Report plenary meeting
Report
De heer Van Miert heeft het woord.
Collega’s, minister, mijn intro zal iets korter zijn, en al zeker iets minder geanimeerd dan die van de vorige vraagsteller.
Minister, ik heb een aantal vragen aan u over de regiovorming. Het afgelopen weekend konden wij vernemen dat, naast de vier provincies die al geland waren, ook de goede vrienden uit Limburg een consensus hadden gevonden met betrekking tot die regiovorming. Initieel zaten in dat visietraject dertien en zelfs zeventien referentieregio’s, en we zijn nu geland op vijftien regio’s. Het werk kan nu dus starten, minister. Er volgt immers nog een heel traject als we de doelstelling tegen de verrommeling effectief willen bereiken, door te proberen al die samenwerkingsverbanden zoveel mogelijk te bundelen binnen die verankerde regio’s.
Ik heb twee vragen voor u, minister. Hoe ziet u dat vervolgtraject? Welke stappen denkt u snel te moeten nemen om de verankering, die er nu is, verder vorm te geven? Ten tweede: hoe ver staat het met de dialoog met onze collega’s aan de overkant? Want ook het federale niveau zal links en rechts een aantal zaken moeten doen, om het verhaal tot een goede einde te brengen. Dat waren mijn vragen, minister.
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, collega Van Miert, ik ben blij dat u mij die vraag stelt. Ik kan nu inderdaad blij bevestigen dat, na een lange bezinningsperiode en lang nadenken, we eindelijk de kaart hebben kunnen afkloppen, en we dat we vandaag kunnen verdergaan met een belangrijk traject. We hebben nu vijftien referentieregio’s. Het is een belangrijk traject, want we spreken daar in Vlaanderen al over sinds het Egmontpact. Mijn kabinetsmedewerkers hebben kaartjes teruggevonden van die periode. Toen al was men aan het nadenken over hoe men iets kon doen aan de bestuurlijke verrommeling, en die is vier decennia later natuurlijk alleen maar toegenomen.
Het is nu de bedoeling om heel concreet stappen vooruit te zetten. Er is op het terrein al heel veel gebeurd. In veel regio’s heeft men al samengezeten, en is men al aan het nadenken. We gaan concreet drie stappen zetten.
Eerst en vooral gaan we in maart naar de Vlaamse Regering met een ontwerp van regiodecreet. In dat regiodecreet zal de afbakening van de referentieregio’s decretaal worden verankerd. Daarnaast zal decretaal worden vastgelegd dat de zogenaamde bottom-upsamenwerkingsverbanden, de intercommunales, ten laatste tegen 2031 moeten passen binnen deze regiokaart, zoals is afgesproken.
Het tweede wat we doen, is dat de Vlaamse opgelegde en gestimuleerde samenwerkingsverbanden, dat zijn dan de top-downsamenwerkingsverbanden, tegen 2025 al moeten passen in die kaart. We bewandelen daar twee sporen. Ofwel zorgt de vakminister zelf voor de aanpak. Denk bijvoorbeeld aan minister Diependaele, met zijn woonmaatschappijen, of aan collega Crevits, die een besluit neemt met betrekking tot de sociale economie. Die wegen bewandelen we sectoraal. Wat we niet sectoraal kunnen, gaan we vastpakken in een verzameldecreet. Dat verzameldecreet zal in 2023 aan het Vlaams Parlement worden voorgelegd.
Ten slotte, en dat was ook uw tweede vraag, zijn we reeds gestart met gesprekken met de federale overheid, die principieel bereid is om mee na te denken en mee te werken, maar die me heeft gezegd te moeten wachten tot mijn kaart volledig is, omdat pas dan die gesprekken zinvol kunnen beginnen. Dat zal nu dus van start kunnen gaan.
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister, u hebt mij deels gerustgesteld in verband met de werkzaamheden die wij in dit halfrond moeten afwerken, maar ik blijf toch een beetje met een schrikbeeld zitten. Ik zie op het terrein, en dan spreek ik uit eigen ervaring, dat we in onze regio eigenlijk vrij ver staan. Dit was in de Kempen ook een vrij makkelijke oefening, door de intercommunales en allerlei andere samenwerkingsverbanden waar wij al goed gegroepeerd zaten. We hebben gezien dat de collega’s van Limburg iets langer nodig hebben gehad om tot een consensus te komen. Mijn angst is een beetje dat, als wij hier op het Vlaamse niveau voortwerken en we achteraf nog moeten wachten op eventuele input vanuit de federale overheid, de mensen die op het terrein vrij ver staan met een aantal acties om verrommeling tegen te gaan en samenwerkingsverbanden te clusteren, tijd gaan verliezen en de trein ondertussen wat aan vaart verliest. Dat was eigenlijk de reden van mijn vraag aan u. Ik blijf dus toch nog een beetje met die bezorgdheid zitten.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Minister, dank u wel. Vorige week is er inderdaad eindelijk goed nieuws gekomen. Ik wil mij toch wel een beetje aansluiten bij de vragen van collega Van Miert, omdat ik denk dat het werk pas nu begint. Het denktraject is achter de rug, de grenzen zijn getrokken, maar nu moeten we aan de slag. Het is dus geen eindpunt, maar veeleer een beginpunt dat we hebben meegemaakt. Er zijn de voorbereidingen die we hier moeten doen, eventueel met de federale collega’s. Hier is dat het Regiodecreet. Dat is natuurlijk belangrijk, want dat is de basis, maar daarnaast moeten we op het terrein vooral driehonderd gemeenten, driehonderd burgemeesters, driehonderd schepencolleges meekrijgen. Minister, u weet even goed als ik dat er wat dat betreft wat verschillen zijn in Vlaanderen. De ene regio staat al wat verder dan de andere. De ene gemeente of burgemeester wil al wat enthousiaster meewerken dan de andere. Ik denk dat we op dat vlak absoluut ook een tandje moeten bijzetten. Vandaar mijn vraag aan u: hoe ziet u dat? Hoe gaat u op een enthousiaste manier die lokale besturen ervan overtuigen dat regiovorming een meerwaarde heeft? Zijn er daarvoor concrete tools? U hebt al een oproep gedaan via het Labo Regiovorming, maar ik denk dat er toch nog wel wat meer moet komen om daar een mooi verhaal van te maken.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, collega’s, vanzelfsprekend staan wij achter de uitgangspunten van de regiovorming, namelijk het tegengaan van de bestuurlijke verrommeling, maar we hebben de afgelopen jaren gemerkt dat de afbakening van die referentieregio’s geen weg is die over rozen loopt. Minister, bijna een jaar geleden kondigde u de definitieve referentieregio’s aan, maar de zwangerschap duurde uiteindelijk nog bijna twaalf maanden, want het plan stokte in Limburg. Dat wijst natuurlijk op de vele klippen en hordes die moesten worden genomen, niet alleen bij de lokale besturen, maar ook bij uw collega-ministers in de Vlaamse Regering. Nieuwe samenwerkingsverbanden laten passen in die nieuwe referentieregio’s is één ding. De bestaande samenwerkingsverbanden, elk met zijn eigen tradities, op elkaar afstemmen is natuurlijk nog een andere oefening. Collega Van Miert verwees al naar de federale overheid voor die afstemming, maar ik vraag me ook af hoe u ervoor zult zorgen dat niet alleen de lokale besturen, maar ook uw collega-ministers in de Vlaamse Regering zich houden aan de afgebakende referentieregio’s, en ook aan de timing.
De heer Keulen heeft het woord.
Goede collega’s, minister, ik weet niet of u met dit decreet de geschiedenisboeken haalt, maar iedereen die bezig is met binnenlands bestuur, zal erkennen dat u hiermee een belangrijke stap hebt gezet. Het is een mijlpaal in het tegengaan van verrommeling. Dat is op echter zichzelf geen doel. Dat is een manier om de dienstverlening te doen. Een overheid zal maar zijn of niet zijn in die mate dat ze dienstverlening organiseert op een efficiënte en dus ook betaalbare manier.
In Limburg is er ook heel veel dankbaarheid en erkentelijkheid omdat u rekening hebt gehouden met een maatschappelijke realiteit, met name dat wij een aparte republiek zijn in het koninkrijk, en dat al 180 jaar lang, voorzitter. Niet uit chauvinisme, wat ik de gezonde vorm van nationalisme vind, maar wel omdat wij er na al die tijd achter zijn gekomen dat dat eigenlijk de schaal is voor onze provincie – we doen dat ook al tientallen jaren zo – om de dienstverlening inzake energie en elektriciteit, afval, sociale huisvesting, mobiliteit, welzijn en noem maar op doelmatig en betaalbaar te organiseren.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, u weet dat u in ons een bondgenoot vindt. We hebben dat in de commissie ook al vaak gemerkt als het gaat over de uitwerking en de realisaties van regionale samenwerking en de evolutie in de richting van de regio's. Het aanpakken van de verrommeling is cruciaal en ook van de overvloed aan bijhorende mandaten die in ons land heerst. Daar kan hopelijk niemand tegen zijn.
Voor ons is het belangrijk dat dit beantwoordt aan een lokale regionale realiteit en een draagvlak. Dat is een uitdaging. De regiovorming moet ook transparant en democratisch gebeuren. We hebben daarover al een aantal bedenkingen, bijvoorbeeld in de discussies over Zwijndrecht die we de afgelopen maanden hadden in het kader van de keuzes die zijn gemaakt. Het is goed dat er is geluisterd naar de mensen en de noden die er in Limburg zijn. Collega Keulen kan dat met veel meer overtuiging schetsen dan ikzelf.
Ik maak me toch wel grote zorgen omdat op diezelfde dag de sociale huisvestingsmaatschappijen en de werkingsgebieden daarvan worden beslist, en dat blijkt dat we in vier van de vijf provincies de werkingsmiddelen van de regio's overschreden. Daar lopen we al over het principe dat u huldigt: pas toe of leg uit. Minister, hoe zult u vermijden dat in 2024 blijkt dat dit een lege doos is?
Minister Somers heeft het woord.
Collega Van den Heuvel, laat me beginnen met uw uitspraak. Ik ben het volledig met u eens. Het werk is helemaal nog niet rond; we zitten nog maar aan de beginfase. Het is een ontzaglijk groot karwei. Dat is de reden waarom men in het verleden vaak heeft geaarzeld om eraan te beginnen. Het is echt een kluwen – de minister-president spreekt van een soort spaghetti – van allerlei samenwerkingsverbanden die doorheen de jaren zijn gegroeid, waar heel veel belangen en belangetjes aan vasthangen, tradities, gewoontes, praktijken, mensen, mandaten, opdrachten. Die proberen we nu te vereenvoudigen, in elkaar te schuiven en te zorgen dat het transparanter, werkbaarder en efficiënter wordt.
Dat werk zal heel veel tijd in beslag nemen. Ik ben er niet van overtuigd dat alles perfect afgestemd zal zijn op de regiokaart in 2024. Dat we de vaste wil hebben om grote stappen vooruit te zetten, dat mag duidelijk zijn.
Hoe gaan we dat aanpakken? Eerst en vooral, wat zien we op het terrein? Verschillende van de regio's zijn vandaag al bezig met vereenvoudigingsplannen. Ik verwijs naar de regio Midwest in de Westhoek in Zuid-West-Vlaanderen. Samen is die al goed voor het afschaffen van maar liefst 256 verschillende samenwerkingsverbanden en dus ook een veelvoud aan mandaten. Ook in andere regio's kijkt men na hoe men de veelheid aan structuren drastisch kan vereenvoudigen en in elkaar schuiven tot meer efficiëntie.
We zijn ten tweede ook bezig met projecten rond regionale doorbraken. Ik heb daarvoor een oproep gelanceerd, en die regionale doorbraken zijn heel concreet regio's die op een specifiek domein de regionale samenwerking willen optimaliseren om dan uit te rollen over de rest van Vlaanderen. Ik geef een voorbeeld. In de Westhoek is men bezig met het activeren van kansengroepen in een plattelandsregio. Dat is heel concreet. In de regio Rivierenland structureert en organiseert men geestelijke gezondheidszorg op regionaal vlak. In regio Gent pakt men erfgoed en cultuur aan. In subregio Neteland in de Kempen werken lokale overheden samen op het vlak van rechtspositieregeling en interne arbeidsmarkt. Dat zijn heel concrete voorbeelden van hoe er een nieuwe dynamiek kan ontstaan op het regionale vlak.
Het derde wat we gaan doen, gaat heel specifiek over het motiveren van de burgemeesters en de schepencolleges. In het Regiodecreet zal er decretaal worden verankerd dat men elke maand een vast punt op de agenda van het schepencollege zal moeten zetten, namelijk de regiowerking. Minstens twee keer per jaar zal dit thema op de agenda van de gemeenteraad moeten staan en moet men erover praten. We verankeren dit dus in de dagelijkse praktijk van onze lokale besturen en onze lokale democratie. Het zal daar een vaste plaats in innemen.
Een vierde spoor is het laboratorium regiovorming. Daar zullen we good practices met elkaar delen. Dit gebeurt nu voor het eerst concreet. Denk aan een onthaalbrochure in een regio die gemaakt is voor alle gemeenteraadsleden, een documentatieplatform waar alle documenten op staan die te maken hebben met al die structuren, zodat ze een performant overzicht krijgen van wat er in hun naam boven hun hoofd allemaal wordt beslist en afgesproken.
Zulke methodes gaan ervoor zorgen dat die regiovorming veel meer is dan een lege doos. Daarin zetten we heel concrete stappen vooruit. Ik heb trouwens de ambitie – ik onderzoek momenteel hoe dat concreet kan – om op een website aan te geven welke structuren we hebben afgeschaft, hoeveel mandaten er zijn afgeschaft, hoeveel vereenvoudigingen er zijn doorgevoerd, zodat men de visu kan zien wat het concrete effect is. Het is de eerste keer dat we echt structuren aan het afschaffen en vereenvoudigen zijn. We praten daar veel over, en dat gaan we nu hier doen.
En een laatste vraag van u is een terechte vraag. Maar ik denk dat we nu vooral moeten bezig zijn met wat we zelf kunnen doen. Dat is altijd al mijn houding geweest in de politiek. Dat is niet kijken naar wat anderen kunnen doen maar naar wat ik zelf kan doen. Wat kan ik als minister van Binnenlands Bestuur van Vlaanderen zelf doen? Dat is het allereerste. En tegelijkertijd praat ik met de federale overheid en probeer ik hen te overtuigen dat onze aanpak ook voor hen een meerwaarde is.
Ik geef u een voorbeeld rond de politiezones. Er zijn vandaag 107 politiezones in Vlaanderen. Er wordt in verschillende politiezones, mijnheer Van Miert, gediscussieerd en gepraat over fusies. Wel, we gaan er sterk op aandringen dat die fusies samenvallen met deze regiokaart. Maar het probleem is niet zo groot voor de politie. Er zijn maar 8 van de 107 politiezones die vandaag regio-overschrijdend zijn. Met wat goede wil en met een slimme aanpak gaan we dat in die kaart kunnen inpassen, misschien zelfs nog voor 2025.
Zijn er af en toe uitzonderingen? Ja, er zijn af en toe uitzonderingen. De grootste vijand van goed is beter. We hebben altijd gezegd dat als je het kan uitleggen, we het aanvaarden. Bij de huisvestingsmaatschappijen zijn er een handvol uitzonderingen. Maar het overgrote deel van die organisaties passen in de regiokaart. Ik ben ervan overtuigd, en dat is mijn ervaring als burgemeester, dat in de mate dat steeds meer structuren binnen die regio vallen het steeds evidenter zal worden om die paar die nog overgebleven zijn ook daarin te passen. Want dat worden vreemde lichamen in een club van lokale besturen die op alle mogelijke domeinen aan het samenwerken zijn. Ik ben dus heel hoopvol over de toekomst van dit project. (Applaus van Stephanie D’Hose)
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister en collega’s, ik ben zelf ook een believer van de regiovorming, niet alleen als het gaat over het tegengaan van de verrommeling of het afschaffen van posten en mandaten, maar vooral, zoals collega Keulen zegt, omdat naar dienstverlening toe heel veel kleine besturen niet meer slagkrachtig genoeg zijn om de juiste mensen in dienst te nemen en om de kwaliteit in huis te halen die de dienstverlening naar de burger moet garanderen. Dat kan je, mijns inziens, grotendeels opvangen in een goede subregio en regiowerking.
Ten slotte, minister, spreekt u ook over fusies. Ik denk dat als je in de subregio’s en regio’s aan het werk gaat en je komt elkaar elke dag tegen voor de woonakte, voor de politie, voor de brandweer, voor al die samenwerkingsverbanden waar je als schepen of als burgemeester werkzaam voor bent, dan denk ik dat er een vertrouwen gaat groeien. Een vertrouwen dat er nu niet is. Je gaat mekaar zo dikwijls moeten zien, zoveel knopen moeten doorhakken dat uiteindelijk een bestuurlijke samenwerking binnen handbereik is. En of dat nu een fusie is van een centrumstad met districtsatellieten of een naakte fusie, dat laat ik in het midden.
Ik ben enthousiast, minister, om samen met u in de commissie Binnenland te kijken hoe het verder gaat met deze oefening.
De actuele vraag is afgehandeld.