Report plenary meeting
Report
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, in 2011, dat is al even geleden, hield mijn partij een groot congres dat enkel aan onderwijs gewijd was. We vonden onderwijs een belangrijk thema, we wilden het hoog op de agenda plaatsen. Dat is nog steeds zo. Een van de conclusies toen was dat we willen evolueren naar een systeem waarbij het onderwijs wordt georganiseerd in het model van ‘vier-vier-vier’: vier jaar lager onderwijs, vier jaar middenschool, vier jaar hoger onderwijs. Dat was toen een beetje revolutionair, maar wat zien we nu? Dat begint van onderuit vorm te krijgen. Zeker het stedelijk onderwijs is er een grote voorstander van. In een memorandum stelt het die initiatieven te willen promoten.
Er zijn veel voordelen aan. De overgang tussen lager en secundair is veel minder bruusk. Je kunt vakleerkrachten inzetten in het lager onderwijs, wat ook zeer nuttig is. Je zorgt voor een uitstel van studiekeuze. Studenten gaan later maar veel beter kiezen, op basis van competenties en talenten. Het heeft ook voordelen op het vlak van capaciteit en mobiliteit, zo schrijft de Onderwijskoepel van Steden en Gemeenten (OVSG). Minister, het is dus een model dat wel wat voordelen kent.
Wat is uw reactie hierop? Hoe onthaalt u het model van de tienerscholen, waarbij het lager onderwijs in het geval van het stedelijk onderwijs wordt verlengd en waar men denkt in vier jaar, vier jaar en vier jaar. Hoe wilt u die scholen ondersteunen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, ik stel vast dat de memoranda dezer dagen zeer populair zijn, ook in de vraagstellingen aan mezelf.
Dit is een voorstel dat OVSG doet in een memorandum, maar uiteraard aan de volgende Vlaamse Regering, om te kijken wat de drempels zijn en op welke manier we ze zouden kunnen wegwerken.
Met de Vlaamse Regering hebben wij een keuze gemaakt, ook toen we de beslissingen namen over de modernisering van het secundair onderwijs, om zes lagere jaren en zes secundaire jaren te organiseren. We leggen geen enkel model op. Scholen kunnen zich verticaal of horizontaal organiseren. Ik zie dat vandaag in een aantal scholen het basisonderwijs en het secundair onderwijs heel nauw gaan samenwerken, wat ik op zich een goede zaak vind. Dat kan al vandaag. De scholen starten daarmee. Hoe ze die overdrachten organiseren, kunnen ze zelf beslissen. Er is een heel grote vrijheid en autonomie in, maar er zijn wat mij betreft geen intenties om het model vier-vier-vier standaard te maken in Vlaanderen. Dat is ook anders georganiseerd als het gaat over de bekwaamheidsbewijzen. Het model is dat wij denken in zes schooljaren lager en zes schooljaren secundair. Maar initiatieven waarbij er heel intens wordt samengewerkt tussen de twee en waarbij er warme overdrachten zijn, zoals dat heet, wat nu trouwens al bestaat tussen kinderopvang en kleuterklas en tussen lager en secundair, vind ik op zich zeer positief.
Minister, u hebt al gezegd dat u niet gaat beginnen met te antwoorden op alle memoranda die nu op u afkomen. Maar dit is geen vraag in het kader van dat memorandum. Het is een realiteit dat redelijk wat scholen dat effectief zo willen organiseren, dat ze de lagere school willen verlengen en tot 14 jaar willen organiseren in dat systeem van vier-vier-vier. Maar in de realiteit ondervinden zij een aantal wettelijke drempels. Eigenlijk is het niet op basis van een memorandum dat zij in de toekomst aanpassingen willen. Zij vragen aan u nu een aantal wettelijke wijzigingen om het effectief mogelijk te maken om de scholen op die manier te organiseren. Onder andere op vlak van programmatie moeten zij een minimumaantal leerlingen hebben waar ze nu niet aan geraken. Daarom vragen ze aan u: ‘Kunt u dat nu nog in deze legislatuur aanpassen, kunt u die wettelijke drempels wegnemen zodat het mogelijk wordt om ons op deze manier te organiseren?’
Minister, bent u bereid om dat te doen? Bent u bereid om die programmatievormen aan te passen zodat men in de praktijk verder kan?
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, er is toch iets opmerkelijks in dezen. De Vlaamse Regering heeft de beslissing genomen, een duidelijke beslissing, waar scholen zich naar organiseren. Scholen vragen nu rust. Het zou geen goede zaak zijn om dit weer helemaal om te keren.
Ik ben blij dat scholen nu plots wel pleiten voor vakleerkrachten, want dat is een van de motivaties, namelijk om mensen uit de eerste graad secundair les te kunnen laten geven in de derde graad van het lager onderwijs. Collega's, de N-VA is daar al lang vragende partij voor. Het kan ook. Ik stel voor dat we dat verder in orde brengen.
Ik stel me ook vragen bij de infrastructurele input die nodig zou zijn. Collega Meuleman, ik denk dat we op dit moment andere uitdagingen hebben.
Minister, misschien moeten we nog eens zeggen, zoals vorige week in de commissie, dat een brede eerste graad niet in het decreet staat, in tegenstelling tot wat de betrokken directeur toch weer propageert. Minister, met andere woorden, komt er nu een brede eerste graad, ja of neen? Misschien moet ik de vraag nog eens stellen.
De heer De Ro heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, wat de infrastructuur betreft, heeft mijn fractie nog niet zo lang geleden een schitterende school aan de Parkpoort in Antwerpen-Noord bezocht. Die school is gebouwd door de fantastische meerderheid waar we samen in zetelen. Mijn voormalige collega, de heer Marinower, heeft het initiatief genomen daar een school te bouwen voor 2,5- tot 14-jarigen. Het moet mogelijk zijn om op infrastructureel vlak zaken te doen.
Mevrouw Meuleman, jullie congres vond plaats in 2011, maar in 2004 heeft voormalig minister Vanderpoorten een boek geschreven met de titel ‘Een bank vooruit’. Het vier-vier-viermodel stond daar al in, niet per se om scholen voor elke groep te maken, maar effectief om die tussengroep van 10- tot 14-jarigen als een zeer bijzondere groep in de opvoeding te benaderen. Het gaat dan om vakleerkrachten, maar ook om de warme overdracht van het zesde jaar van het lager onderwijs naar het eerste jaar van het secundair onderwijs.
Minister, eigenlijk bestaan die initiatieven al. Ik denk dan ook dat de vraag naar een kleine aanpassing van bepaalde reglementen zeer terecht is.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, we zien dat heel wat kinderen moeite hebben met de overgang van het basisonderwijs naar het secundair onderwijs en met de overgang van een klassikaal systeem met een leraar voor de klas naar een vakkensysteem met veel verschillende leerkrachten. De brede middenschool met een brede eerste graad kan daar een antwoord op bieden. Ik ben dan ook blij dat er in het onderwijsveld zoveel slimme directeurs en leerkrachten zitten die dat, in tegenstelling tot de Vlaamse Regering, wel hebben gesnapt. De wijsheid zit duidelijk in de klas en op school. Ik zou dan ook de oproep willen ondersteunen om tienerscholen, net als domeinscholen, naar waarde te schatten en te promoten.
Misschien moet ik eerst wat verwarring met betrekking tot de eerste graad wegwerken. De Vlaamse Regering heeft een duidelijke beslissing genomen, en de vraag is nu wat dat woord ‘breed’ betekent. Er is voorzien in een sterke basisvorming voor iedereen. Veel uren zijn basisvorming en dan zijn er een aantal differentiërende uren. De term ‘brede eerste graad’ heeft ondertussen echter een beladen betekenis gekregen en we hebben afgesproken dat geen brede eerste graad te noemen. We doen niet aan eenheidsworst in een brede eerste graad van het secundair onderwijs. De Vlaamse Regering heeft andere keuzes gemaakt, maar dat neemt niet weg dat er een stevige basisvorming is in het eerste en het tweede jaar van het secundair onderwijs.
Ik wil trouwens nog een misverstand uit de weg ruimen. Dat een school als een middenschool wordt georganiseerd, betekent niet dat het om een brede eerste graad gaat. Het gaat gewoon om een school waar alle leerlingen van het eerste en het tweede jaar van het secundair onderwijs door dezelfde schoolpoort naar school komen. Ik vind dat zeer goed.
Ik hoef trouwens niet naar Antwerpen te wijzen om mooie voorbeelden te zien van scholen waar leerlingen van 2,5 jaar tot 18 jaar door een poort stappen. In mijn eigen Torhout is dat ook zo. Dat is iets wat van alle jaren is.
Ik hecht persoonlijk veel belang aan de warme overdracht tussen het zesde leerjaar en het eerste jaar van het middelbaar onderwijs en trouwens ook aan de overdracht tussen kinderopvang en kleuterklas. Zoals hier al is gezegd, lopen in Vlaanderen verschillende initiatieven. Of we hiervoor in specifieke programmaties moeten voorzien, is een andere vraag. We moeten er eens goed over nadenken of we dit systematisch kunnen organiseren.
Eigenlijk betwijfel ik of dit de komende maanden nog zal gebeuren. We hebben nog zeer veel werk om de start van het schooljaar in het secundair onderwijs goed te organiseren. Dit kan de komende maanden voer voor debatten zijn. Dat is ook wat me is overgemaakt door OVSG, die op dit ogenblik zelfs nog oplijst wat precies de drempels zijn. We zien immers dat op een aantal plaatsen al dergelijke initiatieven uit de grond rijzen.
Mijnheer Daniëls, wat we nu soms te veel hebben, is die eenheidsworst. Op dit moment kunnen cognitief sterke kinderen bijna niets anders dan voor Latijn te gaan. Er is meer waar ze terecht zouden kunnen, en dat is een beetje het probleem. Een van de oplossingen zou erin kunnen bestaan te kiezen voor tienerscholen. Het gaat zelfs niet om de brede eerste graad, maar om meer differentiatie en om het meer inzetten van vakleerkrachten. Hierdoor kan gedurende die vier jaar, het vijfde en zesde jaar van het lager onderwijs en het eerste en tweede jaar van het secundair onderwijs, op een andere manier met die tieners worden gewerkt om voor een betere oriëntering te zorgen.
Ik vind dat het systeem echt de nodige aandacht verdient. Er is een concrete vraag om het met een kleine aanpassing in de wetgeving voor scholen gemakkelijker te maken om zich zo te organiseren. Ik vind het jammer, minister, dat dat niet mogelijk is in deze legislatuur.
De actuele vraag is afgehandeld.