Report meeting Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Report
Een deel van dit debat is vorige week al gevoerd. Mevrouw Van Volcem heeft bijgevolg het woord voor vragen die uitsluitend betrekking hebben op de bevoegdheden van deze commissie.
Voorzitter, minister, collega's, de Studiedienst van de Vlaamse Regering maakte de voorbije week de projecties inzake de evolutie van de bevolking bekend. Die projecties zijn erg belangrijk voor de uittekening van het beleid. Waarom? In deze commissie gaat het erg vaak over sociaal wonen, maar wonen doen we allemaal. U, als minister van Wonen, moet voor ogen houden dat iedereen in de toekomst een betaalbare woning moet hebben. De dynamiek in de markt moet worden gewaarborgd. Singles, maar ook koppels en starters hebben een woning nodig. In de pers heeft men het over die starters: ze blijven hoe langer hoe meer bij mama, ze hebben 50.000 euro nodig om een woning te kunnen kopen, de banken doen erg moeilijk. Het aantal hypothecaire leningen aan jonge mensen is verminderd omdat die niet genoeg spaargeld hebben. De medioren wonen soms in niet echt energievriendelijke woningen in verkavelingen uit de jaren 60. Als de kinderen het huis uit gaan, willen ze nogal eens kleiner gaan wonen. Men spreekt ook over levenslang wonen voor senioren, en dan komen de ‘seigneuries’, rusthuizen en assistentiewoningen in beeld.
Daarom wil ik daar vandaag uw aandacht op vestigen. De studies van de Vlaamse Regering worden vaak gebruikt om de woonbehoeftestudies in steden, buitengebieden en zo meer te funderen. Via de ruimtelijke ordening wordt altijd 60 procent van de woonoppervlakte aan de steden gegeven, en 40 procent aan de buitengebieden. Daar heb je dus altijd al een beetje concurrentie. Daarnaast is er ook een verschil in de woondichtheden: minstens 25 woningen per hectare in de steden en 15 in het buitengebied. Daar komt nu nog eens bij dat er nieuwe visies zijn op gebiedsgerichte werking en zo meer. Het is allemaal niet zo duidelijk.
Als we een dynamische markt willen hebben, moeten we ook in voldoende nieuwbouw voorzien. We weten ook dat heel veel gronden niet aansnijdbaar zijn, dat ze geïsoleerd zitten. We weten ook dat 70 procent bij de private eigenaar zit. Daarmee bedoel ik: mensen die een stukje hebben gekocht voor dochter of zoon, die dan bijvoorbeeld in het buitenland woont, waardoor die grond daar maar blijft liggen.
De vraag is hoe men kan inspelen op de studies en toekomstprojecties die men gemaakt heeft. De klassieke antwoorden zijn dan dat men verkavelingen uit de jaren 60 wil herdenken en er RUP’s voor maken, en dat men lokale besturen wil aansturen om die villa’s, die daar op 1500 vierkante meter staan, om te vormen tot loten van 300 of 400 vierkante meter.
Men spreekt daar al tien jaar over, maar er zijn er weinigen in geslaagd. Daar zijn verschillende redenen voor. Het kan bijvoorbeeld te maken hebben met status. Iemand die een stuk grond van 1500 vierkante meter heeft gekocht, zal zeker tegen dat RUP procederen, omdat hij absoluut niet wil dat er vier of zes mensen naast hem komen wonen. Hij wil in een rustige buurt blijven wonen. Het is net daarom dat hij zoveel geld aan dat huis heeft gespendeerd.
Minister, dat zijn zaken die vaak naar voren worden geschoven. Door stedenbouwkundigen en planners wordt dat als dé ideale oplossing beschouwd, maar dat gaat natuurlijk niet zonder inspraak en rechtspraak, en zo komen we ook niet vooruit.
Het is heel belangrijk dat u dat als minister van Wonen meeneemt en daar goed over nadenkt, als u iets wilt doen voor de toekomstige generaties. Hoe gaan we wonen? Hoe zullen we betaalbaar kunnen wonen? Hoe kleiner het aanbod en hoe groter de vraag, hoe meer de prijzen omhoog zullen gaan. Dan kun je wel woonbonussen en andere fiscale maatregelen uitvaardigen om wonen betaalbaar te houden, maar het belangrijkste is de hefboom van Wonen en Ruimtelijke Ordening.
Hebt u er zicht op hoeveel woningen er nodig zullen zijn in de toekomst, zowel voor huur als voor koop? Hoeveel woningen zullen er nodig zijn voor wie? Ziet u een toekomst van vooral singles of koppels? Hoe en waar gaan senioren samenwonen? We zitten met een vergrijsde bevolking, er zijn heel veel dementen, er is heel veel zorg nodig, maar uiteindelijk zijn er heel veel oppervlakten die die bouw niet aankunnen. Hoe gaat u het wonen ook voor die ouderen realiseren?
Hoe ziet u dat ook in het kader van de sociale huisvesting? Hoe ziet u dat in het kader van het armoedebeleid? Wat is uw visie op het woonbeleid, ook voor eigenaars en huurders die niet in de sociale markt zitten? Hoe hebt u die cijfers nu al meegenomen in uw beleid voor de toekomst? Ik zou daar ook graag in uw beleidsbrief voor volgend jaar iets over lezen. U bent minister van Wonen voor iedereen, niet alleen voor de 6 procent sociale huurders, maar ook voor de andere mensen die graag een woning hebben. Een Vlaming is geboren met een baksteen in de maag. U bent minister van Wonen. Mijn vraag is dan ook wat u op lange termijn met die cijfers doet.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Ik ben ervan overtuigd dat mevrouw Van Volcem een punt heeft, maar ik hoop ook dat de minister rekening houdt met de cijfers van de Studiedienst. Als ik denk aan cohousing, dat onder andere opgenomen is in het regeerakkoord en de beleidsnota, denk ik dat er daar wel openingen zijn.
De veroudering van de bevolking zal zeker tot een nood aan aanpasbare woningen leiden. Het staat vast dat daar in het woonbeleid dat de komende vijf jaar gevoerd moet worden, rekening mee moet worden gehouden. Vanuit Welzijn weten we dat de subsidies van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) voor woonzorgcentra on hold geplaatst werden, net om uit te zoeken of er nog meer woonzorgcentra gebouwd moeten worden dan wel of we net naar nieuwe vormen van wonen voor ouderen moeten zoeken. Minister, mijn vraag is dan ook hoe er verder zal worden ingezet op de nood aan aanpasbare woningen, woningen die meegroeien met de leeftijd van de bewoners.
Hoe zal er dan in de omgeving van deze woningen rekening worden gehouden met een ouder wordende bevolking?
Minister Homans heeft het woord.
Deze vraag is eigenlijk vorige week tijdens het vragenuurtje in de plenaire vergadering al ruimschoots aan bod gekomen, maar toch zal ik op een aantal bijkomende vragen antwoorden die de heer Somers niet heeft gesteld in zijn actuele vraag.
Ik wil u erop wijzen dat de cijfers uit de studie van de administratie ook in de omgevingsanalyse van mijn beleidsnota staan. Het is dus niet zo dat we nu pas achter die cijfers zijn gekomen. Ik zal ze nog eens herhalen. Ze staan ook letterlijk in de beleidsnota. Volgens de prognoses worden er tegen 2030 ongeveer 243.000 bijkomende huishoudens verwacht. We waren er ons van bewust dat dit zou gebeuren, daarom staat het al in de omgevingsanalyse van mijn beleidsnota. Zelfs in het regeerakkoord is er al sprake van minstens 95.000 bijkomende woningen tegen 2020. Ik denk dat dat goed is.
Het spijt mij, maar de vragen over rusthuizen en dergelijke moet u aan mijn collega van Welzijn stellen. Ik wil wel antwoorden op uw vragen over aangepaste woonvormen, want dat vind ik nog iets anders. Maar de vraag naar het aantal bijkomende rusthuizen die er moeten komen, moet volgens mij eerder in de commissie Welzijn worden behandeld.
Ik heb u al gezegd dat de cijfers stonden opgenomen in de beleidsnota en het regeerakkoord. Dat we tegen 2020 in 95.000 bijkomende woningen moeten voorzien, heeft te maken met allerlei factoren. De heer Somers heeft daar vorige week in de plenaire vergadering ook al op gewezen. Het heeft te maken met nieuwe gezinsvormen: meer alleenstaanden of gescheiden ouders die beide een woonst nodig hebben om hun kroost wekelijks op te vangen. Het heeft ook te maken met het feit dat veel ouderen veel langer thuis blijven wonen. Ik vind dat een goede evolutie. Ik denk dat we dat goed moeten opvolgen en moeten stimuleren vanuit de Vlaamse overheid. Daarbij moet er natuurlijk samenspraak zijn tussen minister Vandeurzen, bevoegd voor Welzijn, en mezelf.
Mevrouw Coppé, u weet dat er dertien projecten Wonen-Welzijn lopen. Die zullen worden geëvalueerd. We zullen bekijken waar er nog een tandje moet worden bij gestoken.
Ik denk dat ik op de vraag van de heer Somers heb geantwoord dat, als er meer mensen thuis blijven wonen, we natuurlijk in aangepaste woonvormen moeten voorzien. Dat moet dan gebeuren in samenspraak met de minister van Welzijn, omdat het om specifieke aanpassingen gaat die normaal gezien vanuit het domein Welzijn worden gefinancierd. Maar ik denk dat we zeker de handen in elkaar moeten slaan, want ik denk dat het niemands ambitie is om in een boomhut te gaan wonen. Dat zullen we dus niet doen.
Mevrouw Van Volcem, ik ben het absoluut met u eens dat we nieuwe woonvormen nodig hebben. Gelet op enerzijds de toch wel grote nood aan bijkomende woningen en anderzijds de ruimte die in Vlaanderen alsmaar schaarser wordt, moeten we er ons van bewust zijn dat we echt wel kleiner moeten gaan wonen. Dat is een tendens die we moeten volgen.
Er zijn allerlei vragen gesteld naar de aard van de nieuwe woonvormen: kangoeroewoningen of andere projecten, zoals sociale woningen boven crèches. De heer de Kort heeft al een concreet project van het Zorgbedrijf aangehaald waarbij er serviceflats, een crèche en een school worden gecombineerd. Dat lijkt mij een perfecte combinatie.
Maar natuurlijk bevat dat ook heel wat aspecten van Ruimtelijke Ordening. Om tot kleinere woonvormen te komen, moeten er ook heel wat ingrepen gebeuren vanuit Ruimtelijke Ordening, om bijvoorbeeld bepaalde zaken op te leggen aan steden en gemeenten. Die zaken zal ik dus behandelen in overleg met minister Schauvliege.
Ik rond af. Ik ben me wel degelijk bewust van de problematieken en grote uitdagingen die op ons afkomen. Ik denk dat dat voor elk beleidsdomein geldt. Ik heb Welzijn al een aantal keren aangehaald, maar ik denk dat dat ook voor Onderwijs geldt. Want elk kind of elke persoon die erbij komt, heeft natuurlijk ook een school nodig of kinderopvang. Het gaat dus veel ruimer dan enkel de bevoegdheid Wonen.
We zijn ons bewust van de grote uitdagingen. We hadden die cijfers ook meegenomen. In de beleidsnota hebben we weergegeven wat we willen doen in samenspraak met collega’s. Ik ben blij dat het nogmaals onder de aandacht is gebracht. We zullen er in de schoot van de regering – ik denk dat het breed moet gaan in de Vlaamse Regering – alles aan doen om deze uitdaging tegen 2020 goed te kunnen aanpakken.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ruimtelijke Ordening en Wonen hangen nauw samen, want uit waar men woont, vloeien de andere behoeften voort.
De heer Somers – want ik zie sommige mensen achteraan in de zaal wat wriemelen – had het vooral over het debat over singles. Bij mij ligt het wat anders. De studie heeft impact op heel wat beleidsdomeinen, maar ik kan mijn vragen moeilijk aan alle ministers afzonderlijk stellen. Ik denk dat Wonen inzake deze materie de belangrijkste materie is. De vorige minister heeft het initiatief genomen om een Woonbeleidsplan Vlaanderen op te maken. Ik heb deelgenomen aan alle colloquia, als geïnteresseerde leek. Er waren diverse werkgroepen. De toenmalige minister nam dus wel initiatief op dat vlak, maar het is allemaal wat vrijblijvend gebleven. Minister, zult u daar verder op ingaan? Wilt u vanuit Wonen een coördinerende rol opnemen om een en ander onder de aandacht te brengen? Als u zegt dat de studie horizontaal is, zullen we er – vrees ik – niet komen.
Ik geef een voorbeeld. Ik verdiep mij daar sterk in. Ik heb daarover ook al wat les gegeven aan de Universiteit Antwerpen. De centrumsteden groeien enorm. Aan de andere kant beginnen sommige dorpen leeg te lopen.
Ik verwijs naar Antwerpen, waar u woont. Die stad groeit explosief. Het gaat van 450.000 naar 500.000, 520.000 en in 2030 naar 584.000 inwoners. De dynamiek van Antwerpen vormt toch een heel essentieel debat, aangezien 10 procent van de Vlamingen daar woont. Die stad is groot, maar er wordt eigenlijk ook heel weinig bijgebouwd. Er worden heel weinig bouwvergunningen afgeleverd, ik denk het laagste aantal van Vlaanderen inzake nieuwbouw.
Misschien vergis ik mij, maar ik voel in Antwerpen toch ook iets anders. Er is Antwerpen stad en Antwerpen rand. De vraag is of er nog meer woningen kunnen komen in de stad zelf, het centrum. De mensen willen leefbaarheid, ruimte, adem, een kwalitatief openbaar domein. In de rand zeggen ze: “Wij wonen eerder wat residentieel. U gaat dat hier nu toch niet volbouwen?” Dat vormt toch een hele uitdaging. U bent ook minister van Stedenbeleid. We horen daar niet zoveel van. Ik denk dat het een heel belangrijk debat is. Wat zult u daarmee doen?
U hebt het over kangoeroewoningen en cohousing. Die zaken klinken goed in de pers, zeker in progressieve kranten, omdat die dingen vernieuwend zijn. Het spijt me, maar uiteindelijk zullen die dingen niet voor de grote verandering zorgen. Zo zijn er in Brugge, waar er toch een zeer verouderde bevolking is, slechts twee of drie kangoeroewoningen. Hoe komt dat? Ik vind dat we dat mogen zeggen. Het klinkt theoretisch zeer goed, maar in de praktijk werkt het niet. Waarom? Er is een heel andere dynamiek tussen oudere mensen en het gezin. Ik kan me best voorstellen dat, als je fulltime gaat werken en er kleine kinderen zijn, het niet echt leuk is om bij thuiskomst te worden opgewacht door je schoonmoeder of -vader. (Opmerkingen)
Je bent moe en wilt met rust worden gelaten. Sociologisch gezien klopt dat ook niet. De mensen leven in een andere dynamiek.
Mijn pleidooi is om de cijfers niet weg te gooien. Er zijn grote uitdagingen. Je moet niet alleen kijken naar planners. Men moet een heel breed debat voeren en een werkgroep, een expertencommissie, aanstellen. Dat is mijn pleidooi als je echt stappen vooruit wilt zetten. Nu is het iedereens en niemands bevoegdheid. Ik kijk uit naar concrete stappen, minister.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ga ermee akkoord dat de creativiteit van het werkveld zeker moet spelen en dat nieuwe woonvormen die ontstaan, zeker niet mogen worden gehinderd in hun realisatie door regelgeving.
Minister, ik denk dat u mij verkeerd begrepen hebt als u dacht dat ik u vroeg om woonzorgcentra te bouwen. Dat is niet zo. Ik wilde enkel meegeven dat minister Vandeurzen reeds in de vorige legislatuur de VIPA-subsidie (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden) voor woonzorgcentra on hold heeft gezet, net omdat in bepaalde streken deze manier van wonen niet meer volledig aanslaat. Ik denk dat met de cijfers die we kennen, het aan iedereen zal zijn om heel creatief om te gaan met de groeiende vraag aan woningen. Op het werkveld is dat zeker reeds bezig.
Minister Homans heeft het woord.
Ik wil nog kort antwoorden op de concrete vragen die zijn gesteld door mevrouw Van Volcem over het Woonbeleidsplan. Het woonbeleidsplan en het beleidsplan binnen Ruimtelijke Ordening komen er en die zullen absoluut op elkaar afgestemd zijn. Dat lijkt me redelijk essentieel.
U sprak over Antwerpen dat nu 460.000 inwoners heeft. Mevrouw Van Volcem, we zitten al ruim boven de 500.000 inwoners momenteel.
Ik heb u ook gezegd dat we moeten kijken naar nieuwe woonvormen en vooral moeten gaan beseffen dat we kleiner zullen moeten gaan wonen. Dat is ook al een dynamiek op de markt zelf. De markt gaat zelf al uit van kleinere woongelegenheden en die zijn per definitie al meer betaalbaar.
U hebt even verwezen naar mijn bevoegdheid Stedenbeleid die weliswaar niet in deze commissie zit. Daar hebben we natuurlijk wel aandacht voor de problematiek via de stadsvernieuwingsprojecten en de inbreiding waarin we voorzien.
Voorzitter, ik wil nog een afsluitende opmerking maken. De studie waar al verschillende keren naar is verwezen, gaat niet alleen over de problematiek in de steden. Wat ik persoonlijk heel opvallend vond, was dat de toenemende vergrijzing zich niet voordoet in de steden, maar vooral aanwezig is in bijvoorbeeld de Kempen. Moeten we dan zeggen dat we niet overal gaan inzetten om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen? Neen, natuurlijk niet. Maar het is toch wel een belangrijk detail om te vermelden dat de problematieken zich niet zozeer alleen maar afspelen in de steden, maar dat er ook meer landelijke gemeenten en centrumsteden mee geconfronteerd worden.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
We zullen het blijven opvolgen, minister.
De vraag om uitleg is afgehandeld.