Report plenary meeting
Report
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Collega’s, minister, vorige week was er een zeer interessant persbericht dat van het College van procureurs-generaal kwam. Men heeft daar een analyse gemaakt van het aantal jeugdbeschermingszaken dat men in de periode 2012-2021 langs de verschillende jeugdparketten heeft zien passeren.
Voorzitter, maak u geen zorgen, ik ga niet alle cijfers opnoemen in de twee minuten die ik maar heb. Wat ik wel ga doen, zijn de zaken opnoemen die me zijn bijgebleven. Dat zijn toch wel een aantal belangrijke vaststellingen.
Ten eerste zien wij in de afgelopen tien jaar een globale stijging van het aantal MOF- (als misdrijf omschreven feit) en VOS-zaken (verontrustende opvoedingssituatie). Kort gezegd gaat het over minderjarigen die een misdrijf hebben gepleegd en minderjarigen die slachtoffer zijn. En vooral in de dossiers waar de jongeren slachtoffer zijn, zien wij een immense toename. Maar als we dan een beetje dieper in de cijfers graven, zien we in die tien jaar, voor wat betreft zowel slachtoffer als dader, niet minder dan een explosie van het aantal dossiers waarin er sprake is van seksueel misbruik, van kinderporno, van aanrandingen, van ontucht en ga zo maar verder. Dat stemt mij als moeder, als voormalig hulpverlener, maar ook als volksvertegenwoordiger, allesbehalve gelukkig, minister. Daarom dat ik hier vandaag ook sta.
Daarom dat ik vandaag volgende vragen voor u heb.
Wat denkt u dat de onderliggende oorzaak van de toename van het aantal jeugdbeschermingszaken is, in het bijzonder de dossiers waar het gaat over seksuele misdrijven? En acht u bijkomende acties en stappen vanuit het beleid nodig?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega, voor de vraag.
De cijfers die u hanteert, zijn geen cijfers van het agentschap Opgroeien, het zijn cijfers die van de federale parketten komen. Het zijn ook de parketmagistraten die uiteraard zelf beslissen welk gevolg ze al of niet aan bepaalde zaken geven. Maar ik stel samen met u vast dat er echt wel een stijgende tendens te merken is inzake die verontrusting. Dat betekent dus dat er sowieso ook bij ons een verhoogde aandacht moet zijn voor de hele problematiek.
We zien trouwens dat er bij onze eigen diensten, bij de hulpverleners, bij de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s), bij de politie, bij het parket niet alleen een verhoogde aandacht is, die is ook nodig, want er bereiken ons sterke signalen.
Vandaar, collega’s, dat ik het heel belangrijk vind dat we in Vlaanderen het actieplan mentaal welzijn hebben. Maar – en u verwees er zelf al naar – er is een internationale tendens naar een stijging van het aantal jeugddelicten in de subgroep ‘ontucht en seksuele uitbuiting’. We hebben het in de commissie al gehad over het jaarrapport van Child Focus, met een grondige bespreking van wat er allemaal aan de hand is. Daarom was het ook geen dag te vroeg dat we, samen met collega Zuhal Demir, een actieplan hebben opgemaakt rond deze problematiek, het actieplan seksueel geweld. Daarenboven hebben we vorige week nog extra acties gepland inzake de online hulpverlening. Collega Benjamin Dalle is ook sterk betrokken bij de hele campagne rond sexting en e-safety.
Er staan dus heel wat acties op stapel, preventief maar ook inzake de begeleiding bij de dossiers in kwestie. Want ik kan niet anders dan meegeven dat de verhoogde aandacht niet alleen terecht is maar dat ze ook een uiting is van diepgewortelde problemen die in de samenleving aanwezig zijn.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoorden. Ik ben het grotendeels met u eens. Ik denk dat we met de invoering van het jeugddelinquentierecht in 2019 al een ferme stap vooruit gezet hebben. We zijn tot een systeem gekomen dat mild is als het kan en kordaat als het moet. We hebben ook volop de kaart van de slachtoffers getrokken. Ik denk dat de cijfers van de jeugdparketten ons ook leren dat dat nu nog meer nodig is dan ooit.
Minister, ik moet wel met heel veel spijt vaststellen dat er vandaag nog wat schort aan de uitvoering op het terrein. Dan heb ik het specifiek over het veilig verblijf. Uw voorganger antwoordde in april op een vraag van mij nog dat die capaciteit voor veilig verblijf vanaf 1 september 2022 in orde zou zijn. Nu hoor ik dat er een vertraging is van zes maanden en wordt de nieuwe datum dus 1 maart 2023. Daardoor lopen we nu wel het risico dat de minderjarige slachtoffers en de daders samen in de gemeenschapsinstellingen terechtkomen, wat niet de bedoeling kan zijn. Ook jongeren uit een verontrustende opvoedingssituatie kunnen mogelijkerwijs in een politiecel belanden omdat er geen plaats is, wat we natuurlijk ook niet willen.
Ik heb dus de volgende vraag aan u, minister, die u niet zal verbazen. Hoe zult u ervoor zorgen dat het bij deze ene verlenging met zes maanden blijft? Kunt u in de tussentijd voldoende opvangcapaciteit garanderen?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, dat er meer onveilige situaties voor kinderen worden gedetecteerd, is goed nieuws: we komen ze op het spoor. Maar wat mij veel zorgen baart, is wat er nadien gebeurt. Er zijn een pak kinderen waarbij wordt vastgesteld dat ze opgroeien in erg gevaarlijke situaties, waarvoor er – ondanks het feit dat er een onmiddellijke uithuisplaatsing nodig is – geen plek wordt gevonden. Ze blijven in die onveilige situatie. Wat er dan gebeurt, is dat er – helaas heel kortdurend, gedurende enkele maanden – iemand aan huis komt, wat een vals gevoel van veiligheid creëert. Daarna worden de dossiers vaak afgesloten op het ondersteuningscentrum jeugdzorg of op het vertrouwenscentrum kindermishandeling. Dat zijn kinderen die blijvend groot gevaar lopen.
Mijn vraag is de volgende. U hebt het goed gemeten en u weet waar er gevaren zijn. Hoe kunnen we er alsjeblieft voor zorgen dat er voor die kinderen een veilige plek is? Hoe zorgen we ervoor dat, als we weten dat een kind thuis niet veilig is, het elders wel veilig kan zijn? (Applaus bij Vooruit)
Mevrouw Blancquaert heeft het woord.
Minister, ik ga wel een cijfer aanhalen. Die stijging die collega Verheyen daarnet aanhaalde – van het aantal dossiers betreffende ontucht, uitbuiting, kinderporno enzovoort – bedraagt op tien jaar tijd niet minder dan 546 procent! Ik denk dat het nog zacht uitgedrukt is als ik zeg dat we ons daar toch grote zorgen over moeten maken.
We zien die trend ook in andere verslagen, waaronder die van Child Focus, terugkomen.
Minister, in het verleden gaf u al aan dat het Vlaamse actieplan voor een betere bescherming van slachtoffers en een strakkere aanpak van tienerpooiers zich richt op de strijd tegen seksuele uitbuiting van jongeren. Het agentschap Opgroeien zou daarvoor heel nauw samenwerken met Child Focus en de stuurgroep zelf zou kijken hoe ze een aantal zaken kan verbeteren. Daarom heb ik de volgende vraag voor u: wanneer zullen de huidige knelpunten in het beleid weggewerkt zijn zodat die onrustwekkende stijging eindelijk een halt kan worden toegeroepen?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het College van het openbaar ministerie had gezegd dat we de cijfers van 2021 met enige nuance moeten nemen en dat we vooral moeten kijken naar de evolutie op langere termijn. Voor de inbreuken tegen de familie en de publieke moraal zie ik een stijging sinds 2012 met 95 procent: van 2.244 zaken naar 4.307 zaken. In 2020 zien we dat de cijfers van aanranding, verkrachting, ontucht, seksuele uitbuiting allemaal gestegen zijn. Mijn vraag is vooral hoe we daarmee zullen omgaan. Hoe zullen we ervoor zorgen dat die cijfers niet meer verder stijgen maar integendeel dalen?
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Ik heb naar aanleiding van de vraag van de collega met een hulpverlener gebeld. Die zei in de eerste plaats dat een toename van een cijfer twee zaken kan betekenen. Ofwel is het aantal zeer hoge ‘dark numbers’ gedaald, en dan hoeft dat niet het slechtste teken te zijn. Ofwel is er een grote toename. De hulpverlener sprak het vermoeden uit dat het gaat om het eerste, maar gaf wel mee dat er een ander probleem is. Zoals op heel veel plekken is tijdens de coronacrisis de situatie van een jongere – Daan of Mieke – verergerd. Er is veel miserie. De hulpverleners vinden geen contextbegeleiding. Er zijn wachtlijsten voor begeleiding aan huis. Er is geen crisisbegeleiding. Die jongere loopt een paar keer weg. Op een bepaald moment haalt hij of zij uit naar zijn of haar mama. Wat gaan de hulpverleners doen? In de psychiatrie zeggen ze dat die jongere niet gemotiveerd is. De hulpverleners weten niet waar ze naartoe kunnen. Uiteindelijk wordt er een kapstok gezocht om die jongere naar een gemeenschapsinstelling te sturen. De hulpverlener stelde voor om aan de minister te vragen hoeveel van die zaken worden weggemoffeld. In een gemeenschapsinstelling vinden ze nog wel een plek, maar niet meer voor een verontrustende thuissituatie.
De heer D’Haese heeft het woord.
Minister, als er zoveel zaken bij het parket binnenkomen, dan betekent dat dat er heel veel dossiers op tafel komen bij de hulpverlening. Ook daar loopt het niet van een leien dakje. De nood is op dit moment zo hoog dat de sociale diensten jeugdrechtbank de richtlijn hebben gekregen om niet meer alle dringende aanvragen te behandelen. Daarvan worden er maar een aantal besproken. Dringende aanvragen kunnen vandaag niet meer worden behandeld.
De sector van de jeugdhulp trekt al lang aan de alarmbel. Er is een chronisch gebrek aan plaatsen. Dat is nog verergerd na de invoering van de integrale jeugdzorg in 2014 en het probleem is sindsdien nooit echt aangepakt. Als die cijfers stijgen, wat de oorzaak ook is, geeft dat een veel grotere druk op de hulpverlening, die zich vandaag al niet in een gemakkelijke situatie bevindt. Hoe wilt u dat aanpakken? Gaat u daarin verder investeren?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Als we zien dat er zoveel kinderen en jongeren opgroeien in een verontrustende opvoedingssituatie, dan moeten we ons de vraag stellen hoe dat komt. We moeten niet alleen focussen op hoe we met die kinderen en jongeren omgaan en hoe we daarvoor de hulpverlening kunnen inschakelen, wat vanzelfsprekend belangrijk is, maar ook hoe we zo veel mogelijk kunnen voorkomen dat kinderen en jongeren in zo’n situatie terechtkomen. Een aantal jaar geleden was er in dit parlement een commissie ad hoc over jeugdzorg, minister. Die focuste specifiek op waarom de instroom van kinderen en jongeren zo groot was en ook op het feit dat ze alsmaar jonger waren. De conclusie was toen dat het een verantwoordelijkheid van alle beleidsdomeinen samen is om een front te vormen voor die kinderen en jongeren vanuit verschillende beleidsdomeinen. Minister, binnen uw beleidsbevoegdheden is er bijvoorbeeld de preventieve gezinsondersteuning. We hebben recent het decreet over de gegevensdeling vanuit Kind en Gezin met de OCMW’s goedgekeurd. Mijn vraag is of u zult proberen om ook de collega’s met andere bevoegdheden daarvan te overtuigen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik wil eerst even op de cijfers ingaan en ook op de opmerking van collega Groothedde. Dat was ook mijn eerste vraag: komt het door een betere administratie omdat er minder onder de waterlijn blijft zitten – wat een heel goede zaak zou zijn, we willen eigenlijk dat er niets onder de waterlijn blijft zitten –, of komt het door een effectieve stijging? Sommige collega’s hebben gewezen op de coronaeffecten. Ik ga ervan uit dat het een mix zou zijn van de twee, al kan ik dat natuurlijk niet precies weten. Ik hoop op het eerste, maar het zou wel een cumul kunnen zijn van de twee.
Collega Van den Bossche en collega Verheyen, we hebben vorige vrijdag op de ministerraad beslist om fase 2 van het jeugddelinquentierecht inhoudelijk effectief in werking te laten gaan in september. We hadden beslist om een aantal plaatsen veilig verblijf te maken, om een onderscheid te maken tussen jongeren die een delict hebben gepleegd en jongeren die in een verontrustende situatie terechtkomen, want dat is een totaal andere groep. De verblijven zijn nog niet helemaal klaar. We moeten vermijden dat er plots iets in werking gaat treden en dat we dan in een situatie komen die minder goed is dan ze vandaag is. Ook al besef ik dat de situatie vandaag absoluut niet goed is.
Daarom heb ik samen met minister Demir gevraagd aan de Vlaamse Regering om voor dat luikje zes maanden uitstel te krijgen. Dat betekent niet dat er ‘vermoft’ wordt. De jongeren blijven ofwel in de ene, ofwel in de andere situatie zitten, maar ze komen verder mogelijk terecht op een bepaalde plaats of in een gesloten instelling.
Dat is geen goede situatie. Jongeren die in een verontrustende thuissituatie zitten, horen niet thuis in zo’n instelling. Zij horen thuis op een veilige plaats. Dat kan voor een dag zijn, voor twee dagen of voor even. Ik hoop dat we over zes maand voluit die kaart kunnen trekken. Dit lijkt me trouwens een heel belangrijk issue.
Collega Saeys, u zei terecht dat men er onmiddellijk bij gezegd heeft dat je die cijfers goed moeten interpreteren. Als we naar de evolutie op lange termijn kijken, zien we op alle vlakken ook wel een stijging, met de nuances die er zijn. Het kan ook zo zijn omdat we veel beter registreren.
De Vlaamse overheid is zowel voor preventie bevoegd als voor wat er nadien moet gebeuren. Daarom moeten we ons beter wapenen op die twee fronten.
Het is voor mij onmogelijk om in het kader van een actuele vraag al die plannen die in het verleden ook al zijn uiteengezet, hier uit de doeken te doen. Ik vind het wel van belang dat zowel het actieplan seksueel geweld dat samen met minister Demir is uitgewerkt, als de tweede fase van ons jeugddelinquentierecht, echt vooruit kunnen gaan.
Collega Verheyen, ik hoop met u dat het uitstel eenmalig is. Als ik moet kiezen tussen een uitstel van zes maanden en terechtkomen in een situatie waarbij jongeren nergens terechtkunnen omdat het ene nog niet klaar is en je het andere niet meer binnen kunt, ja, dan is het de logica zelf dat je kiest voor het uitstel. Dat betekent dat de huidige situatie nog zes maanden langer zal duren.
Collega Schryvers, ik heb hier al enkele van mijn collega’s vermeld. Elke dag ben ik op pad om daar een co-verantwoordelijkheid van iedereen van te maken. Ik zal dat in de toekomst ook zeker blijven doen.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, neemt u het mij niet kwalijk dat mijn fractie bezorgd is. Ik merk dat iedereen hier bezorgd is en ook terecht. Het gaat over heel kwetsbare minderjarigen die aan de overheid worden toevertrouwd en dat vereist een zeer kordate aanpak. Dat geven de cijfers van de jeugdparketten ook aan.
Met de invoering van het jeugddelinquentierecht hebben we een trendbreuk ingezet. Die trendbreuk willen we natuurlijk zo snel mogelijk op het terrein zien en voelen.
Minister, ik noteer uw engagement dat u daar zeker werk van gaat maken en dat jongeren die uit een verontrustende opvoedingssituatie komen, zeker niet naar een gemeenschapsinstelling moeten gaan, want daar horen ze niet thuis. Ik noteer uw engagement dat dit tegen 1 maart 2023 zeker in orde komt. (Applaus bij de N-VA )
De actuele vraag is afgehandeld.