Report plenary meeting
Report
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet betreffende de onderwijsdoelen voor de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs en diverse andere verwante maatregelen.
De algemene bespreking is geopend
Minister Weyts heeft voorafgaand het woord gevraagd.
Ja, heel kort hoor, maar ik denk dat ik mogelijk kan anticiperen op een aantal tussenkomsten, en dan kunnen die parlementsleden die ter zake tussenkomen daar misschien meteen op reageren.
Wat momenteel voorligt, zijn de eindtermen, namelijk de bundeling, de formulering van wat jongeren moeten kennen en kunnen. Vervolgens is het aan de scholen om te bepalen hoe zij komen tot die kennisverwerving. Wat momenteel voorligt, heeft een heel lange doorlooptijd gehad. Er is ongeveer 2 jaar aan gewerkt. Men heeft 16 sleutelcompetenties vastgelegd, en onderwijsdoelen. Die eindtermen zijn ontwikkeld in 20 ontwikkelcommissies, samengesteld uit leerkrachten, uit experten en uit de onderwijsverstrekkers zelf. Er is een collectief van maar liefst 230 mensen uit het onderwijsveld die daaraan gewerkt hebben. En die 230 mensen hebben meer dan 300 vergaderingen gehouden over datgene wat vandaag voorligt. Dit is dus niet het resultaat van politiek overleg, dit is het resultaat van onderwijsoverleg. Dit is niet het resultaat van politieke keuzes, dit is het resultaat van onderwijskeuzes.
De enige keuzes die wij politiek gemaakt hebben zijn deze. Ten eerste: leg de lat hoger. Onze onderwijskwaliteit staat onder druk. We moeten naar boven kijken, we moeten ambitieuzer zijn. Ten tweede: leg de lat actueler. De huidige eindtermen zijn ondertussen 25 jaar oud. Hier kunnen we spreken we over financiële geletterdheid, of STEM, bijvoorbeeld.
Ten derde: streef ook naar een optimaal evenwicht tussen enerzijds basis- of algemene vorming en anderzijds beroeps- en technische vorming, naar een optimaal evenwicht tussen ambitie en haalbaarheid, naar een evenwicht tussen de lat hoger leggen en afdoende ruimte laten voor pedagogische vrijheid, voor differentiatie en voor remediëring. Het resultaat van die oefening, gemaakt door het onderwijsveld zelve, ligt hier vandaag op tafel. Maar, ook al is dat opgesteld door mensen uit de praktijk zelve, er kan natuurlijk altijd een discrepantie bestaan tussen wat theoretisch wordt uitgewerkt en wat praktisch wordt toegepast.
Daarom hebben wij, in de schoot van de Vlaamse Regering, onmiddellijk ook de idee geopperd dat het misschien zinvol is om wat we hier misschien wat theoretisch hebben laten vastleggen door het onderwijsveld, ook te toetsen aan de praktijk. ‘The proof of the pudding is in the teaching’. Daarom hebben we besloten om een praktijkcommissie op te richten, die zo snel mogelijk van start kan gaan en die er ook moet op toezien dat er niet al te veel discrepantie is tussen theorie en praktijk, of datgene wat is uitgewerkt, ook efficiënt en haalbaar is.
Ik heb al iemand aangezocht om het voorzitterschap van die praktijkcommissie waar te nemen, waarbij men zich buigt over de toepassing van die eindtermen in de praktijk, zowel in het beroepssecundair onderwijs (bso), technisch secundair onderwijs (tso), kunstsecundair onderwijs (kso) als in het algemeen secundair onderwijs (aso). Het is trouwens een directeur van een school – ook van Katholiek Onderwijs Vlaanderen – die dat zal voorzitten en desgevallend bijsturingen zal formuleren. Want wat wij vandaag goedkeuren, wordt niet in marmer gebeiteld. Als in de praktijk blijkt dat er bijsturingen nodig zijn, dan zullen wij bijsturen. Ik denk dat dat eenieders overtuiging is, want dit, opnieuw, gaat niet over politieke keuzes, dit gaat over onderwijskeuzes. Maar de keuze die we wel met z’n allen maken met dit werkstuk, met dit ontwerp van decreet, is dat we met ons Vlaams onderwijs de 21e eeuw willen ingaan met meer ambitie, met meer kwaliteit. In 2003 stonden wij op het Europese podium, en om een groot filosoof te citeren: ‘We’ll be back’.
De heer Brouns heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil op de eerste plaats ook namens de CD&V-fractie mijn heel grote appreciatie uitspreken voor het geleverde werk. Deze nieuwe eindtermen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs, deze toekomstgerichte ontwikkelingsdoelen voor onze jongeren, zijn het resultaat – de minister heeft er terecht naar verwezen – van een heel lang traject waaraan heel veel mensen hebben meegewerkt, mensen met eenzelfde eigenschap: een heel groot hart voor het onderwijs. Elk hebben ze vanuit hun expertise en vakgebied er hun ziel in gelegd en zo bijgedragen aan de modernisering van ons onderwijs, en dat allemaal vanuit één doel: het beste onderwijs voor onze jongeren, onderwijs dat onze jongeren vormt tot kritische en zelfbewuste burgers. Deze nieuwe eindtermen nemen een belangrijke plaats in in het traject dat onze jongeren afleggen, een traject dat hen voorbereidt op de uitdagingen van het leven en het werken in een geglobaliseerde wereld. Maar minstens zo belangrijk is om ons groot vertrouwen uit te spreken in onze scholen en onze leerkrachten. We geloven heel sterk in de kracht van het vertrouwen en in die vrijheid. Ze zijn en blijven het wezen van ons onderwijs. Dit is voor onze fractie een noodzakelijke voorwaarde om te komen tot een breed draagvlak voor deze nieuwe eindtermen. Als we ons vertrouwen uitspreken ten aanzien van onze scholen en leerkrachten, dan moeten wij hun ook voldoende ruimte en verantwoordelijkheid blijven geven om hun ziel te kunnen leggen in het pedagogisch traject, in dat verdiepen, verbreden en differentiëren, de pijlers van de modernisering.
Van de ouders mogen leerkrachten verwachten dat die hen daarbij versterken, dat ze een grote interesse tonen voor het leef- en leertraject van hun kinderen zoals het op school vorm krijgt, dat ze zelf hoge verwachtingen hebben in hun kinderen en zich zo engageren om schoolteams mee te ondersteunen om diezelfde hoge verwachtingen ten aanzien van alle kinderen te realiseren.
En van ons als overheid mogen leerkrachten verwachten dat ze de nodige ondersteuning en kansen blijven krijgen om zich levenslang te professionaliseren.
We zijn er ons met CD&V heel goed van bewust dat niet iedereen deze nieuwe eindtermen vandaag al omarmt. Ons werk als parlementsleden is dan ook niet af. We moeten het gesprek blijven voeren, we moeten blijven luisteren om samen stappen vooruit te blijven zetten.
Maar tegelijkertijd willen we niet talmen. Deze nieuwe eindtermen, die ingrijpend anders zijn, zijn ook onmisbaar om de modernisering van het secundair onderwijs al haar kansen op succes te blijven garanderen. CD&V is ervan overtuigd dat beide ambities met elkaar verzoend kunnen worden door de lat hoog te leggen voor de praktijkcommissies. En ik benadruk, collega’s, meteen het meervoud, want, zoals de regering het terecht stelt, om tegemoet te komen aan de bezorgdheid over de mate waarin de voorliggende eindtermen voldoende ruimte laten voor het begin, voor het eigen pedagogisch project en voor een kwalitatieve invulling van de praktijkcomponent of de artistieke component, is onzes inziens voor elke finaliteit een commissie of een subcommissie nodig.
Deze praktijkcommissies, samengesteld uit mensen van op de klasvloer, moeten alle ruimte en vertrouwen krijgen om op zoek te gaan naar oplossingen voor de problemen die zich aandienen bij de uitrol van de nieuwe set eindtermen. Minister, u gaf al aan niet getrouwd te zijn met deze nieuwe eindtermen, een statement waarmee u, wat ons betreft alvast, heel veel vertrouwen uitspreekt in en verantwoordelijkheid legt bij de praktijkcommissies. We steunen u daarin.
CD&V vindt ook dat deze praktijkcommissies zich moeten kunnen buigen over de totaliteit van de matrix van de studierichtingen in de tweede en derde graad. Ten aanzien van de tweede graad is een strak tijdsschema onontbeerlijk om zo snel mogelijk antwoorden te formuleren op de cruciale vragen: laten de eindtermen voldoende ruimte voor de specifieke pedagogische projecten en voor een kwalitatieve invulling van alle componenten van een studierichting, ook de praktijk en artistieke componenten?
En wat de eindtermen voor de derde graad betreft, zijn we duidelijk: deze kunnen maar groen licht krijgen na het grondige werk van de praktijkcommissies. Het is voor ons cruciaal dat in de praktijkcommissies een plaats wordt gegeven aan de juiste mensen uit verschillende onderwijsomgevingen en met de juiste ervaringen. Ze zullen ook een afspiegeling moeten zijn van alle studierichtingen uit de matrix, van alle finaliteiten en onderwijsvormen.
Tegelijk herhalen we dat de werking van een praktijkcommissie alleen maar tot succes kan leiden, als wij ook hier in het Vlaams Parlement betrokken blijven en met grote regelmaat van de vorderingen en de werkzaamheden op de hoogte wordt gehouden.
Tot slot herhalen we onze oproep om onze scholen en schoolteams enige tijd te gunnen om de nieuwe eindtermen te implementeren en vragen we de inspectie mild te zijn en een gedogende houding aan te nemen ten aanzien van onze scholen. Vanuit een heel groot vertrouwen in de scholen en in de leerkrachten spreken we met de CD&V-fractie de hoop uit dat we samen met de praktijkcommissies kunnen komen tot eindtermen die op een heel breed eigenaarschap kunnen rekenen. En vanuit die overtuiging gaan we het voorliggende ontwerp van decreet ook goedkeuren.
De heer De Gucht heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, de minister haalde het daarnet al aan: wat vandaag voor ons ligt, is een nieuwe set eindtermen voor de tweede en derde graad secundair onderwijs, gemaakt door het onderwijsveld. Minimumdoelen die omschrijven wat de leerlingen op het einde van hun opleiding minimaal moeten kennen en kunnen. Minimaal. De vorige eindtermen dateren van meer dan twintig jaar geleden en waren dus inderdaad aan herziening toe.
De nieuwe eindtermen voor de tweede en derde graad secundair onderwijs zijn het resultaat van een participatief traject dat meer dan twee jaar geduurd heeft. Ik wil iedereen die daaraan deelgenomen heeft, van harte danken. De eindtermen kwamen tot stand in ontwikkelcommissies waar zowel onderwijsnetten en onderwijsspecialisten en leerkrachten aanwezig waren. Overleg, draagvlak en consensus stonden, zoals de minister daarjuist heeft aangehaald, centraal. Generalisten van de koepels en netten bewaken het overzicht over het geheel en de valideringscommissie waakt over de coherentie, consistentie en evalueerbaarheid.
Collega’s, de maatschappelijke uitdagingen en verwachtingen van de 21e eeuw hebben de nieuwe eindtermen mee vormgegeven. Zo wordt er meer aandacht besteed aan digitale vaardigheden, mediawijsheid, STEM, economische en financiële competenties en duurzaamheid. Er wordt ook meer aandacht besteed aan burgerschap, sociaal-relationele competenties en ondernemerszin.
Nadat de eindtermen door de valideringscommissie waren goedgekeurd, werden er meermaals aanpassingen aangebracht om tegemoet te komen aan resterende bezorgdheden van het veld.
Ook na kennis te hebben genomen van het advies van de Raad van State, zijn bijkomende inspanningen geleverd om te voorzien in meer ruimte om de doelstellingen van het eigen pedagogisch project te realiseren. Die ingrepen zorgen voor meer vrijheid en meer onderwijstijd.
Minister, ik herinner er bovendien graag aan dat de Vlaamse Regering een praktijkcommissie in het leven zal roepen. Het is daarnet al een paar keer aan bod gekomen. Die commissie zal oordelen of de invoering van de nieuwe eindtermen in het bso, het tso en het kso goed verloopt. Zoals u al hebt aangehaald, kan snel worden bijgestuurd indien dat nodig zou zijn.
Voor liberalen is de vrijheid van onderwijs primordiaal. In ons land heeft iedereen het recht scholen op te richten en het pedagogisch project van die scholen te bepalen, maar het is ook de plicht van de Vlaamse overheid, die al deze scholen met miljoenen euro’s aan belastinggeld financiert en subsidieert, ervoor te zorgen en erover te waken dat alle leerlingen op het einde van het secundair onderwijs over de nodige kennis, vaardigheden en attitudes beschikken die tot hun persoonlijke ontwikkeling bijdragen, die hen op het leven voorbereiden en die nodig zijn om een job te vinden of verder te studeren. Deze set ambitieuze eindtermen moet hier garant voor staan.
Met deze set eindtermen heeft de Vlaamse Regering het evenwicht gevonden tussen de vrijheid van onderwijs en het waarborgen van de kwaliteit van het onderwijs. De scholen moeten ruimte hebben om hun eigen onderwijsproject vorm te geven, maar het is de duidelijke plicht van de Vlaamse overheid kwaliteitsvol onderwijs in alle scholen te garanderen.
In september 2021 moeten de eindtermen voor de tweede graad in gebruik worden genomen. Er is geen tijd meer te verliezen, want de onderwijsverstrekkers moeten de eindtermen tegen dan in leerplannen hebben omgezet. Die leerplannen hebben de leerkrachten nodig om met hun lesvoorbereidingen van start te gaan. De onderwijsverstrekkers en de leerkrachten hebben recht op zekerheid, want het zijn zij die met de nieuwe eindtermen aan de slag moeten gaan. We moeten hun zo snel mogelijk die zekerheid geven.
Namens mijn partij dank ik alle actoren die constructief hebben bijgedragen tot de totstandkoming van deze eindtermen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs. Dit mag gerust een titanenwerk worden genoemd. Ik wens de onderwijsverstrekkers en de leerkrachten, die elke dag het beste van zichzelf geven, veel succes bij de implementatie en bij de vorming van de volgende generatie jongeren die de samenleving mee vorm zullen geven. (Applaus van Tom Ongena)
De heer Danen heeft het woord.
Voorzitter, sommige sprekers hebben het over een participatief proces en anderen spreken over een hobbelig parcours. Desalniettemin is het zo dat meer dan tweehonderd mensen het beste van zichzelf hebben gegeven om de eindtermen te brengen tot waar ze nu staan.
Minister, ik wil even aanpikken bij de woorden waarmee u bent geëindigd. Ik heb het niet over ‘we’ll be back’, maar over wat u net daarvoor hebt gezegd, namelijk dat u zich zorgen maakt om de onderwijskwaliteit. Onze kinderen en jongeren blijken in heel wat rankings weg te zakken en u trekt zich dat erg aan. De hamvraag is natuurlijk hoe deze eindtermen ertoe bijdragen dat de rankings beter worden en dat onze kinderen en jongeren hun competenties ten volle kunnen ontwikkelen. Daar gaat het natuurlijk om. We hebben er al uren en uren over gesproken, maar ik zou willen weten wat u zou antwoorden als een journalist u de vraag stelt en u in twee zinnen moet antwoorden. Wat zou u dan zeggen om de mensen te overtuigen? Daar gaat het vandaag om. Het gaat niet over wat iemand van deze of gene vakinhoud moet kennen. De vraag is hoe we ervoor kunnen zorgen dat het Vlaams onderwijs op de toekomst is voorbereid.
Ik wil drie korte opmerkingen maken. Ik heb gemerkt dat de vorige sprekers het vrij kort hebben gehouden, en ik zal dat voorbeeld volgen.
Al vrij snel, in oktober of november 2020, wat niet zo lang geleden is, is gebleken dat een aantal onderwijsverstrekkers moeite hadden met de mix of de volledigheid van de eindtermen.
Zij hebben een aantal voorstellen gedaan hoe we daarmee kunnen omgaan. Ook de Raad van State heeft opmerkingen gegeven. U hebt op een aantal vragen geantwoord. Mijn vraag blijft nog altijd hangen: hoe komt het dat u niet geprobeerd hebt om te objectiveren of de eindtermen al dan niet haalbaar zijn? De ene onderverwijsverstrekker zegt dat ze perfect haalbaar zijn, de andere zegt dat het niet gaat lukken. Ik zeg het een beetje badinerend, maar als het niet gaat lukken, kunnen we weleens voor het Grondwettelijk Hof eindigen. Dat willen we natuurlijk niet. Ik wil ook niet, minister, dat u toegeeft aan chantage, dat is niet de bedoeling. Ik wil u wel vragen hoe het komt dat u niet bent ingegaan op de vraag om te objectiveren. Volgens mij is deze vraag redelijk fundamenteel.
Een tweede bemerking van mijn fractie gaat over de versobering. Eindtermen mogen geen afvinklijst zijn van deze of gene kennis of kunde. Wij zijn eigenlijk gewonnen voor een beperkte set, relatief algemene, eindtermen, waarbij de onderwijsverstrekker de vrijheid heeft om in te vullen wat hij of zij nodig acht. Op die manier vermijd je dat je komt tot een soort winkellijstje waarop alle eindtermen afgevinkt worden. Hoe komt het dat u niet in bent gegaan op de vraag om een aantal eindtermen te versoberen?
Wat daarmee samenhangt, is de praktijkcommissie. U wilt daaraan deels tegemoetkomen en voert een praktijkcommissie in. U gaat kijken of een en ander haalbaar is in de verschillende richtingen. U hebt zich geëngageerd om daaraan te werken. Ik vind het natuurlijk jammer dat dit niet decretaal verankerd is. We hebben daar in de commissie discussie over gevoerd, ik ga die nu niet helemaal herhalen. Maar de vraag is waarom iets zo belangrijks en fundamenteels als de praktijkcommissie, die in het eerste jaar nagaat of wat voorligt, zijnde zeshonderd pagina’s, haalbaar is en waar men eventueel moet bijsturen, niet verankerd kan worden in het ontwerp van decreet. Ik begrijp dat niet. Is het omdat u er zelf niet in gelooft? Is het omdat er een slecht compromis is tussen de meerderheidspartijen? Ik weet het niet, men komt het mij niet vertellen. Als we meer zouden rondlopen, zonder corona, was ik het misschien wel te weten gekomen. Ik heb er het raden naar. Maar ik vind dat wel problematisch.
U zegt dat het in een ministerieel besluit zit. Dat is natuurlijk zo, maar een ministerieel besluit kan worden opgeheven door een ander ministerieel besluit. Ik weet ook wel: dat gaat u wellicht niet doen. Maar als u zo gelooft in de praktijkcommissie en u bent zelf daarmee begonnen, wat ook belangrijk is, dan begrijp ik niet waarom dat niet in het ontwerp van decreet verankerd kan worden. Nogmaals, waarom wilt u dat niet? Wat zit daarachter?
Collega Brouns, wat u zegt over de ontwikkelcommissie is belangrijk, namelijk dat we ervoor zorgen dat er voldoende praktijkcommissies zijn en dat die heel evenwichtig zijn samengesteld uit directies en vakleerkrachten die kunnen inschatten of een en ander haalbaar is. Ik zou graag van u horen, minister, of u dat engagement vandaag hier en nu wilt aangaan.
Dan is het natuurlijk voor ons allemaal, we moeten dat toegeven, heel moeilijk om de echte impact in de klas te beoordelen. Daarvoor is er de praktijkcommissie.
Ik wil toch nog een lans breken voor de kunstvakken. Zoals u allicht weet, maken de mensen die kunst- en creatieve vakken geven zich heel grote zorgen dat hun vak zal wegzinken in een soort generiek vak. De volgende stap zal dan zijn dat er heel weinig aandacht is voor die vakken. Ik weet het wel, dit zit in de zestien sleutelcompetenties, in principe zou dat niet mogen, maar toch maken heel veel mensen uit het veld zich zorgen over de creatieve vakken. Ik wil er echt een lans voor breken, ik wil ook echt vragen dat de praktijkcommissies in de gaten houden of de creatieve vakken de plaats krijgen die ze verdienen. Dat is echt wel heel erg cruciaal.
Ik zal besluiten met iedereen te bedanken, de meer dan tweehonderd mensen die het beste van zichzelf gegeven hebben in de ontwikkelcommissies. Ik kan me voorstellen dat het geen dankbare taak was. Het zal altijd wel te veel of te weinig, of te dit of te dat zijn. Toch hebben zij zich vanuit hun engagement ingezet als belangrijke onderwijsstakeholder om de eindtermen tot een goed einde te brengen.
Maar nu is het onze verantwoordelijkheid om te kijken of wat voorligt, haalbaar is en er echt voor zorgt dat ons Vlaams onderwijs voorbereid is op de toekomst. (Applaus van Jeremie Vaneeckhout)
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Collega’s, iedereen is het erover eens dat er dringend nieuwe eindtermen moesten komen. De oude dateren van de late jaren negentig en waren dus dringend aan een update toe. Ik ben dan ook blij dat het nieuwe pakket van eindtermen voor de tweede en derde graad hier vandaag eindelijk ter stemming voorligt en besproken kan worden. Wat ons betreft, had dit al veel vroeger mogen gebeuren, want het wordt nog een helse klus voor scholen om dit tegen 1 september ingevoerd te krijgen, met leerplannen, lesvoorbereidingen en handboeken, zeker nu corona zoveel tijd en energie opslorpt van al ons onderwijspersoneel. Ik vrees dat dat nog wel een tijdje zal blijven duren.
Ik herhaal dus heel expliciet onze oproep aan de inspectie om daar zeker rekening mee te houden volgend schooljaar. Na de discussie in de commissie heb ik een donkerbruin vermoeden dat de eindtermen straks goedgekeurd zullen worden.
Collega’s, ik kom tot de grond van de zaak. De stemming vandaag in deze plenaire vergadering is de laatste stap in een lang proces. Vakexperts hebben jarenlang gesleuteld aan deze nieuwe eindtermen, in verschillende gespecialiseerde ontwikkelingscommissies over zestien sleutelcompetenties. Wij willen hen daarvoor uiteraard nog eens expliciet bedanken.
Ik vind het echter niet de rol van het parlement om daar op de valreep fundamenteel aan te beginnen morrelen. Wie zijn wij om dat te doen? Het vastleggen van die eindtermen is specialistenwerk.
Wat we als Vlaams Parlement volgens mij wel moeten doen, is het beantwoorden van twee belangrijke vragen. Ten eerste: hoe evalueren wij nu als politici het proces dat tot deze nieuwe eindtermen heeft geleid? Ten tweede: zijn die nieuwe eindtermen die hier vandaag voorliggen, een ambitieus maar vooral ook haalbaar pakket van minimumdoelen om elke leerling in de tweede en derde graad van ons middelbaar onderwijs de kennis en de vaardigheden bij te brengen om morgen te functioneren in onze maatschappij? Garanderen ze de kwaliteit van ons onderwijs vandaag en in de toekomst?
Collega’s, daarvan zijn wij vandaag niet helemaal overtuigd. En we zijn duidelijk niet de enigen. Ik heb de voorbije weken en maanden veel kritiek gehoord op de nieuwe eindtermen, het luidst uit de hoek van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen (KOV), dat – las ik vandaag in de krant – nog altijd dreigt om naar het Grondwettelijk Hof te trekken, mochten die nieuwe eindtermen vandaag goedgekeurd worden.
Collega’s, ik moet zeggen dat ik het – los van onze eigen bedenkingen, waarop ik meteen terugkom – bijzonder moeilijk heb met dat dreigement. Dit ruikt namelijk naar chantage om die eindtermen niet te laten passeren.
Ik vind het vooral ook onbegrijpelijk, omdat het Katholiek Onderwijs Vlaanderen vanaf het begin in die ontwikkelcommissies zetelde en omdat deze koepel zich voor de zomer nog akkoord verklaarde met een pakket eindtermen dat eigenlijk niet zo radicaal verschilde van wat hier vandaag op tafel ligt. Dat het KOV nu toch naar het Grondwettelijk Hof zou stappen, illustreert voor mij vooral een fundamenteler verzet in hoofde van het KOV tegen het idee van eindtermen en een overheid die vastlegt wat de minimumdoelen zijn, die in – inderdaad ook katholieke – scholen moeten worden gehaald.
Ik neem aan dat het KOV nog veel liever zijn goesting zou kunnen doen. Ik maak echter van de gelegenheid gebruik om nog eens heel stevig in de verf te zetten, collega’s, dat wij het hier fundamenteel oneens mee zijn. Wij vinden het niet meer dan normaal dat de overheid het recht heeft om eindtermen te formuleren voor scholen die met publieke middelen worden gefinancierd.
Daarnaast, minister, heb ik – net als veel collega’s – de voorbije weken en maanden ook wel heel veel brieven en mails gekregen van leerkrachten en directeurs, vooral uit beroeps-, technische en kunstrichtingen. Ze maken zich grote zorgen over de haalbaarheid van deze eindtermen. Ze argumenteren dat het pakket zo zwaar en zo gedetailleerd geworden is, dat er veel te weinig ruimte overblijft voor eigen inbreng, voor creativiteit, voor praktijk- en kunstvakken.
Hetzelfde geluid horen we bij de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), die zich grote vragen stelt bij de haalbaarheid van de eindtermen en waarschuwt voor een sterke verhoging van de werklast.
Zoals ik in de commissie al zei, hebben wij wel meer oor naar die kritiek. Het zijn uiteindelijk wel de scholen en de leerkrachten die die minimumdoelen die wij hier vandaag vastleggen, zullen moeten behalen in de praktijk. Ze moeten daarmee aan de slag. We moeten er dus voor zorgen dat ze daar niet ontmoedigd door geraakt worden.
Dat is echt cruciaal als we het verschil willen maken op het vlak van onderwijskwaliteit. Want het volstaat natuurlijk niet om de lat gewoon hoog te leggen. Er zijn ook gemotiveerde leerkrachten nodig om leerlingen te leren om daarover te springen.
Dus, minister, ik heb het al gezegd: we mogen niet de fout maken om ‘ambitieus’ te verwarren met ‘veel’. En dat is hier volgens ons wel gebeurd, als gevolg van een systeemfout bij het opmaken van de nieuwe generatie eindtermen. Ik zal mijn argumentatie uit de commissie niet helemaal herhalen. Maar mijn collega Caroline Gennez heeft de vorige legislatuur altijd gezegd dat het echt geen goed idee was om te beginnen met de eindtermen van de eerste graad. Ons voorstel was altijd om eerst vast te leggen wat we willen dat leerlingen op het einde van het zesde middelbaar kennen en kunnen, zodat je daar naartoe kunt werken met coherente leerlijnen per vakgebied en later per finaliteit. Want, zoals ik al zei in de commissie, als je niet weet waar je trein naartoe gaat, is de kans veel groter dat die onderweg ontspoort. Maar natuurlijk vinden vakspecialisten in ontwikkelcommissies hun vak en elk aspect daarvan belangrijk. Dus zonder een duidelijk kader, zonder een duidelijk eindpunt wordt het totaalpakket dan snel te zwaar. En dat is hier gebeurd, zeker omdat er geen overkoepelende commissie was om het overzicht te bewaren. Ik hoop dat die les alvast getrokken is voor de toekomst.
Want dan kom je dus, zoals nu is gebeurd, in een situatie waarbij er last minute wordt gemarchandeerd met eindtermen, zoals we de voorbije maanden hebben gezien. Daarbij betekent winst voor de ene specialist verlies voor de andere, met toch wel de nodige frustratie tot gevolg. Voor sp.a had het nooit zover mogen komen. Het getuigt ook van weinig respect voor het werk van al die vakspecialisten die daar zo lang aan hebben gewerkt. En het had ook niet zover hoeven te komen, collega's – ik herhaal – met een andere en betere aanpak, waarbij het hele proces van de opmaak van die nieuwe generatie eindtermen was vertrokken van een duidelijk, goed afgebakend kader in het zesde middelbaar, waar dan stelselmatig, graad per graad, naartoe was gewerkt. Dat had ongetwijfeld geleid tot een logischer en meer solide pakket aan eindtermen.
Maar goed, gedane zaken nemen geen keer. En dus is de grote vraag vandaag: zijn deze eindtermen haalbaar? En ook daarover blijf ik kritische geluiden horen, collega's, ook na de aanpassingen die zijn gebeurd na het advies van de Raad van State. En inderdaad, vooral bij leerkrachten in het beroeps-, technisch en kunstonderwijs, die nog altijd bang zijn dat er, met de eindtermen die nu voorliggen, te weinig tijd zal overblijven voor praktijk- en kunstvakken, omdat er te veel tijd zal gaan naar algemene vorming. Nochtans is het voor mijn partij bijzonder belangrijk dat het evenwicht goed zit. Voor sp.a moet ons beroeps- en technisch onderwijs, ons kunstonderwijs, goed geïnformeerde, kritische burgers afleveren, die hun plan kunnen trekken in de maatschappij, maar ook beslagen vakmensen die onmiddellijk aan de slag kunnen op de arbeidsmarkt, of creatievelingen die hun weg vinden in de professionele kunstwereld. Samen met het veld blijven wij ons zorgen maken of het evenwicht tussen beide aspecten wel voldoende is gegarandeerd. En volgens mij stellen de meerderheidspartijen zich die vraag toch ook een beetje. Want waarom anders voorzien jullie die praktijkcommissies, die de haalbaarheid van de eindtermen in hun geheel moet bekijken na een jaar, en dan eventueel bijsturen waar nodig?
Begrijp me niet verkeerd: dat vinden wij een goede zaak. Maar het stelt ons vandaag natuurlijk niet helemaal gerust over het pakket eindtermen dat hier op tafel ligt. Wij dringen er trouwens, net als vele collega's, op aan om er echt voor te zorgen dat er mensen vanop het terrein uit de beroeps-, technische en kunstrichtingen in de praktijkcommissies komen te zitten, met het savoir-faire vanop de klasvloer.
Tot slot, collega’s, wil ik nog twee laatste punctuele elementen van kritiek meegeven. We zijn er als partij niet helemaal van overtuigd dat de eindtermen zoals ze er nu liggen, voldoende de link leggen tussen historische feitenkennis en actuele vraagstukken, zoals racisme en dekolonisatie, iets wat wij als partij – dat weten jullie – bijzonder belangrijk vinden. En ten tweede, blijven we het jammer vinden dat het begrip seksisme geen expliciete plaats heeft gekregen in de eindtermen, naast racisme en discriminatie. We kunnen vandaag in veel voorbeelden zien hoe acuut het probleem is. Wij hadden liever gehad dat het concept seksisme letterlijk in de eindtermen stond, als garantie dat het fenomeen de aandacht krijgt die het verdient.
Om al die bovengenoemde redenen, collega, zullen wij ons zo meteen onthouden op dit ontwerp van decreet.
De heer De Witte heeft het woord.
Voorzitter, collega's, ook wij willen de actoren die hebben gewerkt aan dit hele project bedanken. Het is een titanenwerk, iedereen heeft dat gezegd. We zijn ook voor het principe van eindtermen, een soort van minimumnormen, die worden opgelegd door een parlement, kerncompetenties die worden meegegeven aan alle leerlingen, in eender welke onderwijsinstelling.
Maar dat gezegd zijnde, hebben wij wel vier fundamentele bezwaren bij wat hier voorligt. Ik overloop ze kort. Een aantal zijn al vermeld.
Ten eerste zijn die eindtermen zeer gedetailleerd, uitgebreid en ingewikkeld. De minister heeft ernaar verwezen, anderen hebben ernaar verwezen: zestien sleutelcompetenties die dan zijn onderverdeeld in allerlei leerinhouden die te bereiken zijn en die vaak ook zeer complex zijn wegens de taxonomie van Bloom die gebruikt wordt: feitenkennis, conceptuele kennis, procedurele kennis, metacognitieve kennis. Een school die dat correct wil naleven voor alle verschillende eindtermen, heeft heel weinig ruimte om nog te remediëren voor leerlingen die moeilijker meekunnen of nog weinig ruimte om leerlingen die beter meekunnen, die voor zijn, extra uit te dagen. Dan gaat het niet alleen over vrijheid van het eigen onderwijsproject, maar ook over vrijheid in de klas, over zorgen dat er gediversifieerd kan worden in een diverse samenleving, in diverse klasgroepen die we de facto hebben.
Onze eerste fundamentele bezwaar is dat men – de minister zegt dat ook expliciet – via de verstrenging van de eindtermen zogezegd het niveau van het onderwijs zal verhogen. Welnu, dat lijkt ons te simplistisch. In Noorwegen wordt 60 procent van de onderwijstijd gebruikt voor wiskunde en wetenschappen ten opzichte van Vlaanderen en zij scoren een pak hoger in de laatste Trends in International Mathematics and Science Study (TIMSS), waarover ook zoveel te doen is geweest in dit parlement. De idee dat wij de dalende prestaties in ons onderwijs zouden oplossen door gewoon de eindtermen te verstrengen, is een simplistisch idee. Dit is ons eerste punt: te uitgebreid en te ingewikkeld.
Ten tweede, er zijn ernstige bezwaren uit het veld. Er wordt gezegd dat er weerstand is uit één koepel. Welja, één koepel die wel 70 procent van het onderwijsveld overkoepelt. Die koepel zegt niet enkel een probleem te hebben met de beperking van de onderwijsvrijheid, maar heeft in een zeer gedetailleerd document van tien bladzijden beschreven dat de eindtermen, zoals ze nu zijn opgesteld, veel te complex zijn en veel te ver gaan in vergelijking met de bestaande onderwijstijd. Het bezwaar van Katholiek Onderwijs Vlaanderen (KOV) is fundamenteel en deels terecht, denken wij.
De Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), ook niet de minste, zegt: “De raad vreest een substantiële verzwaring van de studielast in meerdere studierichtingen. Hij is van mening dat de eindtermen die nu voorliggen geen minimumdoelen zijn, niet beperkt in aantal of sober geformuleerd.” De voorzitter van de raad specifieert nog: “Eindtermen moeten minimumdoelen zijn die haalbaar zijn voor de leerlingen en de lerarenteams. Alleen op die manier versterken we de onderwijskwaliteit.” De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), ook niet de minste, formuleert een gelijkaardige kritiek.
‘Last but nog least’ is er een storm aan mails geweest, ook in de pers, van leerkrachten en directeurs die zeggen niet akkoord te gaan met de manier waarop de eindtermen in hun totaliteit zullen worden opgelegd. Ik citeer Coudenys – een mail die naar alle parlementsleden is gestuurd – om niet té veel te citeren: “Voor de nieuwe eindtermen geldt een resultaatsverbintenis. De lat wordt zo hoog gelegd dat het voor heel veel leerlingen onhaalbaar zal blijken. De ongekwalificeerde uitstroom dreigt ongeziene proporties aan te nemen.”
We hebben heel veel gediscussieerd in de commissie Onderwijs over het lerarentekort. Een van de punten die vele getuigen aangaven bij het feit of het lerarenberoep al dan niet aantrekkelijk is, is net dat ze een zekere vrijheid willen voor de klas om het eigen onderwijsproject te kunnen doorgeven. Als je zo een uitgebreide lijst hebt van te bereiken doelen die allemaal afgevinkt moeten worden, dan dood je die vrijheid. Dat is ons tweede bezwaar.
Ten derde – collega's hebben er ook al naar verwezen – dreigen een aantal vakken te verdwijnen door de eindtermen. Het gaat dan over een aantal keuzevakken of over kleinere vakken, zoals bijvoorbeeld Duits, maar ook over artistieke vakken, zoals muziek, tekenen en esthetiek. Die dreigen vervangen te worden door STEM-vakken, waarvoor de lat zo hoog wordt gelegd.
En onderwijs is meer dan kennisoverdracht, onderwijs is meer dan theoretische inzichten. Onderwijs is ook vaardigheden meegeven, ook leerlingen de mogelijkheden geven om talenten te ontdekken in artistieke vakken. En die vakken geven ook een zekere rust aan leerlingen. Dat is belangrijk. Die geven aan leerlingen die soms minder goed scoren op andere vakken, de mogelijkheid om andere talenten te ontdekken en tot ontwikkeling te brengen. Wij vinden die vakken belangrijk.
Het is ook belangrijk om te weten dat België in de staart van Europa zit als het gaat over creativiteit op school. Ik verwijs nog eens naar een paar internationale onderzoeken. Finland en Oostenrijk spenderen vier keer meer tijd aan die vakken, en die scoren hoger in de laatste PISA-testen op het vlak van wiskunde, wetenschap en taal. Dat is het derde bezwaar dat wij hebben tegen het project dat hier voorligt.
Ten laatste is er het feit dat de Raad van State zeer kritische opmerkingen heeft gegeven, en dat de kans reëel is dat die eindtermen worden afgekeurd als Katholiek Onderwijs Vlaanderen (KOV) effectief naar het Grondwettelijk Hof gaat. De Raad van State zegt dat de gedetailleerdheid van de nieuwe eindtermen het eigen onderwijsproject ernstig in gevaar brengt. Johan Lievens, expert onderwijsrecht aan de KU Leuven, bevestigt dat daar echt een reëel risico is. En zoals ik het begrepen heb, hebben ook mevrouw Vandromme en de CD&V-fractie gezegd dat de aanpassingen die nadien gebeurd zijn, miniem zijn.
Ik hoor nu dat de minister een praktijkcommissie wil installeren. Op zich ben ik daar voorstander van. Maar ik vind het wel vreemd. We gaan iets installeren waar zoveel verzet tegen is van onder uit. En dan gaan we zeggen dat we daarna kunnen bijsturen? Ik vind dat op zich een beetje raar qua procedé. Ik rond af, voorzitter. Wij gaan ons ook onthouden rond dit hele ontwerp van decreet.
Ik heb nog een vraag voor u, minister. Lieven Boeve van KOV stelt voor om een overgangsjaar in te richten, omdat hij zegt dat er nog zoveel opmerkingen zijn – niet alleen van mij, maar ook van een aantal andere instellingen. Ik begrijp niet goed waarom u daar niet op ingaat, zeker vanwege het feit dat alle leden van het Vlaams Parlement daarstraks nog een mail hebben ontvangen van een leerkracht. Die geeft aan dat het niet haalbaar is om al die leerplannen nu aan te passen tegen september volgend jaar, in coronatijden. Hij geeft aan dat ze sowieso met tijdsnood zullen zitten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, dit is echt een belangrijk ontwerp van decreet. En ik vind het eigenlijk raar dat die persbanken nu leeg zijn, want dit gaat over de toekomst van onze jongeren. Daarover gaat het, dat is wat hier vandaag voorligt.
Dit is een ontwerp van decreet dat gaat over onderwijskwaliteit. En als ik zie hoeveel actuele vragen, vragen om uitleg en persberichten er de afgelopen jaren geweest zijn over de dalende onderwijskwaliteit, dan kan het toch niet dat sommige mensen buiten dit parlement zich de vraag stellen of dat nu wel nodig is, die eindtermen. ‘Is dat nu wel nodig?’ Neen, collega’s, dit ontwerp van decreet gaat niet met een vingerknip de onderwijskwaliteit ineens omhoogduwen. Het gaat om veel meer. Het gaat over de lerarenopleiding, de inhoud, de pedagogische aanpak. Dat is alles. En ik denk dat we er met alle parlementsleden van overtuigd zijn dat dit niet één shot is dat alles gaat oplossen. En dus is er ook een lange tijd over gegaan, een lange tijd met heel veel mensen. En vanuit onze fractie, vanuit de N-VA, willen we die mensen heel hard bedanken: leerkrachten, mensen van koepels, mensen uit vakgebieden, mensen uit het hoger onderwijs, vakspecialisten. Zij hebben zich daarover gebogen.
Daar is een maatschappelijk debat aan voorafgegaan, een debat waartoe wij hier in dit parlement hebben beslist, met de vraag wat er moet worden geleerd op school. Ik weet niet of jullie zich nog het grote onderwijscongres herinneren, verspreid over Vlaanderen. Het is dus niet in dat kleine gremium – als je 230 mensen klein zou willen noemen – dat dat werd beslist. Dat heeft een veel grotere ondergrond. En weet u nog toen we met Nieuwjaar mochten samenkomen? Iemand aan de tafel zei toen: ‘Hoe kan het nu dat ze dat niet zien op school?’ Als deze eindtermen reeds ingevoerd waren, zou de eindterm 4.8, het toepassen van beveiligingsregels online, ervoor gezorgd hebben dat we nu geen minister hadden die assets plots fantastisch vond. Het zou dat opgelost kunnen hebben.
En dus gaat daar een heel lang traject aan vooraf. Ik hoor hier zeggen: ‘Kunnen we geen overgangsjaar doen?’ Je zult maar leerling zijn uit het overgangsjaar. ‘Ik ben van de generatie van het overgangsjaar, niet de oude en niet de nieuwe eindtermen. Ik heb in het eerste en het tweede middelbaar de nieuwe eindtermen gehad, in het derde heb ik dan de overgangseindtermen gehad om dan in het vierde de nieuwe eindtermen te hebben.’ Die generatie wil je toch niet zijn, boven op de coronageneratie? En dus, collega's, inderdaad, in de eerste graad hebben wij de nieuwe eindtermen. Die zijn er vandaag al, met een advies van de Raad van State dat zei dat het oké was. Onze eindtermen van de tweede en de derde graad zijn op dezelfde leest geschoeid dan die van de eerste graad. Dus rolt dat nu verder, absoluut.
Collega's, is dat nodig, die nieuwe eindtermen? Ja. Er wordt gevraagd: was het doel van die trein duidelijk? Ja, want het doel, zijnde de vakexperten uit het hoger onderwijs, zaten mee aan tafel. Daar krijgen we toch allemaal signalen over, collega's, over degenen die starten in het hoger onderwijs, zowel in de hogescholen als de universiteit? Men zegt daarover: ‘Dames en heren parlementsleden, zij hebben een diploma secundair onderwijs, maar wij rijden vast.’ Men begint zelfs al voor te stellen om een voorbereidend jaar te doen, ook al heb je een diploma secundair onderwijs. Dat steken we hier nu in deze eindtermen.
De arbeidsmarkt schreeuwt en zegt: ‘Degenen die vandaag bij ons binnenkomen, hebben veel meer skills nodig op allerlei mogelijke manieren.’ Dat zijn die zestien competenties, collega's.
Dan is er natuurlijk het maatschappelijke debat, dat heb ik daarnet al aangehaald, maar ook ons internationaal vergelijkend onderzoek. Collega's, ik zeg het met enige schroom, maar Vlaanderen gaat al zestien jaar achteruit in internationaal vergelijkend onderzoek. Zestien jaar zegt men dat men met onderwijsvrijheid alles kan oplossen, dat men binnen die onderwijsvrijheid die dalende trend had kunnen stoppen. Dan komt de vraag bij ons, volksvertegenwoordigers: ‘Wat gaan jullie daaraan doen?’ Wel, dit is een van de dingen.
Roep dit emotie op? Ja, ik kan dat begrijpen, ik ben zelf leerkracht geweest. Ja, dit roept emotie op. Het verandert dan ook nog eens midden in de coronatijd. Ik snap dat dus volledig. Maar ik stel ook vast dat die emotie vanuit bepaalde hoek heel sterk wordt opgeklopt met pamfletten. Ik vraag me echt af, wanneer je de werkvloer met pamfletten tegen het plafond jaagt, hoe je die mensen ooit terug op de grond zult krijgen om op die vloer dit samen te interpreteren. Ik vrees dat dat stuk niet geschreven is op de plaats waar men de pamfletten schrijft. Dat betreur ik. Ik betreur dat echt heel erg.
Collega's, er is daarnet al gezegd dat die eindtermen duidelijk zijn. Ja, die zijn duidelijk. Dat was net een van de problemen van onze vroegere eindtermen, namelijk dat ze niet duidelijk waren en dat leerkrachten vroegen wat men daarmee bedoelde. De evalueerbaarheid werd dan ook moeilijker. Regel 1 in een didactisch proces – alle leerkrachten hier aanwezig weten dat – is: een duidelijk doel kan je evalueren, een onduidelijk doel wordt moeilijk om te evalueren. Het is niet omdat het duidelijk is, dat het inhoudelijk ook meer is. Het is duidelijk.
Ik heb de test gedaan met een aantal leerkrachten die helemaal opgehitst waren. Ik vroeg hen het volgende. ‘Neem twee fluostiften. Neem nu uw stukje uit de eindtermen, duid aan wat je nu al geeft en duid dan aan wat extra is.’ Ze moesten eigenlijk toegeven dat ze al veel geven. Ze zeiden dat er een aantal dingen niet aan bod komen maar dat het wel belangrijk is dat het aan bod komt en dat ze daar eens over moesten nadenken hoe ze dat zouden doen. Collega's, het is niet de dikte die telt. Ik hoor sommige mensen zeggen: ‘Heb je al eens gezien hoeveel dat is?’ Dit gaat over de tweede en de derde graad aso, bso, kso en tso, alle studierichtingen. Alles is niet van toepassing op alle studierichtingen, dat is opgesplitst. Degenen die willen laten geloven dat iedereen hetzelfde moet doen? Sorry, dat is niet waar.
Want er zijn ook nog de specifieke eindtermen waarmee we net de finaliteit, de verschillen uit de matrix naar voren willen laten komen. Degenen die zeggen dat het eenheidsworst is, willen – denk ik – zelf dat er een eenheidsworst komt. Die is er uiteraard niet gekomen met de hervorming secundair onderwijs en daar is onze fractie alleen maar blij mee.
Minister, de praktijkcommissie, daar staat de N-VA heel sterk achter. Ja, het is een evenwichtsoefening, een balans tussen algemene vorming en praktijkvorming. Samen met jullie stel ik vast dat er op wat de onderwijsverstrekkers namens hun scholen hebben gemaakt en ondertekend, toch enige ruis zit. Ze geven aan dat ze zich zorgen maken, ook de creatieve vakken. Maar de meerderheid neemt dit ter harte. Daarom is het goed dat we naar de praktijkcommissie kijken, dat we die een heel duidelijke opdracht geven om te kijken naar de verhouding in de doorstroom, maar zeker ook in bso, tso en kso. Zijn er problemen? Kunnen we daar geen zaken integreren? Er is inderdaad niemand vragende partij dat de arbeidsmarkt zegt dat leerlingen die uitstromen uit het bso niet voorbereid zijn. Diezelfde arbeidsmarkt stelt ook wel hogere kwalificaties op digitale competenties.
Die praktijkcommissie, daar kijken we inderdaad naar uit. Kunnen we dat overgangsjaar doen? Neen, helaas niet. Die eindtermen zijn minimumdoelen. Het gaat over minimum wat, en niet over hoe. Het staat er nergens in hoe we dat pedagogisch moeten doen. Wij staan er ook helemaal achter dat dat er niet in staat.
Het zijn ook geen maximumdoelen. Er staat niet in dat je niet meer mag doen. Meer zelfs, voor degenen die de voorbereiding en de stukken van de regering hebben gelezen, het is heel duidelijk dat de inspectie scholen die ambitieuzer zijn, niet meer op de vingers mag tikken. Dat is een belangrijk signaal, en dat wil ik hier graag herhalen. Zij die zeggen dat minimumdoelen maximumdoelen zijn, wel, dat is niet waar, dat is fundamenteel niet waar.
Ik treed collega De Witte en collega Brouns wel bij in het overgangsjaar, zeker voor de inspectie. Als scholen met dit proces starten in het midden van of na corona, dan moeten de inspectie en de doorlichting coulant zijn. Ze moeten daar niet vanaf dag één met een vergrootglas op zitten, je moet ze de tijd geven.
Er is natuurlijk nog een ander verhaal. Ik roep iedereen op tot wijsheid en introspectie. In het verleden zijn er over dit dossier straffe woorden gevallen. Sommige mensen hebben zich in een wat lastige positie gemanoeuvreerd. Maar de vraag moet worden gesteld hoe het Grondwettelijk Hof, het rechtscollege, de afweging zal maken tussen een fundamenteel kinderrecht, namelijk kwalitatief onderwijs, en onderwijsvrijheid. Juridisch dan. Dat is een zeer interessante vraag. De onderwijsvrijheid is niet de vrijheid om niet aan kwaliteit te werken. Dat is niet de onderwijsvrijheid. Dat de vraag wordt gesteld hoe we dit gaan doen, ja, en daar is die praktijkcommissie voor.
Daarnaast zijn er ook nog de leerplannen. Dat is een autonomie van de onderwijsverstrekkers. Als ik leerkrachten hoor zeggen dat ze geen grammatica meer mogen geven van hun leerplannen, wel, in deze eindtermen staat dat opnieuw bij kennis. Als we hier allemaal overtuigd zijn van gelijke onderwijskansen, dan zijn we er toch ook van overtuigd dat alle leerlingen, ook zij die het thuis moeilijk hebben, een sterke kennisbasis krijgen.
Hoe wordt er jou in deze maatschappij een loer gedraaid? Als je het niet weet. Hoeveel mensen hebben er door gebrek aan kennis via hun digitale handtekening hun privacy te grabbel gegooid? Hoeveel mensen draaien er niet in de miserie doordat ze een brief die ze krijgen, niet verstaan? We kunnen dan wel zeggen dat we klare taal moeten gebruiken, maar die kennis is toch de basis. Daar staat de N-VA heel sterk achter.
Collega's, het zal u niet verbazen dat wij als N-VA met deze eindtermen verder aan de slag willen gaan. Dat is in het belang van de onderwijskwaliteit, maar ook in het belang van de vrijheid van onze leerkrachten. Ik zal het nog eens herhalen: ‘De eindtermen zeggen aan u als leerkracht heel duidelijk dat dit het verplichte minimum is. In al de rest bent u vrij. Dat is uw vrijheid, als school, als pedagogisch project. Gebruik die ook, neem die ook.’ Dat is een belangrijk gegeven om nog mee te geven.
In de commissie voor Onderwijs zijn Annabel, Kathleen, Arnout, Karolien en ikzelf, en heel wat andere collega’s tijdens de vorige legislatuur, actief geweest. Voor minister Weyts zat minister Crevits op deze post. Het is een lang traject geweest, er is heel stevig aan gewerkt. Ik wil dan ook iedereen, iedereen in dit parlement, oproepen, maar vooral ook hierbuiten, om nu mee de kar van de implementatie en de realisatie te trekken. We kunnen dit met de praktijkcommissie nog bijsturen. Ik roep echter op om geen fundamentele strijd aan te gaan, een strijd waarin onderwijsvrijheid en onderwijskwaliteit tegenover elkaar worden gezet. Dat gaat dan niet meer over onze kinderen, dat gaat over een vorm van macht die in dezen ongepast is en onze leerlingen zeker niet ten goede zal komen.
De N-VA-fractie zal dit ontwerp van decreet dan ook goedkeuren. (Applaus bij de N-VA)
De heer Laeremans heeft het woord.
Het kan verkeren, zei Bredero. Dat is ook wel van toepassing op deze eindtermen. Nu worden ze ingevoerd om de lat hoger te leggen, maar toen ze begin jaren negentig voor het eerst werden opgelegd, gaf het tijdschrift Klasse als principes onder meer aan dat er juist minder het accent moest worden gelegd op de kennis en het cognitieve, er moest minder theorie zijn, minder denken in aparte vakken, minder mikken op het geheugen. Dat paste allemaal in de linkse onderwijscultuur van de voorbije decennia, die vond dat iedereen moest kunnen slagen, dat kennis wel kon worden opgezocht in plaats van ingestudeerd, dat vaardigheden belangrijker waren dan kennis, dat de leraar meer een coach moest worden en dat de lessen vooral moesten opgeleukt worden. De tafels van vermenigvuldiging opdreunen was voor de kinderen een kwelling. Spelling was bijzaak. Grammatica was te saai en overbodig. Vertalingen mocht je op een examen niet meer vragen, want je moest je aan de eindtermen houden. De lat werd toen dus lager gelegd. Dat was de eerste oorzaak van waarom we toen zo achteruitboerden.
De tweede grote oorzaak is natuurlijk de totaal veranderde samenstelling van onze klassen. De massale instroom van niet-Nederlandstaligen zorgde onvermijdelijk voor een daling van het niveau. Tijdens het vorige schooljaar had in heel Vlaanderen al 25 procent van de kleuters en 22 procent van de leerlingen in de lagere school een andere thuistaal. De verdeling daarvan in Vlaanderen is heel ongelijk. Zo zijn er in Halle-Vilvoorde al een heel pak lagere scholen waar de anderstaligen in de meerderheid zijn, met zelfs uitschieters tot meer dan 75 procent in mijn gemeente Strombeek-Bever, 80 procent in Zellik, 85 procent in Diegem en Sint-Genesius-Rode. Daar kun je onmogelijk hetzelfde niveau van Nederlands halen als in pakweg Galmaarden met 5 procent anderstaligen. Wie de taal niet goed machtig is, hinkt voortdurend achterop, niet alleen voor Nederlands, maar voor alle vakken.
Let op, wij verwijten dat niet aan die kinderen, want zij moeten natuurlijk fatsoenlijk les krijgen, maar wel aan alle beleidspartijen die de immigratiekraan op federaal vlak maar niet willen terugdraaien.
In de vorige legislatuur heeft de Vlaamse Regering eindelijk ingezien dat die niveaudaling moest aangepakt worden en er werd besloten om nieuwe, geactualiseerde eindtermen in te voeren, die het niveau in alle onderwijstypes zouden kunnen opkrikken. Uiteraard was dat een heel goed voornemen. In de ontwikkelcommissies is er de afgelopen jaren ernstig werk geleverd om die eindtermen voor de tweede en derde graad voor te bereiden. Uiteraard uiten ook wij onze appreciatie daarvoor, maar nadien heeft men die allemaal op elkaar gestapeld zonder dat er snoeiwerk aan te pas kwam in een overkoepelende commissie. Op die manier rijst natuurlijk de vraag of dat wel allemaal werkbaar blijft.
Naar het einde van heel dat ontwikkelproces bleek dat een dergelijk grote massa eindtermen misschien moeilijk haalbaar was met 32 lesuren per week, want elk leerdoel vereist nu eenmaal voldoende onderwijstijd. En precies dat werd de afgelopen maanden aangeklaagd door het katholiek onderwijs, door de kleine onderwijsverstrekkers, door de Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten (OVSG), de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), de directeurs van STEM-scholen, de Raad van State, vertegenwoordigers van kso-, tso- en bso-scholen.
De vrees was toch groot dat die extra theoretische vorming ten koste zal gaan van de praktijkvakken en ook van de vrijheid van scholen om keuzevakken aan te bieden, om te remediëren en te verdiepen. In de niet-taalrichtingen van het aso zou bijvoorbeeld het vak Duits hier wel eens het slachtoffer van kunnen worden. Sommige leerkrachten gaven in open brieven ook aan dat de eindtermen misschien wel wat te gedetailleerd zijn en dus te inperkend op pedagogische vrijheid. En dat betekent misschien toch wel een extra risico bij een procedure voor het Grondwettelijk Hof.
Het Vlaams Belang heeft best wel oren naar die kritiek en is daar mee bezorgd over. Er zijn immers tientallen eindtermen bij gekomen over zowat alle maatschappelijke thema’s: drugs, verkeersveiligheid, genderdiscriminatie, duurzaamheidskwesties, basisinzicht in de werking van het juridische systeem, financiële geletterdheid, sociale rechtvaardigheid, impact van mensenrechten, vluchtelingen en migratie, de kwaliteit van het leefmilieu, jeugdwerkloosheid, discriminatie, racisme enzovoort.
Dat zijn vandaag geen onbelangrijke thema’s, maar niet allemaal haalbaar in elk curriculum. En net daar zijn volgens ons te weinig keuzes gemaakt. We mogen immers niet alle maatschappelijke noden op het onderwijs afschuiven.
Heeft de regering nu geluisterd naar deze bezorgdheden? Jazeker, want er werden best nog wel wat stappen gezet om eraan tegemoet te komen. Maar de grote vraag blijft nu of dat voldoende zal zijn en of Katholiek Onderwijs Vlaanderen binnenkort naar het Grondwettelijk Hof zal stappen. Wij als Vlaams Belang hopen alvast van niet, want dat zou voor ons onderwijs misschien een even grote chaos kunnen veroorzaken als het verdict over de zonnepanelen. In elk geval, wanneer deze nieuwe eindtermen en de nieuwe structuur verder kunnen worden uitgerold, willen wij daar toch vier voorwaarden aan koppelen.
Ten eerste moet de praktijkcommissie die dat zal bewaken, ook wel echt de kans krijgen om een en ander bij te sturen na een jaar, zoals voorzien is, maar ook de drie jaar daarna, dus na het vierde, vijfde en zesde middelbaar. Zo niet is dat niet ernstig en is het enkel een doekje voor het bloeden.
Ten tweede moeten scholen goed worden bijgestaan door de inspectie. De minister heeft in de commissie beloofd dat de inspectie een gedoogperiode in acht zal nemen en dat ze van de eindtermen geen afvinklijst zal maken. Minister, wij houden u daaraan. Wij vinden dat zeer belangrijk.
Ten derde mag men voor de nieuwe eindtermen in het basisonderwijs die hierna worden ontwikkeld, niet de fout maken om er te veel te willen in steken. Daar is het belangrijk om terug te gaan naar de essentie van basisonderwijs: lezen, schrijven, taal en rekenen.
Ten vierde – en dat is weliswaar niet het voorwerp van de eindtermendiscussie maar toch is het een niet onbelangrijke randvoorwaarde – vinden wij dat scholen ook hun niveau moeten kunnen bewaken door de instroom van leerlingen met al te zwakke competenties en nefaste attitudes te mogen beperken. Ik geef een voorbeeld. Er zijn leerlingen die zich pas in de hogere jaren komen aanmelden in de secundaire scholen, in pakweg een richting houtbewerking, maar die amper Nederlands begrijpen, millimeter niet kunnen omzetten in centimeter, twee weken nodig hebben voor een opdracht die anderen op een dag afwerken, wel graag een grote mond opzetten omdat ze erop rekenen dat ze toch hun diploma zullen krijgen. Dat soort gastjes moet een school ook kunnen weigeren of snel aan de deur kunnen zetten, want zij halen het niveau naar beneden en zij verzieken de sfeer voor de anderen. Maar helaas is dat meer en meer het geval. En die gastjes lachen met onze eindtermen. Directies die zoiets blijven gedogen, moeten absoluut worden bijgestuurd. Zo niet wil niemand in een dergelijke school nog lesgeven, met of zonder eindtermen.
Wij denken dat je daarvoor misschien wel een gespecialiseerde en versterkte inspectie zult nodig hebben.
Collega’s, ik sluit af. Het Vlaams Belang is zeker principieel gewonnen voor deze hervorming en voor een ambitieus onderwijs. Maar omdat we ons ernstige zorgen maken over de uitvoering ervan, over de werkbaarheid, over de druk op de praktijkvakken, zullen wij ons onthouden bij de stemming.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, dit is een belangrijk dossier. Het is van levensbelang, zodat we zelfs met twee collega’s van de CD&V-fractie willen tussenkomen op dit punt, op wat hier op onze tafels ligt. Het is van levensbelang. Er is een lange weg afgelegd. Het is van lange adem. Het is een resultaat van vele jaren en van een lang proces.
Voorzitter, we hebben hier al een aantal keren het debat gevoerd over de betekenis van eindtermen en de kwaliteit van ons onderwijs. Laat ons duidelijk stellen dat voor de kwaliteit van ons onderwijs eindtermen nuttig zijn maar niet zaligmakend. Het verhaal van het kwalitatieve onderwijs is breder dan de eindtermen. Maar dat is voer voor een ander debat.
Collega’s, voor alle duidelijkheid: wij zeggen volmondig ja tegen helder geformuleerde eindtermen. Wij hebben ongelooflijk veel respect voor iedereen die in de ontwikkelcommissies zat en die heel veel werk geleverd heeft.
Collega De Witte, u sprak mij aan. Het spreekt voor zich dat de modernisering moet kunnen worden voortgezet. Daarom hebben we nu eenmaal nieuwe eindtermen nodig. Ik vind het toch belangrijk dat de leerlijn van de leerlingen die straks starten in het derde secundair, ook kan worden voortgezet. Dat is de reden waarom we het zo belangrijk vinden om hiermee door te gaan.
Eindtermen blijven minimumdoelen, die niet als een te strak harnas mogen aanvoelen voor onze leerkrachten. Ze moeten voldoende beweegruimte hebben om die ambities die ze met de leerlingen hebben, waar te maken.
Collega’s, minister, in een te krappe jas sta je niet gemakkelijk voor de klas. Een krappe jas, of een harnas, is misschien wel de metafoor voor de bedreiging van een van de belangrijkste principes in ons onderwijs: de vrijheid van ons onderwijs. Beweegruimte creëren voor leerkrachten is ervoor zorgen dat er tijd is om te remediëren, om te differentiëren, om leerlingen warm te maken en uit te dagen, zodat leren in de diepte mogelijk blijft, zodat niet alles dichtgetimmerd is maar er ook zuurstof is. Eindtermen mogen van leraars geen uitvoerders maken, maar moeten net inspireren om verder te gaan, om de excellentie voor alle leerlingen na te streven.
Er zijn een aantal belangrijke vragen. Een ervan is de haalbaarheid. Blijft er genoeg tijd in de dubbele finaliteit en de arbeidsmarktfinaliteit om een stiel te leren of om naast de opgelegde doelen ook nog eigen doelen te realiseren? Collega’s, ik geef een voorbeeld. Iemand die straks in de bouw gaat werken, kan heel goed zijn in het uitrekenen van oppervlaktes, maar wil dan graag ook zeker de beste zijn in het perfect plaatsen van het beste isolatiemateriaal in onze duurzame woningen. Dus is er de vraag naar een goede balans tussen het praktijkgerichte en de algemene vorming. Die vraag is er, zoals we al hebben gehoord, bij heel veel leerkrachten en directies.
Er zijn een aantal aanpassingen gebeurd, waarvoor we nog eens onze appreciatie willen uiten. Maar we hebben ook heel wat begrip voor de bezorgdheden die er zijn. We hadden niet de mogelijkheid om mensen effectief te ontmoeten, maar met onze fractie hebben we toch een aantal digitale overleggen kunnen voeren. We hebben een aantal mensen gehoord die aangaven dat er bezorgdheden zijn. We hebben begrip voor die bezorgdheden.
Collega’s, de aanpassingen die worden gevraagd, doe je niet zomaar. Je doet ze met een grote zorg. Ik zou de vergelijking willen maken met een operatie. Je wilt de beste chirurgen naast je hebben om die operatie uit te voeren. Wel, die beste chirurgen kennen we. Dat zijn de mensen die we uitnodigen om in de praktijkcommissie te zetelen. Mensen die voor ons vanuit alle finaliteiten en alle domeinen komen.
Heel specifiek vraag ik ook nog aandacht voor de leerkrachten die werken in de Centra voor Leren en Werken. Want daar vinden we net heel kwetsbare jongeren die hun weg zoeken en die vaak de praktijkcomponent als een ruimte vinden om op adem te komen, om als het ware hun tweede adem te vinden.
En in elk geval, collega's, minister, moeten leerkrachten en schoolteams ook de ruimte krijgen om aan de slag te gaan met die eindtermen, om ze te omarmen. Daarom pleiten we ook voor die gedoogperiode, waar al naar verwezen is, die gedoogperiode van de inspectie. We vinden het belangrijk dat de vinger aan de pols wordt gehouden. Voor ons is vrijheid van onderwijs geen vrijblijvendheid. We mogen verantwoording eisen, we mogen vragen stellen, maar we vragen ook een zekere mildheid om in deze periode de leerkrachten aan de slag te laten gaan met de eindtermen.
Minister, collega’s, 1 september lijkt nog veraf, maar voor het onderwijs is dat morgen. We vragen dan ook dat we scholen duidelijkheid kunnen geven, zodat schoolteams zich inhoudelijk kunnen voorbereiden. Daarom zal onze fractie dit ontwerp goedkeuren.
Maar collega’s, wat er de komende dagen ook buiten dit halfrond wordt beslist, straks moeten we wel weer allemaal rond de tafel gaan zitten met de onderwijsverstrekkers, met de politiek, met de leerkrachten en de directeurs, met eigenlijk iedereen die dit aanbelangt. Want wat vandaag op tafel ligt, gaat over onze toekomst, over onze kinderen en over onze jongeren. Wat er ook gebeurt, collega’s, ik kan alleen maar vragen dat we dit nooit, maar dan ook nooit vergeten, want dit gaat over onze kinderen en onze jongeren. Ik hoop ook dat we leren uit wat er gebeurd is en wat we tot nog toe bereikt hebben. Straks volgen ook de eindtermen basisonderwijs.
Onderwijs is emotie, collega’s, maar ik hoop dat we dit straks allemaal kunnen realiseren.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik zal misschien antwoorden op een aantal bezorgdheden. Bedankt voor de tussenkomsten. Ik houd van een goed debat, en van acid natuurlijk. (Gelach)
Ik hoor in de debatten geen tegenstemmen. Ik hoor moeilijke posities, en ik begrijp dat het moeilijk is om tegen zo’n werkstuk oppositie te voeren. ‘We zijn niet voor, we zijn niet tegen, integendeel.’
Ik begrijp de bezorgdheden ook. Maar ik kan dit werkstuk en zij die dit werkstuk tot stand gebracht hebben, niet enerzijds prijzen, om vervolgens – en dat is natuurlijk altijd de verleiding – alle klagers gelijk te geven. Dat gaat niet. Ik kan niet enerzijds zeggen: ‘Bedankt hiervoor, het is een gedegen werkstuk’, om vervolgens te zeggen dat het te moeilijk en niet haalbaar is, dat de lat te hoog ligt, waarmee je dan kritiek geeft op diegenen die je net geprezen hebt.
Maar er zijn bezorgdheden, bijvoorbeeld over de overgangsfase. Wel, wij gaan dit niet heel bruusk invoeren. Natuurlijk zal dat geleidelijk gebeuren en zal er mildheid aan de dag worden gelegd. Het is de bedoeling dat de onderwijsinspectie er ook voor zorgt dat we samen met de scholen naar boven gaan, het is niet de bedoeling om de scholen op de billen te gaan tikken. Dat is absoluut niet de bedoeling.
Wat de haalbaarheid betreft, wordt de vraag gesteld of dat niet te objectiveren valt. Eerlijk gezegd: neen. Ik denk dat de onderwijsverstrekkers maandag nog maar gezegd hebben dat er inderdaad geen vaste methodiek is om dat te gaan objectiveren of te gaan meten. En God behoede, want dat is net de inschatting die gemaakt is door die 230 mensen in die ontwikkelcommissies, 300 vergaderingen lang. Die oefening hebben ze meegenomen.
Stel dat je nu zou gaan objectiveren en zou gaan bepalen hoeveel onderwijstijd elke eindterm vergt, waar sta je dan met je onderwijsvrijheid? Dan zou je voor elke leerkracht en elke school gaan bepalen hoeveel procent van de onderwijstijd ze moeten spenderen aan welke eindterm. Geef toch het vertrouwen aan de leerkrachten en aan de scholen! Leerkrachten gaan meer of minder tijd besteden aan een bepaalde eindterm dan een collega, misschien zelfs in dezelfde school, afhankelijk van hun eigen inzichten en hun eigen didactische en pedagogische kwaliteiten. En we geven hun dat vertrouwen. Dat is toch bij uitstek de onderwijsvrijheid? We bepalen wat jongeren moeten kennen en kunnen, maar hoe die kennis bereikt moet worden, dat is de onderwijsvrijheid.
Inzake het kennen en kunnen, leggen we de lat hoger, maar geven we ook meer vrijheid om dat kennisniveau te bereiken.
Mijnheer Danen, waarom zijn we niet ingegaan op de vraag tot versobering? Ik denk dat ik dat in de commissie uitvoerig heb toegelicht. We zijn niet absoluut doof en stom gebleven voor de vragen uit bezorgdheid om de haalbaarheid. Ik som enkele ingrepen en bijsturingen op die we hebben gerealiseerd.
We hebben de regelgeving aangepast, zodat het mogelijk wordt de eindtermen in de basisvorming en de specifieke eindtermen of de beroepskwalificaties geïntegreerd in eenzelfde vak en binnen dezelfde onderwijstijd aan te bieden.
We hebben het onderscheid tussen transversale en inhoudelijke eindtermen opgeheven. Nu moeten transversale eindtermen in relatie tot meerdere sleutelcompetenties worden gerealiseerd. Dat betekent dat de schoolbesturen hiervoor op verschillende plaatsen in hun curriculum onderwijs moeten reserveren. Als we dat onderscheid opheffen, krijgen de scholen meer vrijheid. De eindtermen moeten natuurlijk worden gerealiseerd, maar dat kan, afhankelijk van de inzichten van elke school en elke leerkracht, op een enkele plaats in het curriculum.
We hebben ervoor gezorgd dat de affectieve dimensie en de psychomotorische dimensie van een eindterm indicatief worden. Aanvankelijk was dat te realiseren, maar we maken dat indicatief.
We hebben ervoor gezorgd dat het aantal vreemde talen dat in de eindtermen voor de studierichtingen in het bso met een arbeidsmarktgerichte finaliteit is opgenomen, wordt beperkt.
Met al deze maatregelen zorgen we ervoor dat de nieuwe eindtermen ambitieuzer zijn met betrekking tot wat jongeren moeten kennen en kunnen, maar tegelijkertijd geven we de scholen meer vrijheid met betrekking tot hoe ze die kennis kunnen bijbrengen. We hebben op dat vlak grondig werk geleverd.
Ik voel dat er een groot draagvlak voor de praktijkcommissie is. De opdracht is heel duidelijk. Op basis van de vaststelling van de mate waarin de praktijk en de theoretische formulering van de eindtermen met elkaar overeenstemmen, kan een representatieve praktijkcommissie met betrekking tot de verschillende onderwijsvormen, aso, tso, bso en kso, bijsturingen suggereren.
Er is me gevraagd waarom ik die praktijkcommissie niet decretaal wil verankeren. Een Vlaams volksvertegenwoordiger die dit vraagt, vraagt eigenlijk te worden geboeid. Hij vraagt zijn vleugels te knippen. Het Vlaams Parlement zal over elke bijsturing beslissen. Het Vlaams Parlement mag zich door de praktijkcommissie laten inspireren, maar waarom zou het Vlaams Parlement die bevoegdheid de facto aan de praktijkcommissie delegeren? Het Vlaams Parlement kan zich ook door eigen inzichten of door anderen laten inspireren, maar mag zijn eigen vleugels niet knippen en moet zijn vrijheid behouden.
Verder is gevraagd of iemand naar het Grondwettelijk Hof zal stappen. Dat zal misschien gebeuren, maar ik zou dat niet fair vinden ten aanzien van het werk dat het onderwijsveld gedurende twee jaar heeft gepresteerd. Hier zijn geen politieke keuzes gemaakt. Hier zijn door 230 mensen uit het onderwijsveld, leerkrachten, experts en onderwijsverstrekkers, onderwijskeuzes gemaakt. Ongetwijfeld komen sommigen in de verleiding om naar het Grondwettelijk Hof te stappen met betrekking tot een werkstuk waar ze zelf deelachtig aan zijn.
We reiken de hand, onder andere met die praktijkcommissie. We beitelen die eindtermen niet in marmer. We willen die eindtermen op grond van inzichten vanop de klasvloer altijd bijsturen. We sturen dan bij, maar ik vraag iedereen nu dit onderwijswerk en deze onderwijskeuzes tenminste een eerlijke kans te geven. (Applaus bij de N-VA)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2020-21, nr. 594/3)
– Er zijn geen opmerkingen bij de artikelen 1 tot en met 24.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemmingen over de artikelen en over het ontwerp van decreet houden.