Report plenary meeting
Report
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, ik heb een papiertje bij me om twee citaten te kunnen voorlezen – ik zou niet willen dat ik mensen fout citeer – maar voor de rest zal ik het niet gebruiken. Ik zie dat de minister toch een stevig pakje papier heeft liggen, dat zal waarschijnlijk ook vol met citaten staan.
Collega’s, het is vandaag de dag van de directeurs. Directeurs zijn de drijvende motoren in onze lagere scholen. Ze ondervinden elke dag vragen van leerkrachten over problemen waarmee ze te kampen krijgen in de klas. Die leerkrachten en directeurs dachten het voorbije weekend dat ze konden herademen toen ze het artikel in De Morgen van Dirk Van Damme lazen. Dat is niet zomaar iemand, collega’s, Dirk Van Damme is de voormalige kabinetschef van minister Frank Vandenbroucke. Hij had in het Gemeenschapsonderwijs (GO!) een belangrijke functie en vandaag is hij topman op Onderwijs bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Professor Van Damme heeft het genoegen om het onderwijs in zeer veel landen te kunnen bekijken.
Na zijn zeer ruime carrière en na al die landen te hebben bekeken, brengt hij twee zaken aan. Dat zijn de twee citaten die ik toch graag zou willen brengen. Op de vraag waar de lat hoger had moeten liggen, antwoordt hij: “Bij de taalkennis. Daarom reageer ik zo fors in de discussie over de plaats van de moedertaal op school. Ons taalbeleid voor migrantenleerlingen is in het algemeen te laks geweest en daar zit voor mij de verklaring voor de enorme prestatiekloof.” Nog een citaat: “Het grootste probleem is dat mensen in ons onderwijs, ook leraren, te snel tevreden zijn met wat je bij migrantenleerlingen kunt bereiken op vlak van taal. Ze zijn tevreden met een te laag niveau en hebben daar een ideologie van meertaligheid rond gebouwd. Als ze spreken over ‘zesjescultuur’ dan gaat het over te snel gelukkig zijn met een resultaat dat eigenlijk niet goed genoeg is.” Bij dat laatste maak ik mij wat zorgen dat hij te veel de steen naar de leerkrachten werpt, want die mensen werken ook maar met wat er op hen afkomt aan voorbeelden, adviezen en richtlijnen. Vandaar mijn vraag, minister: hoe kunt u ervoor zorgen dat het niveau van taalkennis en taalbeheersing voor alle leerlingen opnieuw op een hoog niveau wordt gebracht en behouden blijft?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, het is inderdaad vandaag de ‘Dag van de directeur’. Collega Daniëls, ik deel alleszins de analyse dat een goede, sterke directeur het verschil maakt, niet alleen voor zijn leerkrachten maar zeker ook voor de leerlingen. We mogen hen ook wel eens bedanken. (Applaus)
Dat was voor de directeurs, veronderstel ik. Ze hebben het gehoord, denk ik.
Ik heb Dirk Van Damme, die ik zeer fel respecteer en ook vaak zie, geen steen horen werpen naar het huidige beleid. Hij steekt een beetje de hand in eigen boezem, ook ten aanzien van het verleden, want hij heeft een heel lange ervaring als ‘cabinetard’. Hij heeft de beoordeling gemaakt van de inspanningen die in het verleden gebeurd zijn.
Wat de toekomst betreft, collega Daniëls, denk ik dat we op vijf factoren moeten inzetten, zaken waar deze regering ook al werk van heeft gemaakt en die u uiteraard ook kent. U weet dat scholen extra omkadering krijgen in functie van leerlingen die al of niet Nederlands spreken. Het is van belang – velen hebben er al de nadruk op gelegd – dat we weten dat die scholen effectief met die extra middelen die ze krijgen, inspanningen leveren om het taalniveau op te krikken bij de leerlingen. Ik heb aan de inspectie gevraagd om dat beleid door te lichten om te kijken waar scholen prioriteit aan geven. Ik verwacht heel binnenkort een rapport. Men zegt mij dat de meerderheid van de scholen met stip op één het taalbeleid zet en dat dit zelfs de laatste jaren verbeterd is. Je voelt dat scholen er meer en meer gevoelig voor aan het worden zijn dat het niveau van het Nederlands hoog blijft en dat de extra middelen die ze krijgen, ook ingezet worden voor taalbeheersing.
Er zijn taalmaatregelen. Sinds het schooljaar 2014-2015 kunnen we screenings doen – dat is nog niet zolang, hé, collega Daniëls – en kunnen kinderen inderdaad extra uren Nederlands krijgen in het secundair. Als het niet goed is, kunnen ze ook gepaste trajecten krijgen in het lager onderwijs en kunnen er zelfs individuele trajecten worden gevolgd in het secundair. Dat is een heel goede zaak.
In de lerarenopleidingen wordt er nu voor het eerst in voorzien dat leerkrachten ook een opleiding krijgen in het vak ‘niet Nederlands’. Hoe leer je Nederlands aan aan kinderen die het Nederlands niet kennen? In de eindtermen, jullie eigen werkstuk, komt de basisgeletterdheid aan bod, waar we voor iedereen de lat hoog willen leggen voor Nederlands. Het is iets nieuws om die focus te versterken.
Tot slot, en niet het minst, collega: de budgetten die wij uittrekken voor onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers zijn op twee jaar tijd verdubbeld. We hebben er vorig jaar 50 miljoen euro in geïnvesteerd, ook in de vervolgtrajecten, net om die leerlingen goed te coachen.
En als uitsmijter, voorzitter, als het nog mag – ik ga zelden buiten mijn tijd –: ik heb gisteren het bezoek gehad van een klas van 15 leerlingen uit het zesde jaar secundair onderwijs die een werkje hadden gemaakt over de toekomst van het onderwijs. Ik weet niet hoeveel leerlingen daar van oorsprong Nederlandstalig waren, maar ik stond versteld hoe goed de kennis van het Nederlands was van die jongeren. Het uitgangspunt delen we samen, en dat moeten we ook koesteren: de onderwijstaal is het Nederlands. Als je het Nederlands niet voldoende of niet goed beheerst, dan heb je geen kansen in onze samenleving.
Dank u wel voorzitter, u hebt me een minuut extra gegund.
Ik wacht op applaus. (Applaus bij CD&V)
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, dank u wel. De maatregelen die u opsomt, daar zijn we ook als N-VA heel trots op. Het zijn maatregelen die we mee hebben ingebracht in het regeerakkoord, waar we als N-VA heel hard op hebben gewogen. We zijn dus ook blij dat die worden uitgevoerd. Daar hoort u mij niets verkeerds over zeggen.
U zegt het juist: taalbaden, taalscreenings en extra trajecten in het secundair onderwijs kunnen, maar in alle nota’s, richtlijnen en adviezen die ik zie verschijnen naar schooldirecteurs en naar leerkrachten, staan die er niet in.
Minister, u voorziet in middelen, wij voorzien in maatregelen en het gebeurt niet, want de leerkrachten weten het niet. Afgelopen week was ik in twee scholen en ik zei dat dat kon. Die zeggen dan: neen, neen, neen, dat mag niet. Dan vraag ik: hoe, dat mag niet? Ja, neen, wij krijgen daar richtlijnen over, dat het niet goed is, dat dat niet mag. Dus doen we verder en dus geraken we ondergesneeuwd.
Minister, dus is mijn vraag: hoe kunnen we ervoor zorgen dat scholen echt weten wat hun mogelijkheden zijn en wat hun vrijheden zijn om te zorgen dat die leerlingen die thuis geen Nederlands spreken, niet meer drie keer zoveel kans hebben om ongekwalificeerd uit te stromen?
De heer De Ro heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, misschien moeten we in het parlement ook af en toe durven zeggen dat er ergens een tussenweg is. In elk debat dat we daarover voeren, wordt het ene kamp soms aangevoerd door iemand die vroeger beleid heeft ontwikkeld in de Vlaamse Regering, en heel sterk in een bepaalde weg gelooft. Anderen geloven in een andere weg. Ik kom vooral directeurs tegen die op al die terreinen willen inzetten, die alle pedagogische middelen willen gebruiken, zoals taalbaden, maar ook respect voor thuistaal, die willen inzetten op kinderen extra les geven buiten de klas. Ik kom ook anderen tegen die dat binnen de klas willen doen.
Moeten we vanuit dit parlement niet veel meer alle mogelijkheden die scholen hebben, benadrukken, en veel minder zeggen wat we zelf niet graag hebben dat ze zouden doen, en gewoon zeggen dat ze alle vrijheden die er zijn, kunnen gebruiken, zoals we ook gedaan hebben met de eindtermen, en niet altijd onze eigen voorkeur ingieten? Als we daar in 2018 allemaal eens mee starten.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, de elementen die hier zijn ingebracht, zijn helemaal niet nieuw. We weten al langer dat het belangrijk is, niet alleen voor leerlingen die in een andere taal thuis opgroeien, maar voor alle leerlingen, dat we de verwachtingen hoog genoeg stellen. Ook dat zegt Dirk Van Damme zeer duidelijk, dat het voor alle leerlingen van belang is, dat differentiatie nodig is.
Hij geeft wel nog twee belangrijke elementen mee die ik hier wil onderstrepen. Er is nog altijd twijfel over de effecten van het pedagogische en didactische. Het is hoog tijd dat we het onderwijsveld ondersteunen op die vlakken, dat ze weten met welke methodieken ze het meeste effect bereiken in onderwijs. Daarnaast wijst Dirk Van Damme uiteraard op het belang van inspectie. Minister, u gaat een hervorming doorvoeren van de inspectie, maar hij wijst erop dat het belangrijk is om ook voldoende inspecteurs te hebben om het onderwijsveld te ondersteunen. Ik wil u vragen dat u in uw beleid aandacht schenkt aan wat de heer Van Damme hier aanhaalt, dat u het inspectieteam voldoende groot maakt.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, ik denk dat de heer Van Damme blij zal zijn dat hij zo uitvoerig wordt geciteerd in de plenaire vergadering, onder het oog van het talrijk opgekomen publiek.
Mijnheer Daniëls, u hebt me al een paar keer gezegd dat men niet weet dat die maatregelen bestaan. Ik zal daar zeer formeel in zijn: in omzendbrieven zijn wij bijzonder duidelijk over wat er allemaal kan. Om het nog wat explicieter te maken, heb ik er geen enkel probleem mee om tijdens de ronde van de directeurs in mei 2018 – we doen dat elk jaar – de maatregelen die mogelijk zijn, nog eens in kaart te brengen. Het is een gelegenheid om dat te doen. Een directeur die zegt dat hij dat niet weet, dat is een beetje vreemd. Voor mij hoort dat ook bij de job. Je moet weten wat de mogelijkheden zijn, ook op het individuele vlak. We zullen het op onze ronde in mei nog eens meenemen om duidelijk te maken wat de kansen zijn en wat de effecten zijn die je kunt boeken.
Het is natuurlijk juist dat als de individuele trajecten bestaan, als je drie uur extra Nederlandse les kunt geven, als je een taalbad kunt geven, het ook wel nuttig is dat we weten wat de effecten daarvan zijn. Als ze niet worden gegeven, kun je ook de effecten niet meten. We moeten voldoende draagvlak vinden om dat te doen en ook aantonen hoe dat in een schoolorganisatie zijn weg vindt.
Mevrouw Helsen, we zijn op dit ogenblik een SONO-onderzoek (Steunpunt voor Onderwijsonderzoek) aan het doen. Dat is een onderzoek dat schoolloopbanen van jongeren volgt. Daarin zullen we zien wat de beste tactieken zijn, hoe je het gemakkelijkst leerwinst kunt boeken. Dat duurt natuurlijk meerdere jaren. Ik vind het zelf bijzonder relevant dat we eindelijk het vak ‘Nederlands aanleren aan niet-Nederlandstaligen’ in de opleiding inbrengen, dat jongeren dat ook kunnen kiezen als een vak en dat een school kan kiezen om een leerkracht aan te werven die daarin expertise heeft en die expertise ook aan de andere leerkrachten kan bezorgen.
Dat is, denk ik, een grote sprong voorwaarts, die ook die kwaliteitsbevordering kan verbeteren.
Uiteraard moet er voldoende inspectie zijn. Ik heb daarover al uitvoerig gesproken met onze mensen van de inspectie. Zij voelen zich ook wel rijp om de sprong te maken naar de nieuwe methode, waarin ook aandacht zal zijn voor de manier waarop de school omgaat met onder andere dat aanleren van het Nederlands in het totale schoolklimaat.
Mijnheer De Ro, ik besluit met u. Ik ben het 100 procent eens met uw woorden. Het is niet het ene of het andere, maar het is wél het ene én het andere. Ik vind het fout als de indruk gewekt wordt – en dat was ook mijn tristesse bij het vorige debat – dat het niet zo relevant zou zijn om goed Nederlands te kennen. Alles staat of valt met een goede kennis van het Nederlands. En als je een thuistaal kunt gebruiken om dat Nederlands te verbeteren, is dat voor mij geen probleem. Maar als je de indruk geeft dat het minder belangrijk wordt, of dat die meertaligheid er eigenlijk toe zou leiden dat we de lat voor Nederlands lager leggen, dan haak ik zelf compleet af.
Ik ga dus akkoord met uw woorden, maar het doel en de beste sleutel tot integratie van jongeren, tot het vinden van werk, tot het zich sociaal engageren, blijft dat je een goede, zelfs uitstekende, kennis van ons Nederlands hebt. En ik stel vast, ook bij 15- en 16-jarigen, dat dit vandaag niet het geval is. De cijfers geven mij ook gelijk. Dat is de reden waarom we de basisgeletterdheid hebben ingevoerd. Het OESO-rapport was dramatisch: één op vijf heeft een onvoldoende basis van het Nederlands. We moeten daar dus echt steviger werk van maken, ook in de toekomst.
Collega's, er is iets waarop ik wil wijzen. Het kan zijn dat een directeur en een leerkrachtenteam het weten, maar dat er gezagsargumenten worden gebruikt vanuit allerlei structuren om het niet te doen. En dat geeft natuurlijk druk bij die directeur. Want die denkt: ik vind het eigenlijk een goed idee om een taalbad te doen met mijn leerkrachtenteam. Maar ik moet daartegen reageren, omdat het eigenlijk niet mag. En dat geeft druk.
Ik wil professor Van Damme toch nog even citeren om verder te gaan. De N-VA zal daar ook op inzetten. Hij stelt: “Het hele dogma van meertaligheid is voor hen een soort van missioneringsstreven. De overheid moet daar sterker tegenin gaan. Ze moet via de eindtermen zeggen dat het belangrijk is dat de mensen op een hoog niveau het Nederlands beheersen.” Collega's, dat is voor onze fractie een absolute inzet, omdat de Nederlandse taal ons allemaal verbindt. Ik dank u. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.