Report plenary meeting
Report
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, minister, stel u voor dat u een 16-jarig meisje bent dat in een verontrustende opvoedingssituatie opgroeit, dat de jeugdrechter u wilt beschermen tegen uw familie en u daarom plaatst in een gemeenschapsinstelling. Wij hebben nu een rapport van de Commissie van Toezicht dat ons een blik gunt hoe het eraan toegaat in sommige instellingen. Als u 16 bent en u komt aan met de handen geboeid in een politiewagen en u wordt dan op zijn minst twee uur opgesloten alleen om de onthaalprocedure te doorlopen van zo een gemeenschapsinstelling, dan neem ik aan dat u zich erg ontheemd zou voelen. Als u dan leest in het jaarverslag dat als u als jongere in contact wilt komen met uw sociaal assistent, dat vaak niet lukt, dat jongeren vaak niet weten wie dat is, dat die sociaal assistent van de jeugdrechtbank ook niet terugbelt wanneer daar contact mee wordt gelegd, als u zich dan de situatie inbeeldt waarbij u bijvoorbeeld aso volgt en daardoor in een bepaalde gemeenschapsinstelling een jaar scholing verliest omdat die richting niet wordt aangeboden in die gemeenschapsinstelling waarin u zit, als u – ik citeer een aantal punten die deze namiddag zijn gepresenteerd door de Commissie van Toezicht – een aantal punten van kritiek niet ter sprake durft te brengen in zo een gemeenschapsinstelling omdat u schrik hebt dat u daarvoor gesanctioneerd zult worden, als u 's nachts naar toilet moet en opgesloten zit in uw kamer en geen manier vindt om uw begeleiding te contacteren om het sanitair te gebruiken, dan vind ik dat het tijd is voor een crisismanager die elk van de punten die het harde werk van de maandcommissarissen heeft opgeleverd, aanpakt en daar een tijdspad op kleeft. Zo weet het parlement wanneer welk punt effectief kan worden aangepakt.
Minister, in september hebben wij al een voorlopig verslag gehad van die commissie. Wat is er sinds september gebeurd? Hoe komt het dat een aantal dingen nog steeds terugkomen in het jaarverslag van de Commissie van Toezicht?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, het parlement heeft het externe toezicht op de gemeenschapsinstellingen en de private instellingen die een besloten opvang aanbieden georganiseerd en een wettelijke basis gegeven. Ik heb bij vorige gelegenheden al gezegd dat ik daar persoonlijk ook een groot voorstander van was. Als je in uitzonderlijke omstandigheden jongeren in een besloten of gesloten opvang moet onderbrengen – en dat zijn natuurlijk niet de jongeren die ‘gewoon’ in de jeugdhulp aanwezig zijn maar heel uitzonderlijke situaties –, is het belangrijk dat je dan ook zorgt dat daar het nodige onafhankelijke toezicht op is, om ook hun rechtspositie en hun rechten te garanderen.
Dit is het eerste jaarverslag dat vanuit dit nieuwe concept publiek gemaakt is. Ik heb vanmiddag bij de presentatie ervan ook mijn persoonlijke waardering uitgesproken. Het is belangrijk dat transparantie en toezicht hand in hand gaan. Ik heb vanmiddag ook gezegd dat ik erg opgetogen ben. Niet alleen over de kwaliteit van het document, dat uiteraard ernstig genomen moet worden: er zitten duidelijk een aantal dingen in die opgenomen moeten worden. Maar ik ben ook tevreden over de manier waarop de betrokken gemeenschapsinstellingen en de administratie met het rapport omgaan, over de dingen die opgepakt zijn en ondertussen trouwens ook al een stuk in uitvoering zijn.
Ik heb verwezen naar de infrastructuurwerken die bezig zijn: Everberg, Beernem, Wingene. Een aantal kwesties in de gebouwen zijn aangepakt. Men is natuurlijk ook bezig met de problematiek van het leefklimaat: de afweging tussen meer uniforme pedagogische concepten en toch een individuele aanpak. Dat is duidelijk een belangrijk issue. We hebben kleinschalige leefgroepen gemaakt. We hebben psychiatrische outreachende competenties ter beschikking gesteld. We hebben ook met het beleidsdomein Onderwijs een traject opgestart om te bekijken hoe we daar beter onderwijs kunnen aanbieden. En met de komst van het jeugddelinquentierecht zullen we ook een nieuwe stap kunnen zetten in het voorspelbaarder maken van termijnen en rechtswaarborgen, en zullen we ook de profilering van die gemeenschapsinstellingen en de daaraan verbonden uitbreiding van de capaciteit in het private aanbod kunnen aanpakken.
Dus wat mij betreft, is dit de goede weg die we moeten gaan: transparantie, wat ook kwetsbaarheid veronderstelt, zowel van de betrokken personeelsleden als de directies en iedereen die daarbij betrokken is. Dan moet duidelijk gemaakt worden hoe je stap voor stap uitvoert wat wordt aanbevolen. Natuurlijk is dat niet ‘van nu af aan’ uitvoeren, vele van die initiatieven zijn al een tijd bezig en zijn uiteraard ook al op het terrein geoperationaliseerd.
In die zin ben ik niet zo enthousiast over de idee van een crisismanager. Mocht ik nu vaststellen dat men het niet wil inzien, dat men in zijn schelp kruipt, dat men defensief wordt, dat men eigenlijk terug in de loopgraven zit, zou ik zeggen: dit is een issue waar we met meer aandrang op moeten aansturen. Maar ik ben overtuigd dat iedereen beseft dan men die aanbevelingen ernstig moet nemen.
Ik zou hier op elk van de door u geciteerde casussen kunnen ingaan en kunnen zeggen: dat is de context, zo moet u dat zien. Ik denk niet dat dat hier de plaats of het issue is. Er zijn duidelijk dingen die beter kunnen. Dat moeten we ook onder ogen zien. Maar er zijn ook dingen die al beter gebeuren en steeds beter gebeuren. Ook dat is vanmiddag heel uitdrukkelijk aan bod gekomen.
Wat mij betreft is dus de boodschap – en dat is ook uw parlementaire bevoegdheid – dat het rapport gebruikt wordt om te bekijken hoe de administratie en de minister opvolging geven aan de aanbevelingen die door de maandcommissarissen worden gedaan. Dat is de manier waarop dat aangepakt moet worden. Ik hoop dus dat dit rapport geen verhaal wordt waarbij iedereen zich elk jaar moet voorbereiden om zich vanuit de loopgraven te verdedigen tegen kritiek, maar dat we dat zien als een aansporing, een belangrijke incentive om het steeds beter te doen. De punten waarop het beter moet kennen we dan, onder meer door dit rapport. Er is ook geen enkel alibi om daar niet op in te zetten. Dat moet je ernstig nemen. Maar het is vooral een instrument om dat ook effectief te objectiveren en daar ook progressie in te kunnen observeren.
Ik ga er dus van uit dat dit rapport ook inderdaad door de administratie gebruikt wordt. Het is uiteraard mogelijk – dat is het parlementair recht – om daar ook het beleid en de minister op aan te spreken.
Minister, dat is nu eigenlijk ook juist de bedoeling van zo’n crisismanager: om een kalender te hebben en om over elk punt uit dat rapport te vragen wanneer het wordt aangepakt en op welke manier dat gedaan zal worden, zodat we u daar ook vragen over kunnen stellen als u dat engagement aangegaan bent. Ik heb trouwens daarnet een sollicitatie gekregen van de uittredende administrateur-generaal van jongerenwelzijn.
Hij zei: ik wil dat graag doen, crisismanager zijn. Hij wil dat zelfs onbelast bijverdienend doen. Misschien is dat een suggestie. Dat kan, ja, voor 500 euro bijvoorbeeld.
Minister, wat belangrijker is, is dat dat rapport wijst op een aantal systeemfouten. Eén: als jongeren langer in een gesloten voorziening moeten blijven omdat er nergens anders plaats is, dan zouden wij daar, mocht het over een volwassene gaan, moord en brand schreeuwen omdat iemand extra maanden in de gevangenis moet zitten omdat hij nergens anders naartoe kan. De situatie is niet helemaal gelijklopend, maar toch, het is een gedachte-experiment.
Twee: er is nog altijd te weinig plek. In Leuven zijn er vorig weekend drie jonge autodieven opgepakt. Die zijn alle drie moeten worden vrijgelaten omdat er nergens plek is in het systeem.
Minister, wanneer en hoe pakt u dat aan?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Collega's, we hebben met het decreet op het extern toezicht een heel duidelijke doelstelling gehad. Dat was de maatschappij laten meekijken in de jeugdinstellingen. We weten allemaal niet hoe het er daar toegaat.
De Commissie van Toezicht is ingesteld, is in werking getreden en ik heb heel veel appreciatie voor die maandcommissarissen. Enkele maanden geleden hebben we ze in de commissie uitgenodigd, we hebben er vanochtend aan het woord gehoord. Ik heb heel veel appreciatie voor de manier waarop ze dat aanpakken, maar ook, als ik het verslag lees, voor de directies en de begeleiders die bereidheid tonen om zaken bespreekbaar te maken en niet in hun schulp kruipen en defensief reageren.
We hebben nu voor de eerste keer een verslag, maar er staan inderdaad een aantal heel duidelijke aanbevelingen in. Als we dit niet hadden gewild, dan hadden we die Commissie van Toezicht niet moeten instellen. We willen dit juist, dus dat is wat de minister zegt: kwetsbaar opstellen om de rechten van jongeren te garanderen. Laat ons nu met die aanbevelingen aan de slag gaan in het belang van de jongeren.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, dit is een stokpaardje van mij: isolatie. In het verslag wordt heel duidelijk gemaakt dat er nogal wat jongeren zijn in gesloten instellingen die een tijdlang worden geïsoleerd. Dat gebeurt helaas niet alleen wanneer het voor hun eigen veiligheid nodig is. Het gebeurt ook, lezen we, op een aantal plaatsen bij wijze van onthaalbeleid. Hier en daar gebeurt het als sanctie, gewoon om ze te straffen. Dat vinden wij niet menswaardig.
Ook het geboeid overbrengen naar een gemeenschapsinstelling wanneer dat niet nodig is – en dat is zelden nodig –, vinden wij overbodig en een buitensporige vorm van vrijheidsberoving van de jongeren.
Minister, bent u van plan om daar een eenduidig beleid rond uit te tekenen en paal en perk te stellen aan de veelheid aan isolaties van jongeren en dat simpelweg te reduceren tot wanneer het hoogst noodzakelijk is om zich te beveiligen, en dan nog steeds in het bijzijn van begeleiders?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, eerst en vooral mijn appreciatie voor het werk. Een jaar geleden hebben we de deuren en ramen van de voorzieningen proberen open te zetten zodat we kunnen meekijken en weten wat er gebeurt, en ervoor zorgen dat de jongeren gehoord worden en dat problemen aan bod kunnen komen. Dat is gebeurd, dat is goed en dat moeten we blijven doen.
Het eerste rapport is indrukwekkend inzake kwaliteit. Ik sluit me dan ook aan bij de collega's. Het is onze plicht als politici om daarmee aan de slag te gaan. Minister, het is aan u om die aanbevelingen ter harte te nemen en zo snel mogelijk aan te pakken.
Als je die aanbevelingen leest, kun je zeggen dat sommige gaan over beleid in een instelling enzovoort, maar er zijn heel veel structurele problemen. Er is een systematisch plaatstekort. Jongeren zitten niet op de plek waar ze moeten zitten, waar ze de beste hulp kunnen krijgen omdat er te weinig plaats is. De infrastructuur is er niet altijd. Het onderwijs is niet altijd wat het moet zijn.
Minister, wanneer gaat u – deze vraag is ook voor u, mijnheer Parys, want u zit in de meerderheid – eindelijk zorgen voor de juiste middelen en omkadering om onze jeugdhulp de slagkracht te geven die ze nodig heeft?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik geef eerst enkele algemene reacties want dit is natuurlijk een heel breed debat, ook gevoed door uw bijkomende vragen. U weet dat we de laatste jaren sterk hebben geïnvesteerd, zowel in extra omkaderingen – ook het resultaat van sociaal overleg trouwens –, als in capaciteit, voornamelijk in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. We hebben geprobeerd de uitstroom van onze gemeenschapsinstellingen extra te stimuleren.
De laatste jaren daalt de gemiddelde verblijfsduur in onze gemeenschapsinstellingen. Er zijn wat dat betreft dus wel een aantal maatregelen genomen. Het aantal plaatsen is op tien jaar tijd met honderd gestegen. U kent de voornaamste cijfers wel.
Isolatie, vrijheidsberoving en vrijheidsbeperking vormen de laatste jaren in ons beleid een centraal thema: in onze gemeenschapsinstellingen, in de hele jeugdhulp en ook in de psychiatrie voor volwassenen. We zijn met onze Zorginspectie, met de stakeholders en de agentschappen een heel traject aan het lopen om op dat vlak een beter en transparanter beleid mogelijk te maken, ook op het niveau van de voorzieningen. We financieren infrastructuurwerken en ook in onze gemeenschapsinstellingen zijn er werken uitgevoerd om de isolatiecondities minstens aan de essentiële kwaliteitskenmerken te doen beantwoorden.
Het rapport geeft ook aan – en dat vind ik een heel belangrijke observatie – dat we op een aantal punten de historisch gegroeide gewoonten en methoden in de verschillende gemeenschapsinstellingen beter op elkaar moeten afstemmen. Ze hebben allemaal hun geschiedenissen, maar het is duidelijk dat daar een grotere eenduidigheid en harmonisatie nodig zijn. Ik zeg dat met twee woorden. Want als u de leefgroepen gaat moduleren en differentiëren, dan zult u natuurlijk ook een gedifferentieerde aanpak in die voorzieningen mogelijk moeten maken. Je kunt niet overal dezelfde pedagogische methoden toepassen, als je bepaalde groepen samenstelt waarin jongeren met een bepaalde zorgvraag en een bepaalde ondersteuningsnood samen in een leefgroep verblijven.
Maar het is wel juist – ik deel de opvatting van mevrouw Van den Bossche – dat we moeten proberen op dat vlak stelselmatig beter te doen. Infrastructureel gebeurt dat. En uiteraard is het agentschap ook bezig met de zaken rond die isolatie en vrijheidsberoving, eenduidig te maken, gebaseerd op goede praktijken.
Er is een heel belangrijk decretaal ijkpunt gemaakt. Uw parlement heeft het jeugddelinquentierecht goedgekeurd. Daarin is bepaald dat het aantal maatregelen ten opzichte van jongeren die een misdrijf hebben gepleegd op termijn uiteraard wordt gedifferentieerd. Er werden nieuwe maatregelen beschreven. Daarin zullen de gemeenschapsinstellingen natuurlijk ook een cruciale rol spelen. Dat betekent dat we die instellingen zullen moeten herprofileren. En dat kan alleen maar – en zo is het decreet ook opgesteld – als het private aanbod dienovereenkomstig wordt aangepakt. In die zin ben ik het er ook mee eens, ook met de heer Parys, dat, als je dat decreet wilt uitvoeren, je uiteraard het residentiële jeugdhulpaanbod zult moeten ijken op de inwerkingtreding, onder meer van dat decreet. Want dat zal opnieuw betekenen: meer appel, ook op het private aanbod, voor de jongeren die niet langer conform het decreet in de gemeenschapsinstellingen kunnen worden ondergebracht. We bereiden dat voor op een zodanige manier dat de volgende regering daarin binnen enkele maanden met kennis van zaken een keuze kan maken.
Waarom ben ik op dit moment geen voorstander van een crisismanager? Ik heb geen zin om, op het ogenblik dat ik fundamenteel overtuigd ben van de loyauteit, de goede trouw, de goede intenties, de bereidheid om te veranderen en in te spelen op de aanbevelingen van het rapport vanuit de administratie van de betrokken instellingen, het signaal te geven dat we onze mensen op het terrein daarin niet vertrouwen en honoreren. Wij moeten, de minister moet hen uiteraard aanspreken op de uitvoering van die aanbevelingen. Maar we zullen hen niet deresponsabiliseren door plotseling een extern persoon daarin een opdracht te geven.
Ik zou, in alle eerlijkheid, ongeruster worden mocht er bij de volgende regeringsvorming geen boter bij de vis kunnen zijn wanneer we dat groeipad in functie van het jeugddelinquentierecht ook moeten invullen: de consequentie die u allemaal zo overtuigend uitspreekt. Want dan is er natuurlijk wél een issue dat we hier in het parlement onder ogen moeten nemen. Maar ik ga ervan uit dat dit rapport niet vrijblijvend is, dat het in alle transparantie kan worden opgevolgd in zijn uitvoering, dat er heel veel zaken in beweging zijn en uitgevoerd worden en dat de uitstroomproblematiek, ook met de inwerkingtreding van het jeugddelinquentierecht, een belangrijke opportuniteit zal krijgen.
Minister, ik dank u.
Een crisismanager is geen blijk van wantrouwen ten opzichte van de actoren op het terrein. Wat bedoel ik daarmee? Ik vind net dat er hier met heel veel maturiteit wordt omgegaan met de transparantie die inderdaad voor de eerste keer wordt geboden. Ik vind dat er op een volwassen manier wordt gereageerd.
Ik vind ook dat er uit het rapport appreciatie blijkt voor wat individuele begeleiders doen en voor sommige vragen die directies meteen proberen op te lossen.
Zoals andere collega’s ook al hebben aangehaald, zijn er echter een aantal systeemfouten die gemeenschapsinstellingen zelf niet kunnen oplossen. Er zijn dingen die snel kunnen gaan, maar er zijn dingen waarvoor samenwerking nodig is, bijvoorbeeld met Onderwijs, om hier een antwoord op te bieden. Dat kan alleen maar als er een iemand is die de heel duidelijke taak heeft om elk punt uit dit verslag op te volgen, volgens een welbepaalde kalender, zodat het parlement ook kan opvolgen wat wanneer beloofd is en of het ook effectief uitgevoerd wordt.
Ik heb het idee gelanceerd om een crisismanager aan te stellen, omdat ik vrees dat we zullen verzanden in een rondje vergaderen en zaken zullen uitstellen of op de lange baan zullen schuiven. De punten die hier zijn aangehaald, zijn echter zo fundamenteel dat ze hier met gezwinde spoed moeten worden aangepakt. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.