Report plenary meeting
Report
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, u weet dat ik de traditie had om uw voorganger te overladen met geschenken. Ik heb mijn hoofd gebroken over een geschenk voor u. Ik heb een geschenk, maar ik heb er wel mijn hoofd over moeten breken. Ik dacht eerst een vergrootglas te kopen voor u, zodat u daarmee op zoek kunt gaan naar de activerende maatregelen die er vanuit het asymmetrisch beleid zijn gekomen, maar toen bedacht ik me. In Limburg staat de Einsteintelescoop. Die zal beter zijn dan een vergrootglas. Dan heb ik maar beslist om u uit te nodigen in Kortrijk, mijn thuisstad, waar de arbeidskrapte het grootst is. Dan zal ik voor u boekweitekoek maken, zoals u dat ’s ochtends graag lust. (Opmerkingen van Bart Dochy)
Uiteraard van de korte keten. Collega Dochy, als u braaf bent, dan nodig ik u daar ook bij uit. Dan mag u koken. (Gelach)
Er zijn 243.000 langdurig zieken in Vlaanderen. Als we het personeelstekort willen aanpakken, dan moeten we zeker naar die langdurig zieken kijken. Daar zit echt potentieel. Daar zijn er ook veel mensen die nog willen werken. Minister Vandenbroucke heeft op federaal niveau nu eindelijk een regeling vastgelegd. Hij noemt het een soort sanctie. Ik zie het niet meteen zo. Na tien weken langdurige ziekte krijgt men een vragenlijst om na te gaan wat iemands situatie is, of die het al dan niet ziet zitten om opnieuw mee richting werk te worden begeleid. Als men die fiche niet invult, dan krijgt men nog 97,5 procent van de uitkering.
De vraag is eigenlijk: denkt u dat die maatregel ons zal helpen om mensen die langdurig ziek zijn opnieuw aan de slag te krijgen?
Minister Brouns heeft het woord.
Toen ik die vraag onder ogen kreeg, dacht ik dat ik benoemd was tot minister in de Federale Regering. (Applaus bij Groen, Vooruit en de PVDA)
Alle gekheid op een stokje: het is duidelijk dat het een heel belangrijke ambitie is van deze Vlaamse Regering om de langdurig werklozen maximaal aan de slag te krijgen, dat weet u als geen ander – als ze daar klaar voor zijn, dat vind ik een belangrijke nuance.
Uiteraard is de Federale Regering daarin een bondgenoot. Die hebben we meer dan ooit nodig om de omslag te kunnen maken wat betreft de langdurig werklozen. U hebt het getal genoemd, namelijk 241.000, maar ook daar gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat de grote meerderheid daarvan, meer dan 80 procent, de weg naar de arbeidsmarkt op een natuurlijke wijze terugvindt, zonder extra ondersteuning. Het is helemaal correct dat de focus op die andere groep nodig is, om hen inderdaad ook mee te nemen. Daar slagen we vandaag immers onvoldoende in en het is een absolute noodzaak om naar die 80 procent te kunnen gaan.
Het federale responsabiliseringsmechanisme waar u naar verwijst, vind ik goed. Ik vind het goed dat minister Vandenbroucke dat initiatief genomen heeft. Ondanks het negatieve advies van de Nationale Arbeidsraad (NAR) geniet hij daarvoor alle steun. Dat versterkt ons inderdaad ook in ons Vlaamse beleid om meer mensen naar de begeleidingstrajecten toe te leiden – die moeten nog opstarten bij VDAB – en om de uitstroom ook op te krikken, want die is vandaag inderdaad nog altijd veel te laag. Het federale responsabiliseringmechanisme past daarin dus voor ons als een sluitstuk.
Is dat voldoende? Nog altijd niet. Er is nog altijd een pakket aan maatregelen, dat u heel goed kent. Het Vlaamse actieplan in functie van de re-integratie en het raamakkoord zijn allemaal belangrijke maatregelen, waar dat federale beleid met deze maatregel in kan passen, wat ons betreft.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik vind het absoluut niet voldoende. Ik denk ook niet dat iemand die langdurig ziek is en kan werken, mogelijk zelfs bij een andere werkgever, dat zal gaan doen op straffe van 2,5 procent van de uitkering als die na tien weken een vragenlijst niet invult.
In ons regeerakkoord, en ook in een resolutie die hier door de meerderheid met veel ambitie werd goedgekeurd, staat dat we er eigenlijk naar willen streven dat een langdurige zieke die door een multidisciplinair team – met verschillende soorten expertise dus – wordt geacht om opnieuw het werk te kunnen hervatten – desnoods bij een andere werkgever, in een andere context –, maar bewust niet wenst mee te doen aan een traject naar werk als inspaningsverbintenis, daarvoor gesanctioneerd zou kunnen worden.
Dat was ook onze vraag aan de Federale Regering, maar het blijft dode letter, tenzij ik me vergis.
Mijn vraag is: zult u dat opnieuw op tafel leggen bij uw collega’s aan de overkant van de straat?
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat het heel moeilijk is om langdurig zieken opnieuw aan het werk te krijgen. We weten allemaal dat de drempel om opnieuw te starten na ziekte heel groot is en dat de werkgevers daar vooral niet op voorbereid zijn. Ik vermoed dat men dan moet gaan werken met andere functies en andere functiebeschrijvingen, zodat iemand na langdurige afwezigheid de draad toch opnieuw kan opnemen.
Mijn vraag is dus heel kort: welke communicatie zult u opstarten met de werkgevers om hen bewust te maken van die situatie?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Bedankt, minister, voor uw antwoord en vooral voor uw uitgestoken hand. Aangezien we beiden Limburgse roots hebben, hoop ik dat de samenwerking vlekkeloos zal verlopen.
We hebben inderdaad allemaal dezelfde ambitie, namelijk om 80 procent van de Vlamingen aan het werk krijgen. Vandaag zijn er inderdaad meer mensen langdurig ziek thuis dan mensen die werkloos thuis zitten. Dat moet ons toch ook aan het denken zetten over de werkbaarheid van de jobs op onze arbeidsmarkt.
In tegenstelling tot collega Ronse vind ik het federale plan zeer evenwichtig, omdat solidariteit niet vrijblijvend is en we van alle actoren een inspanning vragen: van de werknemers zelf, van de VDAB en van de werkgevers.
Ik denk, minister, dat er heel veel punten te pakken zijn op werkbaarheid, dus dit is alvast een aanmoediging om werkbaarheid bovenaan de Vlaamse werkgelegenheidsagenda te plaatsen.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, het is al door de collega’s gezegd: het probleem van de langdurig zieken is een gekend probleem. We moeten er echt alles aan doen om zoveel mogelijk van die mensen op hun tempo en volgens hun mogelijkheden – dat is belangrijk – weer aan de slag te krijgen in ons gevecht tegen de krapte op de arbeidsmarkt.
De Federale Regering heeft daar een volgende stap in gezet. Volgens collega Ronse en anderen is het te weinig, maar volgens vele werkgevers is het al te veel omdat er een sanctionering voor werkgevers in zit, en zeker volgens alle vakbonden is het al veel te veel. Het is belangrijk dat die stap wordt gezet en dat we daarin vooruitgang boeken.
Ik ben het ermee eens dat het goed is dat de Federale Regering die stap nu zet. Ik kijk ook uit naar de resultaten. We zullen het goed moeten opvolgen. Maar ik kijk vooral uit naar wat Vlaanderen nog kan doen, onder andere het optrekken van het aantal intensieve begeleidingstrajecten. De ambitie daar is om naar 12.000 te gaan. Minister, kunt u ervoor zorgen dat dat cijfer niet enkel op papier blijft bestaan, maar ook effectief wordt ingevuld? Want dat was ook in het verleden een probleem, namelijk dat die trajecten niet altijd ingevuld zijn geraakt.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Collega Ronse, u stelt mij eigenlijk een beetje teleur. Want het is net onder impuls van deze Vlaamse Regering dat we de Federale Regering in beweging hebben gekregen om deze uitdaging aan te pakken. Het is deze Vlaamse Regering, met de voorganger van minister Brouns, minister Crevits, op kop, die ervoor heeft gezorgd dat ook de Federale Regering een beleid uittekent dat ambitie uitstraalt als het gaat over het activeren van mensen die langdurig ziek zijn, opnieuw naar de arbeidsmarkt. We hebben de handen in elkaar geslagen, inderdaad in het kader van dat asymmetrische beleid, met de ambitie om 12.000 mensen per jaar weer naar een job toe te leiden. Dat verdient alleen maar applaus en steun.
Ik zie ook dat er ook op het terrein heel wat beweegt. En zo kom ik tot mijn vraag, minister. In Limburg is altijd iets meer mogelijk. Dat heb ik al geleerd, zeker de voorbije dagen. En in Limburg hebben de organisaties van zowel het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka) als De Voorzorg, de socialistische mutualiteit, de handen in elkaar geslagen om met een netwerk van coaches langdurig zieken – en zo zijn er 35.000 in Limburg – te begeleiden en toe te leiden naar een job. Dat Limburgse model zou weleens kunnen werken voor de rest van Vlaanderen, collega’s, waarbij de mutualiteiten en de werkgeversorganisaties de handen in elkaar kunnen slaan om op die manier mensen naar een gepaste job toe te leiden en deze uitdaging tot een succes te maken. Minister, zult u het Limburgse model toepassen in Vlaanderen?
De heer De Witte heeft het woord.
Minister, een kwart miljoen langdurig zieken, dat is twee keer zoveel als tien jaar geleden. Dat is een immense vermeerdering. Het is veruit de grootste groep, zoals andere collega’s al zeiden, veel groter dan de werklozen. 40 procent van hen heeft mentale problemen, waaronder burn-outs. U volgt ongetwijfeld de hele serie in De Standaard daarover. De Wereldgezondheidsorganisatie zegt ook heel duidelijk dat het probleem van de burn-outs in de eerste plaats bij het werk ligt en niet bij de mensen zelf.
Het idee in de wetenschap dat sancties daar iets zullen oplossen, is helemaal achterhaald. Geen enkele studie zegt dat sancties iets kunnen oplossen. Wat moet worden aangepakt, is ziekmakend werk, hyperflexibiliteit, contracten die het mensen totaal onmogelijk maken om te kunnen blijven werken en een beetje perspectief te hebben. Minister, ik heb deze vraag ook heel vaak aan uw voorganger gesteld: wat zult u doen om het werk werkbaarder te maken, om daar de discussie te lanceren, met de werkgevers en dergelijke?
Minister Brouns heeft het woord.
De essentie is inderdaad het voorkomen ervan. Dat is cruciaal. Het is de collectieve verantwoordelijkheid van de werkgevers, de zieken zelf, VDAB, de mutualiteiten en de artsen. Maar het begint natuurlijk bij het beleid van het bedrijf zelf, dat de zieke zo snel mogelijk moet contacteren. Dat klinkt allemaal heel eenvoudig, maar heel veel begint bij een degelijk personeelsbeleid op dat vlak. Het werkgelegenheidsakkoord – we staan aan de vooravond ervan – en werkbaar werk zijn elementen die daartoe kunnen bijdragen.
Uiteraard is een Limburgs model altijd kopieerbaar. Dat spreekt voor zich.
Collega Ongena, u verwees naar een rol die hier meer dan ooit is weggelegd voor VDAB. Op het vlak van opleiding van de bemiddelaars kunnen zij hun rol nog meer opnemen dan vandaag. Op het vlak van ondersteuning en begeleiding kan er via opleiding misschien nog een tandje worden bijgestoken.
Ik heb in mijn eerste antwoord gezegd dat de federale responsabiliseringsmaatregel een sluitstuk kan zijn binnen dit pakket van Vlaamse maatregelen. Ik onderstreep dat nogmaals.
De heer Ronse heeft het woord.
Er is meer nodig, denk ik. Dat zegt ons regeerakkoord en ook de resolutie die we hier samen op tafel hebben gelegd. Die 2,5 procent zal niets oplossen. Er zijn mensen die kunnen werken in een aangepaste context. Ik hoop dat we met zijn allen meer ambitie aan de dag leggen en dat we dat goed laten doorklinken aan de overkant van de straat. Ik maak mij daar trouwens zorgen over, minister. Uw federale collega, de minister van Werk, heeft deze week een persconferentie gegeven over hoe hij denkt de koopkracht te verhogen. Hij heeft 13 maatregelen op tafel gelegd en – hou u vast – nul komma nul komma nul van die 13 maatregelen had een link met werk. Ik nodig u uit, minister, om hem uit te leggen op welke manier er een relatie is tussen werken en koopkracht. Hij kan die les goed gebruiken en ik ben ervan overtuigd dat u goed geplaatst bent om als Vlaams minister van Werk hem die les te geven. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.