Report plenary meeting
Report
Ik zie dat er in het publiek mensen uit de lerarenopleiding zitten. Goed luisteren nu!
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, beste leerkrachten in spe – ik zal jullie maar rechtstreeks aanspreken en vind het super dat jullie hier zijn – er is goed nieuws. Na de instapproeven bij de ingenieurs, blijkt nu ook uit analyse dat de niet-bindende toelatingsproeven in de lerarenopleiding doen wat ze moeten doen.
Alle mensen die op voorhand riepen dat het een grote schande was en dat het niet goed zou zijn en studenten zou afschrikken, hebben gelukkig ongelijk gekregen. Meer zelfs: die niet-bindende toelatingsproeven in de lerarenopleiding hebben ertoe geleid dat studenten zich effectief beter oriënteren en zich bijwerken op het vlak van Nederlands, Frans en wiskunde, want dat is de inhoud van die niet-bindende toelatingsproeven.
10.167 studenten hebben eraan deelgenomen en 78 procent vond het zinvol. Collega’s, dat zijn toch cijfers om mee verder te gaan, om op verder te werken en waardoor we zeker niet moeten zeggen dat we nu met die oriëntering moeten stoppen.
De N-VA is dus blij, want we hebben daar altijd voor gepleit en in het begin heel veel tegenstand gekregen. Ik ben blij dat de tweede instapproef op rij nu ook door de hogescholen positief ontvangen wordt. Ze zeggen: ja, dit is een goed idee, hier gaan we mee verder.
Collega’s, het werpt zijn vruchten af als voorspeller van studiesucces. Het is een prima remediëring voor studenten om zich bij te sturen. En het staat de democratisering niet in de weg. Ik weet niet wie ik nu nog zou moeten overtuigen om daarmee verder te gaan.
Maar er zijn wel een aantal aandachtspunten. Zo stellen we vast dat studenten die de eindtermen hebben gehaald in het secundair onderwijs, toch niet slagen voor die toelatingsproef. Dat is toch heel opvallend: wel de eindtermen halen maar niet slagen voor een niet-bindende toelatingsproef.
Minister, ik wil toch nog een vraag naar voren brengen. Een van de redenen is om sterkere studenten, sterke profielen aan te trekken naar de lerarenopleiding. Mijn vraag is dan ook: hebt u er een zicht op of die niet-bindende toelatingsproef die profielen nu ook meer aantrekt en ze langer in de opleiding houdt of niet?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, ik deel uw analyse en ook uw positieve opmerkingen over het effect en het doel van de proef. De toelatingsproef is en was niet bedoeld om jongeren af te schrikken om te starten, maar om jongeren een spiegel voor te houden en een startpositie te geven, en om hen een zicht te geven op die zaken waar ze sterk in zijn maar ook die zaken waar ze toch een tandje zullen moeten bijsteken en moeten remediëren.
Uit het onderzoek van de VLHORA blijkt dat ruimschoots voldaan wordt aan onze doelstellingen op het moment dat we de proef ingevoerd hebben. Over het wervend karakter, collega, kan ik vandaag eigenlijk niets zeggen. Ik kan ook uitleggen waarom. Men heeft een analyse gemaakt van de toelatingsproef die afgenomen is in het schooljaar 2016-2017. Op dat moment werd de proef afgenomen op het ogenblik dat de jongeren hun studiekeuze al gemaakt hadden.
Dus eerst maakten ze een studiekeuze en dan legden ze de toelatingsproef af. Werven of niet werven was dus geen element, want het was vorig schooljaar de eerste keer dat je eerst je toelatingsproef moest afleggen. Dan pas koos je je richting. Pas vanaf vorig jaar kunnen we dus zien of de proef wervend of niet-wervend werkt voor de jongeren.
Dezelfde analyse die de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft gemaakt, zal ook gemaakt worden naar aanleiding van de jongeren die vorig jaar en dit jaar zijn ingestroomd. De proef wordt ook bijgestuurd op de punten waar nodig. Ik zat vanochtend samen met onze hogescholen en universiteiten, en de hogescholen zijn nu pilots aan het ontwikkelen om te remediëren. Wat willen ze dus doen? Voor jongeren die een toelatingsproef afleggen en op bepaalde punten minder goed scoren, onmiddellijk een inhoudelijk pakket klaarmaken om hen bij te werken. Dat is het doel.
Ik weet niet of jullie het weten, maar vijf jaar geleden ging het zo: als tien jongeren startten in de lerarenopleiding, bijvoorbeeld de opleiding basisonderwijs, haalden vier jongeren vijf jaar later een diploma.
Het doel van de toelatingsproef is ook dat zij die starten grotere kansen zouden hebben om effectief af te studeren. Dat is positief als we kijken naar de analyse en de pilots die worden gemaakt, want die hebben tot doel om jongeren die ondanks een misschien iets minder goede proef toch starten aan de opleiding, maximaal kansen te geven om die opleiding ook succesvol te voltooien. Dat is dus een goede zaak.
Op uw effectieve vraag over de wervende kracht kan ik op dit ogenblik niet antwoorden omdat het moment waarop de proef is afgenomen – en die nu is geanalyseerd – kwam na de inschrijving en dus nadat de studiekeuze al was gemaakt.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister. Dit brengt mij naadloos bij het tweede stuk: we moeten zeker met deze toetsen doorgaan. De analyses die we doen, moeten we ook voortzetten. De ondersteuning voor de ontwikkeling van deze toetsen, maar ook van andere toetsen zoals SIMON en Columbus, en van de andere toelatingsproeven, moeten we continueren zodat de data die we daaruit kunnen halen zowel door de hogescholen als de secundaire scholen en de overheid verder kunnen worden bekeken.
Er is toch iets opmerkelijks – ik heb het daarnet al aangehaald maar u bent er niet verder op ingegaan. De leerlingen die inschrijven in de hogeschool hebben wel allemaal de eindtermen secundair onderwijs bereikt. Ze hebben een diploma secundair onderwijs. En toch zijn er heel wat die niet slagen voor de niet-bindende toelatingsproef. Dat is toch frappant. Misschien is de niet-bindende toelatingsproef te moeilijk? Ik heb de niveaus bekeken. Voor Frans zijn die niet zo heel hoog, voor Nederlands vind ik het niveau niet direct terug. Minister, ik zit daar toch met de vraag: hoe kunnen we verklaren dat jongeren toch een diploma secundair onderwijs hebben – wat eigenlijk zegt: je hebt toegang, je hebt de basis bereikt –, maar dat ze uiteindelijk, zoals uit de niet-bindende toelatingsproef blijkt, toch niet de basis hebben om verder te kunnen studeren?
De heer de Meyer heeft het woord.
Collega, ik herinner mij nog zeer goed dat we bij het schrijven van het regeerakkoord al uitdrukkelijk vragende partij waren voor niet-bindende toelatingsproeven. Oriëntering is een geleidelijk proces. Je hebt uiteraard de Columbusproef in het secundair onderwijs, je hebt het advies van de klassenraad, je hebt de niet-bindende oriënteringsproef.
Fundamenteel is wel dat het gaat over valide proeven. Dit vergt soms enige tijd, evaluatie en mogelijk bijsturing. Collega Daniëls, ik ben het met u eens dat we het proces van het invoeren van niet-bindende verplichte toelatingsproeven best voortzetten.
Ik verwijs terloops – want ik zag uw glimlachje, collega Daniëls, en lichaamstaal verraadt soms iets – naar de niet-bindende toelatingsproef voor studenten die kiezen voor diergeneeskunde, waarbij we trouwens het voortouw hebben genomen.
De heer Bogovic heeft het woord.
Mijn fractie heeft altijd al gepleit voor niet-bindende oriëntatie- en toelatingsproeven. Dus zijn we zeer blij met het resultaat dat we hier vandaag zien.
We zijn ook zeer blij met de reactie van de hogescholen, die uitermate positief was, los van het moeilijke debat om daar te komen – collega Daniëls verwees er al naar.
We zien wat die niet-bindende toelatingsproef vandaag doet. Een student die aan het begin van zijn of haar carrière duidelijk weet waar hij of zij staat kan gaan remediëren waar het nodig is. We vinden het dan ook een heel handig en slim instrument om te gebruiken in die opleiding.
Minister, u zei dat er een aantal pilots worden opgesteld rond die remediëring. Kunt u daarover wat meer toelichting geven? Want het is natuurlijk heel interessant om te weten wat er meteen al gebeurt, op basis van die eerste resultaten.
Minister Crevits heeft het woord.
Oké. Ik had nog een betoog verwacht, maar….
Ah, mevrouw Soens? Als het over onderwijs gaat, kijk ik altijd naar mevrouw Gennez. Dat is natuurlijk fout van mij.
Als het over hoger onderwijs gaat, moet u wat hoger kijken. (Gelach)
Ik wist niet dat dat onderscheid binnen de fractie bestond. Sorry. (Gelach)
Mevrouw Soens heeft het woord.
Het is niet erg, voorzitter.
Collega's, minister, uit het rapport blijkt duidelijk dat er een bepaalde invloed is van sommige achtergrondkenmerken. De scores op de toets hangen eigenlijk ook samen met de manier waarop studenten zichzelf inschatten en geloven in hun eigen kunnen en motivaties.
Net zoals ik altijd heb bepleit bij de verplichte, maar niet-bindende, toelatingsproef zou ik ook hier willen vragen om meer onderzoek te doen, zeker naar de effecten van een dergelijke toets op kansengroepen en op hun toegang tot de uiteindelijke opleiding.
Nú heeft minister Crevits heeft het woord.
Ik dank u. En graag gedaan, collega Soens.
Collega's, ik zal snel en punctueel antwoorden op de vragen.
Ten eerste, collega Daniels en collega De Meyer, de ondersteuning wordt zeker voortgezet. Ik heb nu trouwens ook middelen uitgetrokken om nieuwe toelatingsproeven te ontwikkelen. Want we willen natuurlijk niet stoppen bij, één, de lerarenopleiding, en twee, de burgerlijke ingenieurs, de ingenieur-architecten en de dierengeneeskunde. We willen stapsgewijs uitrollen. Maar, zoals andere collega's benadrukten, moeten het wel valide proeven zijn. Het moeten proeven zijn die peilen naar datgene wat we verwachten en wat succesfactoren kunnen zijn om goed door de opleiding te geraken. Dus wat dat betreft: ja, er worden middelen voorzien en ja, we willen verder uitrollen.
Collega Bogovic, die pilots gaan net daarover. Wat de strikte resultaten van die proeven betreft, is slagen/niet-slagen, zoals u weet, eigenlijk minder een issue. Het gaat over: wat is je niveau, wat zijn je werkpunten? Frans is sowieso een heel groot werkpunt. We zien dat trouwens ook in de opleiding. Wat het lager onderwijs betreft, is dat Frans heel vaak het zwakke punt. Dat kan worden opgelost door te zeggen dat we in het lager onderwijs meer vakleerkrachten Frans zullen inzetten. Maar ze moeten er natuurlijk wel zijn. En het is van belang dat die brede opleiding ook goed blijft. Dus zoekt men naar pakketten om te remediëren. Collega Daniëls, ik kom straks nog terug op de eindtermen.
Dat wordt nu gemaakt. Ik denk – ik zeg het uit het hoofd – dat er nu een zestal zijn gemaakt die ze nog dit jaar willen uitrollen. Eind juni zullen ze daarvan het effect zien en zullen ze kunnen zeggen of dat helpt. Studenten die slecht scoorden op bepaalde onderdelen en die een remediëringstraject volgen, worden die dan echt beter? Of zitten we daar nog niet goed? Dat is belangrijk. We hebben heel veel leerkrachten nodig in de toekomst. En als je zin hebt om leraar te worden en weet dat er werkpunten zijn, moet je ook wel kansen krijgen om die bij te sturen. Want waar we niets aan hebben, zijn leerkrachten die niet goed zijn opgeleid. Want die zullen het uiteindelijk ook niet goed kunnen overbrengen aan de jongeren. Vandaar die pilots. Het was de bedoeling dat dat het gevolg was van de toelatingsproef.
Collega Soens, wat de achtergrondkenmerken betreft, moet u het rapport eens goed lezen. Wat daarin bijzonder positief is, zo vind ik zelf, dat is dat jongeren die goed scoren op de tests – slagen speelt geen rol –, ongeacht of ze wel of niet SES-kenmerken (socio-economische status) hebben, of ze wel of niet een kwetsbaar thuismilieu hebben, even grote kansen hebben om het goed te doen doorheen de opleiding. Dat vind ik heel belangrijk. Het betekent dat onze hogescholen – want het betreft een test van de VLHORA – goed bezig zijn wat dat gelijkekansenbeleid betreft. Dus als je start met goede startkwalificaties, dan heb je evenveel kansen als iemand anders om er goed door te geraken. Dat vind ik positief.
Het tweede luik – en u hebt een punt als u zegt dat we dat moeten opvolgen – is ook aan bod gekomen in het gesprek met de rectoren en de directeurs van de hogescholen deze ochtend. Dat ging over de vraag of die proef nu stimulerend werkt of afschrikt. Bij de testen voor de ingenieurs hebben we tijdens de evaluatie gemerkt dat meisjes bij een zwakkere score iets sneller beslissen om niet aan de studie te beginnen, terwijl jongens dat minder snel doen. Het is dus niet uitsluitend stressgerelateerd; het heeft ook met andere zaken te maken. Dat moeten we goed opvolgen, maar dat hangt samen met wat collega Daniëls zegt.
We moeten ervoor zorgen dat de testen wervend zijn. Aan de toelatingsproef voor de opleiding geneeskunde willen heel wat studenten deelnemen, terwijl het ook om een zeer zware selectie gaat. Voor mij is het dus van belang om van die toelatingsproef een instrument te maken dat zeker geen hinderpaal is en een wervende kracht heeft om mensen ervan bewust te maken dat ze een bepaald niveau nodig hebben vooraleer ze starten. Dat houden we dus bij in het kader van wat collega Daniëls vraagt. Het is een terecht aandachtspunt.
Tot slot, collega Daniëls, de verhouding eindtermen-toelatingsproef is een moeilijke. Veel studenten slagen sowieso niet in het hoger onderwijs, ook zonder het bestaan van toelatingsproeven. Het is goed dat we nieuwe eindtermen gemaakt hebben voor het eerste en tweede middelbaar; voor de tweede en derde graad komen er ook nieuwe eindtermen aan. Die worden getoetst op populatieniveau. Het is de klassenraad die beslist of je al dan niet mag starten.
Slagen in het hoger onderwijs heeft niet alleen met kennis en de beheersing van de eindtermen te maken, maar ook met je instelling, motivatie en werklust tijdens je studies. Ook daar moeten we aandacht voor hebben.
Ik verwacht echter veel van de modernisering in het onderwijs en van de nieuwe eindtermen die nu uitgerold worden in de tweede en derde graad. We hebben over een aantal vernieuwingen beslist.
Ik weet dat ik over mijn tijd gegaan ben, voorzitter, maar er waren ook veel vragen.
Ik heb niets gezegd.
Ja, maar u was niet meer aan het glimlachen.
Voorzitter, uw gezicht was inderdaad niet glimlachend.
Collega Daniëls, ik denk dat het antwoord duidelijk genoeg was en u dus geen repliek meer hoeft te geven.
Als het voor u duidelijk was, voorzitter, dan ben ik blij, want het is inderdaad een belangrijk item.
Minister, dat u verder onderzoek gaat voeren om niet-bindende toelatingsproeven ook in andere opleidingen te gaan uitrollen, dat kan de N-VA alleen maar ondersteunen.
We moeten echter ook goed kijken naar die eindtermen. Het is immers raar dat je een diploma secundair onderwijs hebt, maar toch niet slaagt voor een niet-bindende toelatingsproef. Dat is eigenlijk een heel rare situatie. We moeten erover waken dat het diploma secundair onderwijs blijft getuigen van wat het doet.
Tot slot denk ik, minister, dat we alles in een traject moeten steken: de resultaten van het secundair; het advies van de klassenraad van het secundair onderwijs; het resultaat van de Columbus-oriëntatieproef voor het einde van het secundair onderwijs; de niet-bindende toelatingsproef. Daarna moeten we bekijken wat het beste traject is, omdat hier ook blijkt dat we voor leerlingen uit het beroeps secundair onderwijs (bso) – en dat staat er letterlijk in – moeten uitkijken naar een ander studietraject of een andere oriëntatie, die beter en zinvoller is voor de betrokken leerlingen. Het is volgens mij, in het belang van het statuut en de rol van onze leerkrachten, niet onbelangrijk dat dat sterke profielen zijn voor de toekomst van Vlaanderen. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.