Report plenary meeting
Actuele vraag over kinderen met beperkingen die geen onderwijs of ondersteuning krijgen
Report
De heer Van Malderen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, een tweetal weken geleden communiceerde de directeur van Katrinahome, een voorziening in Antwerpen, dat alleen al in Antwerpen een twintigtal jongeren hun dagen moeten doorbrengen zonder enige vorm van ondersteuning en zonder onderwijs. Vanmorgen kregen in Knack een aantal van die kinderen een naam, en kregen een aantal van die ouders een gezicht.
Wat hebben Leander, Max en anderen gemeen? Ze hebben een bijzonder complexe beperking. Die complexiteit maakt dat zij een permanente, zeer hoge zorgvraag hebben. Zij hebben ook gemeen dat zij vandaag inderdaad niet naar het onderwijs kunnen en dat zij vandaag vanuit Jongerenhulp en vanuit het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) geen ondersteuning krijgen. Zij hebben ook gemeen dat hun ouders vandaag 24 op 24 en 7 op 7 voor hen moeten instaan. Zij hebben ook gemeen dat zij allemaal een aanvraag lopen hebben voor een persoonlijk assistentiebudget, maar zonder resultaat.
Dat laatste snap ik niet. Gezien de complexiteit, gezien de hoge zorgvraag, gezien het permanente karakter van die zorgvraag, lijkt het mij dat dit bijna per definitie prioritair te behandelen dossiers zijn. Het gaat mij niet over de individuele casussen, het gaat mij over de groep as such. Ik begrijp dat niet.
Minister, ik zou daar van u graag duiding bij krijgen. Wat heeft het met vermaatschappelijking van de zorg te maken als we ouders bijna het recht op hun job ontzeggen door het feit dat ze 24 op 24, 7 op 7 op hun kinderen moeten passen? Zonder een dag vakantie. Wat heeft het met ‘Health in all Policies’ te maken als we blijkbaar in Vlaanderen toelaten dat er kinderen in ‘the gap’ tussen Onderwijs en Zorg verdwijnen? Minister, kunt u mij deze problematiek alstublieft duiden? Want ik begrijp het niet.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Collega’s, beeld u in dat u een ouder bent van een kind met een handicap. Dat kind heeft in die mate zorg nodig dat u die zelf niet meer kunt bieden. U gaat ermee naar de overheid en u vraagt ondersteuning. Dat is een stevige papiermolen, ik ga daar niet over uitweiden. Maar op het einde van die rit krijgt u de bevestiging dat u recht hebt op ondersteuning. Dat wordt becijferd en in codes omgezet, en er worden bedragen op gezet.
In iedere menselijke samenleving zou dan dat recht geopend worden en zou dat kind de ondersteuning krijgen. Niet zo in Vlaanderen. In Vlaanderen kom je dan in een wachtkamer, en daar moet je blijven. Op het moment dat u, het parlement, bij de regering geld vrijmaakt, wordt door een commissie beslist wie van die kinderen uit die wachtkamer weggeraakt. Dat is wat er nu gebeurt.
De minister heeft 8 miljoen euro vrijgemaakt. Dat is goed, dat bedrag is welkom. Maar met die 8 miljoen euro kan hij ongeveer een vijfde van de kinderen uit die wachtkamer halen. Die commissie is nu bezig met de selectie, wie van die kinderen wel en niet eruit mogen. Dus krijgen momenteel ouders brieven – want zo gaat dat, met brieven – dat hun situatie helaas niet prangend genoeg is en dat ze nog moeten blijven wachten. Het gaat dan om kinderen die bijvoorbeeld niet meer naar school gaan, kinderen die geen enkele vorm van zorg hebben. Als je dan vraagt waarom het niet kan, krijg je vaak te horen dat er ‘nog draagvlak’ is in dat gezin: ‘Het lukt nog. Er is nog een grootmoeder die kan komen, of een buurvrouw die helpt.’ Pas als mensen zich compleet te pletter lopen en radeloos zijn, pas dan komen ze hoog genoeg in de prioriteit om uit die wachtkamer te komen.
Minister, mijn vraag is heel duidelijk. Wat zult u doen om ervoor te zorgen dat al die kinderen uit die wachtkamer komen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, het is verre van mij om op dit ogenblik te zeggen dat we alle zorgvragen van personen met een beperking kunnen oplossen. De bescheidenheid gebiedt om dat telkens opnieuw te zeggen, ook al zetten we dit jaar 117,5 miljoen euro extra in en zetten we enorm in op een aantal transitiebewegingen. Ik ben er mij van bewust dat we er helaas niet in slagen om alle vragen te beantwoorden. Maar we doen wel ernstige inspanningen, niet alleen vanuit Welzijn maar ook vanuit Onderwijs.
Voor de eerste keer in de geschiedenis zijn de administraties van Onderwijs en van Welzijn op dit moment in onderhandeling om te kijken hoe we geïntegreerde zorgplannen kunnen maken voor jongeren met ernstige en meervoudige beperkingen en te kijken hoe we ze dan toch een stuk ondersteuning kunnen aanbieden en aansluiting op het onderwijs. Onze administraties zijn op basis van een plan dat we vanuit de twee beleidsdomeinen hebben goedgekeurd, aan het kijken om dit soort van concepten te ontwikkelen. Ze zijn in overleg met de sectoren, en ze zullen het waarschijnlijk ook moeten omzetten in regelgeving, want we moeten een systeem en een structurele aanpak organiseren voor dergelijke vragen.
De vraag is niet of die kinderen vrijgesteld kunnen worden van de leerplicht; de vraag is hoe we ondersteuning en onderwijsmogelijkheden zo kunnen organiseren in functie van capaciteiten en noden zodat die kinderen toch dat perspectief hebben. Die acties vanuit Onderwijs en Welzijn lopen, en zullen in de volgende periode moeten worden omgezet in een aantal reglementaire basissen.
Vanuit Welzijn gesproken: u weet dat als de persoonsvolgende financiering voor de minderjarigen in werking treedt, de mogelijkheden om budgettair in te zetten voor de personen en de gezinnen, kunnen verbreden. U weet ook dat we ondertussen de regelgeving hebben gewijzigd, trouwens op vraag van het parlement, waardoor persoonsconvenanten die aan jongeren zijn toegewezen, kunnen worden omgezet in persoonlijkeassistentiebudgetten (PAB’s). U weet ook dat we dit jaar het uitbreidingsbeleid voor de minderjarigen 100 procent inzetten in bijkomende assistentiebudgetten. Dat gaat over 7,8 miljoen euro. Dat zijn er 200. Als u dat vergelijkt met de vorige jaren, namelijk 29 in 2015 en 14 in 2016, mag u dus gerust spreken van een enorme toename.
Ik wijs er nog op dat een kind met een ondersteuningsvraag niet alleen richting PAB kan evolueren, maar dat er binnen de integrale jeugdhulp ook kan worden gekeken naar andere vormen van ondersteuning. Uiteraard weet u ook dat we een extra inspanning doen om meerderjarigen die nog worden gesteund via het aanbod minderjarigen in de sector personen met een handicap, versneld te laten uitstromen om ook daar nieuwe capaciteit voor ondersteuning mee te realiseren.
Dat zijn allemaal bewegingen, op de korte termijn vertaald in extra budgettaire inspanningen, op middellange termijn in de richting van meer integratie van onderwijs en welzijn, en wat de welzijnssector betreft ook gericht op het veel meer flexibel inzetten van de middelen die beschikbaar zijn voor de ondersteuning van onze jongeren.
Minister, dank u wel voor het antwoord. Ik heb een paar opmerkingen. Het spijt me zeer. U hebt inderdaad dit jaar, in tegenstelling tot vorig jaar, een budget om voor minderjarigen assistentie aan te bieden. Vorig jaar was er geen budget, dit jaar hebt u daar 7,8 miljoen euro voor en zult u een tweehonderdtal persoonlijke assistenten kunnen financieren. Dat betekent wel dat 85 procent van wie vandaag op de wachtlijst staat, per definitie in de kou blijft staan.
Minister, u verwijst naar het ander aanbod binnen jeugdzorg. Dat vind ik in deze context bijzonder pijnlijk. Ik raad u aan om het artikel in Knack eens te lezen, want voor de mensen die daarin verschijnen, is PAB geen ideologische keuze maar een bittere noodzaak omdat er voor de problematiek van hun kinderen met die complexe zorgvraag eenvoudigweg geen redelijk aanbod bestaat. Getuige het nogal pijnlijke aanbod van Jongerenwelzijn om een kind met het Smith-Magenissyndroom dagelijks in een taxi te duwen en daar twee uur per dag mee over en weer te rijden aan 160 euro. Nog los van het budget, maar dat is niet de manier waarop we in Vlaanderen, hoop ik, in de toekomst met gehandicapte kinderen gaan omspringen. Uw antwoord is in dezen bijzonder pijnlijk.
Ondertussen zitten we wel met de situatie dat we de zorgtaak ten volle afwentelen op de betrokken ouders. Ik heb nog een bijkomende vraag: bent u bereid om wanneer de toekenning van assistentiebudgetten is afgerond, prioritair naar deze doelgroep te kijken, namelijk zij die vandaag tussen wal en schip van onderwijs en zorg vallen, om te kijken of we daar alsnog remediërend kunnen optreden? Op welke manier?
Minister, u begint uw antwoord met te zeggen dat u bescheiden wilt zijn. Bescheidenheid is een mooie eigenschap. Maar wanneer het gaat over het bieden van hulp aan kinderen met een handicap, vraag ik u om niet bescheiden te zijn, maar keihard op de tafel van de regering te kloppen.
En trek de parallel met bijvoorbeeld mensen met kanker. Als mensen naar een ziekenhuis trekken met de diagnose kanker, dan worden zij geholpen. En dat wordt betaald door de staat, ongeacht hoeveel het er zijn. Pas diezelfde logica toe op kinderen met een handicap. Als een kind een erkenning krijgt, door de mallemolen geraakt van de procedures, erkend wordt met een handicap, erkend wordt voor een zorgvraag en een PAB toegewezen krijgt, ken dat dan automatisch toe.
Collega’s, trek die budgetten open. Dat is financieel haalbaar, als jullie daarvoor de goede wil aan de dag leggen.
Nog één woordje over dat ander aanbod. Op dat ander aanbod staan er nog 4000 kinderen in de wachtkamer. Ik vraag u naar uw vaderhart te luisteren. Als u een PAB wilt om in het dagelijkse leven steun te krijgen en u krijgt als antwoord: ‘Er is plaats in een internaat op 200 kilometer hiervandaan’, dan voelt u toch ook dat dat geen echt antwoord is op de vraag van die mensen. Want die mensen willen wél zelf voor hun kind zorgen.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Ik wil graag aansluiten bij de woorden van de minister. Er wordt zomaar gezegd dat deze regering niets doet. Dat is toch wel heel pijnlijk om te horen.
Dat tekort is er altijd al geweest, beste collega’s. En het is deze regering die er nu net wél iets aan doet, die het uitbreidingsbeleid dit jaar op tafel legt voor de minderjarigen, van 7,8 miljoen euro. Ook de volgende jaren zal er nog uitbreidingsbeleid worden ingezet voor deze minderjarigen. Er worden dus wel degelijk stappen vooruit gezet.
We hebben deze vraag eigenlijk al helemaal besproken in de commissievergadering van twee weken geleden. De belangrijkste vraag die daarin naar voren kwam en die ik hier graag wil herhalen, minister, is: hebt u zicht op het aantal kinderen die niet naar school gaan en die in dit laatje zitten? In bijvoorbeeld de artikels van Knack staan er geen exacte cijfers. Er wordt daarin gezegd: ‘Als we afgaan op het aantal mails, gaat het over een honderdtal kinderen.’ Minister, over hoeveel kinderen gaat het?
Collega’s, ik zal kijken of we naar aanleiding van het jaarverslag of een ander moment waarop we registraties formaliseren, kunnen bekijken wat we echt zichtbaar kunnen maken. Want er zijn natuurlijk kinderen die ingeschreven staan in het onderwijs, maar die misschien thuis zijn. Andere kinderen zijn vrijgesteld van leerplicht. Het is niet zo gemakkelijk om daarover exacte cijfers te krijgen.
Ik ga in op de vragen van de oorspronkelijke vraagstellers. Wat voor mij persoonlijk prioritair is, gegeven de situatie waarin we ons bevinden, is de afstemming tussen Onderwijs en Welzijn. Het is heel duidelijk: we moeten bekijken hoe we het M-decreet, de inspanningen die binnen onderwijs gebeuren, de persoonsvolgende financiering van minderjarigen die bij ons in de voorbereidende fase is, kunnen integreren.
Het feit dat er bij de administraties inderdaad in een gezamenlijke aanpak wordt bekeken hoe je een soort geïntegreerd onderwijszorgplan kunt maken, zou toch echt een nieuwe doorbraak kunnen zijn in een geïntegreerde aanpak. Beleidsmatig zijn die keuzes en die opdrachten gemaakt en gegeven. Ik hoop en verwacht dat we op dat vlak opnieuw een belangrijke stap kunnen zetten, in het belang van die kinderen en hun ouders.
Minister, de inspanningen die u doet, zijn voor deze kinderen vandaag eigenlijk al niet meer aan de orde, want zij hebben al een brief gekregen van het VAPH: ‘Sorry, geen budget, geen persoonlijkeassistentiebudget.’
Ik herhaal mijn oproep om, als die ronde is afgerond, daar opnieuw naar te kijken en daar principieel op in te zetten. Ik weet dat dit een technische materie is. Maar soms moet je principes glashelder naar voren durven schuiven en vervolgens de techniciteit en budgetten daaraan aanpassen. En zo’n helder principe zou kunnen zijn dat we in een beschaafd land, in een voortvarende regio als Vlaanderen, niet toelaten dat er kinderen zijn die geen onderwijs krijgen en die geen zorg krijgen.
Ik denk dat dat een kwestie van beschaving is, minister. Ik hoop dat dat het uitgangspunt wordt van elk verder overleg dat we hierover voeren. (Applaus bij sp.a en Groen)
Minister, u vertelt hoe u onderwijs en zorg wilt samenbrengen en terecht, maar u hebt er al een prachtig instrument voor. Het assistentiebudget kan jongeren en kinderen zowel thuis als op school helpen, en dat is een schitterend instrument. U hebt er internationale prijzen mee gewonnen omdat we hier zo'n sterk instrument hebben.
Ik hoor collega's dan zeggen: ‘Er gebeurt al veel en we maken geld vrij.’ Ja, er wordt 8 miljoen euro vrijgemaakt en daar kunnen tweehonderd kinderen mee worden geholpen, maar in de wachtkamer zitten achthonderd kinderen die een toezegging hebben gekregen om een assistentiebudget te krijgen. Ik zal hier blijven ijveren voor een automatische toekenning van die rechten, al moet ik elke twee weken terugkomen, zodat ze niet langer langs commissies moeten om uit te maken of hun vraag wel dringend en ernstig genoeg is. Die kinderen hebben recht op een zorgnood, dat is een internationaal recht. Wij moeten dat waarmaken. Bij de begrotingsbesprekingen zal ik u opnieuw aanspreken op dit engagement. (Applaus bij Groen en sp.a)
De actuele vragen zijn afgehandeld.