Report meeting Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Report
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, collega’s, op 31 december 1993 werd tussen de drie gewesten van dit land het samenwerkingsakkoord betreffende de gewestelijke handelsattachés gesloten. In dit akkoord werd voor het eerst het algemene principe van samenwerking vastgelegd tussen de agentschappen op die posten waar geen eigen vertegenwoordiging aanwezig is.
Twaalf jaar later werd die principiële overeenkomst gevolgd door een bijkomende overeenkomst ondertekend door de gedelegeerd bestuurder van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen (F.I.T.), de administrateur-generaal van de Waalse tegenhanger AWEX en de adjunct-secretaris-generaal van Brussel Export, betreffende de samenwerking in de gemeenschappelijke posten. Deze nieuwe overeenkomst ging een stuk verder dan die van 1993, aangezien elk van de exportagentschappen een aantal met naam genoemde handelsposten expliciet openstelden voor dienstverlening aan ondernemingen uit de andere gewesten, waardoor het hele principe van samenwerking minder vrijblijvend werd. De achterliggende bedoeling voor Vlaanderen, en bij uitbreiding voor de andere gewesten, was om Vlaamse bedrijven meer diensten te kunnen aanbieden door op een kostenefficiënte wijze meer buitenlandse handelsposten toegankelijk te maken.
Collega’s, wij staan natuurlijk volledig achter dat principe. Het is positief dat de vertegenwoordigers van de drie gewesten op het terrein in het buitenland kunnen samenwerken. Er kan natuurlijk een meerwaarde ontstaan wanneer een dergelijk samenwerkingsakkoord concreet gestalte krijgt. Het is ook niet de bedoeling om op een apothekersweegschaaltje elke euro en elke minuut werk die wordt besteed aan een opdracht van een bedrijf uit een ander gewest, af te wegen.
Het is wel belangrijk om, intussen toch tien jaar na de tweede overeenkomst, een evaluatie te maken. Zover ik kon nagaan, is er maar één evaluatie geweest, namelijk in juni 2007 door het Departement internationaal Vlaanderen, afdeling Beleid. Dat leverde een evaluatierapport af over die overeenkomst. Uit de evaluatie kwam naar voren dat Waalse en Brusselse ondernemers door de band meer dan Vlaamse ondernemers een beroep deden op de diensten van een handelsattaché van een ander gewest.
Die cijfers uit 2007 kan ik staven met cijfers uit uw antwoord op een schriftelijke vraag, minister-president, over 2012 en 2013. Daaruit blijkt dat bijna dubbel zoveel Brusselse en Waalse bedrijven een beroep doen op de Vlaamse vertegenwoordigers als Vlaamse bedrijven op Waalse of Brusselse vertegenwoordigers. Nochtans, zoals u bekend is, zijn in absolute aantallen meer Vlaamse bedrijven in het buitenland actief dan bedrijven uit de andere gewesten.
De cijfers zijn één zaak, een andere zaak is hoe de dienstverlening verloopt. Het evaluatierapport uit 2007 toonde eveneens aan dat F.I.T. in 90 procent van de gevallen een antwoord bezorgde aan de klant, terwijl de beantwoordingsgraad van AWEX en Brussel Export slechts 50 procent bedroeg. Daarbij gaf 17 procent van de Vlaamse ondernemers – toch een redelijk hoog percentage – aan ontevreden te zijn over de termijn waarbinnen hun vragen werden beantwoord door AWEX of Brussel Export. Het rapport van 2007 sloot af met erop te wijzen dat de vaststellingen waartoe men gekomen was, slechts onderbouwd konden worden door een vergelijking van de resultaten van 2005 en 2006 en dat dat onvoldoende was om de samenwerking op lange termijn te evalueren.
Ik verwijs naar een interpellatie van de heer Luk Van Nieuwenhuysen aan voormalig minister Ceysens in 2008. Toen antwoordde minister Ceysens dat, indien op bepaalde punten inzake de dienstverlening aan de ondernemingen geen verbetering tot stand kon worden gebracht, de voortzetting van de overeenkomst in vraag moest worden gesteld. Zowel een opzegging als een heronderhandeling of een bijsturing van de bijlagen behoorden dan, volgens mevrouw Ceysens, tot de mogelijkheden.
Minister-president, klopt het dat de enige enquête bij de Vlaamse ondernemingen met betrekking tot de dienstverlening van de handelsattachés van de andere gewestelijke agentschappen dateert uit 2007, toch al acht jaar geleden? Hebt u weet van soortgelijke enquêtes uitgevoerd in de andere richting, namelijk met betrekking tot de dienstverlening van F.I.T. aan Waalse en Brusselse ondernemingen? Is er een nieuwe evaluatie van dit samenwerkingsakkoord in het vooruitzicht gesteld? Zo ja, wanneer mogen we de resultaten verwachten? Zo niet, bent u van mening dat een dergelijke evaluatie alsnog dient te worden opgestart?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Van Overmeire, het antwoord op uw eerste vraag is ja. Op uw tweede vraag moet ik antwoorden dat ik geen weet heb van dergelijke enquêtes. Op uw derde vraag moet ik antwoorden dat er op het ogenblik geen nieuwe formele enquête gepland is.
Het is wel zo dat op operationeel niveau F.I.T. jaarlijks input levert aan AWEX en Brussel Invest & Export (BIE) voor de evaluatie van hun attachés die vallen onder het samenwerkingsakkoord. Het globale resultaat van de evaluatie van het netwerk van de andere regio’s is goed, zegt F.I.T. mij. Er zijn een aantal negatieve uitschuivers, maar die worden individueel aangekaart bij AWEX en BIE.
De samenwerking met AWEX en BIE op de posten waar F.I.T. geen eigen vertegenwoordiging heeft, wordt de facto door F.I.T. geëvalueerd in het kader van de optimalisatieoefening van het buitenlandse netwerk die momenteel loopt. De afronding daarvan staat gepland na de paasvakantie. Daarbij is voor F.I.T. het allerbelangrijkste, zoals ook uit uw vraag blijkt, de optimale dienstverlening aan onze Vlaamse bedrijven. In het kader van de oefening die F.I.T. nu doet, is er overleg met AWEX en BIE. Want ook zij zijn vragende partij, net als F.I.T., om zo veel mogelijk efficiëntiewinsten te identificeren en realiseren.
Wat uw vierde vraag betreft: F.I.T. evalueert de samenwerking nu in het kader van die optimalisatieoefening. Ik zal in functie van de finale versie van die optimalisatieoefening nagaan of er zich een nieuwe evaluatie opdringt.
Ik maak nog een randbemerking. Over de cijfers met betrekking tot de vragen die onze ondernemers richten aan AWEX en BIE, en omgekeerd, en het verschil in kwaliteit en snelheid van respons, zegt F.I.T. dat we dat een klein beetje met een korrel zout moeten nemen. Er is geen uniforme methodologie voor. De kwaliteit van het antwoord op die bevraging kan niet voor 100 procent worden gegarandeerd.
Minister-president, ik dank u voor uw antwoord, dat enigszins geruststellend is. Het principe van die samenwerking staat niet ter discussie, integendeel, het zou zeer onverstandig zijn om die samenwerkingsakkoorden niet te hebben. Wel belangrijk is dat via AWEX en Brussel Export eenzelfde niveau wordt gegeven als de optimale dienstverlening die F.I.T. aanbiedt. Als het sterk wordt opgevolgd en er voldoende mechanismen zijn om dat bij te sturen, als er wordt geluisterd als we opmerkingen hebben en er voldoende wordt bijgestuurd, kunnen we op de ingeslagen weg verder gaan.
Het is ook belangrijk dat we het permanent in de gaten houden. Aangezien er sinds 2007 geen grote evaluatieoefening meer geweest was, leek het me toch verstandig om dit onderwerp nog eens aan te kaarten. Samen met u, minister-president, wacht ik de evaluatie af. We zullen zien of we het opnieuw ter sprake moeten brengen. Dank u wel.
De vraag om uitleg is afgehandeld.