Report meeting Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Report
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, mijn eerste vraag gaat over de externe WEP-promotoren (Werkervaringsprojecten). De afgelopen maanden hebben we vanuit die sector heel wat signalen ontvangen over de op til zijnde veranderingen. Sommige signalen zijn voorzichtig positief, andere zijn genuanceerd, maar sommige signalen zijn ook vragend van aard. Mensen zitten nog met heel wat vragen en onduidelijkheden. Wij hebben met enkele actoren aan tafel gezeten en hebben afgesproken dat wij de onduidelijkheid die ze voelen en de vragen die ze hebben, hier aan u zouden voorleggen, om zo wat meer klaarheid te proberen scheppen.
De eerste vraag gaat over de overgangsperiode. De omkaderingskost voor de WEP-promotoren wordt berekend volgens een percentage van de doelgroepwerknemers. Door het uitdoven van het WEP vanaf 1 april 2015 bevinden de WEP-promotoren zich tijdens de overgangsperiode tot 30 september in de situatie dat hun personeel nog in functie dient te blijven, terwijl de betoelaging daarvoor vermindert naargelang een doelgroepwerknemer niet meer vervangen wordt. Kan als element in de overgangsperiode de omkaderingspremie van het eerste kwartaal van 2015 tijdens deze periode behouden blijven?
Een tweede vraag betreft de beleidsinformatie. De circa 450 WEP-promotoren hebben een divers aanbod en expertise. In een aantal gevallen kan die misschien via het werkplekleren verder benut worden, in andere gevallen zou mogelijk een oriëntatie naar lokale diensteneconomie of maatwerkafdeling bijdragen tot wat u ‘door de bomen beter het bos kunnen zien’ hebt genoemd. Hebt u al contact gehad met de groep van WEP-promotoren om ook hun expertise en kennis mee te nemen bij de beleidsvorming rond de eenmaking van de werkervaringstrajecten? Zo neen, bent u dat nog van plan en wanneer?
Sommige externe WEP-promotoren maken zich ook zorgen over de tendering. Is het de bedoeling dat het werkplekleren uitsluitend via tendering zal worden aangeboden? Indien ja, welke redenen zijn er daartoe? Kan er, eventueel daarnaast, ook met specifieke subsidies worden gewerkt met het oog op promotoren waarvan de meerwaarde voor de sociale economie afdoende kan worden aangetoond en waarvoor de bestaande decreten of de tendering minder of niet in aanmerking komen?
Gelet op de WEP-problematiek, wanneer worden de uitvoeringsbesluiten van het Decreet Lokale Diensteneconomie van toepassing? Kan, samenhangend met de ingezette overgangsperiode van WEP-plus, een opening gecreëerd worden binnen dit decreet of binnen het Maatwerkdecreet, zodat verdienstelijke WEP-promotoren hier een aanvraag kunnen doen?
Binnen de doelgroepen van de sociale economie zijn er grote verschillen naargelang bijvoorbeeld de doorstromingsmogelijkheid en de aard en duurtijd van het traject dat daartoe noodzakelijk is. Eerder hebt u aangegeven een debat te willen voeren over een betere integratie van artikel 60’ers en PWA’ers (Plaatselijk Werkgelegenheidsagenschap) in de sociale economie. Welke vorm is voor welke doelgroep het meest geschikt? Een modale PWA’er heeft bijvoorbeeld weinig doorstromingskansen en heeft meer baat bij een vorm van deeltijdse inkomensverwerving vanuit arbeid. Veel artikel 60’ers hebben zowel nood aan attitudetraining als aan reële werkervaring en een inkomen. Wanneer krijgen wij zicht op dat beleid en op de modaliteiten van de hervorming van de werkervaringsinstrumenten? Zijn daarover al gesprekken gevoerd met minister Homans en de sociale partners? Wat was het resultaat daarvan? Hoe zal het verdere debat daarover verlopen?
De heer Beenders heeft het woord.
Minister, wij ontvangen allemaal met de regelmaat van de klok bezorgde signalen vanuit de sector, vooral over de overgang en over hoe het kader er in de toekomst zal uitzien. Ik verneem dat u in overleg bent met de VDAB en de sector en dat u zo tot een oplossing probeert te komen. Wij appreciëren dat absoluut en willen u vragen om dat overleg zeker voort te zetten.
Ik denk wel dat er nu snel duidelijkheid moet komen. De sector verwacht antwoorden. Er is duidelijkheid nodig, zodat er zekerheid is dat de in de sector aanwezige expertise rond werkervaring en werkvloerbegeleiding maximaal gevrijwaard blijft.
Het is belangrijk dat we een goede overgangsmaatregel hebben, anders dreigt er een verlies te zijn in de sector in plaats van een winst. We willen u daarom het voorstel doen om te onderzoeken of de doelstelling van de leerwerkbedrijven niet kan worden afgestemd op de maatwerkafdelingen en lokale diensten in de sociale economie.
Het is absoluut belangrijk dat er moet worden afgestemd tussen de nieuwe tijdelijke werkervaringsmaatregel en de nieuwe decreten binnen Sociale Economie. Vandaag merken we dat dit jammer genoeg niet gebeurt door de Vlaamse overheid, terwijl we op het terrein net wel zien dat er heel veel initiatieven zijn die elkaar versterken.
De verwachting van deze regering en vooral van uw partij en minister Homans, is dat er heel erg zal worden ingezet op doorstromen. We merken in de commissie Sociale Economie dat het woord ‘doorstromen’ bijna in elke zin terugkomt. Het is iets waar minister Homans absoluut op wil blijven inzetten. We hebben daar de nodige discussies over, we zullen dit ook blijven opvolgen. Doorstroming mag niet het enige doel zijn in heel dit verhaal. Uiteraard is het wel een belangrijk doel. Het is ook de reden waarom ze heel veel overleg moet plegen met u. Er moet voor worden gezorgd dat er op het terrein initiatieven worden genomen die de doelstellingen kunnen halen.
Waarom kunnen de leerwerkbedrijven en de werkervaringspromotoren geen doorstroombedrijven in de sociale economie worden? Ze zouden zo voor u als minister van Werk sterke partners kunnen zijn binnen uw nieuwe tijdelijke werkervaringsmaatregelen. U zult daarom, dat willen we u met aandrang vragen, heel vaak moeten samenzitten met minister Homans. U zult er ook samen in moeten investeren.
Ik wil nog even van de gelegenheid gebruikmaken om een pleidooi te houden voor de artikel 60’ers. Het is ook heel belangrijk om in het overleg met minister Homans het verhaal van de artikel 60’ers ter sprake te brengen. Ik heb dat al meermaals aangehaald in de commissie met haar. Het belang van de artikel 60’ers mogen we absoluut niet onderschatten, zeker niet voor de ondernemingen in de sociale economie. De artikel 60’ers bieden voor meer dan 20 procent van de personen actief in de sociale werkplaatsen, perspectief. Zo hebben ze een tijdelijk werkervaringsproject, dat mogen we niet zomaar van tafel vegen.
Ik vraag u dan ook, minister, dat u in overleg gaat met minister Homans, dat er duidelijkheid komt over de overgangsmaatregelen en dat u vooral in voldoende tijd voorziet voor de overgang om alle nodige veranderingen te kunnen implementeren.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik vermoed dat u ondertussen ook kennis hebt genomen van de enquête van de externe WEP-promotoren. Daaraan hebben 53 van de 316 promotoren deelgenomen. Daarin wordt gesteld dat heel waarschijnlijk één op zes van de huidige WEP-plaatsen verloren zal gaan met de nieuwe regeling.
Minister, hoe schat u deze enquête in? Is het een realistische inschatting dat één op zes van de externa WEP-plaatsen verloren dreigt te gaan?
De rechtstreekse aanleiding van deze enquête was misnoegdheid bij de promotoren omdat ze niet voldoende of niet rechtstreeks werden geraadpleegd bij de hervorming, bij de gesprekken. Ze vragen ook nu nog een gesprek met uw kabinet. Ik veronderstel dat u daarop zult ingaan of dat u daar ondertussen al mee bezig bent.
Ik heb nog twee specifieke vragen waarmee ik me graag aansluit bij de heer Beenders. De onduidelijkheid wordt als een probleem ervaren. Uit de getuigenissen blijkt dat ze onvoldoende duidelijke informatie krijgen vanuit de VDAB. Zult u daaraan verhelpen zodat ze daarover een duidelijke uitleg kunnen krijgen?
Ze suggereren zelf dat er meer onderlinge samenwerking moet zijn om volwaardig te kunnen participeren in het nieuwe systeem. Zult u hen daarin stimuleren? Zult u hun de nodige faciliteiten aanbieden?
Mijnheer Beenders, u zei dat de doorstroom niet het eerste doel mag zijn. Voor mij is dat wel het belangrijkste doel. We moeten zo veel mogelijk mensen via werkervaring in het normale economische circuit te helpen. Werkervaringsplan-plus (WEP-plus) bijvoorbeeld heeft de ambitie om van 2500 naar 5000 mensen te gaan. We hebben daarvoor alle werkvloeren nodig, zowel die in de privésector als die in de publieke sector en in de non-profitsector. Het zal een heel belangrijke tender worden die wordt uitgeschreven. Alle werkgevers zullen worden aangesproken om eraan deel te nemen.
Ik heb hier in principe maar één vraag bij, minister. Ik denk dat het bij de open overheidsopdracht belangrijk is dat expertise kan worden opgenomen als voorwaarde om te kunnen deelnemen en in te schrijven in de tender. Is er al duidelijkheid over die voorwaarde?
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, ik wil eerst nog even het onderscheid maken tussen de leerwerkbedrijven en de WEP-pluspromotoren, zodat iedereen duidelijk het verschil kent.
De leerwerkbedrijven zijn samenwerkingsverbanden van organisaties die begeleiding aanbieden in het kader van de vroegere werkervaring. Ze staan in voor 58 procent van de begeleidingscapaciteit. De begeleiding vindt plaats via inschakeling en werkervaringsmodules. Buiten de leerwerkbedrijven situeren zich de externe promotoren. Ze zijn goed voor 42 procent van de begeleidingscapaciteit. Ze bieden alleen het tweede deel, de werkervaringsmodule aan, niet de inschakelingsmodule.
Ik ben wat verbaasd over een aantal vragen, want met de regering hebben we op 28 november 2014 het nieuwe model intensief werkplekleren goedgekeurd. Het gaat van start op 1 januari 2016. Ik dacht dat iedereen dat wel wist. Dat is beslist na de discussie die hier werd gevoerd. U hebt ons gevraagd om de nodige tijd te nemen, om te zorgen voor een goede overgangsmaatregel en om dat in overleg te doen.
En, mevrouw Talpe, er is enorm veel overleg geweest, ik begrijp uw vraag dus niet goed.
Naast het nieuwe werkplekleren is er toen een overgangsmaatregel goedgekeurd. Die gaat in vanaf 1 juli 2015. De bedoeling is om te vermijden dat er een ‘gap’ zou ontstaan, een lege plaats.
Binnen de overgangsmaatregel is het de bedoeling dat via een subsidie aan de leerwerkbedrijven het nieuwe instrument in werking treedt. In plaats van direct te beginnen met de tendering, hebben we een overgang waarbij met een subsidie het nieuwe instrument in werking treedt bij de leerwerkbedrijven. Door het beschikbare budget maximaal aan te wenden voor de opstart van het nieuwe systeem plus de tijdelijke subsidieregeling, is het natuurlijk niet meer mogelijk om bijkomend nog in gegarandeerde omkaderingspremies te voorzien tot en met eind september voor alle WEP-pluspromotoren. Het was een keuze die we dienden te maken om binnen de budgettaire beperkingen te blijven.
Het nieuwe werkplekleren is dus tot stand gekomen in nauw overleg met de sector en de betrokken stakeholders. Ook de overgangsfase kwam zo tot stand. Die was oorspronkelijk niet opgenomen, zeker niet op die manier. We hebben die tijdens het overleg aangepast.
Het systeem van tijdelijke werkervaring waarbinnen we de verschillende instrumenten integreren, maakt deel uit van het kwalitatief deel van het banenpact. Daar hebben we afspraken over met de sociale partners.
De tender treedt in werking vanaf 1 januari 2016. De huidige externe promotoren kunnen dan ook intekenen op die opdracht. Met de overheidsopdracht willen we maximaal kansen geven aan alle organisaties die in een kwalitatief aanbod voorzien volgens de criteria binnen de overheidsopdracht.
U had een vraag over de mogelijkheid voor WEP-promotoren om een aanvraag te doen in het raam van het decreet Lokale Diensteneconomie, waar ook de heer Beenders naar verwees. Dat behoort tot het domein Sociale Economie. Hoewel ik enorm veel overleg heb met minister Homans, zal ik niet in haar plaats antwoorden omdat dat niet hoort. Richt uw vraag tot haar.
Wat het nieuwe systeem van tijdelijke werkervaring betreft, was het eerste hoofdstuk van het banenpact doelgroepenkorting. De regering heeft op 23 januari goedgekeurd om in overleg te treden met de sociale partners. De sociale partners hebben gevraagd of ze een invulling mogen geven aan het kwalitatieve luik. Ze hebben tijd tot 31 maart. Ik heb wel gevraagd naar tussentijdse debriefings. Het kwalitatieve luik moet uitvoering geven aan het concept van tijdelijke werkervaring dat de maatregelen artikel 60, artikel 61 en PWA zoveel mogelijk integreert. Zoals altijd is het uitgangspunt dat wat goed is zoveel mogelijk gevrijwaard moet worden.
Een belangrijk aandachtspunt is de integratie in en de afstemming van het systeem met het domein Sociale Economie. Ik zal daar met minister Homans verder over spreken. Zij is erg goed op de hoogte van de timing van de sociale partners. We zullen natuurlijk verder overleg plegen om dat tot een mooi geheel te brengen.
Mevrouw Talpe, eerlijk gezegd heb ik die enquête niet gezien. Voor mij is het systeem goed doorgesproken. Ik weet dat er wat protest is. Het is een ander systeem en verandering roept nogal eens weerstand op. We gaan van een systeem waarin er sowieso geld werd gegeven naar een tender, wat een ander systeem is. Ik ben me er volledig van bewust dat dit weerstand opwekt. Mijn doelstelling is om meer mensen werkervaring te geven. Als we kunnen gaan van 2500 naar 5000, dan vind ik dat de moeite waard.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. U zult afstemmen met de mensen die vragen hebben en onduidelijkheid zien. De boodschap is vooral dat de overgang bezig is. U blijft in overleg gaan. Het is belangrijk duidelijk te blijven communiceren zodat iedereen weet hoe de vork aan de steel zit en wat eraan komt. Niemand is gebaat bij de onrust.
Voorzitter, over de doorstroming blijven we discussiëren. Voor u moet doorstromen het enige doel zijn van sociale economie. Ik heb daar een andere mening over en zal die blijven verdedigen.
Minister, kunt u aangeven wat de timing is van de tender? Wanneer zal die worden gepubliceerd?
U verwijst naar minister Homans voor artikel 60’ers. Het probleem is dat als ik haar die vraag stel, zij naar u verwijst. Ze vindt dat die bevoegdheid bij u past. Ik stel voor dat ik een nieuwe vraag indien gericht aan u beiden om het antwoord te krijgen.
Het verbaast me dat u niet wist van de enquête. Als ik me niet vergis, hebben er uiteindelijk maar 54 op 316 promotoren aan meegewerkt. Het is wel een signaal. Er is dus een gevoel van ontevredenheid of een tekort aan informatie. Misschien is het interessant die enquête op te vragen en na te gaan of er verholpen kan worden aan de bezorgdheden.
Ik wil een belangrijke nuance aanbrengen. De sector is enorm verdeeld. Ik stel voor dat ze zich naar elkaar richten en met een stem spreken. Ik ga nooit in op een versnipperde sector door met iedereen apart te spreken. Dat is niet haalbaar en niet doenbaar. Voor mij is het ook geen enquête als er maar 54 op 316 aan hebben meegewerkt. Met alle respect, maar als ik me daarmee moet bezighouden, dan ben ik verkeerd bezig. We hebben met de officiële vertegenwoordigers gesproken. Het is aan de sector om dat verder uit te dragen. Roep iedereen op om eensgezind te worden. Het kan nooit goed zijn voor iedereen, maar men moet wel consensusgericht of minstens compromisgericht zijn om stappen vooruit te kunnen zetten.
Mijnheer Beenders, artikel 60 zit in het pakket van de kwalitatieve maatregelen. Ik kan daar niets over zeggen, want dat zit tot 31maart in het sociaal overleg. Ik verwijs daarvoor niet naar minister Homans. Dat neem ik zeker op mij.
De timing van de tender heb ik niet bij me, maar ik zal zeker zorgen dat er voldoende tijd is. Ik zal het opvragen. Als de timing al duidelijk is, zal ik die aan het commissiesecretariaat overmaken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.