Report meeting Commissie voor Wonen, Armoedebeleid en Gelijke Kansen
Vraag om uitleg over de huisvesting voor buitenlandse arbeiders
Report
De heer Segers heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, volgens de Vlaamse Wooninspectie zijn Poolse, Roemeense en Bulgaarse arbeiders die tijdelijk in Vlaanderen werken, vaak in armtierige omstandigheden gehuisvest. Sinds de diverse Oost-Europese landen lid geworden zijn van de EU en de instroom vlotter kan, wordt dat probleem alsmaar groter. Vaak wonen deze arbeiders in oude woningen, in containers en zelfs in opleggers van trucks. Dat betekent natuurlijk dat de arbeidsomstandigheden niet evident zijn, dat gevaar voor elektrocutie, brand, schimmel en andere minder leuke woonomstandigheden aan de orde zijn, met alle gevolgen van dien, intern, maar ook voor de buurt.
Volgens haar jaarverslag 2013 bezocht de Vlaamse Wooninspectie twintig kamers voor seizoenarbeiders. Bij drie van de vier betrokken dossiers ging het over ‘hercontroles’, waaruit bleek dat de kamers voldeden aan de minimale kwaliteitsvereisten. Het aantal dossiers met seizoenarbeiders mag dan wel drastisch dalen, toch zijn de problemen verre van de baan. Veel arbeiders in de land- en tuinbouwsector vallen immers niet onder het regime voor de seizoenarbeiders. Daarnaast durven vele arbeiders uit vrees voor ontslag niet klagen over deze woonomstandigheden. Het zijn dan ook vooral de gemeentebesturen die de inspectie informeren. Het ontbreekt de wooninspecteurs echter vaak aan voldoende mankracht voor actieve opsporing aangezien de capaciteit al aanzienlijk wordt ingevuld voor andere taken, ik denk daarbij onder meer aan het grote aantal ‘hercontroles’.
De toenmalige minister Van den Bossche kondigde in 2013 aan dat zij met de federale staatssecretaris voor Fraudebestrijding John Crombez was overeengekomen dat de sociale inspectie en de Wooninspectie hun gegevens zouden uitwisselen om misbruiken te voorkomen en aan te pakken. De Wooninspectie vond toen ook dat het mogelijk moet zijn onder voorwaarden buiten woongebied, bijvoorbeeld in een kmo-zone, tijdelijke woongelegenheden op te richten voor deze arbeidskrachten, naar het voorbeeld van de Nederlandse gemeente Westland, waar een zogenaamd ‘Polenhotel’ werd gemaakt voor driehonderd bewoners in een leegstaand kantoorgebouw.
Minister, welk beleid wordt er momenteel gevoerd inzake controle en kwaliteitsbewaking bij de huisvesting voor buitenlandse seizoenarbeiders? Welke bijkomende maatregelen overweegt u eventueel ter zake? Welk beleid wordt gevoerd rond controle en kwaliteitsbewaking inzake huisvesting voor buitenlandse arbeiders die buiten het kader van seizoenarbeid vallen, zoals in de bouwsector, en die in allerhande verblijfsaccommodaties terechtkomen? In welke maatregelen voorziet u hier? Hoe verloopt de uitwisseling van gegevens tussen de sociale inspectie en de Wooninspectie, om misbruiken aan te pakken? Heeft dit al concrete resultaten opgeleverd? Hoe staat u tegenover de suggestie van de Vlaamse Wooninspectie om tijdelijke woongelegenheden op te richten voor deze arbeidskrachten?
De heer de Kort heeft het woord.
Gemeenten zenden steeds meer signalen uit over problemen met huisvesting voor tijdelijke buitenlandse arbeiders. Er is immers geen overzicht van deze buitenlandse arbeiders en hun verblijfplaats aangezien zij zich vaak niet inschrijven in het bevolkingsregister, noch melding doen van hun verblijf want dat zijn ze niet verplicht. Bepaalde gemeenten stellen zich vragen over de kwaliteit van deze huisvesting. Op basis van contacten met lokale wijkagenten zien we dat deze mensen zowel gehuisvest worden in woningen die bedrijven in eigendom hebben, als in voormalige logementshuizen, maar ook in vakantiewoningen.
Om het fenomeen van feitelijk kamerwonen in te perken, zijn er plaatselijke initiatieven. Zo heeft het college van burgemeester en schepenen in Heusden-Zolder een principiële beslissing genomen om inschrijvingen van meer dan drie niet-verwanten in een woning niet meer toe te laten.
Deze problematiek moet echter niet alleen op lokaal, maar zeker ook op regionaal vlak worden aangepakt, anders verplaatst het fenomeen zich naar andere gemeenten. Momenteel blijft het fenomeen te veel onder de radar. In de verslagen van de Vlaamse Wooninspectie, waarnaar de heer Segers daarnet ook al verwees, werd de voorbije jaren al gewezen op het feit dat de problematiek van de buitenlandse arbeidskrachten nog onbekend terrein is. Aldus blijkt niet geweten te zijn over hoeveel mensen het eigenlijk gaat en waar zij precies gehuisvest worden of verblijven. In Nederland bestaat er wel een beleid omtrent de huisvesting van tijdelijke buitenlandse arbeiders, met een duidelijk kader om wantoestanden te vermijden.
Minister, bestaat er in Vlaanderen enige vorm van overzicht of controle op tijdelijke buitenlandse arbeiders en hun huisvesting? Werd inmiddels in kaart gebracht waar deze arbeidskrachten verblijven, zoals in het jaarverslag 2012 van de Vlaamse Wooninspectie werd bepleit? Hoe wilt u dit fenomeen aanpakken om wantoestanden te vermijden? Op welke manier wilt u een overzicht creëren en de kwaliteit van de huisvesting controleren en bewaken? Hoe kunnen gemeenten omgaan met dit fenomeen? Welke instrumenten kunnen worden ingezet en hoe past dit juridisch in elkaar? Kan er een leidraad komen voor werkgevers die op een correcte manier in huisvesting willen voorzien voor hun tijdelijke buitenlandse arbeiders? Zal er hierover verder overleg georganiseerd worden met de verschillende actoren?
Minister Homans heeft het woord.
Voorzitter, er zijn veel technische vragen gesteld, vergeef mij dus op voorhand als ik een beetje saai wordt. Maar het is goed dat iedereen hier een duidelijk antwoord krijgt.
De twee eerste vragen van de heer Segers werden min of meer herhaald door de heer de Kort.
Voor alle duidelijkheid: de huisvesting van buitenlandse arbeidskrachten wordt op net dezelfde manier gecontroleerd als eender welke andere huisvesting. Maar er is wel een verschil voor seizoenarbeiders. Ik heb al wat burgemeesters uit de provincie Limburg over de vloer gehad. Zij hebben heel specifiek met seizoenarbeiders te maken. Zij zijn bij mij bepaalde problemen komen aankaarten. Ik heb hun gezegd dat wij die moeten bekijken. Maar zoals het in dit land altijd gaat, is het meestal een mix van bevoegdheden. Zo is het afleveren van arbeidskaarten absoluut niet onze bevoegdheid. Dat neemt niet weg dat je goed moet kunnen samenwerken. Gelet op het feit dat de collega’s aan de overkant van de straat deze coalitie gunstig gezind zijn, denk ik dat het nu net iets beter lukt dan daarvoor.
Alle gekheid op een stokje, er werd in 2008 wel een afwijkende regeling ingeschreven in het toenmalige kaderdecreet voor seizoenarbeiders in de land- en tuinbouw. Seizoenarbeiders zijn arbeiders voor maximum 65 dagen, voor wie dat niet weet. De kwaliteitseisen werden voor deze types van huisvesting verlaagd. Zo werden de eisen die gelden voor de vloeroppervlakte verlaagd. Er zijn ook minder waarborgen op het vlak van de privacy van de bewoners. Ik weet niet of dat een goede zaak is, maar dat was in elk geval niet het probleem volgens de burgemeesters uit Limburg.
Voor de controle van deze kamers gebruikt men wel een specifiek technisch verslag, net omdat een aantal voorwaarden anders zijn dan bij een reguliere controle.
De uitwisseling van gegevens gebeurt altijd dossiergebonden. Er wordt iets vastgesteld, er wordt een dossier opgemaakt, en met dat dossier gebeurt er uitwisseling van gegevens. De samenwerking is door de vorige minister niet geformaliseerd. Als de sociale inspectie informatie over slechte woningkwaliteit doorgeeft aan de Wooninspectie, moet er ook opgetreden worden. Ik denk dat dat goed is, ook als het over tijdelijke huisvesting gaat.
Een geformaliseerde uitwisseling van gegevens tussen alle belanghebbenden – bijvoorbeeld inspecties en overheden – staat op het programma. Er wordt aan gewerkt. Gisterenvoormiddag heb ik een onderhoud gehad met staatssecretaris Tommelein, die onder andere bevoegd is voor de privacy en de sociale Fraude. We willen vermijden dat mensen in schrijnende sociale toestanden terechtkomen. We hebben besproken wat er eventueel zou kunnen gebeuren, welke aanpassingen er nodig zijn aan de Wooncode om dat te kunnen garanderen. Ook het contact met de Vlaamse Inspectie Werk en Sociale Economie is belangrijk. We moeten immers ook binnen onze bevoegdheden kijken. Ik wil u nog ter informatie meegeven dat de Sociale Inspectie vandaag zeven federale inspecties en één Vlaamse omvat. Het is dus een echt kluwen.
EU-burgers hebben het recht om zich gedurende drie maanden te verplaatsen zonder dat ze een arbeidskaart of wat dan ook moeten aanvragen. Buitenlandse arbeidskrachten van buiten de EU moeten uiteraard wel voldoen aan een aantal verplichtingen en voorwaarden van de vreemdelingenwetgeving en worden bijkomend ingeschreven in het vreemdelingenregister of het wachtregister.
Het gaat hier echter louter over inschrijven in een register. Als men ingeschreven wordt in bijvoorbeeld het vreemdelingenregister, wordt nooit de reden vermeld waarom men ingeschreven wordt. Er wordt dus nooit bij vermeld dat men bijvoorbeeld tijdelijk seizoensarbeid komt verrichten. En dat is heel jammer, want anders zou zo’n register een bron kunnen zijn van bijkomende, zeer waardevolle informatie die je voor alles kunt gebruiken, bijvoorbeeld voor het in kaart brengen van bepaalde fenomenen, positief of negatief. Maar dat wordt dus niet geregistreerd. Het gaat louter om inschrijving.
Wij hebben momenteel dus totaal geen zicht op de grootte van de populatie: bij de niet-EU-burgers wordt bij hun inschrijving geen reden vermeld, en EU-burgers mogen hier maximaal drie maanden verblijven zonder een arbeidskaart of wat dan ook aan te vragen. We moeten in overleg met collega Tommelein en andere federale collega’s eens kijken hoe we dat toch kunnen doen, want ik vind het wel belangrijk om dat in kaart te kunnen brengen.
U kaart terecht de problematiek van de huisvesting aan. Er zijn al heel veel burgemeesters, niet toevallig uit de provincie Limburg, met soortgelijke problematieken naar mij gekomen. Daar zitten echt wel lacunes in de wetgeving. We moeten dat dus echt aanpakken, want bepaalde gemeenten worden daar heel hard mee geconfronteerd, en hebben ook nood aan zulke arbeidskrachten. We moeten dat op een humane manier kunnen faciliteren.
Wie bewaakt en controleert de huisvesting vandaag? Dat is het Agentschap Wonen-Vlaanderen op het administratieve niveau, de Vlaamse Wooninspectie van het agentschap Inspectie RWO als het strafrechtelijk moet, maar uiteraard doen ook de gemeenten een aantal controles. Dat zijn geen specifieke controles, zij passen in de algemene controle op de woningkwaliteit. Wel werd in 2008 een afzonderlijk regime ingevoerd voor de huisvesting van seizoensarbeiders in de land- en tuinbouwsector. Het ging dan over soepelere oppervlaktevereisten, minder voorschriften voor privacy en zo meer. Het is goed dat dat in het verleden al gebeurd is.
De gemeenten volgen de procedures van kwaliteitsbewaking van de Vlaamse Wooncode. Dat wil zeggen dat ze zelf controles kunnen en mogen doen, dat ze advies kunnen vragen aan de gewestelijk ambtenaar in het kader van de procedure van ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring, en dat men een melding kan doen aan de wooninspecteur met de vraag een onderzoek op te starten.
Mijn vaststelling is dat gemeenten vandaag, als ze dat willen, voldoende kunnen optreden om het te handhaven. Ze worden echter met nog andere problematieken geconfronteerd. Waarom woont iemand tijdelijk op zo’n kamer? Waarom is die hier ingeschreven? Wat is de reden van het verblijf? Is het een seizoensarbeider? Is het een arbeidskracht?
Ik denk dat het goed is dat we al overleg hebben gepleegd. Ik vind het ook zeer goed dat de collega’s de aandacht vestigen op dit thema, want in sommige provincies speelt dit echt wel, en we moeten daar oog voor hebben. Als we tijdelijke arbeidskrachten hebben, moeten we daar ook de verantwoordelijkheid voor dragen, zowel wij, de federale overheid als de lokale besturen, om die mensen op een menselijke manier te kunnen opvangen.
De heer Segers heeft het woord.
Minister, dank u voor het omstandige antwoord. Het is een materie die toch heel wat invalshoeken kent en die u mooi hebt geschetst. In verband met de contacten die u gisteren had met staatssecretaris Tommelein, is het een belangrijk aandachtspunt dat de materie beter verdient en dus zal worden aangepakt. We voelen inderdaad het verschil stijgen tussen enerzijds seizoensarbeid waarvoor reeds een afwijkende regeling bestaat, en anderzijds wat buiten die seizoensarbeid valt maar dezelfde woonproblemen creëert. In die context zijn de rol en de instrumenten die de lokale besturen in de toekomst eventueel zouden kunnen opnemen, van belang. Het lijkt me belangrijk dat het kader en het beleid omtrent deze materie in de komende weken, maanden en jaren verder wordt uitgebreid.
Er is nog een aspectje in verband met de laatste vraag, de vergelijking met het voorbeeld van Nederland, waar eventueel van overheidswege in gebouwen wordt voorzien om specifiek in te richten voor dergelijke woningen. Denkt u aan dat soort van initiatieven?
De heer de Kort heeft het woord.
Minister, ook op mijn beurt dank voor de aandacht die er al aan wordt geschonken. Het is goed dat u ter zake verder overleg pleegt, ook met staatssecretaris Tommelein, om die problematiek op een goede manier aan te pakken.
Het zou ook goed zijn dat er een leidraad kenbaar zou worden gemaakt, eventueel via de VVSG, zodat alle lokale besturen weten hoe ze die problematiek kunnen aanpakken. Zou er een probleem zijn als de gemeenten spontaan het initiatief nemen om de reden waarom men zich inschrijft in het vreemdelingenregister extra te vermelden? Het is misschien een pluspunt om op die manier een appel te doen ten aanzien van de lokale besturen. Is het mogelijk om aan de werkgevers die regelmatig een beroep doen op seizoenarbeiders, een leidraad ter zake te bezorgen? Ten slotte denk ik dat het ook goed is dat we voor onze Vlaamse bouwwerven zelf het voorbeeld geven. Er zijn een aantal grote bouwwerven waar men op de site zelf wordt geconfronteerd met wooncontainers. In het verleden hebben we dat bij een werfbezoek nog gezien. Op dat ogenblik denk je dat je niet in Europa bent, maar ergens in een ontwikkelingsland. Ik denk dat we daar aandacht voor moeten hebben. Voor de Vlaamse bouwwerven zouden we zeker en vast maatregelen moeten treffen.
De heer Vandenbroucke heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik heb mijn jeugd doorgebracht in de mooiste gemeente van Haspengouw: de fruitstreek. Ik heb dus enige voeling met deze problematiek. Je kunt er drie verschillende vakantiejobs doen naargelang het ogenblik dat je ze uitoefent: je kunt kersen, appelen of peren plukken om een centje bij te verdienen als student. Maar alle gekheid op een stokje: ik heb vaak tussen de fruitbomen gestaan met heel wat van die tijdelijke arbeidskrachten. In het begin waren dat vooral sikhs: mensen uit de Punjab in India. Daarna waren het Polen en dan steeds meer Spanjaarden. Je kunt zo zien waar de economische recessie toeslaat in Europa als je kijkt naar wie er in de zomer tussen de fruitbomen staat in ons land.
Ik hoor u zeggen dat u zowel werkgevers als lokale besturen wenst te informeren en te sensibiliseren over de kwaliteitsnormen waaraan die tijdelijke huisvesting moet voldoen. Maar in hoeverre worden de mensen die hier komen werken, zelf geïnformeerd over de rechten die ze hebben, over de huisvesting waarop ze moeten kunnen rekenen wanneer ze hier komen werken? In hoeverre zijn ze geïnformeerd over de kanalen waarlangs ze eventueel klachten kunnen indienen of met vragen omtrent hun huisvesting terechtkunnen? Ik denk dat dat geen onbelangrijk aspect is van de problematiek. Probeer ook die mensen te bereiken, al dan niet in samenwerking met de minister van Werk bijvoorbeeld.
Minister Homans heeft het woord.
Mijnheer Segers, als ik me niet vergis zijn dat in Nederland een soort van getto’s, vergeef me het woord, heel grote kazernes die vol worden gestopt met seizoenarbeiders en dergelijke meer. Dat fungeert met een conciërge. De werkgevers investeren er mee in. Ik kan me vergissen, als men mij van gedacht kan doen veranderen, heel graag, maar ik heb begrepen uit de contacten die ik heb gehad met bijvoorbeeld de burgemeester van Genk en Borgloon, waar de heer Vandenbroucke naar verwees, waar er heel veel seizoenarbeid is, dat men daar geen vragende partij voor is. Het zou een soort van getto creëren, en dat zou niet zo goed zijn.
Mijnheer de Kort, uw suggestie om eventueel via de VVSG een leidraad te maken voor de gemeenten en de werkgevers, vind ik goed. Ik denk dat je dat zelfs kunt uitbreiden naar de suggestie die de heer Vandenbroucke heeft gedaan om ook de arbeidskrachten in kwestie te informeren.
Ik denk dat we dat eigenlijk samen kunnen doen, dat zou goed zijn.
Mijnheer de Kort, u vroeg ook of we er niet voor kunnen zorgen dat wanneer iemand zich inschrijft in het Vreemdelingenregister, we dat erbij schrijven. Dat is een probleem van privacy. Vroeger bestond er een systeem waarbij elke seizoenarbeider of tijdelijke arbeider die naar hier kwam, op een website moest vermelden waarom. Dat initiatief is volledig afgeschoten door Europa. Het bestaat ook niet meer. We mogen dit niet doen wegens de privacy. Anders had het inderdaad een oplossing kunnen bieden al was het maar om het fenomeen in kaart te kunnen brengen. Nogmaals, tijdens de volgende gesprekken met staatssecretaris Tommelein zal dit wellicht nog ruimschoots aan bod kunnen komen.
De heer de Kort stelde nog een vraag over de grote opdrachten. De woonkwaliteit van de arbeiders die naar hier komen om mee te werken aan grote opdrachten, wordt wel degelijk al heel goed gecontroleerd. Dat was een initiatief van collega Bourgeois in samenwerking met onder meer de Confederatie Bouw. Ook zij hechten belang aan een kwaliteitsvolle huisvesting van hun arbeidskrachten.
Als overheid hebben we een tweeledige functie. We hebben een voorbeeldfunctie, maar we moeten ook onze gemeenten en lokale besturen bijstaan om met het fenomeen om te gaan.
De heer Engelbosch, die ik daarnet over het hoofd heb gezien, heeft het woord.
Voorzitter, ondertussen is alles zowat gezegd. Ik wil toch nog even het volgende opmerken. Ik woon ook in Haspengouw, in Sint-Truiden. Ik ken al decennialang de problematieken van de seizoenarbeid. Ik zie de laatste jaren toch dat er een enorme verbetering is. Vroeger stonden de containers of caravans waarin de seizoenarbeiders moesten slapen, bij wijze van spreken in de plantages. Er waren regelmatig ongevallen. Die tijden zijn voorbij.
We hebben nu even de reactie gekregen dat het veel te streng werd, dat de normen zo streng waren dat het bijna onmogelijk was om volgens de wet te handelen om de seizoenarbeiders huisvesting te geven. De minister merkte al op dat het een beetje versoepeld is, ook wat betreft de vierkante meters die nodig zijn per persoon. Ik meen dat het de goede kant opgaat.
Lokaal is er heel veel knowhow aanwezig. De steden die ermee geconfronteerd worden, kennen de wetgeving. Ook in mijn stad zie ik dat er tijdens het plukseizoen echt wel controles gebeuren. U mag ook niet onderschatten dat de boeren onderling ook een oogje in het zeil houden. Dat werkt vrij goed. Volgens mij is het niet nodig om zware veranderingen door te voeren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.