Report plenary meeting
Report
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Depoortere heeft het woord.
Voorzitter, het Vlaams Belang vindt dat het ontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid in de goede richting gaat. Een sterk sociaal beleid op lokaal niveau is inderdaad noodzakelijk om de mensen te helpen op het vlak van gezondheid, welzijn en gezin.
Het Vlaams Belang kan zich ook vinden in de twee basisprincipes die als leidraad gelden voor het ontwikkelen van het sociaal beleid, met name de lokale autonomie enerzijds en de subsidiariteit anderzijds. Een lokaal bestuur kan autonoom een lokaal sociaal beleid ontwikkelen in functie van de lokale noden. Dat de Vlaamse overheid die kans geeft aan de gemeenten door niet te vervallen in ‘reglementitis’ is een goede zaak. De subsidiariteit waarbij de sociale hulp- en dienstverlening georganiseerd wordt op het meest geschikte niveau, en bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de burger, is een principe dat het Vlaams Belang ook kan waarderen.
Laat me evenwel toe om ook een randbemerking te maken. Er wordt gewezen op het strategisch niveau waarbij het lokaal bestuur zowel de rol van dienstverlener en actor kan opnemen alsook dat van regisseur.
Een lokaal bestuur kan, met andere woorden, te allen tijde zelf hulp- en dienstverlening organiseren of aanbieden. Er wordt wel gestipuleerd dat de scheiding tussen actor en regisseur duidelijk en transparant moet zijn. De vraag is echter of dat in de praktijk vlot zal verlopen. Het een en het ander zou ertoe kunnen leiden dat een vorm van concurrentie zou kunnen ontstaan tussen overheid en privésector, maar zou ook kunnen leiden tot verschillende snelheden in verschillende gemeenten. Sommige gemeenten zullen misschien meer zorg aanbieden dan andere gemeenten. Volgens mij kan dat de bedoeling niet zijn.
Ik wil nog een laatste bemerking maken. De uitvoeringsbesluiten moeten klaar zijn tegen 1 januari 2019. Voor veel gemeenten is dit een cruciaal element om daadwerkelijk aan de slag te kunnen gaan om de taken te kunnen opstellen die ze in het lokaal sociaal beleid krijgen toebedeeld.
Voorzitter, dit alles noopt er ons toe ons met onze fractie te onthouden bij de stemming over dit ontwerp van decreet.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, ook voor mijn fractie is het voorliggend ontwerp van kaderdecreet een goede zaak. Het ondersteunt de lokale besturen in het voeren van een lokaal sociaal beleid. Dat is belangrijk want we gaan naar een vermaatschappelijking van de zorg. Een goede lokale sociale hulp- en dienstverlening is een essentieel gegeven.
Uiteraard moet de dienstverlening erop zijn gericht de onderbescherming aan te pakken en de toegankelijkheid van de dienstverlening effectief mogelijk te maken. Het lokaal bestuursniveau is hiervoor zeer geschikt omdat dit bestuursniveau het dichtst bij de burger staat, laagdrempelig is. De inkanteling van de OCMW’s in de gemeentebesturen vormt hierbij zeker nog een troef.
Mijnheer Depoortere, u hebt er daarnet al aan gerefereerd: het lokaal bestuur is goed geplaatst om aanbod en vraag in kaart te brengen en om een regierol op te nemen. Mijn fractie is af en toe bezorgd om de wijze waarop de scheiding tussen actor- en regisseursrol er in de praktijk aan toegaat. We hopen dat dit ontwerp van decreet ervoor zal zorgen dat dit duidelijk wordt.
Ik geef een voorbeeld, niet toevallig uit een stad die ik zeer goed ken en een warm hart toedraag, namelijk Leuven. Als regisseur interpelleert het stadsbestuur minister Vandeurzen vaak in de pers over het feit dat er te weinig plaatsen in de kinderopvang zijn. Dat is de schuld van het beleid dat de minister en de Vlaamse Regering voeren. Er is te weinig plaatsen om in Leuven bijkomende plaatsen te creëren. Aan de andere kant is datzelfde stadsbestuur echter een actor in het kinderopvangbeleid. Het Zorgbedrijf Leuven, dat door het stadsbestuur wordt aangestuurd, maakt reclame op de invalswegen tot in Aarschot. Dat is, voor diegenen die niet zo vertrouwd zijn met de aardrijkskunde van de provincie Vlaams-Brabant, geen aangrenzende gemeente. Op een invalsweg in Aarschot staat een billboard van twintig vierkante meter met daarop reclame om naar de kinderopvang van het Zorgbedrijf Leuven te komen. Dat is natuurlijk heel gek. Enerzijds vertelt de regisseur het hogere beleidsniveau dat er niet genoeg plek is en dat de stad meer geld nodig heeft. Anderzijds trekt het stadsbestuur als actor geld uit om reclame te maken voor die kinderopvangplaatsen.
Dat is een illustratie van het feit dat het een goed principe is de scheiding van beide rollen in het ontwerp van decreet te verankeren. We zullen vanuit het Vlaams Parlement uiteraard zeer geïnteresseerd toekijken op de uitvoeringsbesluiten. We moeten ervoor zorgen dat ze niet enkel de lokale besturen voldoende vrijheid geven om te doen wat ze het dichtst bij de burger het best kunnen doen, maar we moeten er ook voor zorgen dat de scheiding tussen de actor- en regisseursrol zeer duidelijk wordt gemaakt.
Tot slot heb ik nog twee bemerkingen. We zijn zeer tevreden met de rol die in dit ontwerp van decreet aan het Sociaal Huis wordt gegeven. Het Sociaal Huis wordt bij uitstek het punt waar iedereen terechtkan om op een neutrale, objectieve wijze naar de juiste ondersteuning te worden doorverwezen. Of de projecten van het geïntegreerd breed onthaal ook een rol kunnen spelen, zal afhangen van de meerwaarde die ze kunnen realiseren en van de nu nog lopende proefprojecten.
Op basis van dit ontwerp van decreet vormt het lokaal sociaal beleid een onderdeel van de meerjarenplanning. Het is voor mijn partij echter belangrijk dat we de planlast zo veel mogelijk beperken en dat we de lokale autonomie respecteren.
Dat zijn dingen waar wij naar uitkijken in de verdere uitwerking en in de uitvoeringsbesluiten die nog zullen volgen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, wie bij de inkanteling van de OCMW’s in de gemeenten nog kanttekeningen maakte bij de toekomst van het sociaal beleid op lokaal vlak, kan die angst onzes inziens nu wel helemaal laten varen. Want geënt op het decreet Lokaal Bestuur, ligt hier nu het eigen ontwerp van decreet van minister Vandeurzen voor met betrekking tot het lokaal sociaal beleid. Het belang van het uitwerken van een lokaal sociaal beleid wordt daarin uitdrukkelijk benadrukt en verankerd. Lokale besturen krijgen een aantal grote hefbomen aangereikt om dat sociaal beleid meer gestalte en meer diepgang te geven en om er ook een geïntegreerd lokaal sociaal beleid van te maken. Dat laatste is voor ons heel belangrijk. Sociaal beleid staat niet op zich, maar gebeurt in interactie met alle andere beleidsdomeinen.
Het realiseren van een geïntegreerd breed onthaal, het afstemmen van de lokale sociale hulp- en dienstverlening op de lokale behoeften en het waarmaken van de vermaatschappelijking van de zorg zijn grote pijlers van dit lokaal sociaal beleid. Collega Parys heeft gerefereerd aan het voorbeeld van Leuven, en deed dat nogal in negatieve zin. Ik zal ook aan mijn eigen gemeente refereren, en het zal u niet verwonderen dat ik dat in veeleer positieve zin doe. Met een aantal van die pijlers hebben we in onze gemeente immers al een stukje ervaring opgedaan. Het is mijn absolute overtuiging dat bijvoorbeeld het geïntegreerde brede onthaal, het werken aan de vermaatschappelijking van de zorg, of het organiseren van overleg tussen alle aanbieders van zorg en iedereen die bij zorg betrokken is, een heel grote meerwaarde kan betekenen voor het lokaal sociaal beleid, en a fortiori voor iedereen die hulp of zorg nodig heeft.
Zo hebben we bijvoorbeeld in mijn gemeente het aanbod van lokale sociale hulp- en dienstverlening maximaal afgestemd op de lokale behoeften. Door samenwerking, waarbij transparantie op het vlak van besluitvorming en financiën uiteraard essentieel is – en dan heb ik het over de scheiding van de regierol en de actorrol – komt een waardevolle wisselwerking tot stand, waardoor meer gerealiseerd kan worden en er op een complementaire manier kan worden gewerkt.
Ik heb in onze ervaring zelf gezien hoe dat overleg een leidraad kan zijn voor de zorg in heel de gemeente. Noem het maar een verbond van alle zorgactoren op lokaal niveau. Het lokale bestuur kan daarin een regierol opnemen. De instellingen en zorgverleners ageren, anticiperen en reageren doelgericht op de zorgvragen. En de individuele zorgvrager, die kan een beroep doen op een kwaliteitsvol en meer toegankelijk aanbod.
Collega’s, de lokale overheden hebben ook een heel eigen opdracht te vervullen in het proces van vermaatschappelijking van zorg. Ik denk bijvoorbeeld aan sensibilisering en ondersteuning, maar ook aan eigen initiatieven om mensen die extra kwetsbaar zijn of meer zorgnoden hebben, meer te integreren in de leefgemeenschap, en aan het bijeenbrengen van partners en het organiseren van lokaal overleg. Dit nieuwe ontwerp van decreet Lokaal Sociaal Beleid respecteert de autonomie van de lokale besturen, maar laat niet na om een aantal normatieve bepalingen vast te leggen om een aantal duidelijke doelstellingen waar te maken. En die doelstellingen beperken zich er niet toe om te komen tot een zorgende gemeente, met bijzondere aandacht voor kwetsbare burgers en de diversiteit aan gezinssituaties, maar zijn er vooral om te komen tot een zorgende gemeenschap, waarin iedereen mee zorg opneemt.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Dit is een belangrijk ontwerp van decreet, omdat het voor de eerste keer in de sector Welzijn, Volksgezondheid en Gezin is dat de lokale overheid erkend wordt als een cruciale partner in de realisatie van het welzijn van zijn burgers. Het uitgangspunt daarvoor is duidelijk: de lokale overheid staat het dichtst bij de burger en daarom detecteert zij ook als eerste een aantal zaken, zoals leemtes in het welzijnsaanbod, nieuwe problematieken en/of nieuwe noden, maar wellicht ook als er een overlap van aanbod is, wat dus efficiënter zou kunnen worden ingezet.
Aan die lokale overheid geven we nu de opdracht de mensen beter te informeren en te begeleiden naar zorg en hulpverlening en de rol van regisseur in dat welzijnslandschap op te nemen. Op die manier wordt de lokale overheid een partner van de Vlaamse overheid in het vormgeven van het beleid inzake zorg en welzijn.
Binnen de commissie hebben we uitgebreid besproken wat de uitdagingen worden. Ik wil nog eens herhalen wat voor ons als liberalen in dit decreet belangrijk is. Ten eerste is voor ons het principe van neutraliteit van informatieverstrekking en begeleiding naar hulp- en zorgverlening belangrijk. In het leiden naar zorg zit een spanningsveld omdat diegene die belast wordt met het geven van informatie en de toeleiding naar zorg en hulpverlening, ook vaak aanbieder daarvan is. In de keuze voor vermaatschappelijking van de zorg kiezen wij ervoor mensen met zorgnoden te ondersteunen in hun zoektocht naar zorg op maat, maar de essentie is en blijft dat die mensen zelf kiezen en dat ze ook de ruimte hebben die keuze in alle vrijheid te maken.
Er is tijdens de bespreking in de commissie ook uitvoerig gesproken over de scheiding van de rol van regisseur en actor. Transparantie over hoe de lokale overheid in haar beleid keuzes maakt en de Vlaamse overheid adviseert in het nemen van beslissingen is een absolute must. Die scheiding is belangrijk om in vertrouwen met alle partners die aanwezig zijn, op lokaal vlak te kunnen komen tot een zorg- en welzijnsaanbod waarin elke gebruiker zijn gading vindt, maar waarin ook elke partner in de zorgverlening vertrouwen heeft en zich als partner gewaardeerd kan voelen.
Het mandaat dat we met dit decreet geven aan gemeenten en steden staat of valt met de mate waarin de Vlaamse overheid bereid zal zijn om haar beleid ook af te stemmen op de keuzes die gemeenten en steden maken en om bij het toekennen van erkenningen en subsidies rekening te houden met het advies dat de gemeente geeft. Zo niet, zal er snel frustratie ontstaan op lokaal vlak. De lokale overheid krijgt de taak om de vermaatschappelijking van zorg en vrijwillige en informele zorg te ondersteunen. Daar ligt een actieterrein open waar de lokale overheid echt wel het verschil kan maken voor haar burgers met zorgnoden en hun omgeving. Door haar nabijheid kan zij mantelzorgers detecteren, voorzien in de toeleiding naar zorg indien mantelzorgers te veel hooi op hun vork nemen, en héél belangrijk, de eenzaamheid van mensen met een zorgbehoefte en hun mantelzorger, of ze nu thuis of in een woonzorgcentrum verblijven, doorbreken. Een lokale overheid kan dat doen omdat zij op het terrein ook afspraken kan maken met vrijetijdsorganisaties, culturele organisaties die allemaal kunnen bijdragen tot het doorbreken van die eenzaamheid. In dat kader is de lokale overheid ook goed geplaatst om vrijwilligers te werven en hen vervolgens in contact te brengen met de mensen waarvoor ze iets kunnen betekenen. Lokale overheden krijgen met dit decreet instrumenten om op het vlak van welzijn het verschil te maken.
Hoe een en ander concreet zal verlopen, daarrond lopen nog experimenten. De uitdaging is groot, maar ook bijzonder boeiend. Ik hoop dat lokale overheden deze kans met beide handen grijpen om als regisseur vorm te geven aan het welzijnsbeleid in hun gemeente en het verschil maken voor hun burgers.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik wens ook vanuit de sp.a-fractie de beoordeling van dit ontwerp van decreet mee te geven. Dat is een zeer genuanceerde beoordeling. Wij vinden het ronduit positief dat er vertrokken wordt vanuit een grondrechtenbenadering.
Voorzitter, ik zie u gelukzalig glimlachen. Ongetwijfeld komt dat voort uit het feit dat u samen met ons hebt vastgesteld dat het aantal hefbomen om tot een lokaal sociaal beleid te komen, in dit ontwerp van decreet zijn uitgeklaard. Andere collega’s hebben het reeds gehad over de regie-actorverhouding. Ik zou daaraan kunnen toevoegen dat het begrip subsidiariteit wordt uitgeklaard, dat lokale autonomie een concrete invulling krijgt, dat we kennismaken met het begrip doorzettingsmacht om die lokale autonomie de nodige spierkracht op het terrein te geven.
Ik denk kortom dat hier een aantal hefbomen zijn uitgeklaard die de lokale besturen moeten toelaten om eigen accenten te leggen. Daarop wil ik toch wel even doorgaan.
Uit eerdere tussenkomsten concludeer ik dat we hier kamerbreed akkoord zijn dat lokale autonomie een ongelooflijk belangrijk gegeven is, en dat we absoluut moeten vermijden om in een keizer-kosterverhouding of -mentaliteit verzeild te geraken. Maar ik merkte ook dat die grote principes blijkbaar minder bij iedereen zijn doorgedrongen als het gaat over de gemeente die op een gegeven moment haar verantwoordelijkheid neemt en ook een actorrol opneemt. Plotseling is van het broodnodige vertrouwen in het lokale bestuur blijkbaar veel minder sprake. Ik vraag mij af waarom wij, als wij vertrouwen hebben in het lokale bestuur als regisseur, dan geen vertrouwen kunnen hebben in datzelfde lokale bestuur, dat op dezelfde manier is georganiseerd en dat op dezelfde samenstelling kan bogen, op een moment dat het ook actor is. Ik mag hopen dat die asymmetrische benadering niet een andere agenda dient, namelijk eentje van vermarkting en privatisering, waartegen wij ons, zoals u weet, vurig verzetten.
Lees het verslag erop na en volg de bespreking erover in deze plenaire vergadering. U zult merken dat mijn fractie eigenlijk een stukje minder kritisch was dan sommige meerderheidspartijen. Mijn fractie stond eigenlijk positiever ten aanzien van het ontwerp van de minister, en – als ik sommigen in detail lees – zelfs ten aanzien van sommige van zijn partijgenoten. We vinden het echt wel oké dat er een aantal nieuwe kaders worden gecreëerd: het geïntegreerd onthaal, automatische rechtentoekenning … Dat zijn heel belangrijke hefbomen als we concreet werk wil maken van armoedebestrijding. Maar, voorzitter, dat betekent niet dat we niet een aantal heel grote vraagtekens hebben openstaan. Iedereen die de tekst heeft gelezen, zal merken dat dit een kaderdecreet is met een zeer grote K. Heel essentiële zaken zijn niet ingevuld. Ze zullen later een invulling krijgen. En bovendien merkt de minister zelf op dat vandaag op het terrein grondrechten heel verschillend worden ingevuld. De trend die we daarin zien, is niet altijd positief te noemen. We zien zelfs eerder een uitholling van een aantal grondrechten. Om politieke redenen, om financieel-economische redenen, en dergelijke meer.
We staan in die analyse niet alleen. Ook de strategische adviesraad (SAR) en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) maken, met een andere formulering en tonaliteit, diezelfde opmerking. Ik zou het als volgt in vraagvorm kunnen formuleren: welke middelen heb je als burger om je grondrechten af te dwingen op het moment dat je vaststelt dat je lokaal bestuur eigenlijk niet op een ernstige en gedegen manier invulling geeft aan die grondrechten? Andersom moeten we lokale besturen ook de middelen en de marge geven om die grondrechten effectief te realiseren. Mevrouw Saeys heeft inderdaad een punt: welke zekerheid heb je als Vlaming dat de noden waarover iedereen het eens is en die op lokaal niveau worden vastgelegd, waarvoor met de nodige kennis oplossingen worden geformuleerd, op een gedegen manier navolging krijgen bij beslissingen van de Vlaamse Regering?
Het is heel duidelijk dat we naar de antwoorden op die twee vragen vandaag grotendeels het raden hebben. Dit zijn openstaande vragen. U begrijpt dat het voor ons zeer moeilijk is om met die onzekerheid het vertrouwen aan de minister te geven. Ik denk dat ‘the proof of the pudding’ eens te meer ‘in the eating’ zal zijn.
Alvorens aan te geven dat wij ons zullen onthouden bij de stemming van dit ontwerp van decreet heb ik, minister, nog een concrete vraag voor u. Op 1 januari 2019 – of een paar uur later – leggen her en der in Vlaanderen nieuwe burgemeesters en schepencolleges en gemeenteraden de eed af. Ze zullen ongetwijfeld onmiddellijk aan de slag gaan om werk te maken van een nieuwe beleids- en beheerscyclus waarin, middels dit decreet, hun wordt gevraagd om met betrekking tot het lokale sociaal beleid de nodige beslissingen te nemen.
Ik mag hopen dat de essentiële delen van dit decreet die hen daar moeten bij helpen, toch al een uitvoeringsbesluit zullen hebben tegen deze datum. Ik vrees dat anders de trein vertrokken is. We hebben die vraag gesteld bij de bespreking in de commissie. Als u het verslag leest, zult u merken dat we daar niet onmiddellijk een concreet antwoord op hebben gekregen. Wellicht is de minister in de plejade aan antwoorden die hij moest geven, het antwoord op die vraag een beetje vergeten. Ik wil hem uitnodigen en vooral de kans geven om dat vandaag recht te zetten en een stukje zekerheid te bieden aan administraties maar ook aan politieke verantwoordelijken die later met dit decreet aan de slag moeten gaan.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, om u niet in spanning te houden, wil ik meteen het plot verklappen: u zult straks steun krijgen vanop de Groenbanken voor dit ontwerp van decreet. Er zal een onthouding zijn, maar de rest van onze fractie zal dit goedkeuren. Niet omdat dat een perfect stuk is of omdat we een aantal van de opmerkingen en bezorgdheden van de collega's niet ondersteunen of onderschrijven – ik zal er zodra ook nog een aantal noemen – maar wel omdat we vinden dat dit ontwerp van decreet, een kaderdecreet, een stap zet in de richting waar we naartoe moeten gaan. Het legt fundamenten voor een huis dat we willen bouwen. Het huis staat er nog niet en dit ontwerp van decreet bouwt dat huis niet, maar de fundamenten die worden gelegd, maken dat wel mogelijk. Wij hopen dan ook dat dat huis volgens die architectuur zal worden gebouwd.
Dan verwijs ik naar de uitvoeringsbesluiten die nodig zijn. Het is al gezegd, ze zijn er nog niet. Veel is nog afhankelijk van hoe dat zal worden ingevuld. Maar met het goedkeuren van het ontwerp van decreet willen we heel duidelijk zeggen dat we erop toe zullen kijken en dat we hopen dat u het goed invult, met de juiste evenwichten en met de juiste snelheid die nodig is. Het is immers van belang dat vooraleer de nieuwe lokale bestuursploegen aan de slag gaan, er heldere, duidelijke en gedragen uitvoeringsbesluiten zijn.
Wat zijn de goede zaken die we erin vinden? Een eerste is al door vele collega's genoemd, namelijk dat de lokale besturen een belangrijke regierol krijgen. Zij kunnen de doelen opstellen, zij kunnen vraag en aanbod met elkaar in contact brengen en kunnen instaan voor de toegankelijkheid. Dat is een goede zaak, omdat het lokale niveau dicht bij de mensen staat, maar ook vanwege de manier waarop zorg en het aanbieden van zorg moeten evolueren. Zorgvragen worden steeds complexer. De manier waarop zorg georganiseerd wordt, vraagt veel meer een netwerkvisie. Het is van belang dat organisaties samenwerken rond personen en dat niet elk vanuit zijn eigen hoek of hokje werkt. Daar is een netwerkvisie heel belangrijk. Als je die goed vorm wilt geven, heb je het lokale bestuur nodig, dat de lokale noden kent, de lokale actoren kent en die ook kan samenbrengen. Het feit dat er een aantal zaken zijn terug te vinden zoals het geïntegreerd breed onthaal of een verplicht Sociaal Huis, een vraag die collega Pira bij een ander decreet herhaaldelijk op tafel heeft gelegd, zijn zaken die dat mogelijk zullen maken en waar we sterk in geloven.
Om een gemeente daarvoor de slagkracht te geven, moet ze natuurlijk instrumenten krijgen. Je kunt wel zeggen aan een gemeente dat ze de regie in handen moet nemen, dat ze de actoren moet samenbrengen, doelstellingen maken en zorgen dat vraag en aanbod er komen, maar ze moet ook voldoende doorzettingsmacht hebben. In het ontwerp van decreet dat we vandaag zullen goedkeuren, staan een aantal hefbomen, maar die staan er voorwaardelijk in. Ik geef een voorbeeld: het kan zijn dat de Vlaamse overheid haar subsidies voor bepaalde voorzieningen zal koppelen aan het al dan niet meewerken aan het lokaal sociaal beleid. Als we willen dat die gemeenten effectief slagkrachtig met die voorzieningen aan de slag willen gaan, dan moet dat ook zo zijn. De voorwaardelijkheid van een aantal zaken in de uitvoeringsbesluiten moet worden omgezet in een daadwerkelijk instrument zodat de gemeenten de middelen hebben om daarmee aan de slag te gaan. Met middelen bedoel ik enerzijds de bestuursmiddelen maar anderzijds ook de financiële middelen.
Dat brengt me bij een volgend punt. Als we willen garanderen dat dat lukt, als we het sociaal beleid mogelijk willen maken, dan staat er een venijnig zinnetje in het ontwerp van decreet, namelijk ‘dit is budgetneutraal‘ of ‘dit heeft geen impact op de Vlaamse begroting’. Misschien heeft dit decreet aan an sich geen impact, maar het beleid waar dit decreet voor staat moet voor de Vlaamse Regering een impact hebben op het budgettaire. Je kunt immers niet verwachten dat we zorg gaan vermaatschappelijken en lokale besturen verantwoordelijk maken, maar tegelijkertijd niet de wachtlijsten aanpakken en de gaten dichten. Anders zeg je eigenlijk aan de lokale besturen en aan de mensen: ‘los het maar op en trek je plan’. Een slagkrachtige Vlaamse overheid en een federale overheid zullen nodig blijven om dit waar te maken.
Dat sluit ook aan bij een aantal bezorgdheden die onder meer uit de strategische adviesraad (SAR) zijn gekomen rond het garanderen van grondrechten. Het is een positieve zaak dat dit ontwerp van decreet vertrekt vanuit de grondrechtenvisie, maar het is natuurlijk ook een risico. Het al dan niet toekennen van grondrechten mag niet afhankelijk zijn van een bestuur dat er al dan niet zin in heeft. Er zal een goed evenwicht moeten worden gevonden tussen een centrale overheid, een Vlaamse overheid die aanstuurt en mee alle grondrechten van alle inwoners garandeert en tegelijkertijd autonomie, vertrouwen en slagkracht voor de lokale besturen.
Dat evenwicht zal in die uitvoeringsbesluiten naar voren moeten komen. Wij geloven dat dat mogelijk is met het kader dat hier voorligt. Het is ongelooflijk belangrijk. De rol die de Vlaamse overheid nog moet spelen, moet een actieve rol zijn die niet afbouwt, maar opbouwt.
Nog een element waarop dit ontwerp van decreet mogelijkheden biedt, is dat het lokale niveau uit de hokjes van bevoegdheidsdomeinen kan komen, dat er altijd een sociale toets is. Of het nu gaat om ruimtelijke ordening, om woonbeleid of mobiliteit, in al die zaken is het concept van de sociale toets van belang. Dat maakt het hier mogelijk, dat kan met dit ontwerp van decreet. Het moet ook op het Vlaamse niveau zijn. Daarvoor hebben we een amendement ingediend. We vinden het jammer dat we daarin niet zijn gevolgd door de meerderheid. Het ging er net over dat dit ontwerp van decreet vertrekt vanuit uw bevoegdheden als minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
Het is een logische manier om van te vertrekken, maar het is ongelooflijk belangrijk dat tegelijk ook de bevoegdheidsdomeinen van uw collega's – vooral Wonen, Werk en een aantal andere – daarin een plek krijgen. Als subsidies worden gekoppeld aan het meewerken aan zo'n lokaal sociaal beleid, moet dat niet enkel voor welzijnsvoorzieningen zijn, maar ook voor andere voorzieningen. U en uw collega's moeten ervoor zorgen dat die gemeenten een heel omvattend beleid kunnen voeren, want dat is de enige manier waarop we de sociale problemen die op tafel liggen, effectief kunnen aanpakken.
Minister, we zullen nauwlettend in het oog houden dat die uitvoeringsbesluiten er komen. Ze zijn nodig. We zullen erop letten dat ze in de geest van dit ontwerp van decreet zijn, dat ze zorgen dat er genoeg doorzettingsmacht wordt gegeven aan de lokale besturen, dat er genoeg snelheid zit in de uitvoering van dit ontwerp van decreet. We zullen er ook over waken dat de grondrechten, die ongelooflijk belangrijk zijn, effectief worden bewaakt met de verantwoordelijkheid die uiteindelijk nog steeds bij de Vlaamse overheid ligt.
Minister, ik hoop dat u ons op de hoogte zult houden van de gang van zaken van die uitvoeringsbesluiten zodat we achteraf geen spijt moeten krijgen van de steun die we u nu willen geven omdat we dat heel expliciet willen doen, omdat we geloven dat dit een manier is waarop eerdere ministers van Welzijn uit een groene partij stappen hebben gezet, die hopelijk verder kunnen worden gezet.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik bedank alle collega's, ook voor het debat in de commissie. Ik mag zeggen dat we daar een constructief en sterk inhoudelijk gesprek over hebben gehad. Ik ben persoonlijk heel tevreden dat het ontwerp van decreet kan sporen met het decreet Lokaal Bestuur, en dat de sociale kerntaken van de lokale overheid hiermee ook decretaal worden geactualiseerd. Zoals meerdere collega's hebben opgemerkt, is dat inderdaad een kaderdecreet. Het is natuurlijk ook belangrijk omdat het een aantal taken van de lokale overheid en ook verwachtingen benoemt. De regierol en het noodzakelijk onderscheid maken tussen regierol en actorrol is daar een van, maar ook de rol in het integreren van diverse beleidsdomeinen vanuit het perspectief van de kwetsbare personen, participatie in de mobiliteit, huisvesting, sociaal-cultureel leven, die zaken worden natuurlijk ook door het ontwerp van decreet als een opdracht van de lokale overheid benoemd.
We zijn met de administraties in de verschillende beleidsdomeinen, in concreto de agentschappen en het departement, druk aan het schrijven aan uitvoeringsbesluiten. Dat zijn natuurlijk zaken die in elke sector een beetje anders moeten gebeuren. Ik ben uiteraard graag bereid om daar in de commissie regelmatig over te rapporteren. Ik wil er toch op wijzen dat het ontwerp van decreet natuurlijk niet alleen staat of valt met uitvoeringsbesluiten. Het is natuurlijk vanzelfsprekend dat in een aantal sectoren die betrokkenheid van de lokale overheid ook zonder besluiten moet kunnen worden geëxpliciteerd. Ik noem maar iets: de formatie van de eerstelijnszones. Daarin verwachten we duidelijk de participatie van de lokale overheden. Ik noem iets anders: de manier waarop de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp kan worden versterkt. Ook daar is zeker aangegeven dat er samenwerking moet kunnen zijn of wordt gestimuleerd met de lokale besturen. Dat is een wat breder verhaal.
We zijn ook aan het werken aan een soort begeleidende omzendbrief bij de start van de legislatuur om aan te geven, met respect voor de autonomie van elk bestuur, wat de zaken zijn vanuit het Vlaamse welzijns-, gezondheids- en gezinsbeleid die belangrijk zijn voor de lokale overheid om in overweging te nemen als ze zelf een meerjarenplanning opstellen.
In die zin denk ik dat het een belangrijk ontwerp van decreet is. Het is een kaderdecreet en het moet dus ook uitnodigen om binnen die filosofie te werken.
Voorzitter, wat mij na het debat enorm bezighoudt, is de vaststelling dat, wanneer de sp.a over de grondrechten spreekt, u daarvan een gelukzalige glimlach op het gelaat krijgt. Als minister van Welzijn boeit het mij natuurlijk enorm om te zien hoe zoiets kan leiden tot uw staat van geluk. U zult mij dat wel willen onthullen in de koffiekamer. (Gelach)
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik zou toch willen vragen dat er transparantie wordt gehanteerd. Ik zie niet in waarom dat in achterkamergesprekken dient te verzeilen, voorzitter.
Ik lachte om een andere reden.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2017-18, nr. 1375/1)
– De artikelen 1 tot en met 26 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.