Report plenary meeting
Ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2017
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2017
Report
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde zijn het ontwerp van decreet houdende aanpassing van de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2017, het ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2017 en het ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2017.
Het Uitgebreid Bureau stelt voor om de algemene besprekingen van de drie ontwerpen van decreet samen te voegen tot één enkele algemene bespreking. Is het parlement het hiermee eens? (Instemming)
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Maes, verslaggever, heeft het woord.
Voorzitter, ministers, collega’s, naar goede gewoonte brengen collega Bertels en ikzelf verslag uit van de begrotingsbesprekingen. Vandaag gaat het over volgende documenten: het ontwerp van decreet houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2017 en het rapport van de Vlaamse Regering over het beleid inzake kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap in 2016.
Ik neem de vergaderingen van 9 en 16 mei 2017 voor mijn rekening en collega Bertels behandelt de rest.
Op 9 mei gaf minister Tommelein een toelichting in elf punten. Deze werd ondersteund met een powerpointpresentatie en tabellen.
Punt een, het vertrekpunt, is het gegeven dat de Vlaamse Regering in september 2016 een begroting voor 2017 in evenwicht heeft neergelegd. Bij de begrotingsaanpassing wordt dit evenwicht aangehouden. Het is de bedoeling dat de begroting ook in 2019 in evenwicht kan blijven.
Ter herinnering, de regering houdt twee uitgaven in de begroting buiten de evenwichtsdoelstelling. Voor Oosterweel gaat ze uit van een terugverdienmodel, en ook de ziekenhuisinvesteringen A1/A3 blijven erbuiten, daar zij reeds voor de bevoegdheidsoverdracht aangerekend hadden moeten worden.
Als tweede punt had de minister het over de beleidsruimte en de evolutie van de uitgaven. De beleidsruimte stijgt met 484,5 miljoen euro ten opzichte van de begrotingsopmaak. Dat heeft vooral te maken met de ontvangsten van de instellingen, onder meer door de uitbreiding van de consolidatieperimeter.
Een van de belangrijkste nieuwe instellingen met veel eigen ontvangsten is het intern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Sociale Bescherming, dat nu volledig in de perimeter van de Vlaamse overheid is opgenomen. Dat is het vroegere Zorgfonds.
Langs de uitgavenkant is er een verhoging wegens een overschrijding van de spilindex in mei in plaats van in augustus zoals voorzien bij de begrotingsopmaak.
De ESR-correcties kenden ten opzichte van de begrotingsopmaak twee grote wijzigingen met tegengesteld effect. Dit betreft de voorziene bouwuitgaven bij de DBFM Scholen van Morgen, die hoger liggen, en het wegvallen van het project Brabo II. Op basis van een brief van het INR dient dit project niet langer in de begroting opgenomen te worden.
De minister besprak vervolgens de onderbenutting, die positief werd bijgesteld met 28,6 miljoen euro ten opzichte van de begrotingsopmaak 2017, gevolgd door de verhouding tussen de beleidsruimte en de evenwichtsdoelstelling en de evolutie van de economische parameters.
De verwachtingen voor 2017 zelf worden met 0,2 procent opwaarts bijgesteld voor de groei van het bbp en met 0,5 procent voor de inflatie. Dat resulteert in een positieve bijstelling van de ontvangsten.
Een bespreking van de evolutie van de ontvangsten, de evolutie van de gewestbelastingen (registratierechten, schenkingsrechten, erfbelastingen en fiscale regularisatie en verkeersgerelateerde gewestbelastingen), de evolutie van de uitgaven, de geconsolideerde schuld en de financieringsbehoeften vervolledigden de uiteenzetting van de minister.
Hierop volgden tussenkomsten van Matthias Diependaele en Björn Rzoska. De minister beloofde tijdens een volgende vergadering op hun vragen te antwoorden.
De vergadering van 16 mei begon met een toelichting door minister-president Geert Bourgeois bij de begrotingsprogramma’s die onder zijn bevoegdheid ressorteren. Hij stelde dat de voorgestelde begrotingsaanpassing maar een beperkte impact had op de apparaats- en beleidskredieten van zijn beleidsdomeinen. Daarna volgde een gedetailleerde cijferuiteenzetting over welke wijzigingen er dan toch waren.
Er was 443.000 euro meer nodig voor het financieren van de loonkost van 10 bijkomende tijdelijke personeelsleden bij het Vlaams Rampenfonds, die de meer dan 6300 ingediende schadedossiers voor de rampen van 2016 zo snel mogelijk moeten afhandelen.
Ten slotte werd er nog 680.000 euro uitgetrokken voor projectondersteuning voor de kazerne Dossin, dit voor het betalen van de uitgevoerde werken inzake veiligheid, vochtproblemen, energie en inrichting.
In het korte daaropvolgende debat waren er grotendeels positieve betogen van Jan Bertels en Björn Rzoska, waarop er nog bijkomende info werd verstrekt door de minister-president.
Het volgende aspect dat werd behandeld, was de toelichting van het rapport van het Rekenhof over de aanpassing van de Vlaamse begroting voor 2017 door Frank Smet, eerste auditeur-directeur en Daniël Vandendriessche, eerste auditeur-revisor. Het rapport ging over de macro-budgettaire aspecten, de analyse van de budgettaire ontvangsten en de analyse van de uitgaven. Tot slot werd er stilgestaan bij het financieel themaonderzoek inzake de impact van de verlaging van de werkgeversbijdrage op Vlaamse gesubsidieerde entiteiten, een van de taxshiftmaatregelen.
In de repliek van minister Tommelein op het rapport van het Rekenhof benadrukte hij onder meer dat het Rekenhof terecht stelt dat de normnaleving voor 2017 geen probleem vormt. De Vlaamse begroting blijft binnen de contouren die de Hoge Raad van Financiën heeft vooropgesteld. De minister is er verder van overtuigd dat de Vlaamse schuldnormering voldoende uitdagend is. Het Rekenhof merkte volgens hem terecht op dat de meerjarenraming 2017-2022 voor het eerst een nieuwe schuldnorm bevat die nog verder uitgewerkt werd in het kader van een conceptnota ter zake. Deze Vlaamse schuldnorm zet in op twee doelstellingen: het beperken van de globale schuldpositie en het behoud van een netto-actief-positie. Hij ging verder nog in op verschillende concrete opmerkingen.
In het daaropvolgende debat kwamen volgende collega’s tussenbeide: Björn Rzoska, Jan Bertels, Koen Van den Heuvel, Peter Van Rompuy en Matthias Diependaele. Daarna kwam er nog een repliek van de heren van het Rekenhof en van de minister.
Als afsluiter van deze vergadering gaf minister Tommelein nog antwoord op de technische vragen uit de vorige vergadering.
Tot zover mijn helft van het verslag. (Applaus bij de N-VA)
De heer Bertels, verslaggever, heeft het woord.
Voorzitter, minister, beste collega’s, net voor de verdiende middagpauze: dank bij voorbaat voor de aandacht die u nog wilt besteden aan deze korte samenvatting, die toch probeert alle sprekers in de begrotingsdiscussie recht aan te doen.
Zoals mevrouw Maes al heeft gezegd, gaf minister Tommelein in de commissie van 23 mei de antwoorden op de vragen die eerder werden gesteld in de commissie van 16 mei.
Op de vraag van de heren Rzoska en Bertels over het verschil tussen de evenwichtsdoelstelling en het vorderingensaldo, herhaalt de minister dat het saldo min 71,3 miljoen euro is, maar dat men voor de evenwichtsdoelstelling de bouwkosten voor Oosterweel en de uitgaven met betrekking tot de ziekenhuisinfrastructuur niet in rekening brengt. Bij de bemerking van de heer Rzoska over de moeilijkheid om de rapportering van de Vlaamse Regering over de ESR-correcties op te volgen, merkt de minister op dat het Rekenhof hierover momenteel weinig tot geen inhoudelijke bemerkingen heeft. De minister belooft het groeitraject om de informatie omtrent de ESR-correcties verder te ontsluiten en te verduidelijken onverwijld voort te zetten.
Op de vragen van Björn Rzoska, Jan Bertels en Peter Van Rompuy over de raming van de ontvangsten van de erfbelastingen stelt de minister dat de belangrijkste verklaring voor de bijstelling van de raming ten opzichte van de initiële begroting 2017 de bijstelling van de evolutie van het gemiddelde belastingbedrag per overlijden betreft.
Wat de ontvangsten uit schenkbelasting betreft, stelt de minister dat het aantal onroerende schenkingen stabiliseert op een hoog niveau, dat wel lichtjes onder de piekperiode november 2015 tot en met juli 2016 zit. Het aantal roerende schenkingen blijft ook op niveau.
Op de vraag van Jan Bertels en Björn Rzoska over de mogelijke impact van de lagere inschatting van de inkomsten van de fiscale regularisatie in 2017, geeft de minister mee dat de raming 2017 van 25 miljoen euro een voorlopig cijfer is en zeker niet de ingeschatte opbrengst op jaarbasis reflecteert.
Op de vraag van de heer Diependaele over de impact van de federale hervorming van het erfrecht op het aantal erfenissen in de zijlijn verwijst de minister naar een serie schriftelijke vragen over het onderwerp wat de cijfers betreft. Er wordt onderzocht of de impact van de federale piste kan worden gesimuleerd.
Op de bemerkingen van de heren Van den Heuvel, Rzoska en Bertels en van het Rekenhof over de Vlaamse schuldnormering stelt de minister dat het Rekenhof zelf heeft gewezen op het feit dat de HRF ook het best een specifieke schuldnormering zou ontwikkelen, wat tot op heden dus niet het geval is. Ook op het Overlegcomité is de problematiek van de schulddoelstelling nog niet aan bod gekomen.
Wat betreft de vraag van de heer Rzoska over de financieringsbehoefte bij de VMSW, het Vlaams Woningfonds (VWF) en School Invest stelt de minister dat zowel voor de VMSW als het VWF minder middelen gebufferd moeten worden, wat leidt tot een lagere vraag om financiering vanuit de Vlaamse overheid. Voor School Invest is de aanpassing gebaseerd op de laatst gekende stand van zaken rond de schoolprojecten.
De minister antwoordt op de vraag van de heer Bertels over de buffer van 100 miljoen euro in de VAK’s en VEK’s en de vraag naar transparantie bij kapitaalparticipaties.
Bij de vraag van de heer Bertels over de onderbenutting bij hogescholen en universiteiten wijst de minister erop dat naar aanleiding van het voor de eerste maal volledig consolideren van de hogescholen en universiteiten, er ook een bijkomende onderbenuttingsraming benodigd was om de consolidatie neutraal te laten verlopen.
Over de bemerking van de heer Bertels dat het verschil tussen beleids- en betalingskredieten toeneemt, wijst de minister erop dat dit bij de initiële begroting impliciet was aangekondigd. In de tabel kan een stijging van de nettobeleidsruimte van bijna 257 miljoen euro worden teruggevonden.
Bij de opmerking van de heer Bertels over het door het Rekenhof vastgesteld tekort aan betalingskredieten bij de subsidiëring van gemeentelijke rioleringen stelt de minister dat – mocht er een tekort zijn – er ruime herverdelingsmogelijkheden zijn binnen het beleidsdomein of via de VEK-buffer.
Aangaande de vraag van de heer Bertels over de ICT-middelen voor VLABEL antwoordt de minister dat het zwaartepunt voor de noodzakelijke ICT-investeringen die VLABEL dient uit te voeren naar aanleiding van de geplande overname van de inning van de belasting voor spelen en weddenschappen en automatische ontspanningstoestellen, in 2018 ligt.
Betreffende de bemerking van de heer Bertels over de tegengestelde tendens bij de dienstencheques verwijst de minister naar een fout in de raming door de FOD Financiën bij de begrotingsopmaak 2017. Het is dus het krediet voor fiscale uitgaven dat stijgt en niet de verwachte uitgaven.
Ook de vragen van de heer Bertels over de rente-uitgaven en de moratoriumintresten werden door de minister beantwoord.
Op de commissievergadering van 30 mei werd het rapport van de Vlaamse Regering over het beleid inzake kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap in 2016 besproken.
De minister lichtte het rapport toe aan de hand van vier blikvangers: de benchmarkuitgifte, de gunstige rating, de evoluties inzake geconsolideerde schuld en de schuldnorm.
Hierna volgt de bespreking die volgt op de toelichting van de minister.
De heer Rzoska blijft het oneens met de plaatsing van de vermarktbare activa ten opzichte van de geconsolideerde schuld in de recente schuldnorm van de Vlaamse Regering. Hij is verwonderd dat het nettoactief niet terug te vinden is in de documenten die voorliggen, terwijl dit vroeger wel het geval was.
De heer Bertels merkt kritisch op dat de basis waarop we in 2017 zijn gestart, minder gunstig is dan hij had kunnen zijn, onder meer door de hoge inflatie en de zwakke consumptie. Wat het kasbeheer betreft, erkent hij dat de wegwerking van de achterstand in de inning van de onroerende voorheffing een goed punt is. Hij wil wel weten voor welke steden en gemeenten in beleggingspapieren is geïnvesteerd. Bij het schuldbeheer vraagt hij waarom Vlaanderen ondanks zijn gunstige rating minder gunstige voorwaarden kreeg voor zijn benchmarkuitgifte van 1,25 miljard euro dan de federale overheid.
Wat de schuld van de ziekenhuizen betreft, informeert hij naar het onderzoek van de interfederale werkgroep ter zake.
De heer Van Rompuy waarschuwt om het schuldprobleem toch niet te onderschatten. Anderzijds erkent hij dat het nominale evenwicht in 2016 een verdienste is. Het zorgt er immers samen met een ruim primair saldo voor dat Vlaanderen een goede rating haalt om met zijn schuld om te gaan. Vlaanderen zit op het goede spoor met zijn schuldbeheer, maar moet het probleem wel onder controle blijven houden.
De heer Diependaele deelt deze voorzichtigheid en wijst ook nog op de grotere dynamiek wat het beschikbare inkomen betreft naar het einde van het jaar 2016.
Voor de toelichting van het rapport van 17 mei 2017 van het ambtelijk monitoringcomité over de uitvoeringscijfers van de begroting 2016 verwijs ik graag naar het verslag. De toelichting van de minister gaf immers geen aanleiding tot nieuwe opmerkingen of vragen.
Tijdens de commissievergadering van 13 juni gaf de minister antwoord op de eerder gestelde vragen.
Wat de globale schuldpositie betreft, antwoordt de minister dat er een endogene schuld is, waar Vlaanderen goed scoort gezien zijn begrotingsevenwicht, en een exogene schuld. Die laatste is beïnvloed door het financiële resultaat waar de kredietverstrekking door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) en het Vlaams Woningfonds (VWF) de belangrijkste drijfveer is van het financiële resultaat.
In elk geval heeft de Vlaamse Regering op grond van de conceptnota Schuldnormering beslist om de globale schuldpositie te beperken tot maximum 65 procent van de lopende ontvangsten om haar gunstige ratingpositie te behouden.
Op de vragen en opmerkingen van de heren Bertels en Rzoska over de netto-actiefpositie, antwoordt de minister dat waar vroeger geen sprake was van een consolidatie van VMSW en VWF en hun kredietverstrekking met andere woorden geen aanleiding gaf tot een geconsolideerde schuld, dit nu wel het geval is zonder dat de bedrijfsvoering van de twee instellingen evenwel is veranderd. De evolutie van de schuldnormering blijft dus ceteris paribus intact.
Er is ook geen al dan niet bewuste vertraging in de werkzaamheden aangaande het updaten van de activa-oefeningen. Ook nu plant de minister de update op 31 december 2016 bij de begrotingsopmaak 2018 klaar te hebben.
Wat de vraag van de heer Bertels over de interfederale werkgroep betreft over de ziekenhuisschuld, stelt minister Tommelein dat het momenteel nog altijd niet mogelijk is om de precieze hoegrootheid van de schuld vast te stellen, ook niet via de boekhouding van de ziekenhuizen zelf, zo blijkt uit een recente nota van de interfederale werkgroep. Hij verwacht dit tegen eind 2020. Tot dan wordt met de raming van de FOD Volksgezondheid gewerkt, die de geconsolideerde schuld voor Vlaanderen op 5 miljard euro plaatst.
De heer Rzoska informeerde ook naar de kostprijs van een rating. Bij Moody’s kost die 310.000 euro voor een periode van vier jaar, wat neerkomt op een jaarlijkse prijs van 77.500 euro.
Op de technische vraag van de heer Rzoska over de DBFM Scholen van Morgen stelt de minister dat het de bedoeling is om alle individuele leningen te groeperen. Op die manier spaart men op termijn bij School Invest en de Vlaamse overheid veel werk uit, aangezien op die geconsolideerde lening slechts vier rentebetalingen en vier kapitaalsaflossingen per jaar nodig zijn.
Op de vraag van de heer Bertels over de beleggingspapieren van Vlaamse steden en gemeenten waarin de Vlaamse overheid heeft geïnvesteerd, antwoordt de minister dat in 2016 werd belegd in commercial papers van Zottegem, Ronse en Mechelen.
Op de vraag waarom Vlaanderen ondanks zijn gunstige rating minder gunstige voorwaarden kreeg voor zijn benchmarkuitgifte van 1,25 miljard euro van de federale overheid, antwoordt de minister dat de federale overheid zeer frequent schuldpapieren uitgeeft. Zij haalt jaarlijks ook bedragen op die veelvouden zijn van de bedragen die de Vlaamse overheid ophaalt. Het verschil inzake de voorwaarden moet waarschijnlijk daar worden gezocht.
Op de vraag van de heer Bertels waarom de Vlaamse overheid gebruikmaakt van Schuldscheinfinanciering naar Duits recht reageert de minister dat sommige Duitse investeerders enkel in deze vorm van schuldpapier geïnteresseerd zijn.
Na de vragen volgde er nog een debat over de aanrekening van de financiering van Brabo II. De heer Rzoska kon een aantal documenten hierover inkijken waaruit bleek dat Eurostat nog geen definitief fiat gaf om dit project buiten de begroting te houden terwijl de relevantie provisies in 2016 en 2017 wel al zijn geschrapt. Dat begrijpt hij niet. Hij hekelt ook dat het advies van Eurostat van 30 oktober 2015 nog steeds vertrouwelijk is.
Collega Diependaele nuanceert dat het hier gaat om een beperkte begrotingsimpact die dan nog over drie jaar is gespreid en dat er zeker geen evenwichtsprobleem is. De minister volgt in dezen het Instituut voor de Nationale Rekeningen.
Minister Tommelein blijft erbij dat de Vlaamse Regering een goed werkstuk heeft afgeleverd met weloverwogen technische en politieke keuzes. Het INR had Eurostat gevraagd het negatieve advies niet te publiceren en verder in overleg te gaan. Dit overleg mondde uit in een nieuwe handleiding voor ESR-behandeling van pps-projecten. Op 23 maart 2017 herbevestigde het INR het advies om het project niet in te dienen als overheidsactiva. Mochten er echter nog twijfels zijn over de gegrondheid van het oordeel van het INR, verwijst de minister naar het Eurostat-advies van 21 september 2016 over de verhoging van de bruggen over het Albertkanaal waarmee Eurostat akkoord ging. Mocht er evenwel, in het geval van Brabo II, toch nog een probleem zijn, is er nog altijd de buffer van 100 miljoen euro in de begroting 2017, besluit de minister.
De heer Rzoska repliceert hierop dat de adviezen van INR als het ware van een postbus zijn tussen de regering en Eurostat, en dus nu nog steeds onder voorbehoud moeten worden genomen. Een lijst van bezwaren over Brabo II is veel langer dan die over het Albertkanaal. Hij vindt het nogmaals storend dat de Vlaamse Regering zich in dit dossier blijft verstoppen achter de vertrouwelijkheid.
Collega Diependaele maakt gewag van het feit dat dit een technische discussie is tussen het INR en Eurostat, en dat deze geen afbreuk doet aan het begrotingswerk dat voorligt.
Hierna nam de commissie akte van de verslagen van de begrotingsbesprekingen in de andere commissies en werd overgegaan tot de stemmingen. Ik bespaar u alle stemmingen over de amendementen, waar sommige unaniem werden aangenomen, andere meerderheid tegen oppositie. Wat betreft de eindstemming over het ontwerp van decreet over de aanpassing van de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2017, was de stemming tien tegen twee. Wat betreft de eindstemming voor het ontwerp van decreet houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2017, was de stemming ook tien tegen twee.
Tot daar het verslag van de bespreking. (Applaus)
Mijnheer Bertels, bedankt namens zes of zeven mensen die naar u geluisterd hebben. Ik stel alleen maar vast dat bijna niemand luistert naar de verslaggever. Je kunt je afvragen wat het nut is van dit verslag dan.