Report meeting Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Report
Mevrouw Soens heeft het woord.
In 2006, na de aanslag in Antwerpen, werd de Wapenwet aangepast en verstrengd. Een paar jaar later in 2011, na de aanslag in Luik, gebeurde dat opnieuw. Een achterpoortje werd gesloten. Begin dit jaar werd bij de aanslagen in Parijs opnieuw illegaal wapentuig afkomstig uit ons land gebruikt.
Het valt niet te ontkennen dat de verstrengde Wapenwet een positieve impact heeft gehad, maar er blijven toch bezorgdheden over. Niemand weet hoeveel wapens er precies in omloop zijn in ons land. Men spreekt van anderhalf tot twee miljoen wapens, zowel legaal als illegaal. Maar eigenlijk weet men het niet zo goed. Investeringen in het centrale wapenregister blijven nodig, want we zien vandaag dat het niet altijd betrouwbaar is. Wapens worden soms niet, te laat of foutief geregistreerd. Bovendien is er geen meldingsplicht voor vrij verkrijgbare wapens. Niemand kan die controleren of traceren. Het is niet omdat ze vrij verkrijgbaar zijn, dat er geen problemen mee kunnen opduiken. Onklaar gemaakte wapens zijn bijvoorbeeld vrij verkrijgbaar, maar de onderdelen kunnen in een illegaal vervaardigd wapen opnieuw worden geactiveerd. Daarnaast is er de bezorgdheid over de strijd tegen illegale wapens. De verstrengde Wapenwet zorgde voor een toename van het bezit van en de handel in illegale vuurwapens.
De aangehaalde punten zijn in de eerste plaats federale materie, maar Vlaanderen is bevoegd voor het vergunnen van de export, import en doorvoer van wapens. Wanneer iemand in Vlaanderen een wapen wil importeren, moet die persoon een vergunning aanvragen bij de Vlaamse dienst Controle Strategische Goederen (dCSG). In de periode 2006-2011 werd op die manier voor zo’n 11,6 miljoen euro aan vergunningen uitgereikt.
De federale en gewestelijke regelgevingen interfereren op verscheidene punten met elkaar. Zo reikt Vlaanderen enkel importvergunningen uit aan personen die gerechtigd zijn om die wapens te bezitten op basis van de Wapenwet van 2006. De aanvrager moet over een vergunning van de FOD Justitie beschikken. Die vergunningen zijn beperkt tot een aantal groepen zoals jagers, sportschutters of mensen met een risicovol beroep. Zeker in tijden waarin de terreurdreiging op niveau drie staat en we te kampen hebben met terrorisme en extremisme, moet er een effectieve controle zijn op het aantal wapens in omloop en op wie die wapens in zijn bezit heeft.
Minister-president, op welke manier werkt de Vlaamse overheid voor deze problematiek samen met de federale overheidsdiensten? Is er sprake van een systematische uitwisseling van gegevens tussen de verschillende overheden en bevoegde diensten?
De heer De Croo heeft het woord.
Voorzitter, als het niet zo’n ernstig onderwerp was, zou ik zeggen dat het een situatie is waarin een kat haar jongen niet terugvindt. Maar het is een ernstig onderwerp. Ik weet nog zeer goed dat we die wet hebben goedgekeurd in een beetje dramatische omstandigheden. Voorzitter en minister-president, u was toen allebei lid van de Kamer. Er was in de namiddag in het openbaar een moord gepleegd in Antwerpen. Ik heb als burgemeester de ophaling en de aanbreng van de wapens bij de lokale politiezones gedeeltelijk kunnen bijwonen.
Al mijn respect voor de inspanningen die toen zijn gebeurd, maar het kon niet ernstig verlopen. Ik heb prachtige wapens vernietigd zien worden. Ik ben vergeten welke minister aanwezig was in een fabriek in Gent, waar die wapens in een soort oven werden gesmolten. Mevrouw Soens heeft gelijk dat er naar schatting nog anderhalf miljoen wapens in ons land circuleren. We staan voor een moeilijk probleem.
Er is ook een bevoegdheidsprobleem. Ik weet niet goed wie in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de wapenvergunningen moet afleveren. Minister-president, kunt u die zaak uitklaren?
Men moet zich geen illusies maken. Wie een kalasjnikov wil gebruiken, zal daarvoor geen vergunning of aankoopcertificaat vragen, voor zover dat zou zijn toegelaten als oorlogswapen. We zitten in een eigenaardige situatie. Men zegt mij dat er een zwarte markt is voor de wapenhandel in de grootsteden en op andere plaatsen. Dit zit heel dicht bij politionele en inlichtende bevoegdheden, een opvolgingsbevoegdheid die veel te maken heeft met gerechtelijke enquêtes en andere.
Ik dacht eerst dat de vraag te maken had met wat we produceren aan wapens voor het buitenland, maar het gaat over het binnenland. Vorige keer heb ik bij een gelijkaardig onderwerp de suggestie gedaan, minister-president, dat dit een onderwerp zou kunnen zijn dat de Senaat kan bespreken. Er zijn regelgevingen uit de verschillende gewesten en van de federale overheid die elkaar doorkruisen. Er zou toch een forum moeten zijn waar men deze zaken collectief op tafel kan leggen, en waar men de beste zekerheid tot stand zou kunnen brengen in de reglementering, inventarisatie en opvolging.
Ik geef een anekdote, ik ben geen jager, maar ik had een karabijn kaliber 22 van mijn vader. Ik was braaf dat karabijn gaan aangeven bij de politie. Zij konden het niet terugnemen, want er stond geen nummer in. Dan moet je naar Luik gaan om er bij de wapenbank een nummer te laten inzetten, en dan kun je het wapen inleveren. Dat was Kafka met een hoofdletter.
De heer Hendrickx heeft het woord.
Ik was een beetje verbaasd over de vraag van mevrouw Soens. De situatie is misschien complex, desalniettemin zijn er duidelijke afspraken gemaakt sinds de regionalisering in 2003. In 2014 nog voor de verkiezingen hebben wij in Vlaanderen onze bevoegdheden zelfs gedelegeerd aan de leidend ambtenaar van het Departement internationaal Vlaanderen (DiV). Er zijn samenwerkingsakkoorden en er zijn afspraken gemaakt in het Wapenhandelsbesluit van 2012. Ik weet niet goed waarop mevrouw Soens alludeert, maar goed, ik wacht even uw antwoord af, minister-president.
De heer Kennes heeft het woord.
Mevrouw Soens heeft terecht verwezen naar de interferentie als het gaat over wapenhandel. Er is ook de problematiek van de stocks van leger en politie, wat ze doen met het uit dienst genomen wapentuig. Mogelijk wordt dat ook geëxporteerd. Af en toe vinden er verkopen plaats, denk ik, en worden wapens die bij ons worden afgevoerd, dus in het buitenland verhandeld. Is er voor de afvoer van wapens van de veiligheidsdiensten afstemming tussen de bevoegde federale diensten en de gewesten?
Mevrouw de Bethune heeft het woord.
Minister-president, kunt u zeggen via welk vehikel het overleg gebeurt tussen de federale overheid en Vlaanderen, en tussen de federale overheid en alle deelstaten? Is er ook overleg tussen de deelstaten onderling? Zijn er een interministeriële conferentie of andere procedures die het afstemmen van het beleid daarvoor mogelijk maken?
Collega’s, wat de samenwerking met de federale overheid betreft, is het zo dat het DiV samenwerkt met de Proefbank voor Vuurwapens. Dat past binnen de vergunningsprocedure. De proefbank gaat na of het specifieke wapen of onderdeel dat een vergunningsaanvrager wenst in te voeren of over te brengen, past binnen de titel of hoedanigheid die de vergunningsaanvrager voorlegt als machtiging om dat wapen of onderdeel te verwerven: een bezitsvergunning, een erkenning als wapenhandelaar, een erkenning als wapenverzamelaar, jachtverlof, een sportschutterslicentie.
De proefbank gebruikt de vergunningsaanvragen ook om haar eigen controleverplichtingen te kunnen uitvoeren. Ze contacteert alle vergunningsaanvragers met het oog op de vermelde verplichting van inschrijving in het centrale wapenregister en de toekenning van een uniek identificatienummer.
Voor vragen over bepaalde vergunningsaanvragers, verwervingstitels of de correcte interpretatie van de Wapenwet van 8 juni 2006 heeft het departement een open lijn met de provinciale wapendiensten, de federale wapendienst en met de centrale dienst wapens van de federale gerechtelijke politie. Die openheid geldt ook in de omgekeerde richting voor vragen over de in-, uit- of doorvoer van wapens. In die zin wijdt de dCSG van het departement ook veel aandacht aan de verspreiding en het doorsturen van informatie naar politiediensten en parketten, onder meer in de vorm van opleidingen.
Meer algemeen vormt het probleem van vuurwapens het voorwerp van verschillende formele en informele overlegmechanismen. Tot 2013 was er het Interdepartementaal Coördinatiecomité ter bestrijding van illegale wapentransfers (ICIW), dat weinig succesvol was, maar na de regionalisering wel nuttig gebruikt werd als forum voor interfederale coördinatie over internationale fora en initiatieven met betrekking tot vuurwapens.
Met het oog op een meer effectieve werking op binnenlands vlak, mijnheer De Croo, werd op federaal niveau beslist dat er een nieuw interdepartementaal coördinatiecomité zou komen onder de bevoegdheid van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, dat zich zou focussen op alle aspecten van illegale wapenhandel. Maar de oprichting van dat interdepartementaal coördinatiecomité laat naar mijn smaak te lang op zich wachten. De drie gewesten zijn vragende partij voor een snelle oprichting van dat comité.
In afwachting daarvan wordt een en ander gesproken in meer generieke coördinatiewerkgroepen. Ik ben de stuwende kracht om zo snel mogelijk tot die oprichting te komen. De gesprekken zijn bezig. Er moet werk van worden gemaakt.
Het DiV is zelf ook de motor achter twee informele overlegmechanismen. Er is een halfjaarlijks overleg tussen de federale wapendiensten, de provinciale wapendiensten, de federale en de lokale politie, en de Proefbank voor Vuurwapens. Er is ook een algemeen intergewestelijk overleg, waarbij waar nodig ook federale diensten als de Administratie der Douane en Accijnzen of de FOD Buitenlandse Zaken worden betrokken. De belangrijkste vorm van samenwerking is de uitwisseling van informatie.
Het Wapenhandelbesluit, collega’s, van 20 juli 2012 bevat in artikel 6 uitdrukkelijk de mogelijkheid voor de dCSG van het DiV om aan de andere relevante overheidsinstanties informatie ter beschikking te stellen over zijn activiteiten en over de personen waarop deze betrekking hebben. Dat kan telkens wanneer de dienst het nuttig acht, en gebeurt ook met het oog op het toezicht op de naleving van het Wapenhandeldecreet. Het gaat daarbij uiteraard in de eerste plaats over toegekende en geweigerde vergunningen. Informatie daarover laat andere instanties ook toe om de naleving te controleren van eventuele andere verplichtingen die vergunningsverkrijgers hebben bij invoer, uitvoer, doorvoer en overbrenging. Met het oog daarop bezorgt de dienst bijvoorbeeld maandelijks een rapport van toegekende en geweigerde vergunningen betreffende vuurwapens aan de provinciale en federale wapendiensten, aan de centrale dienst wapens van de federale gerechtelijke politie en de Proefbank voor Vuurwapens.
Daarnaast deelt de dCSG op verzoek ook meer specifieke informatie mee aan deze diensten, bijvoorbeeld een overzicht van vergunningen van een bepaalde persoon in het licht van een opsporingsonderzoek. Als er zo’n vraag komt, wordt er uiteraard informatie verstrekt. De dienst ontvangt ook informatie van andere EU-lidstaten over de vergunningen die zijn toegekend voor overbrenging van vuurwapens naar het Vlaamse Gewest. Ook die informatie delen wij met de diensten die ik zopas heb opgesomd.
Een belangrijke bron van informatie voor de dienst Controle Strategische Goederen zou het Centraal Wapenregister (CWR) zelf moeten zijn. Daarin zou de dienst immers zelf de status van de bezitstitels van de vergunningsaanvragers kunnen controleren. Al in oktober 2010 keurde de Federale Regering een KB goed waarin de toegang van de gewesten tot het CWR is geregeld, maar de praktische uitwerking laat nog steeds op zich wachten. Ook daar zijn verschillende contacten geweest. Ook daar dring ik geweldig aan opdat dit zou worden geoperationaliseerd.
Parketten en provinciale wapendiensten bezorgen waar nodig informatie als zij in hun dossiers oordelen dat het toekennen van invoeroverbrengingsvergunningen aan een bepaalde persoon een probleem – openbare orde, veiligheid – zou kunnen opleveren. In dergelijke gevallen kunnen de procedures van weigering, van schorsing, van intrekken van vergunningen en van tijdelijke uitsluiting van vergunningsaanvragen, worden toegepast.
Het handhavingsregime van het Wapenhandeldecreet en vooral het uitoefenen van toezicht en de wisselwerking tussen strafrechtelijke vervolging en administratieve sancties veronderstellen natuurlijk een zeer efficiënte uitwisseling van gegevens met de federale diensten. Het gaat vooral over de douanediensten en de parketten. Nu verloopt die uitwisseling nog informeel, maar, zoals ik in de beleidsnota heb meegedeeld, werken mijn diensten aan de formalisering daarvan.
Voor de verkoop van afgeschreven stocks van politie en leger verleent de federale minister van Economie de vergunning.
Op uw vraag wie de gouvernementele taak in Brussel op zich neemt, durf ik niet te antwoorden. Ik weet dat de Brusselse Regering de vergunningen verleent, niet één minister maar de hele regering. Ik vermoed dat de gouvernementele taak ergens op gewestelijk niveau terecht is gekomen, maar het is een van de enigma’s van onze staatshervorming. Ik moet u het antwoord schuldig blijven, maar ik zoek het op.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw antwoord.
Het is inderdaad een complexe problematiek, maar het is van belang om die ook hier te bespreken omdat er toch een aantal raakpunten zijn met het Vlaamse beleid en met onze eigen wapenexport. We moeten voorzichtig zijn met onze eigen wapenexport, zeker naar een regio als het Midden-Oosten. We merken dat de wapens opduiken in conflicten in Syrië en Irak. Het is maar een kwestie van tijd voor ze opduiken op de illegale wapenmarkt in de EU en zo misschien opnieuw in Vlaanderen terechtkomen.
Ik vind het positief dat uw administratie informatie verspreidt. Ik hoor dat er toch nog een aantal problemen zijn zoals het Interdepartementaal Coördinatiecomité ter bestrijding van illegale wapentransfers en de praktische uitwerking van het Centraal Wapenregister die op zich laat wachten. Minister-president, kent u de reden waarom dit op zich laat wachten? Hebt u een zicht op wanneer het ongeveer in orde zou komen?
De heer De Croo heeft het woord.
Ik blijf bij het enigma.
De heer Kennes heeft het woord.
Ik heb, dacht ik, geen antwoord gekregen op wat er gebeurt met de afgevoerde wapens van onze veiligheidsdiensten.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Kennes, ik heb daarop geantwoord.
Mevrouw Soens, ik kan er geen precieze reden voor geven. Ik probeer die zaken versneld geregeld te krijgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.