoord. Dit is niet voor de eerste vijf jaar.
Als we doorgaan met de activerende aanpak, moeten we niet alleen een onderscheid maken in de dagelijkse omgang met deze groep. De VDAB doet dat al en ik wil dat systematiseren. Ik wil bovendien dat de begeleiders van de VDAB dat onderscheid maken tussen de werkzoekenden die ze redelijk veeleisend kunnen behandelen en de andere. De VDAB-begeleiders moeten ook contact opnemen met Welzijn. Dit moet in het dagelijkse beleid zitten.
Ik bepleit geen concreet voorstel. Dat zou niet verstandig zijn. We moeten eerst nagaan wat we binnen onze bevoegdheden concreet kunnen doen om deze mensen beter te helpen.
U denkt dat dit een nieuw geluid is. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit twintig jaar geleden al gelanceerd heb. Het was toen al een discussiepunt. We vroegen ons af of wij met ons werkloosheidssysteem niet doen wat andere landen doen met een systeem voor functionele arbeidsongeschiktheid.
Het is absoluut geen nieuwe discussie. Voor het eerst heeft het Vlaamse beleid het erover, omdat we een activerende aanpak willen. Maar daarvoor is de tijd nog niet rijp.
Mijnheer Stassen, u hebt gezegd dat het een federale kwestie is, maar ik weet dat nog zo net niet. Er is niets dat zegt dat een ander soort uitkering een federale, gewestelijke of gemeenschapsbevoegdheid is.
Mij interesseert de situatie van de mensen vandaag. Het is goed dat we de rijke opvatting over rechten en plichten in de praktijk aan het brengen zijn. Dat brengt ons bij dit probleem. In de dagelijkse omgang van de VDAB-consulenten met de mensen moeten we een onderscheid maken tussen diegenen aan wie we eisen kunnen stellen, en diegenen voor wie hulpverlening nodig is. Ik neem me voor om daarover overleg op te starten met minister Vervotte.
Mijnheer de minister, u hebt handig geantwoord, maar niet op mijn vraag. Ik echo geen kritiek van De Morgen. De kritiek die we hebben op de actieve welvaartstaat, is van langer geleden. We zijn er altijd vanuit gegaan dat sommige mensen niet in staat zijn om te worden geactiveerd op de reguliere arbeidsmarkt.
Mensen die de discussie hebben meegemaakt toen tijdens de legislatuur van 1995-1999 het decreet over de sociale werkplaatsen werd goedgekeurd, en verschillende organisaties hebben bezocht, hebben toen vastgesteld dat de mensen over wie de heer Leroy het heeft, daar worden opgevangen. Die mensen hebben andere systemen nodig dan de activeringssystemen via opleiding en vorming.
Over wie die uitkeringen zal betalen, moeten we nu niet discussiëren. Ik blijf met de vraag zitten: wat betekent die derde soort van uitkeringen voor de begroting van 2006, op het moment dat de Vlaamse Regering behoorlijk wat extra geld heeft gevonden nadat die begroting al is ingediend in het Vlaams Parlement? Wat zal de Vlaamse Regering extra doen voor die mensen? Het kan mij niet schelen of dat via Welzijn gebeurt of via Werk of een combinatie van die twee, als er maar iets extra gebeurt voor die 10.000 tot 15.000 mensen.
We doen bijkomende inspanningen voor sociale economie. U zegt dat het over een klein beetje gaat, maar dat is uw rol als oppositie. Voor een deel van de bijkomende ruimte in de Vlaamse begroting, een deel van de 150 miljoen euro voor het arbeidsmarktbeleid, bespreken we met de sociale partners een aantal voorstellen. Daarin zit onder meer dat we een uitweg zoeken voor ouderen, maar ook voor jongeren, in de sociale economie. Dat moet niet massaal zijn.
Ik wil vandaag echter niet vooruitlopen op een overleg dat na 1 januari wellicht nog zal verdergaan, voor het eind januari wordt afgerond.
Het incident is gesloten.