Report meeting Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Report
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, collega’s, in dit federale land met zijn vele enigma’s heeft niet alleen de federatie een aantal diplomaten en vertegenwoordigers in het buitenland, maar ook de gefedereerde entiteiten hebben ook hun vertegenwoordigers in het buitenland en bij een aantal internationale organisaties. Om die efficiënt te laten samenwerken, zijn er in het verleden een aantal samenwerkingsakkoorden afgesloten. Die akkoorden hebben niet het tempo van de opeenvolgende staatshervormingen bijgehouden en zijn midden jaren 90 blijven hangen.
Het gaat specifiek over vier samenwerkingsakkoorden: de vertegenwoordiging van het Koninkrijk België in de Ministerraad van de Europese Unie, het samenwerkingsakkoord betreffende de gewestelijke economische en handelsattachés en de modaliteiten op vlak van de handelspromotie, het samenwerkingsakkoord betreffende het statuut van de vertegenwoordigers van de gemeenschappen en de gewesten in de diplomatieke en consulaire posten en het kaderakkoord tot samenwerking over de vertegenwoordiging van het Koninkrijk België bij de internationale organisaties.
Om het debat over de aanpassing van die samenwerkingsakkoorden een beetje structuur te geven en een beetje vaart te steken in de discussie die al eindeloos lang aansleept, werden er in 2013 drie werkgroepen opgericht die intussen toch geregeld bij elkaar komen. Zowel in de beleidsnota van de minister-president als in het federaal regeerakkoord vinden we passages die op dat vlak tot hoop moeten stemmen.
Ik lees even voor uit de beleidsnota Buitenlands Beleid: “Verschillende samenwerkingsakkoorden tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten moeten worden aangepast aan de institutionele realiteit in Europees en Belgisch verband. We willen ook een aanpassing van het samenwerkingsakkoord inzake de vertegenwoordiging in de EU. De categorieën van de Europese ministerraden moeten worden aangepast aan de institutionele realiteit. Er zijn gelijkaardige afspraken nodig voor de informele raden, werkgroepen en andere vergaderingen. De Algemene Afgevaardigde van de Vlaamse Regering (AAVR) bij de EU moet structureel deel kunnen uitmaken van de Belgische delegatie voor de Europese Raad en de Raad van Ministers.”
In het federaal regeerakkoord – in dezen minstens even belangrijk omdat in het verleden de druk iets minder groot was om tot een snelle aanpassing te komen – staat: “We hechten veel belang aan de herziening van de samenwerkingsakkoorden met de deelstaatregeringen in verband met de vertegenwoordiging in diplomatieke en consulaire posten van ons land en met het overleg en de vertegenwoordiging in het kader van de Europese Unie en de relevante internationale organisaties. De herziening is prioritair en moet dringend worden aangepast aan de institutionele hervormingen in Europees en Belgisch verband.”
Ik neem aan dat zelfs in België woorden als ‘prioritair’ en ‘dringend’ nog enige relevantie hebben. Minister-president, dat zal dan ook uit uw antwoord blijken.
Minister-president, wat is de stand van zaken? Het is redelijk technisch. Wat betreft de Europese Unie, is er de discussie over de rotatie tussen de deelstaten. Ik heb begrepen dat daar een redelijk akkoord over was. Idem over de assessorrol, over het opstellen van interne afspraken voor afstemming op de permanente vertegenwoordiging. Maar er zijn nog een aantal discussiepunten waaronder, toch heel belangrijk, de indeling in de zes categorieën. U zult mij tegenspreken als het niet waar is, maar er zou weinig vooruitgang zijn geboekt.
Voor de tweede werkgroep ‘gewestelijke economische en handelsattachés’ en ‘het statuut van de vertegenwoordigers van gemeenschappen en gewesten’ was er de discussie over de verbale nota’s, maar ik dacht dat die discussie eigenlijk was afgesloten. Er was ook discussie over de rangorde van de deelstaatvertegenwoordigers op de diplomatieke ranglijsten. Er was ook discussie over de huurprijs die men betaalt aan ambassadegebouwen wanneer er instellingen van gewesten gehuisvest zijn. Er was discussie over ICT-infrastructuur, veiligheidsmachtigingen enzovoort. De discussie in de werkgroep ‘de vertegenwoordiging van het koninkrijk bij internationale organisaties’ ging eigenlijk over de lijst van organisaties waar het akkoord betrekking op had. De vraag van Vlaanderen was om op die lijst ook de VN-Mensenrechtenraad, het Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights (OHCHR), de Nuclear Suppliers Group en het Zangger Committee te vermelden, wat tot op heden op het veto stuitte van het federale niveau.
Het is redelijk technisch, maar deze discussie is hier al herhaaldelijk ter sprake gekomen. Net zoals mevrouw Soens wapens telkens opnieuw op de agenda zet, zal ik deze samenwerkingsakkoorden telkens opnieuw op de agenda zetten in de hoop een kleine bijdrage te kunnen leveren om dit dossier een beetje vooruit te laten gaan.
Minister-president, ik zal met aandacht naar uw antwoord luisteren. Op 25 februari kwam het Overlegcomité samen. Punt 4 had betrekking op ‘de staat van vooruitgang van de samenwerkingsakkoorden in de verschillende regeringen en parlementen’ en punt 5 op ‘leidraad samenwerkingsakkoorden’. Ik vermoed dat het ging over de samenwerkingsakkoorden waar ik het daarnet over had. Minister-president, wat is er op 25 februari besproken en beslist?
De heer Kennes heeft het woord.
Het klopt dat de heer Van Overmeire vroeger minister-president Peeters met zijn vragen achtervolgde en dat hij dat nu ook consequent doet met minister-president Bourgeois.
We kijken uit naar de stand van zaken van de werkgroep van de Interministeriële Conferentie voor Buitenlands Beleid (ICBB). De Vlaamse Regering heeft, naast het regeerakkoord, ter voorbereiding van de vergadering een officieel standpunt ingenomen over de procedure, de timing. Is dat nog verfijnd met het oog op besprekingen en onderhandelingen?
In het verleden werd er wel eens op gewezen dat ook de andere deelstaten vragende partij kunnen zijn voor deze wijzigingen. Er is toen altijd gezegd dat ze er minder op gebrand waren, maar toch geïnteresseerd om de bevoegdheden die ze hebben, internationaal te kunnen vertalen, onder andere in de vertegenwoordiging bij de Europese Unie. Mogelijk is dat vandaag iets complexer, als we nagaan hoe de andere deelstaatregeringen zijn samengesteld en wie de federale minister is. Is er hierover overleg met de andere deelstaten omdat het een gezamenlijke vraag moet zijn, ook van de andere gewesten en gemeenschappen, om de internationale rol volwaardig te kunnen spelen?
De heer De Croo heeft het woord.
Een taart die men op het federale niveau in stukken snijdt en stuksgewijs overzet naar de gemeenschappen of gewesten, is niet altijd opnieuw dezelfde taart als men ze opnieuw bij elkaar brengt. Het zou goed zijn dat men hiervoor via onderhandelingen een haalbare oplossing vindt. De hinderpaal is natuurlijk dat het eigen bevoegdheden zijn en dat er geen hiërarchie van bevoegdheden is. Men moet tot een oplossing komen. Ik heb de indruk dat het beter is een aantal duidelijkheden te hebben met principes en een praktische werking, dan koste wat het kost te proberen bij de onderhandelingen het onderste uit de kan te halen.
Minister-president, u moet zich niet opjagen: voor de samenstelling van een delegatie van Canada naar Les Journées de la Francophonie wordt er ook een wet en een decreet goedgekeurd. We zijn dus niet innovatief in deze aangelegenheden.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik ben geen specialist in het bakken van taarten. Ik eet graag taarten, maar ik weet niet wat er gebeurt nadat je die helemaal in stukken hebt gesneden. Ik weet wel dat het een punt is dat al lang aansleept.
Mijnheer Van Overmeire, op 13 januari heb ik al het genoegen gehad om te antwoorden op een vraag om uitleg van u daarover. Als ik de regelmaat en frequentie zie, mag ik mij wellicht halverwege mei aan een nieuwe vraag om uitleg verwachten.
Ik heb hierover ook een schriftelijke vraag gekregen van de heer Hendrickx. Ik verwijs daarnaar.
Collega’s, er is wel een nieuw element. Op het Overlegcomité van 25 februari hebben we een overeenkomst bereikt over de samenstelling van de verschillende interministeriële conferenties, ook de ICBB. Die ICBB kan dus uit de startblokken schieten.
Ter voorbereiding daarvan – en dat is meteen een antwoord op een tussenvraag – hebben we overleg gepleegd met de andere deelstaten. We zijn ook van plan om dat verder te doen, omdat we gemeenschappelijke belangen hebben, zowel als het gaat over het deelnemen aan de Europese ministerraden als over het statuut van onze diplomatieke vertegenwoordigers en de andere elementen die u hebt aangehaald, mijnheer Van Overmeire, zoals de verbale nota.
Momenteel heb ik op Vlaams niveau – we hebben geregeld contact met de andere gewesten – een nota voorbereid. Ik hoop voor het paasreces naar de Vlaamse Regering te kunnen gaan met de uitgangspunten en doelstellingen die betrekking zullen hebben op de onderhandelingen die we voeren met het federale niveau. Het is ook goed dat we weten dat er daarover gelijkgestemdheid is bij de andere deelstaten. Ik zal er op de eerstvolgende ICBB, als de Vlaamse Regering een standpunt heeft ingenomen, de punten agenderen. Er zijn drie samenwerkingsakkoorden buitenlands beleid: multilateraal, Europees en het statuut van onze vertegenwoordigers. Ik zal daar dan hopelijk een volledig uitgewerkt Vlaams voorstel ter discussie kunnen voorleggen.
Mijnheer Kennes, het punt is de voorbije vijf jaren inderdaad zeer veel aan bod gekomen. Ook in de periode daarvoor is het veel aan bod gekomen. Ik was toen minister van Buitenlandse Zaken en heb het genoegen gehad daar herhaaldelijk over te discussiëren – dat is een understatement – in de ICBB. We zijn nooit tot een akkoord gekomen, tot op een punt dat de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Karel De Gucht, bereid was om te komen tot een asymmetrisch akkoord. Als je voelt dat je er niet uit geraakt, moet je toch tot oplossingen komen. Ik denk dat we nu een betere uitgangspositie hebben en dat er meer gelijkgestemdheid is vanwege de diverse deelstaten. Het zou natuurlijk veel beter zijn dat we daar met gezamenlijke standpunten kunnen komen.
Wat mij ook positief stemt, is dat er in het federaal regeerakkoord staat dat er een opwaardering moet komen voor onze diplomatieke vertegenwoordigers die nu, als ik het oneerbiedig uitdruk, in rang ergens net voor de chauffeur van de ambassadeur komen.
Er zijn toch heel belangrijke aangelegenheden die moeten worden onderhandeld, zoals de Scheldeverdragen en het IJzeren Rijn-verdrag. U weet dat we mikken op de status van ministerraad. Ik hoop dat we die kunnen binnenhalen. Ik denk dat dat ook conform is aan de belangrijkheid van de bevoegdheden die wij in het buitenland vertegenwoordigen.
Het is natuurlijk even belangrijk binnen de EU de aanpassingen aan de laatste staatshervorming door te voeren. Dat is nooit gebeurd. Het is belangrijk dat die aanpassingen gebeuren om conform te zijn met alle bevoegdheidsregelingen tot en met de zesde staatshervorming.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw antwoord. We zullen de komende maanden allicht nog de gelegenheid krijgen u om een actuelere stand van zaken te vragen. Algemeen genomen, wil ik mijn hoop uitspreken. Ik heb dit in het verleden een paar keer met de processie van Echternach vergeleken. (Opmerkingen van de heer Herman De Croo)
Die processie gaat langzaam vooruit. Iets is me in dit verband echter minder zichtbaar. Binnen de vorige ICBB beschikten we over drie werkgroepen. Volgens de vorige minister-president werd daar met kleine stapjes een beperkte vooruitgang geboekt. Ik hoop dat we ten gevolge van de nieuwe samenstelling niet al dat werk helemaal opnieuw zullen moeten doen en helemaal van nul zullen moeten beginnen. Die kleine stapjes zijn in het verleden na heel lange onderhandelingen verworven. Ik hoop dat we uiteindelijk niet opnieuw moeten beginnen.
Mijnheer De Croo, wat de duidelijkheid betreft, wil ik wijzen op wat voor mij een van de enigma’s in de Belgische politiek is. De voorstanders van de Belgische federatie, de partizanen van de federatie die geloven dat de federatie een diamant met veel facetten en dergelijke is, zorgen er niet voor dat die federatie op een behoorlijke wijze kan functioneren. Ze zorgen er niet voor dat de gemaakte afspraken met betrekking tot het binnenland en het buitenland op een goede, praktische, menselijke, hoffelijke en correcte wijze worden uitgevoerd. Jaar na jaar worden achterhoedegevechten geleverd waar uiteindelijk niemand baat bij heeft en dan nog allerminst de inwoners van dit land. Zij hopen immers dat ze uiteindelijk door federale of gewestelijke vertegenwoordigers zullen worden geholpen. (Opmerkingen)
Mevrouw Turan, dat hoop ik. Uw partij heeft gedurende jaren in de Federale Regering gezeten. Er is toen ook geen progressie geboekt. Nu staat dit punt voor het eerst uitdrukkelijk in het federaal regeerakkoord. Ik hoop dat met de heropstart misschien progressie kan worden geboekt. Het zal in elk geval niet aan mij liggen dat dit punt hier niet telkens opnieuw op de agenda komt. Ik zal om een stand van zaken blijven vragen. (Opmerkingen)
Voorzitter, met uw permissie zou ik graag met een gedacht afsluiten. Gedichtendag is al enige tijd voorbij, maar ik heb toch een toepasselijk gedicht van Guido Gezelle gevonden. Het is getiteld 'Traagzaam trekt de witte wagen':
“Traagzaam trekt de witte wagen
door de stille strate toen,
en 't is wenen, en 't is klagen
dat ze bin' de wijte doen!
Stap voor stap, zo gaan de peerden,
traagzaam, treurig, stille en stom”
Het gaat zo nog een eind verder, maar dat zal ik niet voordragen. Waar de paarden eindigen, staat op het einde van het verhaal, maar dat zal ik hier niet verklappen. (Opmerkingen van minister-president Geert Bourgeois)
Vanaf nu moet iedereen elke commissievergadering een gedicht voordragen. Het is een mooie traditie.
Mijnheer Kennes, wat is uw gedicht? (Opmerkingen van minister-president Geert Bourgeois. Gelach)
Voorzitter, uw vraag overvalt me wat. Ik pas.
Ik had gezegd dat “Carthago delenda est”, een citaat van Cato de Oude. Ik zal nog veel kansen hebben om dit te herhalen. (Opmerkingen van de voorzitter en van minister-president Geert Bourgeois)
Het is eigenlijk “ceterum censeo Carthaginem esse delendam”. (Opmerkingen van de heer Herman De Croo)
Ik heb het college achter me gelaten en ik spreek Latijn zoals het hoort. (Opmerkingen van mevrouw Güler Turan)
Mevrouw Turan, u hebt het woord, maar u moet eerst uw gedichtje voordragen.
Voorzitter, ik moet u teleurstellen. Ik ben maar een gewone Vlaamse meid uit Antwerpen. Ik ben niet lyrisch of Latijns aangelegd. Het zal gewoon in het Nederlands moeten. (Opmerkingen)
Mijnheer Van Overmeire, ik wil u gewoon zeggen dat het podium aan jullie is. Tijdens de vorige legislatuur hebt u dergelijke vragen waarschijnlijk namens een oppositiepartij gesteld. Nu stelt u de vraag als lid van de meerderheid.
In het Federaal Parlement hebt u het, samen met enkele partijen die het allemaal maar ondergaan, ook voor het zeggen. We zullen zien wat het resultaat zal zijn. We zullen dit opvolgen.
Wenst nog iemand een gedichtje voor te dragen? (Opmerkingen)
De vraag om uitleg is afgehandeld.